• No results found

Worstelen in de schaduw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Worstelen in de schaduw"

Copied!
110
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk 1. Egyptenaren en Grieken: historiografisch overzicht 5

Het gymnasium 16

Festival 21

Hoofdstuk 2. Begrippen en bronnen 25

Theorie en begrippen 25

Bronnen voor Ptolemaiïsch Egypte 29

Hoofdstuk 3. Grieken en Egyptenaren onder de Ptolemaiën 31

Hoofdstuk 4. Het gymnasium in Egypte: de bronnen 40

Gymnasia en palaistrai 40

3e eeuw BCE 40

2e eeuw BCE 46

1e eeuw BCE 56

Epheben en Neaniskoi 61

Hoofdstuk 5. Het gymnasium in Ptolemaiïsch Egypte 69

Gymnasium als training- en onderwijsplaats 70

Gymnasium als instituut 72

De sociale dimensie van het gymnasium 73

Hoofdstuk 6. Het Festival in Egypte 78

De bronnen voor Egyptische wedstrijdfestivals 78

Festival en identiteit 91

Hoofdstuk 7. Heimatsvermerke en sport in Egypte 95

Conclusie 100

Literatuurlijst 103

Literaire bronnen 108

Afkortingen bronnen 108

(3)

Inleiding

No longer does thy mother, Philoxenos, welcome thee, Throwing her arms around thy lovely neck in a long embrace, No longer dost thou walk with the youth through our famed city Happy from the shady exercise ground of the gymnasium. No, your father brought hither your pale bones

When Kaunos had consumed thy flesh with greedy flame. - Bernand, Inscr.Métr. 62 (vert. Fraser, Ptolemaic

Alexandria, I 613)

In de Oudheid bestond er eigenlijk alleen een gedeelde Griekse identiteit tijdens de verschillende festivals waar sport- en muziekwedstrijden werden gehouden. Alleen de door de goden gesanctioneerde festivals en de Panhelleense tempelcomplexen boden een vreedzame plaats aan de talrijke rivaliserende steden, verbonden en koningen.1 Na de veroveringen van Alexander werd deze festivalcultuur meegenomen door de talloze immigranten afkomstig uit Griekenland, Macedonië en Klein-Azië. In de hellenistische periode en later werden verscheidene festivals opgezet naar het voorbeeld van de Panhelleense spelen en overal doken gymnasia op.

Dergelijke spelen en het gymnasiale leven worden aangeduid als een van de belangrijkste manieren van Grieken om in contact te blijven met de eigen cultuur, vaderland en geschiedenis.2 Deze spelen waren echter grote publieke aangelegenheden en ook van steden zonder Griekse wortels is bekend dat dergelijke evenementen daar werden gehouden. Dit heeft gezorgd voor een langdurig en nog altijd actueel debat in hoeverre er integratie en segregatie plaatsvindt tussen de Grieken en de inheemse bevolking.3

In het begin was het de bedoeling dat ik in deze scriptie een vervolg ging schrijven op mijn bachelorscriptie. Daarin bekeek ik in hoeverre een Griekse identiteit tot uiting kwam tijdens de Panhelleense spelen, specifiek de Olympische en Pythische spelen. De omstandigheden waar de immigranten in de hellenistische periode terecht kwamen, zorgden voor nieuwe ontwikkelingen en inzichten over de betekenis van het Griek of Macedoniër zijn. Afstoting en

1

Lysias 33, Olympiakos; Isokratos 4, Panegyrikos; Jonathan M. Hall, Hellenicity. Between ethnicity and culture (Chicago 2002) 170-1.

2

Sofie Remijsen, ‘Challenged by Egyptians. Greek Sports in the Third Century BC’, The international journal

of the history of sport 26 (2009) 246-71; Frank W. Walbank, ‘Two Hellenistic processions. A matter of

self-defenition’, in: Ibidem (ed.), Polybius, Rome and the Hellenistic world. Essays and reflections (Cambridge 2002) 79-90 = Scripta classica israelica 15 (1996) 119-30; Gertrude Dietze, ‘Temples and soldiers in southern

Ptolemaic Egypt. Some epigraphic evidence’, in: Leon Mooren (ed.), Politics, administration and society in the

Hellenistic and Roman world. Proceedings of the international colloquium, Bertinoro 19-34 July 1997 (Leuven

2000) 77-89, aldaar 89.

3

Eric G. Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, in: F. W. Walbank, A. E. Astin, M. W. Frederiksen en R. M. Ogilvie (ed.),

(4)

integratie waren twee reacties hierop. De vraag was in hoeverre de festival- en sportcultuur een rol speelde in de demarcatie van grenzen tussen de immigranten en de inheemse volkeren. Dit vraagstuk was echter te groot om met enige diepte in een masterscriptie te behandelen. Ik heb daarom het onderzoek beperkt tot Egypte, een land waar het bronnenmateriaal rijker was dan de meeste nieuwe veroverde gebieden op Klein-Azië na.

De scriptie is opgebouwd uit vier delen. Het eerste deel is gewijd aan het historiografisch debat over de relatie tussen Grieken en Egyptenaren en de gebruikte begrippen en theorie. Het deel wordt afgesloten met een eigen beschouwing over Ptolemaiïsch Egypte.

In het tweede deel wordt het gymnasiale leven in Egypte geanalyseerd. Eerst geef ik een overzicht van de verschillende bronnen waarin het gymnasium en de palaistra voorkomt. Dit bronnenmateriaal verwerk ik daarna om een antwoord te vinden op de vraag in hoeverre etniciteit een rol speelt in het gymnasiale leven.

Het derde deel is gewijd aan de verschillende festivals die Ptolemaiïsch Egypte rijk was. Ook hier geef ik eerst een overzicht van het bronnenmateriaal om daarna enige conclusies te trekken.

(5)

Hoofdstuk 1. Egyptenaren en Grieken: historiografisch overzicht

In Egypt they have everything that exists or is made anywhere in the wide world: wealth, sports, power, excellent climate, fame, sights, philosophers, gold, young men, a shrine of the sibling gods, an enlightened king, the Museum, wine – in short, every good thing he might desire.

- Herodas Mime I r. 26-31 (vert. Lewis, Greeks in Ptolemaic

Egypt, 10).

Eind jaren zeventig van de vorige eeuw werd de nieuwe impuls, gegeven door Barth, in de theorievorming over etniciteit aangegrepen voor de studie van de maatschappelijke relaties tussen Grieken en Egyptenaren in het Ptolemaiïsche Egypte. Voor Bingen was hellenistisch Egypte een periode waarin twee verschillende complexiteiten samenkwamen in één territorium. Deze co-existentie werd verder gedefinieerd door een ongelijke relatie tussen een dominante minderheid en een autochtone meerderheid die daardoor minder controle hadden over hun eigen toekomst.1 Voor de inhoud van deze relatie moet men niet alleen kijken naar de sferen van osmose, maar ook naar de wederkerige scheidingen die door de actoren zelf aangebracht worden.

De Ptolemaiïsche koningen namen in de nieuwe machtsverhouding een ambigue positie in. Aan de ene kant presenteerden ze zich als traditionele Macedonische en Griekse vorsten, en aan de andere kant vervulden en promootten zij actief de rol van farao. Aan de top van deze machtsstructuur bestond samenwerking tussen de Griekse en Egyptische elites. Tegelijkertijd waren de Grieken buiten het hof buitenstaanders en onderdrukkers, met als gevolg dat ressentimenten ten opzichte van hen werden opgebouwd. De vele opstoten en opstanden uit de derde en tweede eeuw kunnen echter niet zonder meer verbonden worden met een nationale weerstand tegenover de Grieken. Economische misstanden en exploitatie door de elite stonden veelal aan de basis hiervan.

De beide groepen waren niet homogeen: de sociale verschillen binnen de groepen zorgden ervoor dat zij niet met één mond spraken. Aan de andere kant waren er op cultureel gebied maar beperkte zones van osmose. Er bestond geen grote culturele transfer tussen beide groepen, maar wel een wederkerige evolutie.2 In tegenstelling tot het negentiende-eeuwse kolonialisme bestond er geen traditie van culturele ‘bekering’. Beide culturen werden gezien

1

Jean Bingen, ‘Greco-Roman Egypt and the question of cultural interaction’, in: Bagnall (ed.), Hellenistic

Egypt. Monarchy, society, economy, culture (Edinburgh 2007) 240-55, aldaar 242-3. = ‘L’Égypte Gréco-romaine

et la problématique des interaction culturelles’, Proceedings of the XVI international congress of papyrology (Chicago 1981) 3-18.

2

(6)

als fundamenteel gesloten voor de andere. Culturele interactie was een willekeurig gevolg van de dagelijkse praktijk.

De traditionele Egyptische maatschappij werd in de Ptolemaiïsche periode echter ook ondermijnd. Het tweede niveau van culturele structuren, instituties zoals de Egyptische priesterklasse, werd ondergraven door nieuwe ontwikkelingen. De fiscalisering van de economie zorgde in de derde eeuw voor grote aanpassingen van de Egyptische boeren.3 Dit zorgde namelijk voor een botsing tussen de oude economische structuren en de nieuwe geografische belastinggrenzen. Het werven van genoeg muntgeld om de belastingen te kunnen betalen was een belangrijke bron voor afhankelijkheid van ‘Griekse’ geldschieters.4 Hoewel er geen raciale politiek uitgeoefend werd door de Ptolemaiën, zorgden taal en de geldeconomie voor een ongelijke structuur in de eerste twee eeuwen. Dit zorgde in de tweede eeuw voor de ontwikkeling van de Egyptische agrarische maatschappij tot die van een landadellijke sociale structuur.

De Griekse identiteit in hellenistisch Egypte werd in de beginperiode gekenmerkt door een diversiteit aan thuissteden en –landen. Deze diversiteit werd grotendeels gecondenseerd tot een Griekse identiteit met behulp van de dialectiek van het panhellenisme uit de klassieke periode. De privileges van deze Griekse minderheid werden gelegitimeerd door en met de Griekse cultuur. Qua religie deden de Grieken grotendeels mee met de locale, Egyptische omgeving. Syncretisme en polytheïsme zorgden ervoor dat locale goden getransformeerd konden worden naar de eigen Griekse godenwereld.

De geslotenheid van de twee groepen in Ptolemaiïsch Egypte wordt ook beaamd door Turner. Onder Ptolemaios I werd er een evenwicht opgebouwd tussen de oude, Egyptische elite en de nieuwe bureaucratie en immigranten. Dit evenwicht wordt echter onder Ptolemaios II in het voordeel van de Grieken en Macedoniërs beslecht. Vooroordelen over Egyptenaren zijn in deze periode prominent aanwezig, onder andere in de hofliteratuur.5 De discriminatoire opmerkingen zijn echter niet altijd te kwalificeren, omdat vaak een identificatie van de protagonisten mist.6 De twee grootste arena’s van frictie tussen de Grieken en Egyptenaren waren de inkwartiering van soldaten bij mensen thuis en de noodzaak om belastingen en andere transacties in muntgeld te betalen.

3

Jean Bingen, ‘Greek economy and Egyptian society in the third century’, in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 215-28, aldaar 223-4. = ‘Economie grecques et société égyptienne au IIIe siècle’, in: H. Mähler en V.M. Strocka (ed.), Das ptolemäischen Ägypten (Mainz am Rhein 1978) 211-9.

4

Bingen, ‘Greek economy and Egyptian society’, 228.

5

Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, 155.

6

(7)

De fusie of integratie van de twee groepen was dan ook geen doel of gevolg volgens Turner.7 De Grieken probeerden hun eigen identiteit te behouden.8 Het gymnasium speelde hierin een rol als intellectueel en Grieks cultureel centrum. Toen Egyptenaren ook kleroi toegewezen kregen, noemden de Grieken zich voortaan katoikoi om de distantie te bewaren. Bij gemengde huwelijken kreeg de gehele familie Griekse namen naast hun Egyptische. Ook bij de Egyptische priesters leefde een elitarisme ten opzichte van de Griekse bevolking.9 Een voorbeeld hiervan was het Orakel van de Pottenbakker uit de tweede eeuw BCE. Hierin werd het einde van de Griekse overheersing en dat van Alexandria voorspeld.

Het samenleven zorgde daarentegen wel degelijk voor enige inter-penetratie.10 De Griekse literatuur is niet totaal gespeend van Egyptische invloeden. Meer dagelijkse afbeeldingen in terracotta en op aardewerk lieten volop Egyptische scènes zien. Vanaf de tweede helft van de tweede eeuw worden Griekse inscripties ook vaak op steles in Egyptische stijl opgezet. Om dit te illustreren noemt Turner drie effecten van de samenkomst van de Egyptische en Griekse culturen. Op de eerste plaats worden alle verschillende groepen Grieken, Macedoniërs en Thraciërs onder dezelfde noemer van ‘Hellenen’ gebracht. Ten tweede wordt de Egyptische, overzichtelijker kalender de standaard. En ten derde wordt het Griekse alfabet na de tweede eeuw overgenomen voor de Egyptische taal.

In haar boek over Memphis gaat Thompson verder in op de rol van minderheden en etniciteit in de Egyptische maatschappij, gefocust rondom het materiaal afkomstig uit Memphis.11 Memphis was een van de oudste centra van Egypte en was meerdere malen de hoofdstad van het land. In het begin zetelde de Ptolemaiïsche regering dan ook hier, voordat die verhuisde naar Alexandrië. Deze lange geschiedenis heeft er voor gezorgd dat door de eeuwen heen velen uit binnen- en buitenland naar deze stad toetrokken.

Memphis is daarmee een goed voorbeeld van een gemengde samenleving, en kan fungeren als microkosmos van de grotere ontwikkelingen in Egypte. De relatie tussen Grieken en Egyptenaren wordt door Thompson uitgediept in een casestudie over het Sarapeion. Dit was een tempelcomplex gewijd aan Sarapis met verschillende tempels en andere culten binnen het terrein. Uit dit tempelcomplex hebben wij een uitgebreid archief over van de twee zonen van Glaukias, Ptolemaios en Apollonios, en hun omgeving in de jaren 160 en 150 BCE. Ptolemaios was een enkatuchos, vrijwillige kluizenaar op het tempelcomplex. Hij was

7

Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, 167.

8 Ibidem, 173. 9 Ibidem, 173. 10 Ibidem, 172-4. 11

(8)

verbonden aan de cultus van Astartes, een kleine, oorspronkelijk Semitische cultus binnen het grotere complex ter ere van Sarapis. Zijn huisgenoot was Harmais, waarschijnlijk een Egyptenaar, en Ptolemaios neemt ook de zorg op zich voor de tweeling Taous en Thaues, tweelingdochters van een gestorven vriend van Ptolemaios. Ptolemaios leunde verder op de steun van zijn jongere broer, Apollonios.

Ptolemaios zorgde voor zijn onderhoud door het verkopen van een simpele maaltijd voor het tempelpersoneel en verkocht soms ook stoffen en kledij door zijn connecties in de Fayoum. Deze economische activiteiten wekten echter ook ergernis op bij sommigen die ook werkten op het tempelcomplex.12 Meerdere malen werd Ptolemaios aangevallen door een groep boze Egyptenaren. Harmais kreeg echter vaak het zwaarst te verduren bij deze aanvallen. Een ander incident vond plaats in de aanloop naar een bezoek van de koning aan Memphis. Hun woning werd door politiebeambten doorzocht voor wapens. Hierbij stelen deze beambten echter ook hun eigendommen, onder andere het spaarpotje van Harmais.

Het archief uit het Sarapeion laat in het klein de leefwereld zien van hellenistisch Egypte en de daarbij horende spanningen. In het dagelijkse leven konden de beide groepen niet om elkaar heen. Ruzies uit de dagelijkse sfeer konden echter ‘opgewaardeerd’ worden tot een etnisch conflict. Naar aanleiding van de aanvallen op Ptolemaios door een groep met onder andere een bakker, klerenverkoper en graanhandelaar, schreef hij aan de strategos dat hij aangevallen is, omdat hij ‘een Griek is’.13 Een ruzie voortkomend uit economische geschillen, wordt zo onderdeel van de etnische verschillen tussen Grieken en Egyptenaren.14

Dit zorgde voor een gelaagde mentaliteit: op het mentale niveau werd er een scheiding gemaakt tussen een Griekse en Egyptische sfeer, terwijl men in de praktijk gewone sociale en economische contacten had. Een groot deel van de samenleving behoorde uiteindelijk tot beide sferen. De vrienden en medewerkers van de zonen van Glaukias kwamen uit verschillende lagen van de bevolking en uit beide etniciteiten. Binnen deze samenleving vormden de Grieken echter de dominante groep. Griekse taal en cultuur werkten statusverhogend. De Egyptische cultuur en religie bleven echter sterk aanwezig. Deze omstandigheden zorgden echter ook voor animositeit tussen de beide groepen. In de jaren 160 konden deze spanningen bovendrijven door de instabiliteit en instorting van het Ptolemaiïsche gezag, resultante van de twee invallen door Antiochos IV en de jonge leeftijd van de

12

Thompson, Memphis under the Ptolemies, 229-30; 250.

13

UPZ 7 en 8.

14

(9)

Ptolemaiïsche koningen. Binnen deze omstandigheden ondervond Ptolemaios de negatieve kanten van het lidmaatschap van een politieke minderheidsgroep.

Goudriaan gaat in zijn boek verder in op de relatie tussen de Grieken en Egyptenaren aan de hand van de theorie van Barth.15 Goudriaan gaat in op de overgeleverde bronnen waar mensen elkaar expliciet omschrijven als Grieks of Egyptisch. Vanuit deze bronnen onderzoekt Goudriaan de manier waarop de etnische groepen over elkaar praten. Hieruit wil hij laten zien hoe in hellenistisch Egypte de groepen Grieken en Egyptenaren geconstrueerd werden in het sociale verkeer. Hiermee hoopt hij antwoord te krijgen op de vragen in welke omstandigheden etnische categorieën gebruikt worden, welke criteria hiervoor waren, of er mobiliteit over de grenzen heen was, en of er ook een politiek beleid hiervoor was.

In Egypte bestonden er verplichte, juridische identificaties, zogenaamde Heimatsvermerke. Dezen waren echter bedoeld om de economische en juridische plaats van personen te regelen. 16 De lagere klassen waren regionaal gebonden in verband met verplichte werkdiensten en werden geïdentificeerd door hun woonplaats. Meer mobiele personen of immigranten werden of geïdentificeerd door hun originele woonplaats of regio of door hun legerdivisie als zij soldaten waren. Van de grote variëteit aan Heimatsvermerke in de 3e eeuw bleef in de tweede eeuw weinig over in de Griekse bronnen.17 In de demotische bronnen blijft de variëteit echter behouden. Dit wijst er volgens Goudriaan op dat de Griekse, juridische identificaties in de loop der tijd geen etnische grenzen meer aangeven, zodat deze weinig meer vertellen over de etniciteit van de bedoelde. In de demotische bronnen blijven de identificaties echter gebruikt worden als grenzen tussen de Egyptenaren en buitenstaanders.18

In het ambtelijke verkeer wordt er echter weinig gebruik gemaakt van etnische classificatie. De norm in de ambtenarij was de classificatie via beroepsgroepen en sociale groepen. Dit werd soms ad hoc doorbroken door etnische classificatie, maar dit was het gevolg van persoonlijke motivatie voor overzichtelijkheid.19 Ook in het leger was er geen bewuste etnische scheiding tussen Grieken en Egyptenaren, hoewel er een sterker verband is tussen het leger en de Griekse bevolking. De machimoi, traditioneel gezien als de Egyptische troepen, kwamen voornamelijk uit de lagere klassen.20 Het aandeel van Egyptenaren in deze klasse was (noodzakelijkerwijze) groter dan de Griekse minderheid. Dit betekent echter dat er geen causaal verband is tussen beide groepen, maar dat dit een gevolg was van de

15

Koen Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt (Amsterdam 1988).

(10)

sociaaleconomische opbouw van de Egyptische bevolking. Er was dus geen sprake van een Ptolemaiïsch etnisch beleid.

In het sociale verkeer werden er echter wel grenzen getrokken tussen Grieken en Egyptenaren. Verschillende malen worden groepen en individuen weggezet, omdat ze Egyptenaren zijn. Van de andere kant worden de Griekse soldaten in de stadsgemeenschap van Pathyris in Boven-Egypte altijd als zodanig aangeduid in de demotische bronnen. Daarnaast werden conflicten, groot en klein, soms in etnische termen voorgesteld. Voorbeelden hiervan zijn de verschillende ruzies van Ptolemaios te Memphis en ook verschillende opstanden kregen in de loop van de tweede eeuw een dergelijke betekenis mee. Deze simplificaties werden echter niet altijd en overal in gelijke mate gebruikt.21 Een gevolg hiervan was dat de oorspronkelijke interne verdeeldheid van Grieken, Macedoniërs en Thraciërs, grotendeels wegviel.22 De verschillen tussen deze laatste groepen waren minder groot dan de gezamenlijke overeenkomsten in tegenstelling tot de Egyptische bevolking. Zij werden ook als grotendeels dezelfde groep gezien door diezelfde Egyptenaren.

Etnische grenzen waren echter niet alleen bepalend voor de sociale werkelijkheid. Er zijn enkele personen bekend die beschikten over dubbele namen. Menches een dorpsklerk heeft ook de Griekse naam Asklepiades en de familie van de echtgenote van Dryton, een legerofficier gestationeerd in Pathyris, draagt al sinds het begin van de tweede eeuw dubbele namen. Daarnaast richtten ‘normale’ machtsverschillen hun pijlen niet alleen op een onmachtige Egyptische bevolking. In een rechtszaak intimideert een Griekse notabele bijvoorbeeld de getuigen, Egyptenaren en een Griek. Ook binnen de etnische groep vindt dus intimidatie plaats. Welke criteria voor de identificatie tussen de etnische groepen gebruikt worden is echter niet duidelijk. Dit komt vooral doordat de aannames voor deze identificatie door de gebruikers als gegeven worden beschouwd. Alleen de taal wordt soms genoemd, hoewel tweetaligheid de norm was.23

Een dergelijk nuancerend beeld van de relatie tussen Grieken en Egyptenaren leidt echter volgens McCoskey af van de structurele spanningen in de Ptolemaiïsche samenleving.24 De ambtenarij ontving geen salaris, waardoor er ruimte gecreëerd werd voor exploitatie en corruptie.25 De Ptolemaiën plaatsten zich buiten deze praktijk door er in sommige gevallen tegenop te treden. Zo bleven zij buiten schot en leken onschuldig. Tegelijkertijd was het

21

Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 108, 114-5.

22

Ibidem, 12.

23

Ibidem, 117.

24

Denise Eileen McCoskey, ‘Race before “whiteness”. Studying identity in Ptolemaic Egypt’, Critical

sociology28 (2008) 13-39.

25

(11)

gehele politieke systeem op bovenstaande praktijken gebaseerd, zodat er alleen aan symptoombestrijding gedaan werd.

In Ptolemaiïsch Egypte werd daarnaast de Griekse taal en cultuur op de voorgrond gesteld. De greep over de Griekse cultuur via de Bibliotheek van Alexandria was bijvoorbeeld expliciet een van de claims tot macht door de Ptolemaiën.26 Ten tweede waren er in de derde eeuw BCE enkele belastingkortingen en ontheffingen voor Hellenen, Perzen en proponenten van de Griekse cultuur. Ten derde was men binnen de koninklijke bureaucratie afhankelijk van kennis van de Griekse taal om een functie hierin te krijgen.27 Ook in individuele gevallen werd nadruk gelegd op de Griekse literaire cultuur als uiting van de Griekse identiteit.28 Een voorbeeld hiervan zijn de literaire fragmenten die Apollonios en Ptolemaios in het Sarapeion overschreven. Hierdoor werd de Egyptische cultuur buitengesloten en gemarginaliseerd.

In de discussie over de rol van etniciteit in Ptolemaiïsch Egypte wordt volgens McCoskey teveel nadruk gelegd op zelfidentificatie en assimilatie.29 Toelating van Egyptenaren tot de koninklijke bureaucratie werd mogelijk gemaakt door enkele institutionele instrumenten, zoals de bevordering van het Griekse onderwijs. Deze kunnen echter ook opgevat worden als discriminatoir en geven blijk dat er druk uitgeoefend werd om te assimileren.30 De groep die profijt heeft van deze maatregelen, bleef klein. Dit wijst erop dat toegang tot de bevoorrechte (belasting)categorie beperkt werd.31

McCoskey geeft verder kritiek op de theoretische aanpak van etniciteit in Ptolemaiïsch Egypte.32 Ten eerste wordt er bij vele personen met een Griekse en Egyptische naam nog altijd gezocht naar de primaire, ‘ware’ identiteit. Dubbele identiteiten leidden echter in de praktijk tot identificatie met de ruimte tussen beide identiteiten. Ten tweede werd in de ideologische representatie van Egyptenaren en Grieken wel een essentieel verschil opgevoerd. De categorieën Grieken en Egyptenaren werden gedefinieerd binnen de context van koloniale spanningen en scheve machtsverhoudingen. Het verschil tussen Egyptenaren en Grieken was binnen deze context van een significant andere orde dan bijvoorbeeld het verschil tussen Macedoniërs en Atheners.33

26

McCoskey, ‘Race before “whiteness”’, 20.

27 Ibidem, 19. 28 Ibidem, 21-2. 29 Ibidem, 23. 30 Ibidem, 27. 31 Ibidem, 27-8. 32 Ibidem, 29-30. 33

(12)

Manning probeert een frisse blik te werpen op Ptolemaiïsch Egypte. Hij bekijkt het vanuit de theorie van de premoderne staat en zet zich af tegen (post)koloniale visies, zoals die van Turner en McCoskey, in zijn boek over de Ptolemaiïsche staat.34 Hij sluit zich hiermee grotendeels aan bij de opvattingen van Thompson en Goudriaan.

Een staat is volgens Manning een territoriaal begrensde eenheid die genoeg geweldsmiddelen verzamelt om de eigen positie van ultieme arbiter te behouden.35 De staat propageert binnen een afgebakend territorium het machtsmonopolie te hebben. De Ptolemaiïsche bestuurlijke strategieën hadden als doelstelling om inkomsten te genereren en het door de Ptolemaiën toegeëigende territorium te verdedigen.36 Deze mislukken echter door zwakte in controle over haar territorium door communicatie en transportproblemen, door een gebrek aan contant geld en administratieve mankracht. Deze problemen zorgen ervoor dat in de Oudheid alleen extensieve macht haalbaar is in tegenstelling tot de moderne staat.37 Alleen mobilisatie en een (brute) belastingheffing liggen binnen het bereik van de Antieke staat. De Antieke staat is daarmee het schoolvoorbeeld van de staat als criminele organisatie.38 Exploitatie van de lagere klassen en de drang tot monopolisering waren de norm.39

Voor het behouden van hun koninkrijk moesten de Ptolemaiën samenwerken met de tempels en het leger.40 De regionale en locale elite bemiddelden tussen de koning en bevolking.41 De koning moest het hoofd bieden aan deze andere politieke actoren om de eigen positie te behouden. Dit werd geprobeerd door ze met elkaar te laten concurreren, onder andere door prestigeverlening via persoonlijke relaties en hoftitels.42 Sociale spanningen waren reëel, maar ook onderdeel van de ‘verdeel en heers’ strategie.43 Om deze relatie te legitimeren werd het geheel mythologisch onderbouwd. Door de uitvoering van cultusrituelen werden de koningen verder in de maatschappij ingebed.44 De rol van farao werd in de loop van de periode steeds

Het verschil tussen ras en etniciteit, theoretisch en praktisch, blijft echter te klein om een onderscheid tussen beide te legitimeren. Machtsrelaties zijn altijd aanwezig tussen etnische groepen. Rassen zijn de uitkomst van uitwassen in dergelijke relaties en geven daardoor meer blijk van een overtreffende trap van de etnische en machtsprocessen dan een aparte categorie. Vgl. Jenkins, Rethinking ethnicity, hoofdstuk 6.

34

J.G. Manning, The last pharaoh’s. Egypt under the Ptolemies. 305-30 BCE (Princeton 2010).

35 Ibidem, 56. 36 Ibidem, 56-7. 37 Ibidem, 58. 38

De vergelijking tussen de staat en georganiseerde misdaad is uitgewerkt door Charles Tilly, ‘War Making and State Making as Organized Crime’, in: Peter Evans, Dietrich Rueschemeyer, and Theda Skocpol (ed.), Bringing

the State Back (Cambridge, 1985). De vergelijking tussen de hellenistische koningen en roversbendes werd al in

de Oudheid gelegd. Vgl. Augustinus, De civitate dei 4.4 en de eerste drie boeken van de Maccabeeën.

39

Manning, The last pharaoh’s, 49.

(13)

belangrijker voor de Ptolemaiën. Dit was het gevolg van het verlies van de gebieden buiten Egypte.45

Het bureaucratische gedrag is maar losjes geïntegreerd in de locale en huishoudelijke economie.46 De staat kan zich hierin maar sporadisch actief mengen. De Egyptische economie werd dan ook niet planmatig geleid. De Ptolemaiën reageerden ad hoc met plannen en decreten om de problemen op te lossen, maar slaagden hier maar deels in. 47 De organisatiekracht van de staat was te beperkt.48

In de relatie tussen Grieken en Egyptenaren is er echter weinig bewijs voor racisme.49 De beide groepen beschikten echter wel over vooroordelen jegens elkaar en beschouwden de eigen groep als superieur. De Ptolemaiën probeerden spanningen zoveel mogelijk te neutraliseren. Het bewaren van orde en rust was noodzakelijk om de eigen politieke doelstellingen te halen. Landtoe-eigening door Grieken werd bijvoorbeeld zo veel mogelijk geprobeerd tegen te houden.50 De gedeeltelijk nieuwe fiscale structuur van de Ptolemaiën leidde tot conflicten tussen Grieken en Egyptenaren, maar ook bij de Grieken en Egyptenaren onderling.51 Het belastingsysteem van verpachting is beter gedocumenteerd dan andere praktijken. Belastingheffing is echter een permanent onderdeel van de staat en was nooit een populaire bezigheid.52 De verpachting van de belastingcollectie werd daarnaast in het Egyptisch en het Grieks bekend gemaakt: het systeem was dus toegankelijk voor Grieken en Egyptenaren.53

Het belastingstelsel werd daarnaast ook gebruikt om de loyaliteit aan de staat te bevorderen.54 Dit werd onder andere gedaan door de al genoemde vrijstelling voor Hellenen van de obolenbelasting en die voor beoefenaars van Griekse cultuur van zoutbelasting in de derde eeuw. Deze vrijstellingen waren echter niet bedoeld om Grieken en de Griekse cultuur voor te trekken. Het was onder andere bedoeld voor de rekrutering voor de koninklijke bureaucratie en onderdeel van de culturele politiek naar de Griekse wereld toe. Ook de priesterklasse kreeg het voor elkaar om belastingvoordelen te verkrijgen. Onder Ptolemaios

45

Manning, The last pharaoh’s, 93.

46

Ibidem, 35. Hiermee doelt hij op het ouderwetse concept van ras en racisme op basis van fysiologische kenmerken in tegenstelling tot McCoskey.

(14)

III kregen ook de priesters vrijstellingen, onder andere voor de offerdieren die nodig waren voor cultusactiviteiten.

De Egyptische elite en instituties werden niet vervangen, maar geïntegreerd in het nieuwe politieke systeem.55 Synodes van priesters werden jaarlijks georganiseerd door de Ptolemaiën. Deze samenkomsten waren gebaseerd op de Griekse praktijk, hoewel ze geënt werden op eerdere, sporadische Egyptische vergaderingen.56 De synodes werden gebruikt door de Ptolemaiën voor overleg met de belangrijke Egyptische priesterelite en voor verspreiding van besluiten. De synodes leidden verder tot het versterken van een zelfidentiteit van de priesterklasse ten opzichte van de vorsten, welke soms in etnische termen werden geuit.57 Tegelijkertijd vond er ook accommodatie en incorporatie plaats van Griekse invloeden in de eigen culturele tradities.

Voor de volledigheid is het ook handig om de stand van zaken te weten in het algemene debat over de Griekse identiteit in de hellenistische periode. In zijn boek over Griekse identiteit en etniciteit in de Archaïsche en klassieke periode, Hellenicity, gaat Jonathan Hall kort in op de ontwikkeling van de Griekse identiteit in de hellenistische periode.58 Hall maakt een onderscheid tussen culturele identiteit en etniciteit, waarbij etniciteit een onderverdeling van culturele identiteit is.59

Hij ziet in de Helleense identiteit een overgang van een poging die te definiëren op etnische basis in de zesde en vijfde eeuw BCE naar een culturele identiteit na de vijfde eeuw. Met name de ontwikkeling van een genealogische afstamming van Hellenos voor de verschillende Griekse etnische groepen, zoals de Doriërs en Ioniërs, is het begin en eindpunt van de ‘etnische’ Panhelleense identiteit in de Archaïsche periode. Door de grote verscheidenheid aan politieke en geografische omstandigheden was er echter een te groot canvas om louter op criteria van afkomst een Helleense identiteit te bouwen.60 Door het verlaten van het afkomstcriterium kon ieder die een Griekse culturele opvoeding en leefstijl had, zich Helleens noemen, zoals de joden in Alexandrië.61 Syngeneia, gedeelde afkomst, was enkel een basisvoorwaarde voor diplomatieke betrekkingen en werd vrij makkelijk gedeeld met

55

Manning, The last pharaoh’s, 50, 53.

(15)

Romeinen en Joden.62 Alleen identiteiten beneden de overkoepelende Helleense identiteit, zoals Doriërs en Ioniërs, werden noch wel bepaald door afkomst.

Andrew Wallace-Hadrill gaat in zijn boek Rome’s cultural revolution uitvoerig in op de literatuur over romanisering en hellenisering.63 Acculturatie binnen het Romeinse Rijk is een dialectisch proces van het aannemen van culturele waarden en goederen door de veroveraar van de veroverden en omgekeerd.64 Wallace-Hadrill wijst er op dat er in de koloniale situatie in de Oudheid geen sprake is van simpele fusie, hybridisatie of creolisering, maar van pluriformiteit.65 Er bestaat wel interactie tussen beide culturen, maar ze blijven zichzelf van elkaar onderscheiden. De codewisseling van de ene naar de andere (culturele) taal is bedoeld als improvisatie. Cultuur wordt gebruikt om een groep te identificeren, maar ook om de machtsstructuur binnen de groep te duiden.66 Het overnemen van cultuurelementen door elite en bevolking kan dus alleen gebeuren als er een vertaalslag plaatsvindt van het element binnen de nieuwe context.67 Dit kan niet succesvol zijn zonder de participatie van de rest van de bevolking om betekenis te hebben.68

In de hellenistische periode is er volgens Wallace-Hadrill sprake van transformatie van de Griekse identiteit in het Oosten, niet van fusie.69 Hellenismos, het correct gebruik van het Grieks, is een manier om de taal te behouden ten opzichte van oosterse invloeden.70 Afkomst verdwijnt als marker voor de Griekse identiteit, terwijl de taal en paideia (culturele opvoeding) de belangrijkste punten worden.71 Zo wordt het, net als bij Hall, een wereldcultuur die met veel enthousiasme kan worden overgenomen door anderen, zoals joden en Galliërs.

In een artikel over het discours over Griekse identiteit van de klassieke en de Romeinse periode laat Suzanne Saïd echter zien dat de rol van afkomst niet uitgespeeld raakt in de concepties van de Griekse identiteit door retorici.72 Het waren eigenlijk alleen niet-Grieken die de Helleense paideia eigen gemaakt hadden, die opleiding op hetzelfde niveau plaatste als afkomst (zoals Favorinus = Dio Oratie 37.27). Maar net als in de moderne tijd moet deze

62

Hall, Hellenicity, 224.

63

Andrew Wallace-Hadrill, Rome’s cultural revolution (Cambridge 2008).

64 Ibidem, 10. 65 Ibidem, 13. 66 Ibidem, 36. 67 Ibidem, 10. 68 Ibidem, 12. 69 Ibidem, 22. 70 Ibidem, 23. 71 Ibidem, 57-58. 72

(16)

afkomst niet verloochend worden door te leven en te kleden op de ‘juiste’, archaïsche manier. De gewone Griekse bevolking stelde de retorici dan ook steevast teleur.73

In tegenstelling tot wat Hall beweert gebruikt Dionysios van Halikarnassos wel degelijk afkomst in zijn definiëring van Griekse en Romeinse identiteit.74 Dionysios maakt zich hard om de Romeinen te zien als afstammend van Grieken en dat zij door de eeuwen heen de eigen identiteit behouden hebben, zelfs onder de continue toevoeging van barbaren in hun ranken in tegenstelling tot vele Grieken in den verre barbarij.75

Het was dan ook lastig om aan het lijstje te voldoen van de ideale Griek, temeer omdat het concept van paideia en het Attische dialect steeds meer prominenter werden in het begrip van de Griekse identiteit.76 En deze elitaire opvoeding was natuurlijk buiten het bereik van de meeste Grieken. De scheidslijn tussen hellenisme als ideaal mensbeeld en als etnische identiteit werd dan ook voortdurend overschreden, een ‘fout’ die ook moderne historici menigmaal in verwarring achterlaat.77 Ook voor de ‘gewone’ Griek bleef afkomst van belang in de identiteitsconstructie.

Het gymnasium

Het gymnasium wordt gezien als een van de meest prominente kenmerken van de Grieken.78

In de historiografie gaat men echter vaak niet dieper in op de rol en plaats van het gymnasium in de hellenistische wereld. Het gymnasium wordt in de bovenstaande literatuur bijvoorbeeld vaak alleen maar genoemd als uiting van een gesloten Griekse groepscultuur. Daarnaast spitst het onderzoek zich voornamelijk toe op het gymnasium in de steden van Griekenland, Macedonië en Klein-Azië. Het gymnasium in de rest van het Midden-Oosten en in Egypte krijgen minder aandacht. Voor het Seleucidische rijk is dit het gevolg van het weinig beschikbare materiaal. Voor Ptolemaiïsch Egypte is er meer bronmateriaal voorradig, maar de

73

E.L. Bowie ‘Hellenes and Hellenism in writers of the early Second Sophistic’, in S. Saïd ed. Ἑλληνισμός.

Quelques jalons pour une histoire de l'identité grec (Leiden, 1991), 183-204, 203. Vgl. bijvoorbeeld Dio

Chrysostom Oratie 32.

74

Hall, Hellenicity, 224 verwijzend naar Dionysios van Halikarnassos 1.89.4.

75

Dionysios van Halikarnassos 1.89.1-4.

76

Saïd, ‘The discourse of identity’, 291-2. De grotere nadruk op paideia is volgens Saïd misschien ook reactie op het begrip humanitas dat centraal is in de veel vloeiender Romeinse identiteit.

77

Tim Whitmarch, ‘”Greece is the world.” Exile and identity in the Second Sophistic’, in: Simon Goldhill (ed.),

Being Greek under Rome. Cultural identity, the second sophistic and the development of empire (Cambridge

2001) 269-305, aldaar 272-3.

78

Een voorbeeld is de opmerking in Willy Clarysse en Dorothy J. Thompson, Counting the people in Hellenistic

Egypt II Historical studies (Cambridge 2006) 133: “The existence of gymnasia in the larger Fayum villages as

(17)

sociale ontwikkeling van Egypte wordt vaak beschouwd als significant anders dan de rest van de hellenistische wereld.

Philippe Gauthier laat Egypte ook buiten zijn beschouwing van het gymnasium in de hellenistische periode.79 Zijn artikel geeft echter een goed beeld van de ontwikkelingen in Griekenland en Klein-Azië. Deze ontwikkeling was echter niet uniform, er was veel locale en temporele variatie.80

Gauthier begint met de opmerking dat de rol van het gymnasium in de Archaïsche en klassieke samenleving maar beperkt was. Pas in de hellenistische periode ontwikkelde het gymnasium zich tot het alom tegenwoordige instituut dat wij kennen uit de Romeinse periode. Het gymnasium kreeg in deze periode ook voor het eerst een centrale plaats in de stad.

Daarvoor waren ze voornamelijk gelegen buiten de stad. 81 Aristoteles noemt de

gymnasiarchie, financier van het gymnasium, meestal voor een jaar, dan ook een niet noodzakelijk ambt voor een stad.82 Alleen de grotere steden veroorloven zich deze luxe volgens Aristoteles om het welzijn van de inwoners te bevorderen.

Het gymnasium was de plek voor atletische en militaire oefeningen.83 De relatie tussen het gymnasium en het leger is echter te ingewikkeld om in deze scriptie uitvoerig op in te kunnen gaan. Hier kwam vanaf de tweede eeuw geleidelijk aan ook een meer culturele functie bij, maar alleen in de grootste steden had het gymnasium ook een zekere hogeschool functie. Het (middelbare) onderwijs werd gewoonlijk gegeven buiten de sportzalen van het gymnasium. Het gymnasium was bedoeld voor de epheben (18-19) en neoi (20-30). In rijkere steden kregen de paides (12-18) training in een aparte palaistra. Als dat niet zo was, waren er bepaalde tijden waarop de kinderen en hun trainers toegelaten werden.84 Ook tijdens festivals mochten kinderen soms naar binnen om hier aan mee te doen.

Het ambt van gymnasiarch was een innovatie begonnen in de vierde eeuw BCE.85 Wanneer

en waar de gymnasiarchie ingevoerd werd als ambt gekozen door de stad, verschilt per stad en regio. Het gymnasium van Beroia voerde bijvoorbeeld in 180 BCE de door de polis gekozen gymnasiarchie in, andere steden waren eerder of later. Daarvoor werd de gymnasiarch

79

Philippe Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion in the Hellenistic city’, in: Jason König (ed.), Greek

athletics (Edinburgh 2010) 87-101, aldaar 92. Vert. door Margarita Lianou

= ‘Notes sur le rôle du gymnase dans les cites hellénistiques’, in: M. Wörlle en P. Zanker (ed.), Stadtbild und

Bürgerbild im Hellenismus (München 1995) 1-11.

80 Ibidem, 100. 81 Ibidem, 88. 82 Aristoteles, Politeia 6.8. 83

Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 92-4.

84

Het tweede is bijvoorbeeld van toepassing op het gymnasium van Berioa: Bagnall en Derow (ed.), The

Hellenistic period. Historical sources in translation (Malden, Oxford en Carlton 2004, nr. 78.

85

(18)

gekozen door de leden van het gymnasium. Aanleiding voor deze institutionalisering van het gymnasium door de polis varieert. Het kan gaan om financiële ongerijmdheden die opgelost moeten worden, de (her)bouw of herstel van het gymnasium door de stad, of als gevolg van de (re)organisatie van festivals.86

Het gymnasium stond in principe open voor iedere burger met genoeg middelen en vrije tijd.87 Dit zorgt ervoor dat voornamelijk de locale notabelen het gymnasium bevolken en de toegang tot het gymnasium beheerden. In Beroia werden personen niet toegelaten op basis van vrijheid, levensstijl en idealen. De bevoorrechte positie van de leden van het gymnasium zorgde er ook voor dat het gymnasium de trainingsgrond werd voor de stedelijke bestuurlijke klasse.88 Binnen de meestal oligarchisch geleide steden werd het gymnasium daarmee ook een plek voor netwerken, een tweede ‘agora’, en het uiten van het eigen ideale burgerbeeld. Het gymnasium ontwikkelde zich daarmee ook tot een bastion van het ‘hellenisme’.89

In de bundel Das hellenistischen Gymnasion gaan drie artikelen over de rol van het gymnasium in de nieuwe veroverde gebieden in Azië en Afrika.90 In het eerste artikel gaat Kirsten Groß-Albenhausen in op de rol van het gymnasium in de hellenisering van het Oosten.91 In de derde eeuw BCE ligt de nadruk van de verspreiding van gymnasia op Klein-Azië.92 Vanaf de tweede eeuw neemt de verspreiding ook in het Oosten toe, onder andere in Jeruzalem, Arabië en Syrië. De Griekse cultuur werd telkens weer benadrukt in de participatie aan het gymnasium. De deelnemers dragen bijna zonder uitzondering Griekse namen, hoewel de naam van hun vader soms niet-Grieks was.93 Deelname aan het gymnasium is daarmee een teken van het eigen hellenisme. Het gymnasium was daarmee geen instrument voor hellenisering, maar alleen een uiting hiervan. Het gymnasium werd dan ook te eclectisch gebruikt: het werd gebruikt voor sport, banketten, cultus en andere (seculiere) feesten.94

Als voorbeeld gaat Groß-Albenhausen in op de gymnasiumparticipatie door de Joden in de hellenistische periode. Ten eerste werd in de eerste helft van de tweede eeuw in Jeruzalem een gymnasium opgezet. Dit gymnasium werd opgezet ten gevolge van de stadsrechtverlening aan Jeruzalem door Antiochos IV Epiphanes. Het gymnasium werd dus door de Joodse elite

86

Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 98.

87 Ibidem, 98-9. 88 Ibidem, 101. 89 Ibidem, 100. 90

Daniel Kah en Peter Scholz (ed.), Das hellenistischen Gymnasion (Berlijn 2004).

91

Kirsten Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung der Gymnasien für die Hellenisierung des Ostens’, in Kah en Sholz, Gymnasion, 312-22.

92

Ibidem‚ 314.

93

SEG 7.13 r13; I. Tyana 1.29; Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung’, 315, 319.

94

(19)

gezien als een onmisbaar onderdeel van de inrichting van Jeruzalem als polis. De bevolkingsgroep die sportte in het gymnasium, was de elite, niet de gewone boerenbevolking.95 Ten tweede deden ook elders Joden mee in het gymnasium.

De aparte geloofstraditie van de Joden zorgde echter voor enige afzondering en conflicten.96 Joden gebruikten bijvoorbeeld andere olie dan de rest van de gymnasiumleden. Hiervoor kregen zij in sommige steden een aparte rekening voor de aankoop van olie. Verder waren Joden te herkennen door besnijdenis. In de literatuur vindt men opmerkingen voor het verbergen hiervan. Ook waren er conflicten over de culten die in het gymnasium plaatsvonden. In Jeruzalem werd het gymnasium bijvoorbeeld door sommigen gezien als ondermijning van het Joods geloof.

Groß-Albenhausen legt daarnaast ook nadruk op de elitaire context van het gymnasium. Hellenisering vond voornamelijk plaats door mensen die zich wilden opwerken in de koninklijke hiërarchie.97 De elite gebruikte het gymnasium om zich af te zonderen van het gewone volk.

Het gymnasium speelt volgens Groß-Albenhausen geen grote rol in de hellenisering van het Oosten.98 De hellenisering werkte door via andere kanalen dan het gymnasium. De hellenisering werd bijvoorbeeld ook in Judea niet onderbroken door het sluiten van het gymnasium en de opstand in het midden van de tweede eeuw.

Bringmann gaat in zijn artikel verder in op de rol van het gymnasium voor de Griekse Bildung, de intellectuele en culturele vorming, in het Midden-Oosten.99 Bringmann ziet het gymnasium ten eerste als plaats voor de morele en premilitaire opvoeding. Ten tweede was het een plek waar nieuwelingen werden ingevoerd in de mores van de elite door deelname aan culten en feesten. Ten derde was het een trainingsplaats en centrum voor verenigingen. Het gymnasium bevorderde echter bovenal de sociale differentiatie tussen arm en rijk.100

Bringmann maakt onderscheid tussen culturele zelfhellenisering door privéleraren en scholen, en de politieke hellenisering via het gymnasium. De Griekse cultuur en opleiding werd op eigen initiatief ondernomen met de hulp van rondreizende leraren en filosofen.101 Een Griekse opleiding was kenmerkend voor alle elites in de hellenistische periode. Dit leidde ook

95

Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung’, 318.

96 Ibidem, 318-9. 97 Ibidem, 320. 98 Ibidem, 321-2. 99

Klaus Bringmann, ‘Gymnasion und griechischer Bildung im Nahen Osten’, in: Kah en Scholz, Gymnasion, 323-33.

100

Ibidem, 328.

101

(20)

tot een kosmopolitische traditie in de Griekse filosofie: er was een onderscheid tussen deugdzame mensen en slechteriken in plaats van Grieken en barbaren.102

Het gymnasium was een product van politieke hellenisering. Het werd gezien als onderdeel van de polis. Vanaf de tweede eeuw BCE ziet men ook politisering, de vereniging in een

polis, van de Oosterse elite en (gemengde) militaire kolonies.103 Dit werd meestal gedaan op initiatief van de gemeenschap zelf. Jeruzalem krijgt bijvoorbeeld toestemming van Antiochos IV voor een polis-status in ruil voor geld. Een ander voorbeeld is de militaire kolonie Tyriaion in het westen van Klein-Azië. Zij vroeg de polis-status aan bij koning Eumenes II als beloning voor hun diensten na de vrede van Apamea. Een gymnasium is in deze overeenkomst een standaardonderdeel van de polis. Een van de gezanten naar de koning draagt de naam Brennos, een Keltische naam, een teken van een gemêleerd opbouw van dit garnizoen.

Ook in reeds bestaande poleis, zoals Alexandria en Antiocheia in Syrië, stond het burgerschap, en daarmee de deelname aan het gymnasium, open voor niet-Grieken. Zij bleven echter in de minderheid. Een grotere penetratie van niet-Grieken is volgens hem te zien in de deelname aan de verschillende sportfestivals van de hellenistische periode.104

Het derde artikel, van Wolfgang Habermann, geeft een overzicht van het gymnasium in Egypte.105 In de derde eeuw zijn er gymnasia bekend in de Delta en de Fayoum, vanaf de tweede eeuw ziet men ook gymnasia in Boven-Egypte. Gymnasia werden opgezet door de hogere klasse, maar vooral door legerofficieren.106 De stichting van gymnasia was een privé-initiatief, maar werd door de koninklijke bureaucratie gesanctioneerd. Een van de meest belangrijke functies van gymnasia voor de staat, was dat gymnasia dienst deden als plaatsen voor de koninklijke cultus. De drang voor locale elites om zich te profileren, werd zo onderdeel van de legitimering en loyaliteitsstrategie voor de Ptolemaiën.

Hoewel gymnasia daarmee staatsrechtelijk gelegitimeerde verenigingen waren, betekende dit nog niet dat de leden van het gymnasium een endogame elite waren zoals in de Romeinse periode het geval zou zijn.107 De besluiten genomen door de gymnasiumleden bleven beperkt tot de vereniging zelf, zoals eren en privileges voor weldoeners en de eigen functionarissen. Er zijn echter wel aanwijzingen dat gymnasiarchen een plek kregen in het justitiële systeem.108

102

Bringmann, ‘Gymnasion und griechischer Bildung’, 326-7

103

Ibidem, 323.

104

Ibidem, 327.

105

Wolfgang Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, in: Kah en Sholz, Gymnasion, 335-48.

(21)

Ondanks het feit dat Egypte weinig poleis had, ging Egypte wel mee in de ontwikkeling van het gymnasium als vast onderdeel van de polis. Toen in de tweede eeuw een polis gesticht werd in de Fayoum, Euergetis, was een gymnasium vanaf het begin onderdeel van de stadsinrichting. Het burgerschap en deelname aan het stadsgymnasium was ook hier onlosmakelijk met elkaar verbonden.109 In Egypte als geheel was er echter maar een beperkt aantal poleis. Dit weerhield de Grieken en anderen er niet van om ook gymnasia te stichten in de dorpen en de provinciesteden die geen polis waren.110

Over de dagelijkse praktijk in de Egyptische gymnasia is echter weinig bekend. Neoi werden in Egypte ogenschijnlijk neaniskoi genoemd.111 Neaniskoi is echter ook de benaming voor legeronderdelen. De relatie tussen beide termen is echter onduidelijk: zijn het dezelfde groepen of is er hoogstens sprake van overlap? Verder bleven de activiteiten in gymnasia in Egypte beperkt tot fysieke inspanning. De culturele opvoeding bleef waarschijnlijk alleen zijdelings een verbinding houden met het gymnasium.112

Festival

Het festival had net als in de klassieke periode een belangrijke positie in de samenlevingen van de hellenistische periode. In beide perioden werden de festivals grotendeels op dezelfde manier gevierd. Chaniotis ziet echter wel een verschuiving in nadruk.113 De hellenistische festivals hadden een duidelijker politiek karakter. Politieke gebeurtenissen en ondernemingen zijn vaker aanleiding voor de grotere feesten en de aanbeden goden geven blijk van zorg om de politieke en sociale spanningen van alledag.114

In de epigrafie ziet men deze verschuiving ook: in de decreten wordt, naast de financiering, het meest uitgebreid ingegaan op de vorm en organisatie van de processies.115 Processies kregen een strakkere indeling en organisatie dan in eerdere perioden. Met de processie wilde men de ideale gemeenschap presenteren aan zichzelf en de buitenwereld en de eigen rijkdom en invloed etaleren.116 Dit geeft blijk van een grotere zorg om de reële bedreigingen, fysiek en

109

Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 340, 343.

110 Ibidem, 336. 111 Ibidem, 342. 112 Ibidem, 346-7. 113

Angelos Chaniotis, ‘Sich selbst feiern? Städtische feste des Hellenismus im Spannungsfeld von Religion und Politik’, in: Michael Wörlle en Paul Zanker (ed.), Stadtbild und Bürgerbild im Hellenismus. Kolloquium,

München, 24. bis 26. Juni 1993 Vestigia 47 (München 1995) 147-72.

(22)

institutioneel, het hoofd te bieden.117 In de processie wordt de ideale sociale orde bevestigd en bevorderd.

Deze festivalmentaliteit van de hellenistische poleis contrasteert Chaniotis met de festivals opgezet door de hellenistische koningen. In deze festivals en processies wordt de aandacht gevestigd op de macht en rijkdom van de koning. De burgerbevolking neemt maar voor een deel mee aan deze processies. De belangrijkste rol van de burger was die van toeschouwer.118 Hoewel ik de kwalificatie van een praktijkverschuiving in de hellenistische poleis niet kan valideren, lijkt me het verschil tussen de autonome, feestvierende burgerbevolking en de koninklijke festivals een juiste opmerking. De samenleving van Egypte was in dat opzicht veel meer gefragmenteerd dan de politiek rond steden georganiseerde samenlevingen van Griekenland en Klein-Azië. De Ptolemaiën vormden het ideologische politieke centrum en de verbinding tussen de verschillende sociale groepen en verenigingen in Egypte.

Het festivalwezen in Ptolemaiïsch Egypte is verder echter niet uitgebreid besproken. Een onderwerp waar wel vele publicaties aan gewijd zijn, zijn de Ptolemaia en de door Kallixeinos beschreven grote processie tijdens de regeerperiode van Ptolemaios II Philadelphos. Deze publicaties spitsen zich vaak voornamelijk toe op het vraag of de processie van Kallixeinos onderdeel was van een editie van de Ptolemaia en wanneer de processie en de eerste Ptolemaia gehouden werden. Een bespreking hiervan zal ik reserveren voor later. Ik zal hier alleen stilstaan bij een artikel van Sofie Remijsen waarin wel een overzicht gegeven wordt van sport en festival in Egypte.119

De sportinfrastructuur van Egypte werd volgens Remijsen actief opgezet en bevorderd door de Ptolemaiën. Overwinningen op Panhelleense spelen en het trekken van sporters en publiek door eigen spelen waren voor de Ptolemaiën manieren om een imago van macht te verspreiden in het Mediterrane gebied.120 Een van de focussen van dit beleid was de Olympische spelen. Het meest prestigieuze onderdeel was het wagenrennen. De koninklijke familie behaalde in de derde eeuw 30-50% van de overwinningen.121 Ook in andere onderdelen en spelen behaalden de Ptolemaiïsche dynastie en hovelingen goede resultaten.122 Deze prestaties werden daarna verspreid via de literatuur van Alexandria als propaganda.123

117

Chaniotis, ‘Sich selbst feiern?’, 160-2.

118

Ibidem, 161.

119

Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’.

(23)

Om dit voor elkaar te krijgen werden verschillende maatregelen genomen en sportvoorzieningen gebouwd. In en rond Alexandria werden stadia en hippodromen gebouwd en in geheel Egypte werd de bouw van gymnasia en palaistra gestimuleerd.124 Atleten en trainers kregen daarnaast ontheffing van de zoutbelasting in Egypte en trainers in Kyrene waren vrijgesteld van de normale burgerplichten.125 Soms werden atleten ook getraind om topevenementen te winnen, zoals Aristonikos door Ptolemaios IV Philopator.126 Succesvolle atleten werden ook gestimuleerd om zich in Egypte te vestigen. Niet alleen de Ptolemaiën investeerden in sporters, maar ook privéburgers.

Om mee te doen aan de Olympische en andere spelen moest men echter wel over de verplichte Griekse (of Macedonische) wortels beschikken.127 Het burgerschap van een polis was een criterium om hier aan te voldoen. Egypte had echter maar drie poleis (Alexandria, Naukratis en Ptolemaïs), zodat de atleten een oplossing hiervoor moesten vinden. De eerste mogelijkheid was om mee te doen aan de spelen onder de vlag van de polis van herkomst.128 Door deze strategie kan het zijn dat er meer atleten kwamen uit Egypte dan nu nog kenbaar is. Deze maatregel was echter niet vol te houden voor volgende generaties. De tweede mogelijkheid was om zich als een Alexandrische burger in te schrijven.129 Deze strategie werd het belangrijkste voor atleten uit Egypte na de derde eeuw.

In Egypte werden daarnaast ook verschillende sportfestivals opgezet. Er zijn twee soorten

agones, kransspelen en thematische spelen.130 De prijzen bij kransspelen waren symbolisch, bij thuiskomst kregen de winnaars echter vele privileges. Bij thematische spelen won men daarentegen geldprijzen. Deze spelen stonden in lager aanzien en hadden vaak alleen locale deelnemers. De grens tussen deze twee categorieën werd echter niet streng gehandhaafd, vele spelen hadden zowel kransen als geldprijzen voor de winnaars.131 De ‘Grote Vier’, de

periodos, vormden hierop een uitzondering, niet andersom.

Volgens Remijsen hadden de dorpen en steden in Egypte buiten de drie poleis geen spelen tot 200 CE.132 Alleen poleis beschikten over de middelen om regelmatig spelen te organiseren. Buiten de (dynastieke) festivals opgezet in Alexandria, Naukratis en Ptolemaïs,

124

Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 256-7.

125 Ibidem, 257. 126 Ibidem, 257. 127 Ibidem, 247-8. 128 Ibidem, 248. 129 Ibidem, 249. 130 Ibidem, 258. 131

Vgl. H.W. Pleket, ‘Games, prizes, athletes and ideology. Some aspects of the history of sport in the Greco-Roman world’, in König, Greek Athletics, 145-74, aldaar 150-1.

132

(24)

zijn er volgens haar geen zekere bewijzen voor wedstrijdfestivals. Men moet dan ook een onderscheid maken tussen jaarlijkse religieuze festivals en agones die twee- en vierjaarlijks in

poleis gehouden werden. Bij deze stelling zijn er echter wel kanttekeningen te maken. Zo

werden er in 267 BCE Basileia gehouden, waarschijnlijk in Midden-Egypte (Memphis of ergens anders).133 Daarnaast werd in het dorp Psinachis in de Arsinoitische nome een wedstrijd, agon, gehouden door de cavaleristen als onderdeel van de Hermaia.134 Volgens mij is een directe relatie tussen wedstrijdfestival en polis dan ook niet houdbaar. De festivals buiten de grote steden waren natuurlijk wel beperkt in hun grootte en reikwijdte. Zij waren voornamelijk gericht op de eigen locale gemeenschap en hadden geen Panhelleense aspiraties.

133

SEG 27.1114. Vgl. Ludwig Koenen, Eine agonistische Inschrift aus Ägypten und frühptolemäische

Königsfeste Beiträge zur Klassischen Philologie 56 (Meisenheim am Glan 1977).

134

(25)

Hoofdstuk 2. Begrippen en bronnen

Want ik heb Fries bloed, mijn overgrootopa komt uit Friesland. Van den Berg heet ‘ie, dus ik denk dat Friese gevoel roep ik op en dan ga ik er voor, maar het heeft mij in de steek gelaten.

- Jeremy Sno over zijn polsstokverspringkwaliteiten135 In dit hoofdstuk zal ik ten eerste ingaan op de theoretische begrippen gebruikt in de discussie over de relatie tussen de Griekse en Macedonische immigranten en de verschillende veroverde bevolkingen van het Midden-Oosten. De belangrijkste hiervan zijn de drie begrippen hellenisering, acculturatie en etniciteit. Ten tweede geef ik een korte inleiding op de soort bronnen die ik in de scriptie zal gebruiken.

Theorie en begrippen

Hellenisering is een verzamelbegrip voor het omschrijven van cultuuroverdrachten die op verschillende niveaus plaatsvonden in de hellenistische periode.136 Specifiek wordt hiermee bedoeld de overname door de inheemse volkeren van geestelijke en materiële elementen die voortkwamen uit het Griekse, klassieke cultuurgebied.

Tot de jaren zestig van de vorige eeuw werd deze Griekse cultuur als één geheel gezien dat verspreid werd over het Oosten. De Griekse cultuur was echter altijd al syncretisch: al vanaf de Archaïsche periode, en ook al eerder, had het Oosten grote invloed op de cultuur in Griekenland en Ionië.137 De veroveringen van Alexander de Grote vormen geen cesuur in de wederzijds cultuurcontacten tussen Griekenland en het Oosten.138 Al in de zesde eeuw waren Ionische beeldhouwers betrokken bij de verfraaiing van de paleizen van de Perzische koningen.139 Deze trend werd alleen maar versterkt in de hellenistische periode.

Dit leidt er toe dat niet objectief en direct vast te stellen is of een artefact als Grieks aangemerkt kan worden. Wat Grieks is, verandert continu en verschilt per persoon en per

135 Tijdens aflevering van Red Bull Fierste Ljepper, http://www.rtl.nl/components/sport/redbullfiersteljepper/

miMedia/234097/234098.s4m.34936886.Red_Bull_Fierste_Ljepper_s1_a1.xml (24 juli 2010).

136

Christoph Michels, Kulturtransfer und monarchischer ‚Philhellenismus’. Bithynien, Pontos und Kappadokien

in hellenistischer Zeit (Göttingen 2009) 19.

137

Ibidem, 20-1.

138

Amélie Kuhrt en Susan M. Sherwin-White, From Samarkand to Sardis. A new approach to the Seleucid

empire (Londen 1993) 141.

139

(26)

situatie.140 In deze context zijn er dan ook geen één op één relatie tussen culturele artefacten en de identiteit van de gebruikers. Aardewerk uit Rhodos of Attica gevonden in de Arabische golf geven primair blijk van handelscontacten.141 Men kan weinig zeggen hierover zonder de motivatie en betekenisgeving te kennen van de gebruikers van deze artefacten.142

Een ander probleem van het begrip hellenisering is de vooronderstelde dominantie van de Griekse cultuur in de cultuurcontacten. Om dit tegemoet te komen werd in de jaren negentig van de vorige eeuw het begrip acculturatie expliciet gebruikt als alternatief voor etniciteit.143 Acculturatie is het proces van culturele veranderingen in groepen als gevolg van continue eerstehands contact tussen groepen. Hierbij wordt geprobeerd een a priori hiërarchie van de deelnemende culturen te vermijden.

De problemen van het begrip acculturatie komen echter overeen met die voor hellenisering. Men heeft snel een te monolithisch beeld van de deelnemende culturen.144 Er is daarnaast op voorhand en in het bewijsmateriaal uit de Oudheid geen strikte scheiding te leggen tussen het eerstehands contact en de daarop volgende veranderingen. Ook bij acculturatie moet men kijken naar de motivatie van de ontvangers voor de overname van bepaalde cultuurelementen.145 Generalisaties gebaseerd op individuele meningen en uitingen blijven problematisch. Zoals gezegd zorgden cultuurcontacten voor een continue herdefiniëring van de eigen groepscultuur over en weer.146

De beperkingen van bovenstaande begrippen zijn erkend als gevolg van de ontwikkeling van het begrip en theorie van etniciteit. De eerste expliciete sociologische verhandeling over etnische groepen is een hoofdstuk in Wirtschaft und Gesellschaft van Max Weber. Weber definieerde een etnische groep als een collectiviteit gebaseerd op het geloof in een gedeelde afkomst. Dit geloof in een gedeelde afkomst is een gevolg van collectieve sociale en politieke actie.147 Dit uitgangspunt werd ook gedeeld door de Deense antropoloog Fredrik Barth in zijn invloedrijke inleiding voor Ethnic Groups and Boundaries. Etniciteit is volgens hem een sociale organisatie die gebaseerd is op de indeling van mensen in groepen door anderen of de

140

Gregor Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia und im ptolemäischen Ägypten. Begriffe, Probleme, Perspektiven’, in: ibidem (ed.), Alexandreia und das ptolemäische Ägypten. Kulturbegegnungen in

hellenistischer Zeit (Berlijn 2010) 9-29, aldaar 10.

141

Jean-Francois Salles, ‘The Arab-Persian Gulf under the Seleucids’, in: Hellenism in the East, 75-109, aldaar 86.

142

Michels, Kulturtransfer und monarchischer Philhellenismus, 25.

143 Ibidem, 24. 144 Ibidem, 24-5. 145 Ibidem, 26. 146

Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 11.

147

Richard Jenkins, Rethinking ethnicity (2e herz. dr.; Londen e.v. 2008) 10; Siniša Malešević, The sociology of

(27)

actoren zelf. Een categorische indeling is etnisch wanneer het een persoon classificeert in zijn meest primaire identiteit.148 Aangenomen wordt dat dit gedetermineerd wordt door afkomst en achtergrond. Barth verzette zich hiermee tegen de tot dan toe heersende aanname dat etnische groepen onderscheiden kunnen worden door te wijzen naar een gemeenschappelijke cultuur.149 Een gezamenlijke cultuur is juist het resultaat van gestelde grenzen.

In de constructie van de groepsgrenzen worden culturele verschillen gebruikt. De selectie van gebruikte verschillen wordt gedaan op basis van sociale relevantie voor de actoren binnen en buiten de groep.150 Het behouden van de grens tussen insiders en buitenstaanders bepaalt de continuïteit, niet de veranderlijke culturele inhoud van de grenzen.151 Als de grenzen hun relevantie verliezen, verdwijnen de groepen. Dergelijke etnische constructies kunnen overlappen met andere dimensies, zoals klasse, juridische categorieën en religie, maar zijn hier niet tot te reduceren.152 Etniciteit is daarmee vaak onderhevig aan transcategoriale overbodigheid: gestelde grenzen kunnen zichzelf tegenspreken zonder dat ze hun relevantie verliezen.

De moeilijkheden bij hellenisering en acculturatie zijn echter ook van toepassing op etniciteit. Meerdere identiteiten zijn en de motieven en opvattingen verschillen per individu, niveau en sociale groepen.153 Dubbele identiteiten leidden daarnaast ook nog tot identificatie met de ruimte tussen de constructies.154 De analyse van de toepassing van de labels Grieken en Egyptenaren door Goudriaan is een goed begin, maar voor een volledig beeld moet men ook kijken naar onderverdelingen binnen de groepen zelf.

Deze praktische problemen zorgden in het laatste decennium dat er steeds meer kritiek kwam op de functie van etniciteit in het sociologische en historische onderzoek.155 Was etnische identiteit eerder nog een ondergeschoven kind, krijgt het nu volgens sommigen teveel nadruk in de huidige benadering van samenlevingen.156 Dit leidt ertoe dat Gregor Weber het gebruik van etniciteit zelfs ten strengste ontraadt.157 Deze kritiek betekent echter geen fundamentele verandering in de theoretische achtergrond van etniciteit, maar alleen (in

148

Fredrik Barth, ‘Introduction’, in: idem (ed.), Ethnic groups and boundaries. The social organisation of

culture difference (Bergen 1969) 1-16, aldaar 13.

149 Ibidem, 10-11. 150 Ibidem, 15. 151 Ibidem, 14. 152

Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 10.

153

Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 23.

154

McCoskey, ‘Race before “whiteness”’, 29-30.

155

Bijvoorbeeld Bob Carter en Steve Fenton, ‘Not thinking ethnicity. A critique of the ethnicity paradigm in an over-ethnicised sociology’, Journal for the theory of social behaviour 40 (2009) 1-18; Jenkins, Rethinking

ethnicity; Michels, Kulturtransfer und monarchischer Philhellenismus.

156

Ibidem, 1.

157

(28)

herhaling vallende) verscherpingen van aandachtspunten. Een voorbeeld hiervan is de waarschuwing van Carter en Fenton dat etnische groepen voortkomen uit politieke actie, niet andersom.158 Deze stelling werd al geponeerd door Max Weber in 1922 zoals Carter en Fenton zelf al toegeven.

Met één wijziging van het concept etniciteit die vaak voorkomt, ben ik het echter niet eens, namelijk om het geloof in een gezamenlijke afkomst niet meer als criterium te nemen voor etnische groepen.159 Dit heeft tot gevolg dat etnische groepen moeilijk te onderscheiden zijn van andere sociale groepen, zoals de locale voetbalclub of metalheads. Men moet goed opletten en flexibel zijn in de analyse van etnische constructies. De oplossing van de problemen met de bovenstaande begrippen ligt in ieder geval niet door ze te vervangen met weer een nieuw begrip, zoals Weber doet met zijn ‘cultuurcontacten’.160

Jonathan M. Hall geeft in zijn twee studies naar etnische identiteit in de Archaïsche en klassieke periode een goede samenvatting van de verschillende theoretische ontwikkelingen van het begrip etniciteit.161 Etnische groepen zijn:

i. zelfbeschrijvende en –benoemende sociale collectieven geplaatst tegenover andere dergelijke groepen.

ii. De groepen worden geïdentificeerd op basis van indicia (biologische kenmerken, taal, religie of culturele eigenaardigheden), maar deze definiëren hen niet.

iii. Criteria, de definiërende kenmerken, bestaan uit het onderschrijven van

ontstaansmythes, een territorium en een gemeenschappelijke geschiedenis.

iv. De groepsgrenzen zijn dynamisch en zijn constant onderhevig aan acculturatie en assimilatie.

v. De etnische identiteit is vooral een punt van identificatie wanneer de groep bedreigd worden.

vi. De identiteit ontstaat in de context van migratie, verovering of de winning van bestaansmiddelen ten koste van anderen.

Dit overzicht van de meest gebruikte begrippen geeft aan dat men voorzichtig moet zijn in de benadering van de relaties tussen Grieken, Macedoniërs, Egyptenaren en alle anderen. Het

158

Carter en Fenton, ‘Not thinking ethnicity’, 15.

159

Hall, Hellenicity, 11. Thomas Hylland Eriksen, Ethnicity and nationalism. Anthropological perspectives (2e herz. dr.; Londen 2002) 34.

160

Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 11.

161

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een jaar vóór de start van het con- cilie liet hij in een algemene ver- gadering van het scuf al zijn interesse blijken voor een conci- lietekst waarin de Kerk haar visie

Al- leen wanneer we vertrouweling zijn van God en leerling van Jezus kunnen we overtuigende pries- ters worden.”. „Voor priesters is niets zo belangrijk als thuiskomen bij

De commissie besliste in 2014 dat als een patiënt op het moment van de euthanasie door het stervensproces niet meer wilsbekwaam is, maar de formele vereisten vervuld werden,

We delen tijdens twee weekends het leven van een parochiepriester, volgen de liturgische gebedsmomenten en vieren samen eucharistie.. We reserveren ruimte voor stilte, vorming en

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

…” 18 De Heer Jezus Christus gebiedt: “U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand”. 19 Men kan geen twee

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

In het dictaat wordt wel bewezen dat het algoritme een boom oplevert, maar niet dat deze minimaal is.. Toon aan dat elke tak die in het algoritme wordt toegevoegd, in een