BESLUIT
Nummer 6496 / 26
Betreft zaak: Van Broekhuijze
Openbaar
Nederlandse Mededingingsautoriteit
1
Openbaar
Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op het bezwaar van de heer mr. J. van Broekhuijze gericht tegen het besluit van 17 september 2008 met kenmerk 6496/ 5.
1
Verloop van de procedure
1. Op 27 augustus 2008 heeft de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) van de heer mr. J. van Broekhuijze (hierna: Van Broekhuijze) een klacht ontvangen over bepaalde gedragingen van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam (hierna: de Orde).
2. Van Broekhuijze klaagt over misbruik van economische machtspositie in de zin van artikel 24 Mededingingswet (hierna: Mw) door de Orde. Van Broekhuijze stelt dat de Orde zaken verdeelt onder enkele geselecteerde advocaten. Deze verdeling vloeit volgens Van Broekhuijze voort uit informeel overleg van de Orde met het Openbaar Ministerie en de Rechtbank Rotterdam.1 Tevens klaagt Van Broekhuijze dat hij niet is toegelaten tot een proef waarbij strafrechtpiketadvocaten worden toegelaten tot het politieverhoor.
3. Bij besluit van 17 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Raad besloten geen nader onderzoek te doen naar de klacht van Van Broekhuijze en heeft hij de klacht afgewezen. De Raad is tot dit besluit gekomen op grond van zijn prioriteitenbeleid. In het licht van de algemene prioriteringscriteria die de NMa hanteert, is overwogen dat met name het economische belang en het belang voor de consument van de gedragingen, waarover de klacht is ingediend, gering zijn.
4. Bij brief van 17 oktober 2008 is door Van Broekhuijze tijdig bezwaar aangetekend tegen het bestreden besluit. Bij 19 november 2008 heeft Van Broekhuijze de gronden van bezwaar aangevuld.
Openbaar
2
Openbaar
5. Van Broekhuijze en de Orde hebben afgezien van het recht om te worden gehoord.2
2 Het
bezwaar
6. Van Broekhuijze stelt dat de Raad de prioriteringscriteria onjuist heeft toegepast. Van Broekhuijze stelt dat het economisch belang van de gedraging waarover hij klaagt maximaal is voor de advocaten die door het informele overleg worden uitgesloten, waaronder hijzelf. Tevens stelt Van Broekhuijze dat het consumentenbelang maximaal is aangezien
consumenten door het informele overleg onder omstandigheden de kans op een eerlijke procesvoering en de openbare behandeling van hun zaak wordt ontnomen. Deze omstandigheden moeten er naar de mening van Van Broekhuijze toe leiden dat de NMa onderzoek gaat doen naar de gedragingen waarop de klacht zich richt.
3
De beoordeling van het bezwaar
7. Ingevolge artikel 5 van de Mededingingswet (hierna: Mw) is de Nederlandse
Mededingingsautoriteit belast met taken ter uitvoering van de Mededingingswet. De Memorie van Toelichting bepaalt dat de Raad, bij de beslissing of hij een klacht in behandeling neemt en welke prioriteiten hij daarbij stelt, de nodige discretionaire ruimte heeft.3 Dit is ook in rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven4 en de Rechtbank Rotterdam5 bevestigd.
8. De Raad geeft invulling aan deze discretionaire ruimte door een prioriteitenbeleid te hanteren. Dit houdt in dat binnen de beschikbare tijd en middelen een afweging wordt gemaakt of bepaalde gedragingen van een onderneming nader worden onderzocht. Het prioriteitenbeleid wordt vormgegeven op basis van algemene criteria (economisch belang; consumentenbelang; ernst van de vermeende overtreding; doelmatigheid en doeltreffendheid van optreden)6 en specifieke aandachtsvelden die jaarlijks worden benoemd.7 De Rechtbank Rotterdam heeft bepaald dat het door de NMa gevoerde prioriteitenbeleid noch in strijd met de wet noch in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is.8
2 Zie 6496/ 21 en 6496/ 18.
3 Kamerstukken II 1995/ 96, 24 707, nr. 3, p. 47 (MvT).
4 CBB 17 november 2004, LJN AR6034, par. 8.5.4 (Carglass en Glasgarage/ d-g NMa).
5 Rb. Rotterdam 3 december 2004, LJN AS3852 (Huisarts X/ d-g NMa); Rb. Rotterdam 13 december 2004, LJN
AS2354 (SHIVA/ d-g NMa); Rb. Rotterdam 22 december 2005, LJN AV9019 (X en NROA/ Raad).
6 NMa-agenda 2005, paragraaf 4.1, www.nmanet.nl.
7 Sectoren en thema’s die specifieke aandacht krijgen, worden jaarlijks in de NMa-agenda bekend gemaakt.
Openbaar
3
Openbaar
9. Bij het handhaven van het mededingingsrecht staat niet het (economisch) belang van één individuele speler op de markt centraal maar het belang voor de consument. Het economisch belang is de impact van de beweerde mededingingsbeperkende gedraging op de relevante markt in vergelijking met de impact van andere gedragingen waarnaar de NMa onderzoek doet. De Raad constateert dat de klacht van Van Broekhuijze betrekking heeft op gedragingen in het Arrondissement Rotterdam. Tevens constateert de Raad dat uit de klacht blijkt dat het informele overleg slechts consequenties zou hebben voor enkele leden van de Orde in het Arrondissement Rotterdam. Uit de klacht blijkt niet welke consequenties er zijn voor de (relevante) markt als geheel. De Raad handhaaft zijn oordeel dat het gedrag waarover Van Broekhuijze klaagt een gering economisch belang heeft in vergelijking met andere zaken waarnaar de NMa onderzoek doet.
10. De Raad constateert voorts dat Van Broekhuijze niet aannemelijk maakt dat het
consumentenbelang maximaal is. Met name staat naar mening van de Raad niet vast dat de belangen van consumenten worden geschaad door de gedragingen waarover Van
Broekhuijze klaagt. Van Broekhuijze stelt dat het eerlijk proces van rechtzoekenden ‘onder omstandigheden’ wordt ontnomen. Naar oordeel van de Raad heeft Van Broekhuijze deze omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. Tevens heeft Van Broekhuijze niet aannemelijk gemaakt dat en bij hoeveel consumenten sprake is van schade.
11. Voorts merkt de Raad op dat de gedragingen waarover Van Broekhuijze klaagt tevens zijn voorgelegd aan de bestuursrechter. Bij de bestuursrechter is het besluit in het geding dat Van Broekhuijze bij de Nederlandse Orde van Advocaten heeft verkregen naar aanleiding van een klacht met betrekking tot dezelfde gedragingen als in de onderhavige zaak. De
omstandigheid dat Van Broekhuijze via deze weg een oordeel kan verkrijgen over
toelaatbaarheid van de gedragingen waarover hij klaagt, is voor de Raad mede aanleiding om geen prioriteit toe te kennen aan onderzoek naar de klacht.9
12. De Raad oordeelt dat het bezwaar van Van Broekhuijze op grond van bovenstaande ongegrond moet worden verklaard.
Openbaar
4
Openbaar
4 Besluit
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit handhaaft het besluit van 17 september 2008 met kenmerk 6496/ 5.
Den Haag, 2 februari 2009
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, namens deze,
W.g.
mr. M.P.T.J. van Oers Directeur Juridische Dienst