• No results found

BESLUIT Nederlandse Mededingingsautoriteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Nederlandse Mededingingsautoriteit"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Nummer 102120_1/19 en 102120_2/14

Betreft zaak: Beslissing op bezwaar inzake besluit d.d. 29 augustus 2005, kenmerk 101857-9, tot wijziging van

de Netcode.

Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op het bezwaar van EnergieNed, Federatie van Energiebedrijven in Nederland en de Vereniging voor Energie, Milieu en Water tegen het besluit van de Raad van Bestuur d.d. 29 augustus 2005, kenmerk 101857-9, tot wijziging van de Netcode.

I.

1. Op 4 oktober 2004 heeft de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna te noemen: directeur DTe) van de Federatie van Energiebedrijven in Nederland, sectie Netbeheerders, namens de gezamenlijke netbeheerders (hierna te noemen: gezamenlijke netbeheerders) een voorstel ontvangen, met kenmerk 2004-1174 voor de wijziging van de voorwaarden ex artikel 31, eerste lid, sub a (hierna te noemen: Netcode) van de Elektriciteitswet 1998 (hierna te noemen: E-wet).

2. Het voorstel voorzag in aanpassing van enkele artikelen in de Netcode die gelden voor productie-eenheden met betrekking tot blindvermogen. De bestaande artikelen over blindvermogen hebben volgens de gezamenlijke netbeheerders in de praktijk door verschillende interpretatie tot discussie geleid. Aanpassing van deze artikelen moest volgens hen deze onduidelijkheden wegnemen.

3. Op 1 juli 2005 is de Wet tot omvorming van het bestuursorgaan van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 2005, 172) in werking getreden. Met deze wetswijziging zijn de bevoegdheden van de directeur DTe en de directeur-generaal van de NMa, zoals neergelegd in de E-wet, overgegaan naar het nieuwe, zelfstandige bestuursorgaan: de Raad van Bestuur van de Nederlandse

(2)

4. Bij besluit van 29 augustus 2005, kenmerk 101857-9, heeft de Raad op grond van artikel 36 van de E-wet besloten tot de volgende wijzigingen van de Netcode:

• Artikel 2.5.4.1. wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

• “Alle productie-eenheden met synchrone generator(en) of vermogenselektronische netkoppelingen zijn voorzien van en worden bedreven met een primaire

spanningsregeling waarvan de spanningsstatiek instelbaar is tussen 0% en 10%. De netbeheerder kan op basis van de locale situatie voor productie-eenheden een cos-phi regeling eisen of toestaan.”

• In artikel 2.5.4.6. worden de woorden “met de netbeheerder afgesproken maximale” vervangen door “maximaal beschikbare”.

• Artikel 2.5.4.7. vervalt.

• Artikel 5.2.2.1. wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

“De netbeheerder bepaalt de instelling van de statiek en de referentiewaarde van de primaire spanningsregeling. Indien een productie-eenheid niet bijdraagt aan de blindvermogenshuishouding in de normale bedrijfstoestand moet de

referentiewaarde 15 minuten na constatering van een afwijking naar een uitwisseling van 0 Mvar worden teruggebracht, tenzij anders overeengekomen.”

5. Bij brief van 8 oktober 2005 heeft EnergieNed, Federatie van Energiebedrijven, sectie Productie (hierna te noemen: EnergieNed), ten behoeve van de bij EnergieNed

aangesloten producenten bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 augustus 2005 met kenmerk 101857-9 inzake deze wijziging van de Netcode. Bij brief van 7 oktober 2005 heeft ook de Vereniging Energie, Milieu en Water (hierna te noemen: VEMW) bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

6. Op 5 december 2005 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. VEMW en EnergieNed zijn daarbij in de gelegenheid gesteld hun bezwaren mondeling toe te lichten. EnergieNed had op deze hoorzitting voor de gezamenlijke producenten onderscheidenlijk de

(3)

II.

7. In deze bezwaarprocedure zijn de volgende bepalingen van belang.

8. In artikel 31, eerste lid, van de E-wet is bepaald dat met inachtneming van de in artikel 26b bedoelde regels de gezamenlijke netbeheerders aan de Raad een voorstel zenden voor de door hen jegens afnemers te hanteren voorwaarden met betrekking tot:

a. de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van transport van elektriciteit over het net, b. t/m g.

9. In artikel 32, eerste lid, van de E-wet is bepaald dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of ten minste een derde van het aantal overige netbeheerders de gezamenlijke netbeheerders kan verzoeken een voorstel te doen tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 27 en 31, onder opgave van de redenen die naar zijn oordeel een dergelijke wijziging noodzakelijk maken. Uit het derde lid volgt dat in een voorstel die onderdelen, bedoeld in artikel 27 of 31, worden

opgenomen waarvan wijziging wordt verzocht.

10. Verder wordt in artikel 33, eerste lid, E-wet geregeld dat de gezamenlijke netbeheerders overleg voeren met representatieve organisaties over de voorstellen met betrekking tot de tariefstructuren en de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 27, 31 en 32, eerste lid. In de voorstellen die aan de Raad worden gezonden, geven de gezamenlijke netbeheerders aan welke gevolgtrekkingen zij hebben verbonden aan de zienswijzen die de organisaties, bedoeld in het eerste lid, naar voren hebben gebracht, zo volgt uit het derde lid van deze bepaling.

11. Op grond van artikel 34, eerste lid, E-wet zenden de gezamenlijke netbeheerders een voorstel met betrekking tot de wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden aan de Raad binnen twaalf weken na het tijdstip waarop een verzoek als bedoeld in artikel 32, eerste lid, wordt gedaan.

12. In artikel 36, eerste lid, E-wet is bepaald dat de Raad de tariefstructuren en voorwaarden vaststelt met inachtneming van:

a. het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 33, eerste lid,

(4)

c. het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt,

d. het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers en e. het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening van netbeheerders, en f. het belang van een objectieve, transparante en niet discriminatoire handhaving

van de energiebalans op een wijze die de kosten weerspiegelt, en g. de in artikel 26b bedoelde regels.

13. Op grond van artikel 36, derde lid, E-wet geldt dat indien een voorstel als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 naar het oordeel van Raad in strijd is met het belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c, d, e of f, met de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g of met de eisen, bedoeld in het tweede lid, de Raad de gezamenlijke netbeheerders

opdraagt het voorstel onverwijld zodanig te wijzigen dat deze strijd wordt opgeheven. Artikel 4:15 van de Awb is van overeenkomstige toepassing. Uit het vierde lid volgt dat indien de gezamenlijke netbeheerders niet binnen vier weken het voorstel wijzigen overeenkomstig de opdracht van de Raad, bedoeld in het derde lid, de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de tariefstructuren of de voorwaarden vaststelt onder het aanbrengen van zodanige wijzigingen dat deze in overeenstemming zijn met de

belangen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met f, met de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g of met de eisen, bedoeld in het tweede lid.

14. Tot slot is bepaald in artikel 38, eerste lid, van de E-wet dat de tariefstructuren en de voorwaarden in werking treden op een door de Raad te bepalen datum en dat zij gelden voor onbepaalde tijd. In het tweede lid van artikel 38 is geregeld dat van de besluiten betreffende de vaststelling van de tariefstructuren en de voorwaarden alsmede de wijziging daarvan mededeling wordt gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Iedere netbeheerder legt een exemplaar van de tariefstructuren en de voorwaarden voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen, zo volgt uit het derde lid.

III.

15. VEMW en EnergieNed hebben de volgende bezwaren aangevoerd tegen het bestreden besluit.

A. Bezwaren VEMW

16. Het gewijzigde artikel 2.5.4.1. Netcode heeft volgens VEMW tot gevolg dat alle, en dus ook kleine productie-eenheden, moeten gaan beschikken over een primaire

(5)

E-wet, genoemde belangen. VEMW stelt dat het bestreden besluit op dit punt dient te worden aangepast.

17. Op grond van het door de Raad gewijzigde artikel 2.5.4.1. Netcode kan de netbeheerder op basis van de locale situatie voor productie-eenheden een cos-phi regeling eisen; het artikel biedt echter volgens VEMW onvoldoende duidelijkheid in welke gevallen dit mogelijk is. Artikel 2.5.4.1. Netcode moet daarom volgens VEMW aangevuld te worden met afwegingscriteria die een netbeheerder bij gebruikmaking van deze bevoegdheid in acht moet nemen.

18. Volgens VEMW is onduidelijk of artikel 2.5.4.6. Netcode zich alleen uitstrekt over het “dynamische blindvermogen” of dat ook het “statische blindvermogen” onder de reikwijdte van dit artikel valt. Hoewel uit de door de Raad gegeven toelichting op het artikel naar voren komt dat dit artikel alleen betrekking heeft op het dynamische blindvermogen, kan uit de tekst van artikel 2.5.4.6 niet worden opgemaakt dat deze bepaling alleen ziet op het “dynamische blindvermogen”. Dit bevestigt volgens VEMW dat artikel 2.5.4.6. Netcode nog steeds ziet op zowel op het “dynamische

blindvermogen” als op het “statische blindvermogen”. VEWM verzoekt de Raad om de betekenis van artikel 2.5.4.6 Netcode te verduidelijken door het opnemen van een duidelijke omschrijving van de in dit artikel gebruikte term “blindvermogen”.

19. VEMW is het niet eens met het door de Raad vastgestelde artikel 5.2.2.1 van de Netcode. VEMW heeft in het kader van de inspraakprocedure haar zienswijze gegeven op het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders tot aanpassing van de Netcode. Volgens VEMW is de Raad in haar besluit in het geheel niet ingegaan op de bedenkingen die VEMW in haar brief van 22 november 2004 heeft aangevoerd. Daarmee zou het bestreden besluit niet voldoen aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.

20. VEMW meent dat artikel 5.2.2.1 Netcode in strijd is met artikel 31, eerste lid, van de E-wet aangezien het afnemers onvoldoende zekerheid biedt omtrent de daaruit voor hun voortvloeiende verplichtingen jegens de netbeheerder. Daarnaast bevat artikel 5.2.2.1 Netcode volgens VEMW een (verkapte) afwijkingsbevoegdheid waardoor het artikel volgens VEMW in strijd is met de artikelen 31 en 37a van de E-wet.

B. Bezwaren EnergieNed (gezamenlijke producenten)

(6)

Beleidswijziging

22. EnergieNed geeft aan dat alleen productie-eenheden met synchrone generator onder de werkingssfeer van het oude artikel 2.5.4.1. Netcode vielen (zoals deze bepaling luidde voor het onderhavige wijzigingsbesluit). Thans vallen ook vermogenselektrotechnische koppelingen onder het bereik van dit artikel. EnergieNed concludeert daarom dat de werkingssfeer van artikel 2.5.4.1. Netcode - anders dan onder randnummers 2 en 8 van het bestreden besluit is overwogen - door het besluit van de Raad is uitgebreid.

23. EnergieNed merkt op dat op grond van het oude artikel 2.5.4.1. Netcode alleen productie-eenheden waarvan de beheerder met de netbeheerder afspraken had gemaakt over de bijdrage aan de spannings- en de blindvermogenshuishouding onder de werkingssfeer van dit artikel vielen. In het bestreden besluit worden alle productie-eenheden verplicht voorzien van en bedreven met een primaire spanningsregeling, zodat de keuze van producten al dan niet een bijdrage te leveren aan de spannings- en de

blindvermogenshuishouding is gewijzigd in een verplichting. EnergieNed wijst erop dat ook op dit punt sprake is van een uitbreiding van de werking van artikel 2.5.4.1 en niet alleen van een aanpassing.

24. EnergieNed merkt op dat het bestreden besluit alleen betrekking heeft op dynamisch blindlastvermogen. Dit zou een wijziging opleveren ten opzichte van het oude artikel 2.5.4.1. Netcode omdat deze bepaling volgens EnergieNed zou zien op zowel statisch als blindlastvermogen.

25. Verder merkt EnergieNed op dat de netbeheerder op basis van de locale situatie voor productie-eenheden beneden een bepaald vermogen een cos phi-regeling kan eisen of toestaan. Uit het verhandelde op de hoorzitting van 18 januari 2005 maakt EnergieNed op dat netbeheerders bij gebruikmaking van deze bevoegdheid zouden beogen om verschillende criteria aan te leggen voor grote en kleine producenten. Dit levert volgens EnergieNed ongelijkheid op tussen grote en kleine producenten en een verstoring van het level playing field. Opname van een regeling waaraan alle producenten op het uitwisselingspunten dienen te voldoen zou deze verstoring opheffen.

26. Gelet op het voorgaande concludeert EnergieNed dat de werkingssfeer van artikel 2.5.4.1. Netcode voor een gedeelte is uitgebreid en voor een gedeelte is beperkt. Hiervoor zou een nadere motivering ontbreken, reden waarom EnergieNed zich op het standpunt stelt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 Awb tot stand is gekomen.

Artikel 36 lid 1 E-wet

(7)

producenten hun installaties niet voor 100% kunnen gebruiken. De gereserveerde capaciteit had volgens EnergieNed anders als commodity verkocht kunnen worden. Nu dat niet mogelijk is, leidt dat volgens EnergieNed tot verlies voor productiebedrijven. Dit verlies aan inkomsten en het verlies aan de mogelijkheid tot volledig gebruik van de beschikbare capaciteit leidt tot een beperking van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt. Bovendien zou deze beperking van het gebruik van de

installatie een negatieve afweging opleveren bij het nemen van investeringsbeslissingen, zodat een keuze van een producent voor investering in een ander land volgens

EnergieNed meer voor de hand ligt. Dit zou in strijd zijn met artikel 36, eerste lid, sub b, E-wet.

Artikel 16 E-wet

28. EnergieNed geeft aan dat het de verantwoordelijkheid van de netbeheerder is om het elektriciteitsnet stabiel te houden. Een onderdeel daarvan is volgens EnergieNed de verantwoordelijkheid van de netbeheerder voor de (statische en dynamische) blindvermogenshuishouding. EnergieNed legt het bestreden besluit zo uit dat deze verantwoordelijk zou worden overgedragen aan de producenten, reden waarom EnergieNed het bestreden besluit in strijd acht met artikel 16, eerste lid, sub b van de E-wet.

29. EnergieNed stelt zich op het standpunt dat netbeheerders de keuze hebben om door middel van het aanschaffen van dynamische blindlastcompensatiemiddelen zelf dynamische blindlast te produceren of dit bij de producenten te contracteren. Op grond van het bestreden besluit ontvangen producenten echter geen vergoeding voor het opwekken van dynamische blindlast. Tegen de achtergrond van het voorgaande acht EnergieNed het niet voorzien in een vergoeding voor een producent in strijd met artikel 36, eerste lid, sub c van de Elektriciteitswet.

IV.

30. De Raad zal eerst ingaan op de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften van VEMW en EnergieNed.

31. Het bestreden besluit is op 29 augustus 2005 verzonden, zodat de bezwaartermijn op 11 oktober 2005 is verstreken. Beide bezwaarschriften zijn op 10 oktober 2005 ontvangen, zodat deze bezwaarschriften tijdig zijn ingediend.

(8)

geacht in haar bezwaar. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar van EnergieNed overweegt de Raad het volgende.

33. De Raad ziet zich voor de vraag gesteld of het bezwaarschrift van EnergieNed wel voldoet aan alle vereisten als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Hierin is het volgende bepaald:

“Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.”

34. In artikel 1:2, derde lid, van de Awb is derhalve, kort gezegd, bepaald dat een

rechtspersoon op grond van dit artikellid alleen bezwaar kan maken tegen een besluit indien een statutair belang van de rechtspersoon rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In vaste jurisprudentie is dit criterium als volgt nader uitgewerkt1:

“ Met betrekking tot het zijn van belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de

Algemene wet bestuursrecht, overweegt de Afdeling dat uit vaste jurisprudentie volgt dat het bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van die wet moet gaan om een aan de statutaire doelstelling ontleend algemeen of collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij dat belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen.”

35. De Raad leidt uit deze overwegingen af dat van een belang als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb alleen sprake kan zijn indien een collectief belang van de rechtspersoon als zodanig in het geding is dat zijn grondslag vindt in de statuten; individuele belangen van één of meer afzonderlijke leden van deze rechtspersoon vallen niet onder het bereik van deze bepaling. Tegen deze achtergrond bestaan er bij de Raad twijfels over de belanghebbendheid van EnergieNed. Hierbij overweegt de Raad het volgende.

36. Het bezwaarschrift is ingediend door EnergieNed als rechtspersoon; dit blijkt zowel uit de bewoordingen van het bezwaarschrift als uit de ondertekening daarvan door de directeur Juridische Zaken op basis van een schriftelijke volmacht d.d. 21 januari 2005 van de Vicevoorzitter van EnergieNed. Deze volmacht verleent aan de directeur

(9)

Juridische Zaken de bevoegdheid om EnergieNed te vertegenwoordigen bij het voeren van rechtsgedingen. In het bezwaarschrift, eerste pagina, tweede alinea, wordt verder het volgende aangegeven:

“Op grond van haar doelstellingen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden behartigt EnergieNed, door middel van de Sectie Productie, in deze zaak in het bijzonder de belangen van de producenten.”

37. Uit het vorenstaande maakt de Raad op dat EnergieNed met een beroep op haar statuten beoogt om in het bezwaarschrift op te komen voor de collectieve belangen van de producenten, verenigd in de Sectie Productie van EnergieNed. In de statuten d.d. 29 augustus 2005, die van kracht waren ten tijde van het indienen van het

bezwaarschrift2, was in artikel 3, sub a, van de statuten van EnergieNed bepaald dat zij als hoofdtaak heeft om de gezamenlijke belangen van de energiebedrijven te behartigen, met name op het gebied van strategievorming, public affairs en vertegenwoordiging. De Raad leest deze statuten derhalve zo dat het statutaire belang van de rechtspersoon EnergieNed samenvalt met de gezamenlijke belangen van de energiebedrijven. Het begrip “energiebedrijven” is daarbij als volgt nader omschreven in artikel 2 van de statuten d.d. 29 augustus 2005:

“De Federatie fungeert:

a. als een branche-organisatie ten behoeve van:

1) ondernemingen die zich in de Nederlandse energiemarkt bedrijfsmatig bezig houden met de productie van elektriciteit en/of warmte, met gasopslag, met het transport, de distributie, de handel in en/of de levering van gas, elektriciteit of warmte/koude, en

2) elektriciteitsnetbeheerders en gasnetbeheerders in de zin van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk de Gaswet, deze ondernemingen en beheerders hierna gezamenlijk aan te duiden als de energiebedrijven.”

38. Indien de Raad de artikelen 2 en 3 van de statuten d.d. 29 augustus 2005 in hun onderlinge samenhang leest, dan bestaat de indruk dat het statutaire belang van EnergieNed als rechtspersoon moet worden geacht te zijn gelijk gesteld met de collectieve belangen van alle ondernemingen op de energiemarkt, waaronder mede zijn begrepen alle netbeheerders in de zin van de E-wet respectievelijk de Gaswet. Dit is dan ook het belang als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, Awb. In het bezwaarschrift wordt echter met een beroep op de statuten uitdrukkelijk alleen opgekomen voor de collectieve

(10)

belangen van de producenten. Dit betreft deelbelangen van een bepaalde groep leden van EnergieNed.

39. In het besluit d.d. 30 maart 20063 dat de Raad heeft genomen op de bezwaren van EnergieNed tegen het in primo genomen besluit van 19 augustus 2005 tot vaststelling van de tariefstructuren als bedoeld in artikel 12f Gaswet, is dit voor hem aanleiding geweest om zijn serieuze twijfels te uiten of EnergieNed moet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. De reden hiervoor is, kort gezegd, dat de Raad zich afvraagt of het behartigen van (collectieve) deelbelangen binnen een rechtspersoon - in casu de belangen van de producenten verenigd in EnergieNed - wel voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, Awb.

40. De Raad stelt aan de andere kant vast dat de producenten een substantieel belang hebben bij een inhoudelijk oordeel over de gronden die zijn aangevoerd tegen het bestreden besluit dat betrekking heeft op de verplichtingen van productie-eenheden met betrekking tot het (dynamische) blindvermogen. Dit pleit ervoor om inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van EnergieNed.

41. Voor deze lijn bestaat in het kader van dit besluit bovendien des te meer aanleiding nu het de Raad ambtshalve ter kennis is gekomen dat bij notariële akte van 1 oktober 20074 de Vereniging van EnergieProducenten, - Handelaren en - Retailbedrijven is opgericht (hierna te noemen: Ephrin). Deze rechtspersoon is blijkens haar statuten opgericht om onder meer de collectieve belangen van de producenten te behartigen. De

omstandigheid dat rekening moet worden gehouden met een eventueel beroep van Ephrin tegen het onderhavige besluit laat de Raad eveneens ten gunste van de

producenten meewegen bij de afweging om inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van EnergieNed. De Raad merkt daarbij wel op dat zulks uiteraard onverlet laat dat in geval van een zodanig beroep van Ephrin het ter beoordeling van het College van beroep voor het bedrijfsleven komt te staan of dit beroep voldoet aan alle ontvankelijkheidseisen.

42. De Raad besluit dan ook dat hoewel serieuze twijfels bestaan of EnergieNed moet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, hij het bezwaar van EnergieNed inhoudelijk zal behandelen, als ware dit bezwaar ontvankelijk.

(11)

V.

Algemeen

43. Gebruikers van wisselstroom hebben te maken met twee vormen van energie: actief- of werkelijk energie (kWh) en reactief - of blindenergie (kvarh). Enkel de actieve energie kan worden omgezet in licht, mechanische of thermische energie, en dus nuttig worden gebruikt. Het blindvermogen is het deel van de elektriciteit dat nodig is om magnetische en elektrische velden op te bouwen en daardoor het elektriciteitsnet op spanning te houden en transformatoren en motoren te laten werken. In de onderhavige

bezwaarprocedure staat het begrip “blindenergie c.q. blindvermogen” centraal.

44. Voor de inwerkingtreding van de huidige E-wet gold op grond van de Elektriciteitswet 1989 een regime, waarbij sprake was van (overheids)bedrijven, waarin de functies van productie, transport, levering en handel van elektriciteit waren geïntegreerd. Een gevolg hiervan was dat de elektriciteitsbedrijven intern - dat wil zeggen: binnen deze

geïntegreerde kaders - in hun behoefte aan blindvermogen konden voorzien. De inwerkingtreding van de E-wet heeft tot gevolg gehad dat transport van elektriciteit een separate functie werd, onafhankelijk van de productie, levering en handel van elektriciteit: zo dient op grond van artikel 10, tweede en derde lid, E-wet voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet onderscheidenlijk het regionale net een netbeheerder te worden aangewezen. Daarbij geldt op grond van artikel 11, eerste lid, E-wet dat een producent, leverancier of handelaar niet mag worden aangewezen als netbeheerder. Daarnaast zijn op grond van artikel 11-11b E-wet ook nog een aantal andere

onafhankelijkheidsvoorschriften van kracht. Deze voorschriften zijn aangescherpt met de inwerkingtreding van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk

netbeheer.5 Deze wet is vanaf 16 januari 2007 gefaseerd in werking getreden.6

45. Ten gevolge van vorenstaande ontwikkelingen werd na de inwerkingtreding van de E-wet de vraag actueel op wie de verantwoordelijkheid is komen te rusten om te voorzien in de behoefte aan blindvermogen, wie de kosten daarvoor dient te dragen en hoeveel deze kosten bedragen. Dit heeft zijn weerslag gevonden in onder meer de vaststelling van artikel 2.5.4.1. in de Netcode. Deze bepaling luidde bij de eerste vaststelling als volgt7:

5 Stb. 2006, 614.

6 Stb. 2007, 13 en Stb. 2007, 273.

(12)

“Alle productie-eenheden met synchrone generator, waarvan de beheerder met de netbeheerder is overeengekomen dat de desbetreffende productie-eenheid bijdraagt aan de spannings- en blindvermogenshuishouding van het desbetreffende net, zijn uitgerust met een spanningsregeling die tijdens een spanningsverandering actief is of automatisch geactiveerd kan worden. De netbeheerder kan op basis van de locale situatie voor productie-eenheden beneden een bepaald vermogen een cos(ϕ)-regeling eisen of toestaan.”

46. Deze bepaling is gewijzigd bij besluit van de directeur DTe van 14 februari 2003, welke wijziging is gepubliceerd in de Staatscourant van 20 februari 20038. Vanaf dit tijdstip tot aan de datum van de inwerkingtreding van het in de onderhavige procedure bestreden besluit luidde artikel 2.5.4.1. als volgt:

“De spanningsregelingen van alle productie-eenheden met synchrone generator, waarvan de beheerder met de netbeheerder is overeengekomen dat de desbetreffende productie-eenheid bijdraagt aan de spannings- en blindvermogenshuishouding van het desbetreffende net worden ingesteld conform de wens van de netbeheerder. De netbeheerder kan op basis van de locale situatie voor productie-eenheden beneden een bepaald vermogen een cos (phi)-regeling eisen of toestaan.”

47. In de praktijk bestond er tussen netbeheerders enerzijds en producenten anderzijds een verschil van inzicht of artikel 2.5.4.1., zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, op de producent een verplichting legde om een contract af te sluiten met een netbeheerder voor het leveren van blindvermogen9. Nauw samenhangend met deze discussie is het onderscheid dat in het spraakgebruik ook wel wordt gemaakt tussen het zogenaamde “dynamische blindvermogen” en het zogenaamde “statische blindvermogen”.

48. Met het “dynamische blindvermogen” wordt aangeduid het blindvermogen dat ontstaat ten gevolge van de werking van de automatische spanningsregeling van de productie-eenheden die zijn aangesloten op de hoogspanningsnetten. Het doel van deze spanningsregeling is om de spanningshuishouding van de hoogspanningsnetten te handhaven. De Raad merkt daarbij op dat het aldus opgewekte blindvermogen niets anders is dan een “restproduct” van de spanningsregeling. Het op deze wijze opwekken van blindvermogen genereert dus slechts in marginale kosten voor de aangesloten productie-eenheden.

8 Stcrt. 2003, nr. 36, pag. 39.

(13)

49. De term “statisch blindvermogen” wordt gebruikt voor blindvermogen dat wordt geproduceerd op basis van contractueel vastgelegde volume of bandbreedte, dan wel op basis van de vaste condensatorbanken waarin de netbeheerders zelf investeren.

50. Het onderscheid tussen “dynamische blindvermogen” “statisch blindvermogen” heeft alleen te maken met de wijze waarop het blindvermogen wordt geproduceerd. Daarbij geldt in principe dat “statisch blindvermogen” wordt geproduceerd door netbeheerders en/ of producenten en “dynamisch blindvermogen” alleen door producenten. De fysieke eigenschappen van het blindvermogen zijn echter in beide varianten hetzelfde. In de tekst van artikel 2.5.4.1. Netcode - zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van het bestreden besluit - kwam dit onderscheid onvoldoende te uiting. De gezamenlijke netbeheerders hebben daarin aanleiding gezien om bij brief van 30 september 2004 een voorstel tot wijziging van de Netcode in te dienen bij de directeur DTe. Dit voorstel kwam erop neer dat het statische blindvermogen aan de werking van de Netcode wordt ontrokken. Tevens hield het voorstel in om in de Netcode vast te leggen aan welke technische eisen een productie-eenheid moet voldoen (aansluitvoorwaarden) en hoe deze productie-eenheid moet worden ingesteld (bedrijfsvoeringsvoorwaarden).

51. Op basis van dit voorstel is het thans bestreden besluit van 29 augustus 2005 tot stand gekomen. De Raad zal tegen de achtergrond van het voorgaande hierna nader ingaan op de bezwaren van VEMW en EnergieNed.

De reikwijdte van artikel 2.5.4.1. Netcode

52. Het bestreden besluit behelst onder meer een wijziging van artikel 2.5.4.1. van de Netcode. In de toelichting op het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders en in overweging 2 en 9 van het bestreden besluit is aangegeven dat onderhavige wijziging moet worden gezien als een verduidelijking van de voorwaarden die gelden voor productie-eenheden met betrekking tot blindvermogen. EnergieNed heeft in haar bezwaarschrift afstand genomen van deze overwegingen door zich op het standpunt te stellen dat deze wijziging niet als een verduidelijking van artikel 2.5.4.1 moet worden aangemerkt, maar als een beleidswijziging. Dit bezwaar raakt de kern van het onderhavige bestreden besluit. Om deze reden ziet de Raad aanleiding om eerst in te gaan op de reikwijdte van artikel 2.5.4.1. Netcode.

(14)

kosten bedragen en wie deze kosten dient te dragen. Daarbij heeft de Raad onder de randnummers 47-50 van dit besluit overwogen dat men in het taalgebruik een

onderscheid pleegt te maken tussen het “dynamisch blindvermogen” en het “statische blindvermogen”. De fysieke eigenschappen van het blindvermogen zijn echter, zoals gezegd, in beide gevallen hetzelfde.

54. De Raad merkt op dat het elektriciteitsnet in technische zin alleen kan functioneren indien voldoende blindvermogen voorhanden is om het net op spanning te kunnen houden. In deze totaal benodigde behoefte aan blindvermogen wordt voorzien door middel van beide vormen van opwekking. Het bestreden besluit dat ziet op “dynamisch blindvermogen” brengt daar geen verandering in: “dynamisch blindvermogen” is immers niets anders dan het technische gevolg van de werking van de spanningsregeling van de productie-eenheid, waardoor kan worden ingespeeld op spanningsfluctuaties in het net. Spanningsregelingen zijn altijd aanwezig geweest omdat een net zonder

spanningsregeling niet kan functioneren. De Raad concludeert dan ook dat van een beleidswijziging niet kan worden gesproken.

55. In artikel 2.5.4.1. Netcode, zoals dit luidde voor het onderhavige bestreden besluit10, zijn zowel elementen van dynamisch blindvermogen - het bijdragen aan de

spanningsregeling - als het statische blindvermogen - op basis van contractuele

afspraken bijdragen aan de blindvermogenshuishouding - terug te vinden. Deze redactie was voor meerdere uitleg vatbaar. Zo was het onduidelijk of er voor de producent een contracteringsplicht bestond ten aanzien van het leveren van een bijdrage aan de spannings- en de blindvermogenshuishouding. Bovendien kwam in de tekst

onvoldoende het onderscheid tussen aansluitvoorwaarden (het publieke domein) en contractuele afspraken (vrije domein) tussen netbeheerders en producenten tot uiting. Om deze reden is bij het bestreden besluit de verwijzing naar contractuele afspraken verwijderd uit artikel 2.5.4.1. Netcode en zijn de aansluitvoorwaarden met betrekking tot het bijdragen in de spanningsregeling voor productie-eenheden nader gespecificeerd.

56. Met het verwijderen van de verwijzing naar contractuele afspraken uit artikel 2.5.4.1. is tevens het “statische blindvermogen” onttrokken aan de werking van deze bepaling. In zoverre heeft EnergieNed terecht opgemerkt dat de werking van het artikel is beperkt ten opzichte van de reikwijdte daarvan ten tijde van voor het bestreden besluit. Dit laat onverlet dat er nog steeds contractuele afspraken mogelijk zijn tussen netbeheerders en producenten over de levering van statisch blindvermogen door productie-eenheden. Uit het bestreden besluit volgt dat thans buiten iedere twijfel is komen te staan dat dit behoort tot het vrije, ongereguleerde domein en derhalve geen onderdeel uitmaakt van

(15)

de aansluitvoorwaarden voor productie-eenheden. De Raad stelt zich op het standpunt dat dit geen wijziging van bestaan beleid oplevert, maar alleen een verduidelijking van voornoemde aansluitvoorwaarden.

57. De opvatting van EnergieNed dat de noodzaak tot aanpassing in het bestreden besluit onvoldoende zou zijn gemotiveerd, wordt niet door de Raad onderschreven omdat in dit besluit is overwogen dat interpretatieproblemen ten grondslag liggen aan de

onderhavige wijziging. In het licht van het overwogene onder randnummers 52-56 van dit besluit, handhaaft de Raad voormeld standpunt. Het bezwaar van EnergieNed leidt dan ook niet tot een herroeping van het bestreden besluit.

58. In het voorgaande ligt tevens opgesloten dat de Raad afstand neemt van de opvatting van VEWM dat onduidelijk zou zijn of de werking van het door het bestreden besluit gewijzigde artikel 2.5.4.1 Netcode alleen is beperkt tot het dynamische blindvermogen, dat ontstaat ten gevolge van de dynamische werking van de spanningsregeling van de productie-eenheid. Immers, nu contractuele afspraken per definitie zien op het statische blindvermogen en elke verwijzing naar contractuele afspraken over de productie van blindvermogen uit het artikel is verwijderd, kan de conclusie geen andere zijn dan dat het gewijzigde artikel 2.5.4.1. Netcode alleen ziet op het dynamische blindvermogen.

59. EnergieNed heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat onder de werking van artikel 2.5.4.1. Netcode, zoals dit luidde voor het bestreden besluit, contractuele afspraken ten grondslag lagen aan het bijdragen van de producent aan de spannings- en de blindvermogenshuishouding van het net. Onduidelijk was echter of er ook gesproken kon worden van een contracteringsplicht van de producent indien de netbeheerder het noodzakelijk achtte dat de producent een bijdrage zou leveren aan de spannings- en de blindvermogenshuishouding. Het was dan ook onzeker of productie-eenheden dienden te beschikken over een spanningsregeling en op welke wijze daarvan gebruik moest worden gemaakt. De onderhavige wijziging van artikel 2.5.4.1. Netcode stelt buiten iedere twijfel dat iedere productie-eenheid die is aangesloten op het hoogspanningsnet, thans dient te beschikken over een primaire spanningsregeling. In artikel 5.2.2.1 Netcode is neergelegd op welke wijze deze spanningsregeling dient te functioneren. Los van de vraag of in casu gesproken kan worden van een uitbreiding van de werking van artikel 2.5.4.1., meent de Raad dat de hiervoor omschreven onduidelijkheid de aanpassing van artikel 2.5.4.1. Netcode kan rechtvaardigen. EnergieNed heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 Awb tot stand zou zijn gekomen.

(16)

artikel 2.5.4.1. Netcode zijn komen te vallen. De Raad merkt daarover op dat hij constateert dat er thans een ontwikkeling gaande is waarbij steeds meer gebruik wordt gemaakt van duurzame energie. Dit betreft productie van elektriciteit door middel van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen. Deze duurzame energiebronnen, die gebruik maken van vermogenselektrische koppelingen, dragen op dit moment voor ongeveer 10% bij in de totale elektriciteitsproductie. De schatting is dat duurzame, decentrale opwekking in het jaar 2020 voor ongeveer 20% zal voorzien in deze behoefte. Ook voor deze decentrale opwekkers met vermogenselektrische koppelingen heeft te gelden dat hun bedrijfsvoering zodanig moet zijn ingericht dat de stabiele werking van het net kan worden gewaarborgd. Zo zal bijvoorbeeld een windmolen moeten kunnen inspelen op het feit dat de windkracht sterk kan toenemen, waardoor er meer elektriciteit wordt geproduceerd. Zonder de aanwezigheid van een vermogenselektrische koppeling bij deze duurzame, productie-eenheden zou de stabiele werking van het net niet zijn

gewaarborgd, waardoor het gevaar bestaat dat er storingen zullen gaan optreden in het hoogspanningsnet. De vermogenselektrische koppeling beoogt dit te voorkomen en draagt dus bij aan het betrouwbaar en duurzaam functioneren van de

elektriciteitsvoorziening als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onder b, van de E-wet. De Raad concludeert dan ook dat in artikel 2.5.4.1 Netcode terecht een verwijzing is opgenomen naar productie-eenheden met vermogenselektrische koppelingen.

61. De opmerking van VEMW dat er in het licht van de in artikel 36, eerste lid, E-wet genoemde belangen geen noodzaak zou bestaan om aan alle productie-eenheden de verplichting op te leggen om te beschikken over een primaire spanningsregeling, wordt niet onderschreven door de Raad. Hierbij merkt de Raad op dat artikel 2.5.4.1 Netcode ziet op de automatische spanningsregeling, waarmee wordt ingespeeld op fluctuaties in de netspanning. Wellicht refereert VEMW in haar bezwaarschrift aan de primaire regeling, zoals neergelegd in de Systeemcode; dit valt echter buiten de omvang van het bestreden besluit. Wat betreft de spanningsregeling als bedoeld in artikel 2.5.4.1. Netcode, staat vast dat iedere productie-eenheid reeds beschikt over een zodanige regeling, hetzij op spanning, hetzij op cos-phi. Immers, zonder een spanningsregeling kan een productie-eenheid technisch gezien niet gekoppeld zijn aan het net zonder te worden geconfronteerd met storingen die het gevolg zijn van spanningsvariaties in het net. De Raad concludeert dan ook dat in het bestreden besluit op goede gronden onder verwijzing naar de belangen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, E-wet de hier bedoelde wijziging van artikel 2.5.4.1. Netcode is vastgesteld.

62. Daarnaast heeft VEMW bepleit dat er een noodzaak zou bestaan om afwegingscriteria op te nemen die de netbeheerder in acht dient te nemen bij gebruikmaking van zijn

(17)

op dat de bedoeling van deze zinsnede is om het de netbeheerder mogelijk te maken te bezien of een cos-phi regeling verantwoord is indien de producent dat wenst. Dit vergt uit de aard der zaak dat de netbeheerder op een abstract niveau over toereikende bevoegdheden beschikt om hieraan invulling te kunnen geven. De kenmerken van de locale situaties waarmee netbeheerders kunnen worden geconfronteerd, zijn dan ook divers. Een limitatieve opsomming van afwegingscriteria op basis waarvan een cos-phi regeling al dan niet dient te worden toegestaan, is daarom niet mogelijk.

63. Door VEMW is voorgesteld om in ieder geval een enumeratieve lijst in artikel 2.5.4.1. Netcode op te nemen. De Raad meent echter dat een enumeratieve lijst waarop slechts enkele situaties in abstracto kunnen zijn omschreven, geen meerwaarde voor de rechtszekerheid opleveren. Het is daarom aan de netbeheerder om zijn

verantwoordelijkheid, die in abstracto door artikel 2.5.4.1. Netcode is afgebakend, van geval tot geval concreet nader in te vullen. De Raad acht dit niet onredelijk jegens producenten omdat de wijze waarop de netbeheerder concreet invulling geeft aan zijn bevoegdheid, is onderworpen aan het toezicht van de Raad. Op grond van het

vorenstaande ziet de Raad ook na heroverweging geen aanleiding om (enumeratieve of limitatieve) afwegingscriteria in artikel 2.5.4.1. Netcode op te nemen.

64. Het bezwaar van EnergieNed dat de onderhavige bevoegdheid door netbeheerders discriminatoir zou worden toegepast omdat kleine producenten wel in aanmerking zouden kunnen komen voor een cos-phi regeling en grote producenten niet, leidt evenmin tot een herroeping van het bestreden besluit. De Raad stelt daarbij voorop dat de wijze waarop de netbeheerder gebruik kan maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.5.4.1. Netcode uitsluitend afhankelijk is van locale omstandigheden. In die locale omstandigheden kunnen rechtens relevante verschillen zichtbaar worden die een verschillende behandeling van aangesloten productie-eenheden kunnen rechtvaardigen bij het al dan niet toestaan van een cos-phi regeling. De regeling als zodanig is daarom naar zijn aard niet discriminerend. Dit laat onverlet dat indien een producent meent dat een netbeheerder in een individueel geval op een discriminerende wijze toepassing geeft aan artikel 2.5.4.1. Netcode, deze producent zich met een klacht tot de Raad kan wenden.

De noodzaak om een deel van de productiecapaciteit te reserveren

65. Producenten die zijn aangesloten zijn op het hoogspanningsnet, dienen te beschikken over een spanningsregeling, zodat zij kunnen inspelen op spanningsfluctuaties in het net. Zonder een zodanige spanningsregeling zou er een storing optreden, waardoor de producent geen gebruik meer kan maken van zijn aansluiting. Het beschikken over een spanningsregeling is daarom in artikel 2.5.4.1. Netcode neergelegd als een

(18)

het hoogspanningsnet. De “core business” van een producent is het produceren en verhandelen van elektriciteit. Anders gezegd: een producent kan alleen winst maken indien hij beschikt over een aansluiting die adequaat kan inspelen of

spanningsfluctuaties in het net. Tegen deze achtergrond acht de Raad het niet onredelijk dat ten gevolge van de dynamische werking van de spanningsregeling “dynamisch blindvermogen” wordt opgewekt, waardoor de producenten per saldo “om niet” bijdragen aan de blindvermogenshuishouding van het net.

66. EnergieNed heeft er op gewezen dat de producenten op grond van het bestreden besluit een deel van hun productiecapaciteit moeten reserveren voor het kunnen bijdragen aan het stabiel houden van het net. EnergieNed heeft daarbij berekeningen overgelegd waaruit zou moeten blijken dat dit voor de grote producenten een verlies oplevert van circa EUR 1.000.000,- per jaar11. De Raad merkt daarover op dat, wat verder ook zij van de juistheid van de door EnergieNed gehanteerde aannames, het geschatte bedrag betrekking heeft op de gederfde omzet die niet aan de markt kan worden aangeboden in verband met het reserveren van capaciteit voor de productie van dynamisch

blindvermogen. In casu dient voor de relevante kosten van een producent echter niet te worden uitgegaan van de gederfde omzet, maar van de gederfde winst.

67. De Raad meent dat de gederfde winst van een gemiddelde productie-eenheid in Nederland ruwweg kan worden afgeschat op een bedrag van : ½% x ( circa) 500 MW12 x 6.000 uur x EUR 3,- per MWH = EUR 45.000 per jaar. Dit bedrag is relatief beperkt. Dat hierdoor de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt zou worden beperkt, acht de Raad daarom niet aannemelijk.

68. De Raad kan evenmin het betoog van EnergieNed volgen dat er een (negatief) causaal verband zou bestaan tussen de hier omschreven verplichtingen, neergelegd in artikel 2.5.4.1. Netcode, en de afweging van een producent om al dan niet in Nederland te investeren in productie-eenheden. EnergieNed heeft immers geen feiten en

omstandigheden aangevoerd die deze conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Van concrete aanwijzingen dat producenten bezig zouden zijn om productie-eenheden in Nederland af te stoten is de Raad ook anderszins niet gebleken. In tegendeel, wat op de markt voor de productie van elektriciteit op dit moment thans kan worden waargenomen zijn ontwikkelingen die veeleer wijzen op het tegendeel. Zo wordt bijvoorbeeld op de Maasvlakte en in de Eemshaven de bestaande productiecapaciteit in Nederland voor 40% uitgebreid met nieuwe productiecapaciteit. De verplichting om te voldoen aan

(19)

artikel 2.5.4.1. Netcode blijkt in de praktijk hier niet aan in de weg te staan. Het bezwaar van EnergieNed slaagt daarom niet.

De verantwoordelijkheid voor het stabiel houden van het net

69. Op de netbeheerder rusten op grond van artikel 16 E-wet een aantal wettelijke taken. Hiertoe behoort onder meer de taak van de netbeheerder om op grond van artikel 16, eerste lid, sub a, E-wet de door hem beheerde netten in werking te hebben en te

onderhouden. In zoverre heeft EnergieNed er terecht op gewezen dat het de taak van de netbeheerder is om de netten overeind te houden. Dit laat onverlet dat een groot aantal aangeslotenen - eindverbruikers en producenten - gebruik maken van het net. De invoeding en afname van elektriciteit van deze aangeslotenen heeft consequenties voor de wijze waarop het net functioneert. De goede werking van het net kan daarom alleen worden verzekerd indien de aangeslotenen voldoen aan bepaalde voorwaarden. Hieraan geeft artikel 31, eerste lid, onder a, E-wet invulling door te bepalen dat er door de Raad voorwaarden moeten worden vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop

netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van transport van elektriciteit over het net. Deze voorwaarden zijn neergelegd in de Netcode.

70. Op grond van het bestreden besluit dient een producent die is aangesloten op het hoogspanningsnet, te beschikken over een spanningsregeling. Dit is een

aansluitvoorwaarde als bedoeld in artikel 2.5.4.1. Netcode. Ten aanzien van deze spanningsregeling geldt op grond van het gewijzigde artikel 5.2.1.1 Netcode dat de netbeheerder de instelling van de statiek en de referentiewaarde van de primaire spanningsregeling bepaalt. Aldus wordt door netbeheerder en afnemers gezamenlijk invulling gegeven aan de wijze waarop het net functioneert. De uitwisseling van dynamisch blindvermogen is een technisch uitvloeisel van deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Anders dan EnergieNed stelt, kan niet worden gezegd dat op deze wijze een deel van de exclusieve taken van de netbeheerder in de zin van artikel 16, eerste lid, E-wet, zouden worden overgedragen aan de producenten. Immers, de omvang en reikwijdte van de exclusieve taak van de netbeheerder moet worden bezien tegen de achtergrond van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder a, E-wet. Het exclusieve karakter van deze taak komt daarin hierin tot uiting dat de netbeheerder exclusief verantwoordelijk is voor de juiste instelling van de statiek en de

(20)

Opwekking van dynamisch blindvermogen

71. Het onderhavige bestreden besluit ziet op de aansluitvoorwaarden voor een productie-eenheid. Dit betreft de verplichte aanwezigheid van een spanningsregeling. Daarnaast heeft dit besluit betrekking op de wijze waarop de spanningsregeling dient te

functioneren. Dit is een technische eis die aan productie-eenheden wordt gesteld, welke eis voortvloeit uit noodzakelijke, technische randvoorwaarden om het elektriciteitsnet als geheel stabiel te kunnen houden. De werking van het elektriciteitsnet kan daarom niet los worden gezien van de productie van elektriciteit, waaronder ook het reageren op de spanningsveranderingen en het daaruit voortvloeiende dynamische blindvermogen moet worden begrepen. Het opwekken van dynamisch blindvermogen is derhalve geen product op zich, maar ontstaat als gevolg van de benodigde spanningsregeling13. Het bezwaar van EnergieNed dat erop neerkomt dat producenten voor de opwekking van dynamisch blindvermogen een financiële vergoeding zouden moeten krijgen, miskent dit onlosmakelijke verband. Hoewel de Raad erkent dat er wel enige kosten zijn gemoeid met de onderhavige aansluitvoorwaarden voor een productie-eenheid, zijn deze kosten van een zodanige, beperkte omvang dat een vergoeding niet noodzakelijk is. Daarnaast merkt de Raad op dat het bestreden besluit de reeds geldende verplichtingen van een aangesloten productie-eenheid slechts verduidelijkt, waarbij geldt dat voor de

inwerkingtreding van het bestreden besluit evenmin sprake was van zodanige financiële vergoeding.

72. De Raad concludeert gelet op het voorgaande dat nu de in de Netcode opgelegde verplichtingen noodzakelijk zijn voor de stabiliteit van het net, deze niet meer behelzen dan een verduidelijking van reeds bestaande rechten en plichten voor aangesloten productie-eenheden en de financiële lasten voor de producenten bovendien relatief beperkt zijn, de belangen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, E-wet een financiële compensatie voor de producenten niet noodzakelijk maken. Het bezwaar slaagt daarom niet.

Artikel 5.2.2.1 Netcode

73. In artikel 5.2.2.1. Netcode is, kort gezegd, bepaald dat de netbeheerder verantwoordelijk is voor de juiste instelling van de statiek en de referentiewaarde van de primaire spanningsregeling. VEMW kan zich met deze inhoud niet verenigen omdat het artikel afnemers onvoldoende zekerheid zou bieden omtrent de daaruit voortvloeiende verplichtingen jegens de netbeheerder. Dit zou in strijd zijn met artikel 31, eerste lid, E-wet. De Raad kan dit betoog niet onderschrijven. Immers, het bepaalde in artikel 31,

(21)

eerste lid, E-wet, verplicht de Raad tot het vaststellen van de kernvoorwaarden, welke betrekking hebben op de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede

netbeheerders zich jegens elkaar dienen te gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van transport van elektriciteit op het net. Zulks sluit niet op voorhand uit dat er open bevoegdheden aan netbeheerders worden toebedeeld indien de aard van de te normeren bevoegdheid daartoe aanleiding geeft.

74. De Raad merkt in dit verband op dat de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.2.2.1 Netcode beoogt om netbeheerders in te laten spelen op spanningsfluctuaties in het net. Aan de orde is derhalve een bevoegdheid die het mogelijk maakt om adequaat te kunnen reageren op dynamische ontwikkelingen die belang zijn voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet c.q. de kwaliteit van de transportzekerheid. Het uitoefenen van een zodanige bevoegdheid laat zich niet omschrijven in van te voren vast omschreven regels. In het bezwaarschrift van VEMW wordt zulks miskend. Met toepassing van artikel 5.2.2.1 Netcode geeft de netbeheerder invulling aan een deel van zijn taken als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a, van de E-wet. Een nadere normering daarvan is gelet op het voorgaande niet mogelijk. Indien de netbeheerder deze bevoegdheid zou hanteren in strijd met de wet of op een wijze die anderszins onredelijk is, dan staat het de afnemer te allen tijde vrij om achteraf een klacht in te dienen bij de Raad.

75. De grief van VEMW dat artikel 5.2.2.1 Netcode in strijd met artikel 31 en 37a E-wet een verkapte afwijkingsbevoegdheid zou bevatten, berust op een verkeerde uitleg van deze artikelen. Het feit dat op grond van artikel 31 en 37a E-wet in codes minimum technische voorschriften dienen te worden opgenomen, staat er niet aan in de weg dat het

codevoorschrift uitgaat van een primaire en een subsidiaire normstelling. Het bezwaar leidt derhalve niet tot een herroeping van het besluit.

Niet-behandelen schriftelijke zienswijze VEMW

76. VEMW heeft tot slot aangegeven dat haar schriftelijke zienswijze d.d. 22 november 2004 ten onrechte niet is behandeld in het bestreden besluit. De door VEMW geuite

bedenkingen zijn echter meegenomen bij de inhoudelijke bespreking van de

verschillende gronden van bezwaar. Met het onderhavige besluit is daarmee het niet-behandelen van de schriftelijke zienswijze van VEWM hersteld.

VI.

Conclusie

(22)

aanleiding om op dit besluit terug te komen. De Raad handhaaft dan ook het besluit van 29 augustus 2005.

VII.

Kosten bezwaarprocedure

78. Zowel VEMW als EnergieNed hebben verzocht om op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb hun kosten die verband houden met deze

(23)

VIII.

Besluit

79. De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit:

I. verklaart de bezwaren van de Vereniging voor Energie, Milieu en Water alsmede de bezwaren van EnergieNed, Federatie van Energiebedrijven in Nederland,

ongegrond;

II. handhaaft het besluit van 29 augustus 2005, kenmerk 101857-9;

III. wijst het door de Vereniging Energie, Milieu en Water en EnergieNed, Federatie van Energiebedrijven in Nederland ingediende verzoek om vergoeding van de door hun gemaakte kosten in deze bezwaarprocedure af.

Den Haag, 28 februari 2008

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, namens deze,

W.g. P. Kalbfleisch

Voorzitter Raad van Bestuur

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit het nadere onderzoek is naar het oordeel van de Raad derhalve niet gebleken dat de gemeente een andere rol heeft gespeeld dan waarvan in het besluit in primo is uitgegaan..

In de loop van de procedure zijn door de Gemachtigde namens de Onderneming generiek toepasselijke argumenten naar voren gebracht die volgens de Gemachtigde door de Raad ten

verwijst de Raad naar hoofdstuk III van dit besluit dat voorziet in een nadere motivering ten aanzien van de wijze waarop de door Vialis georganiseerde bijeenkomsten het onderzoek

41 Wat betreft de stelling van [vertrouwelijk] dat hij nu wel mee kan werken aan het onderzoek van de NMa, omdat hij inmiddels in het bezit is van SKN-stukken die bewijzen

42. Uit voorgaande overweging volgt dat de kring van personen die zich op het zwijgrecht kan beroepen beperkt is tot ‘een ieder die tot een onderneming behoort’. Nu vaststaat dat

De Onderneming stelt dat in de opgave aanbestedingsomzet over 2001, zoals verstrekt door de accountant van de Onderneming, ten onrechte een project van de Papierfabriek

aanbestedingsomzet in de andere jaren van de overtreding. In dat geval leidt onverkorte toepassing van de Aanbestedingsomzet 2001 naar de mening van de Raad tot evidente

In hetgeen de Onderneming naar voren heeft gebracht ten aanzien van het project als omschreven in randnummer 18, ziet de Raad geen aanleiding om het bewijs anders te beoordelen..