Arbeidsrechtelijke bescherming
Boot, G.C.
Citation
Boot, G. C. (2005, January 27). Arbeidsrechtelijke bescherming. SDu Uitgevers, Den Haag.
Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/602
Version:
Corrected Publisher’s Version
License:
Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the
Institutional Repository of the University of Leiden
Downloaded from:
https://hdl.handle.net/1887/602
6WHOOLQJHQ
%HKRUHQGHELMKHWSURHIVFKULIW µ$UEHLGVUHFKWHOLMNHEHVFKHUPLQJ
1. De vraag of de rechter de werkelijke verhoudingen moet laten prevaleren boven de vorm
waarin de partijen de verhoudingen hebben gestoken (‘wezen boven schijn’) is niet wezenlijk voor het gehele arbeidsrecht.
2. Het uitgangspunt van ongelijkheidscompensatie brengt ten opzichte van het huidige
arbeidsrecht mee dat het aantal dwingendrechtelijke regels ten aanzien van hoogbetaalde werknemers kan afnemen en dat de rechtspositie van laagbetaalde opdrachtnemers dient te worden versterkt.
3. Het rechtsvermoeden bestaan-arbeidsovereenkomst (art. 7:610a BW) heeft, afgaande op
de gepubliceerde jurisprudentie, de rechtspositie van werkenden niet versterkt.
4. Ten tijde van de invoering van de Wet op de Arbeidsovereenkomst in 1907 was het begrip
‘gezagsverhouding’ inde omschrijving van de arbeidsovereenkomst niet een doel op zich, maar uitvloeisel van het door de werkgever gedragen economisch risico
5. Hoge Raad- noch Centrale Raad van Beroep-jurisprudentie geven een eenduidige
uitwerking van de criteria waaraan een arbeidsovereenkomst moet voldoen.
6. Zelfstandigen behoren in alle situaties van ernstig gevaar voor zich zelf of voor anderen
onder de werking van de Arbeidsomstandighedenwet te vallen
7. Een vaste wettelijke normering van ontslagvergoedingen doet onvoldoende recht aan de
belangen van de betrokken werkgever en werknemer
8. Het dient de werknemer in het kader van de Werkloosheidswet niet te worden verweten
wanneer hij zich neerlegt bij een door de werkgever geïnitieerd ontslag 9. Mensenrechten zijn geen Westerse uitvinding
10. De term platteland heeft in Nederland weinig onderscheidend vermogen