• No results found

'Actum in camera scriptorum oppidi de Buscoducis': De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Actum in camera scriptorum oppidi de Buscoducis': De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'Actum in camera scriptorum oppidi de Buscoducis': De stedelijke

secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450

Vansynghel, G.A.M.

Citation

Vansynghel, G. A. M. (2006, September 7). 'Actum in camera scriptorum oppidi de

Buscoducis': De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450. Middeleeuwse

studies en bronnen. Uitgeverij Verloren, Hilversum. Retrieved from

https://hdl.handle.net/1887/4548

Version:

Corrected Publisher’s Version

License:

Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the

Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/4548

(2)

Cover Page

The handle

http://hdl.handle.net/1887/4548

holds various files of this Leiden University

dissertation.

Author: Vansynghel, G.A.M.

Title: 'Actum in camera scriptorum oppidi de Buscoducis': De stedelijke secretarie van

's-Hertogenbosch tot ca. 1450

(3)

350 SLOTBESCHOUWING

De stedelijke secretarie van ’s-Hertogenbosch verdient om meer dan een reden een grondige studie. De beschikbare bronnen tot 1450 vormen een zeer omvangrijk, maar deficiënt corpus, waardoor een conventionele reconstructie en analyse van het personeelsbestand in de secretarie onmogelijk is. Daarnaast doen zich binnen de stedelijke administratie vrij unieke ontwikkelingen voor. Bovendien biedt juist de specifieke bronoverlevering bijzondere mogelijkheden tot de bestudering van dit orgaan. De casus Den Bosch kan als exceptioneel worden aangemerkt door het verlies van de stadsrekeningen, dat het inzicht in het ontstaan, de ontwikkeling en organisatie van de secretarie compliceert. Het gebrek aan deze historische bron vormde voor eerdere historici een barrière voor een gedegen beschrijving. Om de middeleeuwse secretarie toch in al haar facetten te kunnen doorgronden is een nieuwe methodische aanpak gezocht, die bestaat uit een onderzoeksstrategie met twee sporen. Een eerste is het paleografisch onderzoek van alle overgeleverde stedelijke bronnen, bestaande uit oorkonden, schepenprotocollen, vonnisboeken en enkele

stadsrekeningen. Daarvan beslaat het oorkondecorpus 5400 originele stedelijke stukken, de schepenprotocollen of registers van de vrijwillige rechtspraak zo’n 17.303 folia, de vonnisboeken of registers van uitwinning 534 folia en de

stadsrekeningen zes specimina. Het tweede spoor bestaat uit de koppeling van de gegevens uit de vier paleografische deelanalyses aan de schrijfhanden in 262 notariële akten, omdat we weten dat zich onder de stadssecretarissen en hun klerken een aantal notarissen bevindt. Aangezien notarissen hun akten persoonlijk markeren door middel van een onderschrift en signet, is een identificatie van hun schrijfhand mogelijk. Dit in tegenstelling tot de scribenten van oorkonden, die op hun

schrijfproducten geen persoonlijk kenmerk nalaten. Dankzij de paleografische koppeling is identificatie van stedelijke ingrossatoren en stadsklerken/-secretarissen mogelijk.

Bij het onderzoek naar het ontstaan van de stedelijke secretarie is gekozen voor de klassieke methode, waarbij de schriftvergelijking het uitgangspunt vormt. Voor de presentatie van de onderzoeksgegevens naar de stedelijke oorkonden is geopteerd voor een tweeledige vorm. Een eerste blok bevat de tekstuele neerslag van de paleografische analyse tot en met 1309. Het tweede is een overzichtelijke

presentatie van de onderzoeksgegevens van 1310 tot en met 1449 in de vorm van tabellen, figuren en grafieken. Door een dergelijke opsplitsing kunnen we in het eerste blok de ontstaansfase van de secretarie toelichten, alsmede de successievelijke werkzaamheden van de eerste vier stedelijke scriptores. Vanaf het tweede blok zijn meerdere scribenten tegelijkertijd actief, waardoor zich automatisch een andere presentatie van de onderzoeksgegevens opdringt. De massaliteit van de

onderzoeksgegevens kan door middel van een gestandaardiseerde presentatie beheerst worden en op een inzichtelijke manier gepresenteerd.

Uit het paleografisch onderzoek van de stedelijke oorkonden blijkt dat in de jaren zeventig van de dertiende eeuw voor het eerst scribenten kunnen worden

(4)

eenmansbedrijf runt. In 1310 is er een grote omslag in de personele bezetting, wanneer binnen één jaar meerdere personen stedelijke oorkonden in het net schrijven. De periode 1310-1450 laat een onverminderde groei zien van het aantal overgeleverde

uitgevaardigde stedelijke oorkonden, met de sterkste proliferatie in het derde kwart van de veertiende eeuw. Zoals verwacht neemt ook de ingrosseringscapaciteit toe, maar de fluctuerende omvang loopt niet synchroon met de veranderende overleveringscijfers. De stelselmatige inschakeling van incidentele schrijfkrachten vanaf 1352 bereikt in de eerste helft van de vijftiende eeuw een hoogtepunt. Het gehele ingrosseringsapparaat bestaat voor de gehele periode, dus vanaf de eerste stadsklerk tot en met 1449, uit 163 schrijfhanden. Binnen deze groep zijn er 73 als vaste en 90 als incidentele kracht geclassificeerd.

De paleografische analyse van de schepenprotocollen kon niet van start gaan zonder een degelijke registerconstructie tot en met het verstoorde protocol van 1429 en het aanbrengen van correcte dateringen, die onmisbaar zijn voor het vervolgtraject. Het nu overgeleverde oudste register uit 1366 was ontegenzeggelijk niet het eerste. De door eerdere auteurs geponeerde ontstaansdatum van het Bosch’ Protocol in 1318 en 1326 is op goede gronden van de hand gewezen c.q. kon niet geschraagd worden door harde bewijzen. Door ons onderzoek naar de uiterlijke kenmerken van de stedelijke oorkonden is echter een argument boven water gekomen dat pleit voor het functioneren van deze registratie in 1351. De dienstaantekeningen onder de pliek, die corresponderen met de marginalia in het schepenprotocol, wijzen op de aanleg van een eerste schepenprotocol vanaf oktober 1350, waarmee de stad aansluit bij het ontstaansmoment van dit

registratietype in andere Brabantse steden.

De paleografische analyse brengt aan het licht dat het aantal schrijfhanden in de dienstjaren 1366-1400 tot nu toe te hoog ingeschat is. Tevens kan het beeld van de dubbele registervoering en de gesepareerde werkverdeling tussen de verschillende stadssecretarissen voor de periode 1380-1450 drastisch worden bijgesteld en de afsplitsing van de registers van de schuldbeloftes met twee jaar worden vervroegd.

De personele wisselingen in de registers van de vrijwillige rechtspraak lopen in de periode vóór ca. 1400 parallel aan die in de stedelijke oorkonden. Zowel bij de oorkonden als in de registers is er op het zelfde moment sprake van een structurele uitbreiding. Rond 1400 neemt het aantal registratoren opnieuw toe en exact in diezelfde periode zien we een explosieve groei van het aantal scribenten in de stedelijke oorkonden. Ook de inzet van incidentele schrijfkrachten in het protocol in de periode 1420 tot 1434 kent zijn pendant bij de stedelijke oorkonden. Alle

scribenten die op reguliere basis aan de registratie deelnemen zijn, op één persoon na, getraceerd als ingrossatoren van de stedelijke oorkonden.

(5)

352 niet in de oorkonden aangetroffen scribent, die wel in de schepenprotocollen zeer actief is.

Door de paleografische analyse van de stadsrekeningen kon één van de

stedelijke ingrossatoren aangewezen worden als scribent van de drie oudste rekeningen én als medescriptor van en supervisor over de andere drie. Een hard bewijs voor het bestaan van de stadsrekeningen vóór 1399 vormt de ontdekking van de zogenaamde membra disiecta op de zegelstaarten van de stedelijke oorkonden. Onderzoek van deze versneden rekeningfragmenten wijst uit dat het opstellen van de Bossche

stadsrekeningen met zekerheid kan gedateerd worden in 1390, en mogelijk al vanaf 1352. Ook levert het onderzoek van de gerecycleerde rekeningen het bewijs voor de administratieve interactie tussen de stedelijke schrijfkamer én het Geefhuis en een rentmeesterskantoor.

De confrontatie van de schrijfhanden in de stedelijke administratie met die in de notariële akten levert 23 positieve identificaties op. Onder deze groep van 23

notarissen zijn er acht die niet door Van den Bichelaer als mogelijke stadsklerk waren gesignaleerd. De enige vaste scribent die we niet als ingrossator aangetroffen hebben, maar enkel als registrator in de schepenprotocollen en vonnisboeken, blijkt een stadssecretaris te zijn. Van de tweeëntwintig scribenten die vóór 1384 op de secretarie werkzaam zijn, zijn er zeven met zekerheid geïdentificeerd. Vanaf 1384 zijn alle zestien stadssecretarissen geïdentificeerd.

Het dictaatonderzoek brengt aan het licht dat de eerste aanzetten tot de ontwikkeling van het stedelijk oorkondeformulier gegeven zijn door hand A. Zijn dictaat is echter nog niet maatgevend voor de stedelijke oorkonden. De stadsklerk Daniel modelleert, uitgaande van de door hand A ontworpen formuleringen, het stedelijk formulier tot een consistent geheel. Hij is verantwoordelijk voor de

introductie van de typische Bossche dictaatstructuur vanaf 1292. In 1325/26 vindt een rigoureuze, definitieve dictaatomslag plaats in de oorkonden van de vrijwillige rechtspraak door de overgang van een subjectief naar een objectief gestelde oorkonde. Deze nieuwe dictaatvorm is het sluitstuk van een organisch proces dat ingezet is vanaf 1309. In de overige oorkonden, uitgevaardigd door het stadsbestuur of geledingen daarvan, wordt in de veertiende eeuw nog een geheel nieuw

instrumentarium ontwikkeld door de overschakeling van het Latijn naar de volkstaal. De redactie van deze oorkonden is aan welomlijnde regels gebonden, maar blijft in tegenstelling tot het gefixeerd dictaat in de Latijnse transportoorkonden tot het midden van de vijftiende eeuw variatie vertonen.

Het onderzoek naar het taalgebruik in de stedelijke administratie is ingesteld om een antwoord te vinden op de vraag of en wanneer men in Den Bosch van het Latijn naar de volkstaal omschakelt en welke factoren daarbij een rol spelen. Achtereenvolgens is het taalgebruik in de oorkonden, de registers van de vrijwillige rechtspraak, de vonnisboeken en de stadsrekeningen onderzocht. Bij de oorkonden zien we een gefaseerde overgang. Men zet het Latijn het eerst overboord in de oorkonden die uitgevaardigd zijn door het stadsbestuur, in de jaren dertig van de veertiende eeuw. Voor de oorkonden van de vrijwillige rechtspraak, die eerst als concept opgetekend worden in de schepenprotocollen, handhaaft men het Latijn zeker tot het midden van de zestiende eeuw. Enkel een zeer klein aantal specifieke

(6)

volkstaal. Het Bossche tweesporenbeleid ten aanzien van het taalgebruik in oorkonden is niet uniek, want het komt ook voor bij andere grote Brabantse

schepenbanken. Dat de stadssecretarissen in de jaren dertig van de veertiende eeuw niet overgaan op het Middelnederlands voor de oorkonden van de vrijwillige

rechtspraak is mede het gevolg van het feit dat het dictaat in de transportoorkonden al volledig gefixeerd is op het moment dat de volkstaal in de administratie haar intrede doet.

In de vonnisboeken hebben we een evolutie geconstateerd die lijnrecht ingaat tegen het omschakelingsproces van het Latijn naar de volkstaal, dat zich vanaf de twaalfde eeuw in heel West-Europa voordoet. In dit segment van de stedelijke administratie is de optekening van de processen-verbaal vanaf 1366 tot 1419 in de volkstaal, maar registreert men vanaf 1420 juist weer in het Latijn. Aan deze omschakeling is vanaf het laatste decennium van de veertiende eeuw een fase voorafgegaan met Latijnse interlineaire glossen. De juridische verbondenheid met de Latijnse registers van de vrijwillige rechtspraak en de daarbij horende Latijnse oorkonden lijkt tot deze omslag te hebben geleid. Door de taalkundig eenduidige registratie kon men de informatie in de diverse samenhangende oorkonden en registers beter stroomlijnen, wat een meer efficiënte afhandeling van de juridische procedures mogelijk maakt.

Een chronologische evaluatie van het taalgebruik in de rekeningen is

onmogelijk door het verlies van de boekhoudkundige administratie vóór 1391/99. Op basis van de overgeleverde stukken kunnen we enkel constateren dat de rekeningen eind veertiende eeuw opgesteld zijn in het Middelnederlands.

Wanneer we het taalgebruik in de gehele stedelijke administratie analyseren, dan zien we zowel een aansluiting bij het algemeen patroon als een lokale

ontwikkeling die daar regelrecht tegenin gaat. Met de vervanging van het Latijn sluit de stad aan bij de culturele ontwikkelingen in de rest van het hertogdom Brabant. Ongetwijfeld heeft de volkstalige informatiestroom van de stedelijke

correspondentiepartners geleid tot een kruisbestuiving en uiteindelijk tot de implementatie van de volkstaal in de Bossche administratie. Ook de veertiende-eeuwse democratiseringsgolf, die leidt tot de participatie van nieuwe bevolkingslagen aan het stedelijke bestuur én tot een financiële verantwoordingsplicht, draagt indirect bij aan het vastleggen van informatie in de volkstaal en verschaft het stadsbestuur een instrument tot directe communicatie met de burgers en de steeds uitdijende groep instellingen binnen het stedelijk territorium. In dit verband kan het niet op toeval berusten dat men de laatste vertaalslag van het Latijn naar de volkstaal in Den Bosch in de zestiende eeuw juist in die oorkonden en registers maakt, die geen enkele externe functie vervullen, doch enkel binnen het interne juridisch systeem circuleren.

(7)

354 pas met zekerheid aantonen vanaf 1281. De opkomst van stedelijke scribenten en de oprichting van een secretarie vinden in Den Bosch aantoonbaar later plaats dan in de Duitse en Vlaamse steden, maar lopen in de pas met de ontwikkelingen in de

Brabantse, Hollands/Zeeuwse en Oost-Nederlandse steden. Het schrijfambt wordt aanvankelijk door de hertog verpacht en komt pas in de loop van de vijftiende eeuw in handen van het stadsbestuur. Het aantal scribenten vertoont in de eerste helft van de veertiende eeuw op jaarbasis geen progressieve lijn, maar fluctueert tussen de één en vier. Een verklaring voor deze schommelingen ligt mogelijk in het

semi-permanent karakter van de functie, die nog geen volledige dagtaak in beslag neemt, en in de niet te doorgronden persoonlijke situatie van de pachters van het schrijfambt, die zelf kunnen beslissen of ze al dan niet een deel van het werk uitbesteden.

Niettegenstaande de meervoudige personeelsbezetting op jaarbasis blijkt uit de maandanalyses dat de stedelijke secretarie in de eerste helft van de veertiende eeuw vrijwel permanent een eenmansbezetting kent. Vanaf 1356 tot en met 1365 is er nagenoeg continu een dubbele bezetting ten behoeve van de ingrossering en van 1366 tot en met 1389 zijn twee stadsklerken doorlopend belast met de ingrossering en registratie. Hun activiteiten zijn ten laatste in 1383 geformaliseerd in het

verpachtingscontract van het stedelijk schrijfambt. Na een eerste kortstondige

bezetting van de secretarie in 1390/91 door drie personen volgt in 1394 de definitieve uitbreiding. Spoedig daarna, met zekerheid in 1398, heeft de stad vier vaste klerken tot haar beschikking, en in 1402 wordt er nog een vijfde stadsklerk aan toegevoegd. Het aantal stadssecretarissen, zoals zij in de vijftiende eeuw genoemd worden, beloopt van 1407 tot en met 1419 minimaal vier, in 1421/22 zes en van 1423 tot en met 1432 zonder onderbreking vijf. Daarna blijft de secretarie tot het midden van de vijftiende eeuw officieel bemand door vier stadssecretarissen. Zij maken gebruik van een contingent scribenten die zowel op reguliere als op incidentele basis aan de ambtelijke schrijfproductie deelnemen.

Door het onderzoek van de oorkonden, registers en stadsrekeningen kunnen we het proces van een groeiende functionele differentiatie volgen. Een eerste specialisatie voltrekt zich in de periode 1383-1398 op het terrein van de financiële boekhouding. In 1383 zijn nog twee stadsklerken verantwoordelijk voor alle administratieve taken. De uitbreiding van dit duo tot een consortium van vier in het laatste decennium van de veertiende eeuw gaat hand in hand met een opsplitsing van taken. De stadsklerk die in 1399 de rekeningen schrijft is nog slechts bij uitzondering actief als ingrossator en ontbreekt zelfs geheel als registrator in de

schepenprotocollen en vonnisboeken. Deze stadsklerk met financiële

verantwoordelijkheid opereert eind vijftiende eeuw als een aparte klerk naast de stadssecretarissen.

Een tweede ontwikkeling is de taakverschuiving op het terrein van de ingrossering en registratie in de eerste helft van de vijftiende eeuw. De stadsklerken gaan zich concentreren op de registratie en dragen een aanzienlijk deel van het ingrosseringswerk over aan anderen. Dit verklaart ook de excessieve toename van het aantal ingrossatoren en de toenemende inschakeling van scribenten die slechts incidenteel administratieve taken verrichten. Uiteindelijk leidt dit tot een bijzondere positie voor een van de ingrossatoren, die als een soort souschef onder de

(8)

introductie van de benaming ‘secretarius’ in plaats van het tot dan toe gangbare ‘clerck’, de opkomst van de signering en een nieuw type betalingsdorsaal in de stedelijke oorkonden. De laatste twee elementen wijzen op een steeds effectievere controle door de stadssecretarissen en professionalisering van het ambtelijk apparaat. Een absoluut noodzakelijk en onvermijdelijk proces, wanneer men bedenkt dat het ingrosseringsapparaat in de eerste helft van de vijftiende eeuw bepaalde jaren uit zestien, achttien, twintig en eenentwintig personen bestaat.

Niettegenstaande de doorgevoerde functiedifferentiatie kent de stedelijke secretarie slechts een enkele schrijfkamer, die van 1420 tot 1429 tijdelijk gesplitst wordt. Hiermee neemt de Bossche secretarie een unieke positie in die afwijkt van de hiërarchisch geordende Brusselse, Antwerpse en Leuvense secretarie met meerdere schrijfkamers. De analyse van het voorhanden zijnde bronnenmateriaal leidt tot de conclusie dat, met uitzondering van de financiële verantwoording, de administratieve taken door alle stadssecretarissen in gezamenlijkheid worden uitgevoerd en geen van hen in het bijzonder belast is met de stedelijke representatie.

De laïcisering van het ambtelijk apparaat komt in Den Bosch pas laat op gang, want tot en met de eerste helft van de vijftiende eeuw maken hoofdzakelijk

wereldgeestelijken en in een enkel geval een priester de dienst uit. Opvallend is de dominante positie van het notariaat, dat zich stevig genesteld heeft in alle geledingen van de stedelijke secretarie. De Bossche notarissen zijn er in geslaagd een sterkere positie te verwerven binnen de secretarie dan in de overige Brabantse, Vlaamse en Duitse steden. Zij bezetten met zekerheid van 1378 tot en met 1393 de positie van stadsklerk. In 1394 gaat een niet-notariële secretaris deel uitmaken van de

secretarietop en vanaf 1433 komt er een structurele instroom van niet-notariële stadssecretarissen, waardoor er een fifty-fifty verhouding ontstaat. Overigens betekent dit niet dat het Latijn teruggedrongen wordt, want de gehele stedelijke administratie is tot in de dienstaantekeningen in protocollen en oorkonden

doordesemd van het Latijn. De exclusiviteit van het Latijn biedt de notarissen een prachtig instrument om hun positie zo lang mogelijk te consolideren en vormt een machtsinstrument bij de rekrutering van het secretariepersoneel. Hierin is ook een verklaring gelegen voor de weerstand tegen de invoering van de volkstaal, die automatisch zou leiden tot het openstellen van de secretarie voor een geheel nieuw segment gegadigden, zowel in de top als in de lagere regionen.

De aanstelling van de eerste universitair geschoolde stadsklerk in 1397 vormt de aanzet tot een onomkeerbaar proces in de verhoging van het scholingsniveau. In de eerste decennia van de vijftiende eeuw maakt een groeiend aantal academici deel uit van het stadssecretariaat. Vanaf 1433 tot het eind van de jaren negentig is altijd de helft van de stadssecretarissen academisch geschoold. Het stadsbestuur schroeft het scholingsniveau vanaf 1497 weer op door de aanstelling van een derde academicus (op vier) en in 1510 beschikt men over een geheel academisch gevormde

secretarietop. In afwijking van Leuven en Antwerpen komt in Den Bosch rond 1550 aan de intellectuele upgrading een eind, hoogstwaarschijnlijk ten gevolge van de instelling van het pensionarisambt.

(9)

356 de tweede helft van de veertiende eeuw is een kentering merkbaar door de vervulling van langdurige contracten die pas bij het overlijden beëindigd worden. Slechts een kleine minderheid onderbreekt zijn loopbaan op de stedelijke secretarie, al dan niet met het oog op de vervulling van een andere functie. Daarbij blijft het loopbaantraject voornamelijk beperkt tot het Bossche circuit. De externe immobiliteit blijkt een wezenskenmerk van de Bossche stadssecretarissen, aangezien slechts twee

secretarissen hun post opgeven voor een functie in het hertogelijk apparaat, namelijk als rentmeester en als laagschout van de Meierij. De secretarissen beschouwen de functie dan ook niet zozeer als opstap naar een andere betrekking, maar als het hoogte- en eindpunt van hun ambtelijke carrière, een patroon dat waarneembaar is tot in de zestiende eeuw. De geringe doorstroming van het secretariaat naar andere administratieve of bestuurlijke functies binnen of buiten Den Bosch wordt in de hand gewerkt door de intrinsieke aantrekkelijkheid van het secretarisschap, dat tot het midden van de zestiende eeuw ook de griffiers- en de pensionarisfunctie omvat, de afgelegen positie ten opzichte van de centrale instellingen in het zuiden van het hertogdom, het mogelijke gebrek aan een zuiver juridische academische vorming en de taalbarrière van het Frans.

Zowel onder het indirecte verpachtingsysteem als onder het directe

benoemingssysteem vormt het familiale raamwerk één van de belangrijkste factoren bij de verwerving van een toppositie op de stedelijke secretarie. Andere kwalificaties, zoals een notariële bevoegdheid, een geestelijke status of een universitaire graad, lijken van additioneel belang. De prestigieuze, elitaire Onze Lieve Vrouwe

Broederschap vormt daarbij met haar frequente bijeenkomsten een uniek raamwerk, dat functioneert als een machtsmakelaar voor potentiële kandidaten.

Het ontstaan van de stedelijke secretarie blijkt onlosmakelijk verbonden met het bestuurlijke verschriftelijkingsproces. De aanzet tot de administratieve

verschriftelijking wordt gegeven eind twaalfde/eerste helft dertiende eeuw in de vorm van de optekening van rechtsregels, de aanleg van een stadsboek en het voeren van schriftelijke correspondentie. In het laatste kwart van de dertiende eeuw raakt de opmaak van schriftelijke documenten in de vorm van oorkonden in een

stroomversnelling door het toenemend beroep van particulieren op de schepenbank. Deze ontwikkelt zich zonder enige concurrentie tot de unieke instantie op het terrein van beoorkonding van de vrijwillige rechtspraak. De vraag vanuit de samenleving functioneert als een vliegwiel voor het verschriftelijkingsproces en vormt de drijvende kracht achter de opkomst van de stedelijke secretarie. Wanneer dit proces goed op gang gekomen is, krijgt de verschriftelijking een nieuwe dimensie, die niet meer exclusief ‘bottom-up’ gedirigeerd is. De stad is een expanderend veld van pragmatische schriftelijkheid, waar geheel nieuwe reeksen documenten op het terrein van het ‘Geschäftsschriftgut’ ontstaan die hun impact hebben op een aanzienlijk deel van de samenleving. Deze nieuwe administratieve reeksen komen tegemoet aan de vraag naar en behoefte aan controle, regulering, regelgeving en rechtshandhaving.

(10)

tot ca. 1450, de omvang van het apparaat en de precieze onderlinge verhouding, de identiteit van vele betrokken scribenten en stadsklerken/-secretarissen, de

organisatorische structuur, de functiedifferentiatie, de professionalisering, het taalgebruik, de interactie tussen de secretarie en andere instellingen, het evoluerend scholingsniveau, de rol van het notariaat, de mechanismen die een rol spelen bij de rekrutering, het carrièreverloop en het proces van de ambtelijke verschriftelijking. Onze methode stelt ons in staat het notariële korps, dat ook actief zou zijn voor de stedelijke secretarie, met een aantal notarissen uit te breiden en in bepaalde gevallen zelfs te reduceren. Bovendien blijkt de verwevenheid van het notariaat met het stadssecretariaat in zijn volle dimensie nog sterker dan tot nu toe aangenomen. Wezenlijk is de herziening van het organisatiemodel van de stedelijke secretarie. In plaats van een hiërarchisch gestructureerd ambtelijk apparaat onder leiding van één persoon, hebben de stadssecretarissen in de eerste helft van de vijftiende eeuw een gelijkwaardige positie. Verrassend in de marge van het

onderzoek zijn onze bevindingen in het Mirakelboek van de Sint Jan. Niet alleen zijn nu voor het eerst twee scribenten uit het oudste gedeelte van dit Mirakelboek

getraceerd, namelijk de stadsklerk Adam de Mierde en de niet geïdentificeerde stadsklerk hand 20, ook biedt deze identificatie de mogelijkheid tot een nieuwe datering van dit gedeelte van het handschrift. De ruime datering van de uitgevers, laatste kwart van de veertiende of eerste kwart van de vijftiende eeuw, kan nu met zekerheid tot uiterlijk 25 maart 1403 ingeperkt worden, de sterfdatum van Adam de Mierde.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het onderzoek naar het ontstaan van de stedelijke secretarie van ’s- Hertogenbosch is het corpus aan oorkonden, uitgevaardigd door het stadsbestuur van ’s-Hertogenbosch

De scriptor van deze vijf originelen mundeert echter niet alle stedelijke oorkonden in deze periode, want in 1274 is een origineel overgeleverd, uitgevaardigd door de schepenen

Deze hand schrijft namelijk in 1309, het jaar waarin Daniel ‘clericus’ van de stad genoemd wordt, bijna alle stedelijke oorkonden; bovendien komt hij als scriptor niet meer voor

Tussen de laatste originele stedelijke oorkonde, geschreven door hand A in 1277, en de eerste originele oorkonde van hand 1 uit januari 1281, is slechts één stedelijk stuk

administratie hangt de perceptie van het administratieve taalgebruik nauw samen met dat van het notariaat. In hun eigen oorkonden gebruiken de notarissen bij voorkeur het Latijn.

1536 Terwijl de eerste stadsklerk in Dordrecht slechts drie jaar eerder dan in Den Bosch aantreedt, voert men er rond 1283 al een stedelijke boekhouding, heeft de stad vanaf

Dass die Stadtsekretäre in den dreissiger Jahren des vierzehnten Jahrhunderts nicht dazu übergehen, in den Urkunden der freiwilligen Gerichtsbarkeit das Mittelniederländische

1404 (volledig): één register of reeks aangelegd, schepenstoel door hand 49, hoofdzakelijk geschreven door hand 49, daarnaast de handen 45, 50 en 51, waarbij met name hand 50 een