• No results found

BIJLAGE B BIJ METHODEBESLUIT ZIENSWIJZEN PARTIJEN & REACTIE VAN DE RAAD

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BIJLAGE B BIJ METHODEBESLUIT ZIENSWIJZEN PARTIJEN & REACTIE VAN DE RAAD"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederlandse Mededingingsautoriteit

BIJLAGE B BIJ METHODEBESLUIT

ZIENSWIJZEN PARTIJEN & REACTIE VAN DE RAAD

Nummer: 101903-54

Betreft: Bijlage B bij het besluit tot vaststelling van de methode van regulering van de taak als omschreven in artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet ingevolge artikel 82, lid 2 van de Gaswet

1 Inleiding ... 2

2 Wettelijk kader en Procedure ...3

2.1 Wettelijke basis methodebesluit...3

2.2 Reikwijdte methodebesluit... 4

2.3 Regulering Seizoensflexibiliteit ...5

2.4 Beoordeling tarief Gasunie Trade & Supply ... 8

2.5 Periode van regulering ...10

2.6 Verplichting GTS tot aanbieden tolerantiedienst... 11

3 Relevante markt (bijlage A) ... 13

3.1 Afbakening relevante markt ... 13

4 Positie Gasunie Trade & Supply op relevante markt (bijlage A)... 20

4.1 Capaciteitsaandelen en exportcontracten ... 20

4.2 Spilfunctie en referentieprijs... 24

4.3 Prijszetting Gasunie Trade & Supply... 26

5 Methode van regulering ... 28

5.1 Methode van regulering – algemeen... 28

5.2 Vaststelling omvang en type flexibiliteitsdiensten ... 33

5.3 Vaststelling procedures flexibiliteitsdiensten...34

5.4 Inkoop flexibiliteitsdiensten...36

5.5 Verkoop flexibiliteitsdiensten...37

5.6 Tolerantie service ...39

5.7 Overgangsregime...39

(2)

1

Inleiding

1. In deze bijlage (bijlage B) bij het besluit tot vaststelling van de methode van regulering voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet van de taak omschreven in artikel 10a, lid 1 sub d (hierna: methodebesluit) worden de zienswijzen op het methodebesluit behandeld.

2. Op 20 oktober 2005 heeft, als onderdeel van de uniforme voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, een hoorzitting plaatsgevonden ten kantore van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad). Een aantal aanwezigen heeft hier haar zienswijze mondeling toegelicht.1

3. Ook heeft de Raad belanghebbenden in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het methodebesluit. De Raad heeft 23 schriftelijke zienswijzen ontvangen2. De door de Raad ontvangen zienswijzen zijn in te zien op de internetpagina van Directie Toezicht Energie (hierna: DTe)

www.dte.nl. Hieronder worden de ingebrachte zienswijzen per onderwerp behandeld. Per onderwerp zal de Raad, na samenvatting van de verschillende zienswijzen, aangeven of de betreffende

zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het definitieve methodebesluit.

4. De Raad heeft geprobeerd alle afzonderlijke reacties in deze bijlage te behandelen. In veel gevallen zijn deze echter naar onderwerp samengevoegd, zodat de zienswijzen niet in alle gevallen letterlijk worden aangehaald. Dit impliceert echter niet dat de Raad geen rekening heeft gehouden met deze zienswijzen, maar slechts dat zij omwille van de structuur en leesbaarheid van het stuk zienswijzen heeft geclusterd of niet heeft betrokken. Voor wat betreft de constatering van de economische machtspositie gaat de Raad slechts in op zienswijzen die niet reeds in het ontwerpbesluit aan de orde zijn gekomen en zienswijzen die mogelijk van invloed zijn op het oordeel van de Raad ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten.

1 APX, Eneco Holding N.V., Gas Transport Services (hierna: GTS), Gasunie Trade & Supply en VEMW.

(3)

2

Wettelijk kader en Procedure

2.1 Wettelijke basis methodebesluit

2.1.1

Zienswijze

5. Een aantal respondenten3 gaat in op de wettelijke basis van het methodebesluit en de verhouding met het mededingingsrecht. Eén respondent4 geeft in haar reactie aan dat de Raad zich in

onderhavig besluit (bijlage A) niet kan beperken tot een simpele inschatting van het marktaandeel van Gasunie Trade & Supply om haar constatering van een economische machtspositie op te baseren. Marktaandelen gelden volgens betreffende respondent slechts als het begin van een beoordeling. Dezelfde respondent geeft aanvullend aan dat het Akzo-arrest, waarin het Hof van Justitie oordeelt dat vanaf 50 % in beginsel uitgegaan wordt van een economische machtspositie, een door de tijd achterhaald precedent is.

6. Drie respondenten5 geven in hun reactie aan dat er geen basis is om de economische machtspositie op basis van de Gaswet op een andere wijze vast te stellen dan op basis van de Mededingingswet. Als op basis van de Mededingingswet geen economische machtspositie aangetoond kan worden, dan zou het volgens twee van de respondenten6 ook niet mogelijk zijn dit op basis van de Gaswet vast te stellen.

7. Eén respondent7 geeft aan dat de bewijslast in het kader van de Gaswet bij het aantonen van een economische machtspositie niet lager is dan in het kader van de Mededingingswet, in tegenstelling tot hetgeen een andere respondent8 tijdens de hoorzitting opbracht. Deze respondent gaf aan dat de bewijslast hier lager zou zijn dan bij de Mededingingswet, aangezien het daar kan leiden tot een strafsanctie en het hier slechts gaat om het bereiken van een doel.

2.1.2

Reactie van de Raad

8. De Raad is van mening dat het argument, dat alléén op basis van een marktaandeel groter dan 50 % geen economische machtspositie kan worden aangenomen, niet klopt. Ten eerste blijft de Raad van mening dat bij een marktaandeel van 50 % of meer in principe uitgegaan kan worden van een economische machtspositie. Dit is geaccepteerde praktijk in het mededingingsrecht. De Raad heeft geen reden aan te nemen dat de inhoud van het Akzo-arrest achterhaald zou zijn; de betreffende

3 ExxonMobil, Gasunie Trade & Supply, Productschap Tuinbouw c.s., Shell Nederland B.V. en VEMW. 4 Gasunie Trade & Supply.

5 ExxonMobil, Productschap Tuinbouw c.s. en Shell Nederland B.V. 6 ExxonMobil en Shell Nederland B.V.

(4)

respondent9 geeft evenmin een onderbouwing voor deze stelling.

9. Voor de constatering van de economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply is bovendien niet alleen gekeken naar het capaciteitsaandeel op dit moment, zoals een respondent10 stelt, maar tevens naar de spilfunctie en naar de marktomstandigheden nu én in de komende jaren. De Raad constateert bovendien dat het Frontier-rapport is gebaseerd op een opeenstapeling van

conservatieve aannames. In die zin is de constatering van de Raad van een economische

machtspositie conservatief en robuust. De Raad is derhalve van mening dat de conclusies in haar besluit (bijlage A) op voldoende bewijs rusten, zodat de Raad het besluit op het punt van criteria waarop de economische machtspositie wordt vastgesteld niet aanpast.

10. In randnummer 13 van het definitieve methodebesluit geeft de Raad aan wat de relatie is tussen artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet en het mededingingsrecht. De basis voor het constateren van de machtspositie is gelegen in de Gaswet en niet in de Mededingingswet. De Raad is van mening dat een afbakening op basis van de Gaswet niet per definitie dezelfde conclusies met zich mee hoeft te brengen als een afbakening op basis van de Mededingingswet. Van belang hierbij is dat artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet zelf al aangeeft op welke markt het besluit betrekking dient te hebben, namelijk op de ‘markt voor flexibiliteitsdiensten’. Bij de vaststelling van deze in de wet gedefinieerde markt is gebruik is gemaakt van mededingingsrechtelijke beginselen, maar dat maakt dit besluit geen besluit op basis van de Mededingingswet. De Raad past het besluit derhalve op dit punt niet aan.

2.2 Reikwijdte methodebesluit

2.2.1

Zienswijze

11. Eén respondent11 geeft in haar schriftelijke reactie aan dat zij van mening is dat de Raad op basis van artikel 82 van de Gaswet de methode voor het bepalen van de doelmatigheidskorting voor GTS dient vast te stellen.

12. Voor wat betreft de in het methodebesluit omschreven procedures gaf dezelfde respondent in haar mondelinge reactie al aan dat in het methodebesluit - in afwijking van de wet - een structuur is neergelegd met betrekking tot het inkoop- en verkoopproces, die binnen een jaar kan veranderen. In haar schriftelijke reactie geeft betreffende respondent nogmaals aan dat dit niet tot de

mogelijkheden behoort. Volgens de respondent is de Raad op basis van artikel 82 niet bevoegd om aspecten van het gedrag van GTS te regelen, zoals het vastleggen van de procedure voor inkoop, de consultatie en verkoop en het vastleggen van tussentijdse afstemmingsmomenten. Zij verwijst hierbij naar de uitleg van de minister.

(5)

2.2.2

Reactie van de Raad

13. Zoals de Raad al in het ontwerpbesluit heeft overwogen, is zij van oordeel dat uit de tekst van artikel 82, lid 2 van de Gaswet, en de bijbehorende parlementaire geschiedenis, volgt dat de methode van regulering van een taak van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet meer kan omvatten dan de vaststelling van een doelmatigheidskorting. Dit houdt volgens de Raad tevens in dat het niet noodzakelijk is in een methodebesluit op basis van artikel 82, lid 2, een methode tot vaststelling van een doelmatigheidskorting vast te stellen voor elke taak, genoemd in de artikelen 10 en 10a Gaswet. Dit is slechts een mogelijkheid. De Raad onderschrijft dan ook niet de mening van de respondent dat in het methodebesluit de methode voor het vaststellen van de doelmatigheidskorting voor GTS moet worden vastgesteld.

14. In dit geval acht de Raad het niet opportuun een doelmatigheidskorting aan GTS op te leggen, aangezien de kosten die GTS maakt slechts een zeer klein onderdeel (marge) vormen van het uiteindelijke flexibiliteitstarief. De Raad zal er wel op toezien dat de kosten die GTS maakt ook redelijke kosten zijn.

15. Met betrekking tot het argument van de respondent dat het methodebesluit geen (tussentijds wijzigende) gedetailleerde procedures dient te bevatten, merkt de Raad het volgende op. In het methodebesluit staat een procedure beschreven die dient te garanderen dat GTS op een dusdanige wijze de in- en verkoop van flexibiliteitsdiensten uitvoert dat dit doelmatig, non-discriminatoir, transparant en marktbevorderend werkt (zie randnummer 31). Het primaire doel van dit methodebesluit is volgens de wetgever het functioneren van de gasmarkt te bevorderen. In dat verband dienen geen maatregelen te worden genomen die een volwassen markt frustreren. Daarnaast dienen volgens de wetgever proportionaliteit, effectiviteit, doelmatigheid en

uitvoerbaarheid van de methode van regulering een rol te spelen bij het opstellen van de methode. De procedure die nu in de randnummers 32 tot en met 45 van het methodebesluit staat beschreven, beantwoordt aan deze doelstellingen van de wetgever. Door het benoemen van de te volgen

procedures wil de Raad ervoor zorgen dat het aanbieden van flexibiliteitsdiensten op een doelmatige, transparante, non-discriminatoire en marktbevorderende wijze geschiedt. Verderop in deze bijlage wordt teruggekomen op de procedures.

2.3 Regulering Seizoensflexibiliteit

2.3.1

Zienswijze

16. Een aantal respondent12 geeft in haar schriftelijke reactie aan dat zij van mening is dat het reguleren van seizoensflexibiliteit op basis van dit methodebesluit in strijd zou zijn met de (toelichting bij) artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet, alsmede met (de toelichting bij) artikel 15 van de Ministeriële

(6)

Regeling Tariefstructuren en Voorwaarden Gas13 (hierna: MR), of althans dat daarvoor in deze stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden. Uit deze artikelen zou geen verplichting voor GTS voortvloeien om ‘seizoensflexibiliteit’ aan te bieden.

17. Eén respondent14 geeft aan dat de uitleg die de wetgever heeft gegeven aan de verplichting van GTS om flexibiliteitsdiensten aan te bieden, bindend is. Hierbij verwijst zij zowel naar het artikel in de Gaswet als naar de MR, waarin de service wordt gelimiteerd tot de duur van een week en waarbij geen sprake mag zijn van netto-levering van gas. Ook een andere respondent15 geeft aan dat de Raad door het opnemen van seizoensflexibiliteit artikel 10a, lid 1, sub d van de Gaswet te ruim heeft uitgelegd, wat onwenselijk is aangezien hiermee het vrije marktbeginsel wordt doorkruist. Een andere respondent16 geeft aan dat het oprekken van de taken in artikel 10a onwenselijk is. Een andere respondent17 geeft aan dat er alleen een verplichting is voor GTS om tolerantiedienst aan te bieden, tot de duur van maximaal een week.

18. Volgens één respondent18 leggen de Gaswet en de MR geenzins beperkingen op aan de reikwijdte van de door GTS aan te bieden flexibiliteitsdiensten. De term ‘flexibiliteitsdiensten’ in artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet, brengt volgens deze respondent geen beperkingen met zich mee; de tekst van artikel 15, lid 2 van de MR heeft betrekking op een specifieke flexibiliteitsdienst, die aan nadere voorwaarden is gebonden. Artikel 15 van de MR verzet zich volgens de respondent niet tegen het opnemen van andere flexibiliteitsdiensten in het methodebesluit, zoals seizoensflexibiliteit. 19. Afgezien van de vraag of het juridisch is toegestaan, ziet een aantal andere respondenten geen heil

in de regulering van seizoensflexibiliteit19. Eén respondent20 geeft aan dat regulering van

seizoensflexibiliteit de versterking van de positie van kleinverbruikers in een geliberaliseerde markt niet bevordert, aangezien dit investeringen zou ontmoedigen, waardoor de prijzen zullen stijgen en de leveringszekerheid in gevaar kan komen. Ook geeft deze respondent aan dat het product seizoensflexibiliteit in de reële wereld niet of nauwelijks voorkomt, gezien de beperkt beschikbare innamecapaciteit. Volgens een andere respondent21 zijn deze producten nu bilateraal

onderhandelbaar. Regulering van seizoensflexibiliteit zou volgens deze respondent het investeringsklimaat negatief beïnvloeden.

13 SC 2005, nr. 9, p. 8. 14 ExxonMobil. 15 GTS.

16 Gasunie Trade & Supply. 17 Anoniem.

18 VEMW.

19 Electrabel en Gasunie Trade & Supply. 20 Gasunie Trade & Supply.

(7)

20. Andere respondenten22 geven daarentegen aan dat regulering van seizoensflexibiliteit wel degelijk noodzakelijk is, aangezien niet reguleren investeringen in piekopslag een halt toe zouden roepen, gezien de mogelijke prijsstijging van de tarieven voor seizoensflexibiliteit van Gasunie Trade & Supply23. Het methodebesluit zou volgens deze respondenten voor alle flexibiliteitsdiensten moeten gelden, gezien de invloed van Gasunie Trade & Supply op de gehele markt. Het uitsluiten van bepaalde deelmarkten, in combinatie met de ontheffingsclausule uit het ontwerpbesluit, kan er volgens een respondent24 toe leiden dat Gasunie Trade & Supply haar aanbod op niet-gereguleerde markten zou kunnen vergroten, ten koste van het aanbod op de gereguleerde markten. Ook een andere respondent25 vreest voor deze arbitrage tussen de deelmarkten.

21. Eén respondent26 is van mening dat de vaststelling van een economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply op ‘de markt’ betekent dat GTS flexibiliteitsdiensten op ‘de markt’ moet aanbieden, wat dus niet gelimiteerd kan zijn tot specifieke producten op deelmarkten. Aangezien

seizoensflexibiliteit ook onderdeel is van ‘de markt’, dient ook seizoensflexibiliteit volgens deze respondent onderdeel uit te maken van de regulering van het aanbod van flexibiliteit.

2.3.2

Reactie van de Raad

22. In bijlage A bij dit methodebesluit constateert de Raad dat Gasunie Trade & Supply beschikt over een economische machtspositie op de gehele L-gasmarkt en op de H-gasmarkt voor wat betreft week- en seizoensflexibiliteit in de winter en voor dag-, week- en seizoensflexibiliteit in de zomer. Vervolgens heeft de Raad in het methodebesluit de methode van regulering voor GTS vastgesteld voor het aanbieden van de zojuist genoemde marktsegmenten, waaronder dus ook

seizoensflexibiliteit.

23. Ingevolge artikel 10a, lid 1, sub d van de Gaswet heeft GTS tot taak het aanbieden van

‘flexibiliteitsdiensten’ aan een ieder die daarom verzoekt. De term ‘flexibiliteitsdiensten’ is in de Gaswet niet nader gedefinieerd en blijkt voor verschillende interpretaties vatbaar. Daarom speelt bij de invulling van het begrip de wetsgeschiedenis een rol. Artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet is het resultaat van het aannemen van het gewijzigd amendement van de leden Hessels en Crone27. In de toelichting op het amendement valt te lezen: “Teneinde het functioneren van de gasmarkt te bevorderen en daarmee de positie van kleinverbruikers op een geliberaliseerde gasmarkt te versterken wordt [GTS] verplicht flexibiliteitsdiensten (tolerantiedienst, uur-, dag- en weekflexibiliteit) aan te bieden.” In deze toelichting wordt onder de door GTS aan te bieden flexibiliteitsdiensten blijkbaar geen

seizoensflexibiliteit begrepen.

22 Eneco Holding N.V., Nuon Holding N.V. en VOEG. 23 Nuon Holding N.V.

24 Eneco Holding N.V. 25 VEMW.

26 VEMW.

(8)

24. Ook elders in de parlementaire geschiedenis over dit amendement zijn geen aanwijzingen zijn te vinden dat seizoensflexibiliteit wél behoort tot de aan te bieden ‘flexibiliteitsdiensten’, bedoeld in artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet. De MR kan niet buiten (de bedoeling van) het amendement (zoals die uit de wetsgeschiedenis blijkt) treden. In artikel 15 van de MR staat dat GTS in ieder geval een tolerantiedienst met een bereik van ten hoogste een week moet bieden. Volgens de toelichting laat de bepaling ruimte om naast de genoemde (tolerantie)dienst ook andere diensten aan te bieden waarmee de flexibiliteit op de gasmarkt wordt vergroot, waarbij valt te denken aan een

flexibiliteitsdienst in combinatie met een balanceringsdienst ter verbetering van de flexibiliteit op uurbasis.

25. Hoewel de tekst van de MR het aanbieden van seizoensflexibiliteit door GTS niet uitsluit, moet in dit verband worden teruggegrepen op de bedoeling van de wetgever. Nu uit de toelichting op artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet volgt dat de wetgever slechts had bedoeld tolerantiedienst, uur-, dag- en weekflexibiliteit te reguleren, is de Raad van mening dat het reguleren van seizoensflexibiliteit verder gaat dan wat de wetgever voor ogen had. De Raad sluit zich daarom voorzichtigheidshalve aan bij de conservatieve interpretatie van de term ‘flexibiliteitsdiensten’.

26. Zoals hiervoor geschetst, is de Raad van mening dat de verplichting van GTS om

flexibiliteitsdiensten aan te bieden gelimiteerd is. De Raad heeft geconstateerd dat niet aantoonbaar is dat Gasunie Trade & Supply op alle deelmarkten een economische machtspositie heeft. De Raad is van oordeel dat slechts op die onderdelen van de markt waar daadwerkelijk een belemmering van de mededinging plaatsvindt de maatregel van aanbod door GTS gerechtvaardigd is. Bovendien prefereert de Raad daar waar mogelijk vrije marktwerking toe te laten en past regulering daarom slechts toe op marktsegmenten waar Gasunie Trade & Supply een economische machtspositie heeft. Hoewel de Raad heeft geconstateerd dat Gasunie Trade & Supply beschikt over een economische machtspositie op de markt voor seizoensflexibiliteit, is er naar de mening van de Raad zoals hiervoor werd aangegeven geen wettelijke basis voor de regulering van deze flexibiliteitsdienst. Derhalve onderschrijft de Raad het argument VEMW niet, dat op grond van de constatering van een economische machtspositie op ‘de markt voor flexibiliteitsdiensten’ seizoensflexibiliteit gereguleerd dient te worden.

27. De methode zal derhalve geen betrekking hebben op seizoensflexibiliteit. De Raad zal het besluit op dit punt aanpassen.

2.4 Beoordeling tarief Gasunie Trade & Supply

2.4.1

Zienswijze

(9)

respondent28 is van mening dat de controle op de tarieven van Gasunie Trade & Supply expliciet buiten het methodebesluit geregeld dient te worden, daar het methodebesluit alleen betrekking heeft op GTS. Ook een andere respondent29 heeft tijdens de hoorzitting reeds aangegeven dat zij zich afvroeg of de Raad in het kader van dit methodebesluit, dat feitelijk GTS reguleert, wel voorschriften aan Gasunie Trade & Supply mag opleggen.

29. Een eerste respondent30 levert uitvoerig kritiek op het voorgestelde toezicht, dat naar hun mening niet streng en adequaat genoeg is. Zij geeft aan de flexibiliteitsdiensten (waaronder ook een

Tolerantie service) op cost-plus basis ter beschikking te willen hebben. Daarnaast betoogt ze dat alle andere maatstaven dan kostenoriëntatie zullen leiden tot excessieve tarieven voor Gasunie Trade & Supply. Een tweede respondent31 waarschuwt voor een te laag rendement waardoor investeringen op de lange termijn onder druk kunnen komen te staan. Een derde respondent32 geeft in haar reactie aan dat zij kostprijs als criterium ongeschikt vindt en dat de huidige afbakening van de relevante markt te klein is om het marktwaarde criterium te kunnen hanteren. Een vierde respondent33 stelt dat de prijs van een dienst Tolerantie service een prikkel dient te zijn voor partijen om zelf hun portfolio te managen.

30. Eén respondent34 geeft in haar zienswijze aan dat de criteria in het ontwerpbesluit afwijken van de criteria die zouden mogen worden toegepast in het mededingingsrecht. Daarnaast zijn de criteria tegenstrijdig of overlappen ze elkaar. De betreffende respondent stelt dat het onaanvaardbaar is dat in een situatie waarbij er geen sprake is van een natuurlijk monopolie, tarieven op kosten zouden worden gereguleerd.

31. Eén respondent35 geeft in haar reactie aan dat de Raad onvolledig is in het weergeven van de maatregelen die de Raad kan nemen, indien blijkt dat Gasunie Trade & Supply niet tegen redelijke tarieven levert aan GTS. De Raad had tevens de mogelijkheid van het geven van een bindende aanwijzing en het opleggen van een last onder dwangsom moeten noemen. Bovendien zouden deze maatregelen ook voor de voorwaarden van Gasunie Trade & Supply moeten gelden en niet slechts voor de tarieven.

2.4.2

Reactie van de Raad

32. De Raad, is als gevolg van meerdere zienswijzen, tot het inzicht gekomen dat de beoordeling van het prijsniveau van Gasunie Trade & Supply niet thuishoort in dit methodebesluit, aangezien dit geen

28 GTS.

29 Gasunie Trade & Supply. 30 Productschap Tuinbouw c.s. 31 EnergieRaad.

32 Shell Nederland B.V. 33 APX.

(10)

betrekking heeft op de taak van GTS. Dit methodebesluit zou enkel de taak als omschreven in artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet moeten reguleren. De verplichting van Gasunie Trade & Supply om een aanbod met redelijke tarieven en voorwaarden te doen tot levering aan GTS heeft een andere basis in de Gaswet (artikel 10a, lid 3 van de Gaswet).

33. Gezien het feit dat de verplichting van Gasunie Trade & Supply om te voldoen aan artikel 10a, lid 3 van de Gaswet derhalve niet binnen de reikwijdte van dit methodebesluit valt, worden de

maatregelen om te zorgen dat Gasunie Trade & Supply zich houdt aan deze bepaling eveneens uit het methodebesluit verwijderd. Dit wil echter geenszins zeggen dat de Raad voornemens is Gasunie Trade & Supply niet te houden aan deze verplichting.

34. Teneinde zekerheid te geven aan de markt over de verplichting van Gasunie Trade & Supply, die is neergelegd in artikel 10a, lid 3 van de Gaswet, zal de Raad een beleidsregel ontwikkelen. In deze beleidsregel zal de Raad aangeven wat de verplichting in artikel 10a, lid 3 van de Gaswet inhoudt en met welke aspecten de Raad bij het toezicht op deze verplichting rekening zal houden. De vele zienswijzen die betrekking hebben op de tarieven en/of voorwaarden van Gasunie Trade & Supply zullen bij het opstellen van deze beleidsregel in overweging worden genomen. De Raad zal daarom in dit besluit niet verder op deze zienswijzen ingaan. De Raad tracht zo spoedig mogelijk na vaststelling van dit methodebesluit over te gaan tot het vaststellen van deze beleidsregel.

2.5 Periode van regulering

2.5.1

Zienswijze

(11)

2.5.2

Reactie van de Raad

36. De Raad heeft de bevoegdheid een methodebesluit vast te stellen voor een periode variërend van drie tot vijf jaar. De Raad heeft op basis van de conclusies van Frontier Economics geconstateerd dat Gasunie Trade & Supply in ieder geval beschikt over een economische machtpositie gedurende de komende drie jaar. Zoals in het ontwerpbesluit in randnummer 6 is beschreven, is de Raad voornemens om, wanneer tussentijds komt vast te staan dat niet langer aan de voorwaarde van de economische machtspositie wordt voldaan, het methodebesluit te heroverwegen. De Raad merkt hierbij wel op dat er in dat geval sprake moet zijn van (onvoorziene) tussentijdse wijzigingen op de flexibiliteitsmarkt, die niet zijn meegenomen in de huidige analyses en op basis waarvan gerede twijfel ontstaat ten aanzien van de economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply. 37. Aangezien er sprake is van een overgangsregeling tot de gasmarkt voldoende functioneert, wil de

Raad in ieder geval na drie jaar evalueren hoe de positie van Gasunie Trade & Supply is en of de gekozen methode van regulering juist is. Hoewel de Raad het argument van de betreffende

respondent ondersteunt dat een periode van vijf jaren de stabiliteit in de markt zou vergroten, is de Raad desondanks van mening dat, omdat het methodebesluit is verbonden aan de positie van Gasunie Trade & Supply, een periode van drie jaar beter te verantwoorden is. Derhalve is de Raad van mening dat een periode van drie jaar voor het reguleren van de flexibiliteitsdiensten redelijk is. 38. De Raad is met de respondent van mening dat indien blijkt dat niet langer aan de voorwaarden van

een economische machtspositie voldaan is, de Raad het besluit zal moeten intrekken, aangezien de wettelijke basis dan aan het methodebesluit komt te vervallen. De Raad heeft randnummer 14 van het besluit daarop aangepast.

2.6 Verplichting GTS tot aanbieden tolerantiedienst

2.6.1

Zienswijze

39. Eén respondent40 vraagt in haar reactie aandacht voor de omschrijving van de tolerantiedienst in de toelichting bij artikel 15 en verzoekt de Raad helderheid te verschaffen over de plicht van GTS om een tolerantiedienst aan te bieden, ook indien mocht blijken dat Gasunie Trade & Supply niet beschikt over een economische machtspositie. Ook een andere respondent41 geeft aan dat uit artikel 15, lid 2 van de MR kan worden afgeleid dat ook zonder vaststelling van het methodebesluit GTS verplicht is een tolerantiedienst aan te bieden.

2.6.2

Reactie van de Raad

40. De Raad is van mening dat de toelichting bij artikel 15 van de Ministeriële Regeling niet zo uitgelegd kan worden dat, ook zonder economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply, GTS verplicht

(12)
(13)

3

Relevante markt (bijlage A)

3.1 Afbakening relevante markt

41. Een aantal respondenten42 onderschrijft expliciet de door de Raad geconstateerde economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply. Hierbij wordt tevens door een aantal van deze partijen benadrukt dat het besluit (bijlage A) té conservatief is door de voorzichtige aannames ten aanzien van de afbakening van de relevante markt voor flexibiliteitsdiensten. Daardoor komt het geschetste beeld niet overeen met de werkelijkheid en dient het definitieve besluit op dit punt te worden aangepast. Een aantal andere partijen geeft aan dat het besluit weliswaar té conservatief is, maar dat dit als voordeel heeft dat het besluit hierdoor robuust wordt.

42. Een aantal andere respondenten43 geeft juist aan dat de relevante markt, die wordt gedefinieerd voor het bepalen van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten, té eng is afgebakend. Dit geldt zowel voor de productmarkt als ook voor de geografische markt. Hieronder worden de betreffende zienswijzen behandeld, voor zover een zienswijze zou kunnen leiden tot een aanpassing die van invloed is op het oordeel van de Raad ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten.

3.1.1

Zienswijze

Relevante productmarkt

43. Ten aanzien van de productmarkt merken drie respondenten44 op dat de studie van Frontier geen rekening houdt met het onderscheid tussen capaciteitsdiensten enerzijds en flexibiliteitsdiensten anderzijds. Flexibiliteitsdiensten vormen naar mening van de betreffende respondenten een onderdeel van de ruimere markt voor capaciteitsdiensten. Flexibiliteitsdiensten wijken in hun definitie af van capaciteitsdiensten doordat flexibiliteitsdiensten de eis van volumeneutraliteit stellen. Doordat Frontier haar analyse feitelijk baseert op de omvang van de capaciteitsdiensten waarover Gasunie Trade & Supply beschikt, geven de berekende capaciteitsaandelen een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de mate waarin Gasunie Trade & Supply zou beschikken over flexibiliteitsdiensten. Het Groningenveld kan op seizoensniveau namelijk geen volumeneutrale flexibiliteitsdiensten leveren.

44. Eén respondent45 laat weten dat de Raad, bij het onderbouwen van het onderscheid tussen een markt voor fysieke en commerciële flexibiliteitsdiensten, in haar ogen miskent dat de APX een

42 Productschap Tuinbouw c.s., Endex, Eneco, NUON, VEMW, Essent, Norsk Hydro Energie Marketing B.V., VOEG. 43 ExxonMobil, Gasunie Trade & Supply en Shell Nederland B.V.

(14)

spotmarkt heeft ontwikkeld voor de verhandeling van onbalansen, een instrument dat de vraag naar fysieke flexibiliteitsdiensten sterk kan verminderen.

45. Eén respondent46 is van mening dat Frontier de bronnen LNG en re-entry ten onrechte heeft weggelaten bij het opsommen van de relevante flexibiliteitsbronnen. Ook mogelijkheden als röhrenspeicher en bovengrondse opslagtanks hadden meegenomen kunnen worden.

46. Eén respondent47 is het niet eens met de aanname van Frontier dat de vraag naar voorspelbare flexibiliteit enerzijds en onvoorspelbaar flexibiliteit anderzijds tot dezelfde productmarkt behoren. Niet alle type diensten kunnen per definitie onvoorspelbare bewegingen in de gasvraag of het gasaanbod opvangen.

47. Eén respondent48 meent dat het onjuist is te veronderstellen dat er geen markten voor

flexibiliteitsdiensten met een verschillende duur kunnen worden onderscheiden. Seizoensflexibiliteit kan wat deze respondent betreft niet worden gezien als een substituut voor andere vormen van flexibiliteit omdat daarmee geen volumeneutraliteit kan worden bereikt.

48. Eén respondent49 merkt op dat het onderscheid dat Frontier maakt tussen een H- en L-gasmarkt voor flexibiliteitsdiensten onjuist is. De hoeveelheid beschikbare kwaliteitsconversiecapaciteit zou voldoende zijn om te kunnen spreken van één geïntegreerde markt voor flexibiliteitsdiensten. Bovendien zou het feit dat betreffende respondent dezelfde tarieven hanteert voor verschillende diensten eveneens een aanwijzing zijn dat er sprake is van één markt voor flexibiliteitsdiensten. Ook merkt dezelfde respondent voor de volledigheid op dat kwaliteitsconversie niet genomineerd hoeft te worden in tegenstelling tot wat Frontier in haar rapport aanneemt.

3.1.2

Reactie van de Raad

49. De Raad is van mening dat flexibiliteitsdiensten niet per definitie volumeneutraal hoeven te zijn. Deze eis van volumeneutraliteit is in de relevante wet- en regelgeving enkel gesteld met betrekking tot de door GTS aan te bieden flexibiliteitsdiensten. Aangezien het de netbeheerder van het landelijk gastransportnet niet is toegestaan gas te verhandelen, dienen de betreffende flexibiliteitsdiensten volumeneutraal te worden aangeboden. De opmerking van de betreffende respondent heeft dan ook geen invloed op de uitkomsten van de capaciteitsaandelenanalyse en de positie van Gasunie Trade & Supply aangezien voor deze analyse volumeneutraliteit geen noodzakelijke voorwaarde is. Overigens geeft de respondent in haar reactie zelf al aan dat een eventueel onderscheid tussen capaciteitsdiensten en flexibiliteitsdiensten enkel een rol speelt bij seizoensflexibiliteit. Aangezien dit methodebesluit geen betrekking heeft op het aanbieden van seizoensflexibiliteitsdiensten door GTS

46 Gasunie Trade & Supply.

47 Norsk Hydro Energie Nederland B.V. 48 Gasunie Trade & Supply.

(15)

is een potentieel onderscheid tussen capaciteitsdiensten en flexibiliteitsdiensten in dit kader voor het bepalen van de positie van Gasunie Trade & Supply niet relevant.

50. De Raad is het niet eens met de bewering van een respondent dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de eigenschappen en kwaliteiten van het Groningenveld. Zo is in de analyse van Frontier bijvoorbeeld expliciet rekening gehouden met het geldende productieplafond50. De Raad is zich ervan bewust dat het Groningenveld uiteindelijk wordt leeggeproduceerd. Voor dit

methodebesluit is echter de huidige relevante markt en de huidige positie (tot en met 2008) van Gasunie Trade & Supply van belang. Mede gegeven het feit dat de uiteindelijke

capaciteitsaandelenanalyse is gebaseerd op informatie die Gasunie Trade & Supply zelf heeft aangeleverd, is de Raad van mening dat voldoende rekening is gehouden met de specifieke eigenschappen van het Groningenveld. Dit wordt nader toegelicht bij randnummer 77.

51. De Raad is het niet eens met de stelling dat zij geen oog zou hebben voor de ontwikkeling van de spotmarkt. Zoals betreffende respondent zelf aangeeft, is het via de spotmarkt mogelijk voor partijen om hun individuele onbalansposities te verhandelen. Echter, de verhandelde volumes zijn beperkt en bovendien betreft het commerciële flexibiliteitsdiensten. Zoals in bijlage A bij dit besluit reeds is aangegeven is de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor commerciële

flexibiliteitsdiensten zelfs nog dominanter. Mede in dit licht valt het goed te verdedigen dat Frontier uitgegaan is van de vraag naar fysieke flexibiliteitsdiensten. Zeker in de huidige situatie is dit een conservatieve aanname, aangezien de vraag naar commerciële flexibiliteitsdiensten naar verwachting groter is, gezien de nu nog beperkt verhandelde volumes op de spotmarkt.

52. Frontier heeft in haar rapport een opsomming gegeven van de flexibiliteitsbronnen die van belang zijn voor de relevante markt die is onderzocht. Daarbij is LNG opslag wel degelijk meegenomen. Er zijn momenteel nog geen LNG terminals in Nederland en deze zullen ook niet binnen de looptijd van dit methodebesluit (tot en met 2008) worden gerealiseerd. Voor re-entry geldt dat deze is meegenomen in de uitgebreidere analyse rondom de exportcontracten (als vorm van geïmporteerde flexibiliteit). Voor wat betreft de potentiële bronnen röhrenspeicher en bovengrondse opslagen is door de betreffende respondent niet nader toegelicht op welke wijze deze van invloed zouden kunnen zijn op de conclusies. Voor zover het buitenlandse bronnen betreft zijn deze bovendien reeds

meegenomen door bij de afbakening van de relevante geografische markt rekening te houden met de grensoverschrijdende capaciteit. Derhalve leiden deze argumenten niet tot wijziging van het besluit.

53. De opmerking dat het twijfelachtig is of voorspelbare en onvoorspelbare flexibiliteit tot dezelfde markt behoren, bevestigt feitelijk dat de afbakening van de relevante markt (te) conservatief is, waarbij in het voordeel van Gasunie Trade & Supply wordt geredeneerd. In feite wordt de

verzameling substituten groter verondersteld dan deze in werkelijkheid zijn, waardoor de positie van Gasunie Trade & Supply wordt onderschat en die van andere partijen overschat. Zoals reeds betoogd in het methodebesluit is ervoor gekozen om van conservatieve aannames uit te gaan zodat

(16)

de conclusies met betrekking tot de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor

flexibiliteitsdiensten voldoende robuust zijn. Deze opmerking leidt dan ook niet tot aanpassing van het besluit.

54. De Raad onderkent dat seizoensflexibiliteit niet als perfect substituut kan worden beschouwd voor bijvoorbeeld kortlopende flexibiliteit. Dit is ook de reden waarom de capaciteitsaandelenanalyse volledigheidshalve is uitgevoerd voor de verschillende marktsegmenten en niet alleen de markt waarop alle marktsegmenten samengenomen zijn.

55. De Raad blijft bij haar standpunt dat de aanname dat de integratie van de H- en L-gasmarkt zich beperkt tot het maximum van de kwaliteitsconversiecapaciteit een redelijke is. Feitelijk leidt deze aanname tot een onderschatting van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten. Reden is dat Frontier veronderstelt dat Gasunie Trade & Supply in zijn geheel geen beschikking heeft over deze conversiecapaciteit51, terwijl dit geen realistische aanname is52. Een andere respondent53 benadrukt eveneens dat de mate van overlap tussen beide markten door Frontier overschat is. Volgens deze respondent kan kwaliteitsconversie slechts als bron van

flexibiliteit dienen wanneer partijen over alternatieve bronnen van flexibiliteit beschikken. Bovendien wordt de hoeveelheid beschikbare kwaliteitsconversiecapaciteit dubbel geteld (zowel voor de L-gas als H-gas markt wordt de betreffende capaciteit meegenomen). Dit onderschrijft dat de aannames van de Raad inderdaad (te) conservatief zijn en daarmee in het voordeel van Gasunie Trade & Supply uitwerken. De Raad ziet geen reden om het besluit op dit punt aan te passen.

3.1.3

Zienswijze

Relevante geografische markt

56. De Raad gaat bij het bepalen van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten uit van de Nederlandse markt voor flexibiliteitsdiensten plus de Duitse flexibiliteitsdiensten tot het maximum van de grensoverschrijdende capaciteit. Naar mening van twee respondenten54 zou de geografische markt zich echter moeten uitstrekken tot (op zijn minst) de landen waar Gasunie Trade & Supply gascontracten heeft. Bovendien is de grensoverschrijdende capaciteit verkeerd ingeschat. Zo zijn er niet acht interconnectoren met Duitsland, maar dertien. Ook is het volgens de betreffende respondent onjuist dat nominatiebepalingen belemmerend zouden werken voor de mogelijkheid om flexibiliteitsdiensten te (her-) importeren vanuit Duitsland. Daarnaast zou het via zogenaamde swaps mogelijk zijn om transportkosten uit te sparen, waardoor er geen belemmering hoeft te zijn voor internationale handel in flexibiliteitsdiensten.

51 Research into Flexibility Services – Final Report, Frontier economics (maart 2005), zie pag. 41. 52 Zie ook “Onderzoeksrapportage Kwaliteitsconversie”, DTe (juni 2004).

53 BP Gas Marketing B.V.

(17)

57. Een respondent55 geeft aan dat via de NOGAT-pijp reeds Deense capaciteit naar Nederland (Den Helder) wordt geëxporteerd en dat hier onterecht geen rekening mee wordt gehouden in de studie van Frontier. Ook is volgens dezelfde respondent ten onrechte geen rekening gehouden met importcapaciteit uit de Zebra pijpleiding. Daarnaast mag het feit dat importcapaciteit vanuit België voor 2004 is volgeboekt geen reden zijn om deze capaciteit niet mee te nemen, aangezien moet worden gekeken naar de positie van Gasunie Trade & Supply gedurende de gehele looptijd van het methodebesluit (tot en met 2008).

58. Ook negeert de Raad volgens een respondent56 de groeiende rol van de spotmarkt voor within-day en day-ahead flexibiliteit. Via de verwachte convergentie van spotprijzen (NBP-Zeebrugge-TTF) zullen capaciteitsmiddelen in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk wel degelijk een rol spelen op de flexibiliteitsmarkt.

59. Ook is één respondent57 van mening dat geen rekening is gehouden met concurrerende flexibiliteitsdiensten uit opslagen als Epe, Kalle, Nuettermoor of Gournay sur Aronde of met toekomstige ontwikkelingen als de BBL.

3.1.4

Reactie van de Raad

60. Ten aanzien van de opmerking van respondenten dat de relevante markt zich zou moeten uitstrekken tot (ten minste) de landen waarmee Gasunie Trade & Supply gascontracten heeft afgesloten, merkt de Raad het volgende op. Bij het afbakenen van de relevante markt gaat het erom de kleinst mogelijk markt te bepalen waarop Gasunie Trade & Supply structureel en winstgevend zijn prijs zou kunnen verhogen en zich zo onafhankelijk van zijn concurrenten kan gedragen (SSNIP-test). Of Gasunie Trade & Supply ook daadwerkelijk haar prijzen verhoogt, is voor het constateren van een economische machtspositie niet relevant. Als startpunt voor de SSNIP-test wordt de Nederlandse markt gekozen. Dit blijkt niet de kleinst mogelijk markt waar Gasunie Trade & Supply zijn prijs structureel en winstgevend kan verhogen, omdat in dat geval uit Duitsland geïmporteerde flexibiliteitsdiensten, tot een maximum van de grensoverschrijdende capaciteit, naar verwachting zullen concurreren met Nederlandse flexibiliteitsdiensten. De Raad past het besluit daarom niet aan. 61. Het feit dat Gasunie Trade & Supply exportcontracten heeft met andere landen betekent niet dat de

relevante markt groter is dan aangenomen in het ontwerp methodebesluit. Het feit dat Gasunie Trade & Supply aangeeft dat zij bij de prijszetting van flexibiliteitsdiensten in Nederland wel degelijk rekening houdt met prijzen uit bijvoorbeeld Italiaanse exportcontracten wil niet zeggen dat deze exportcontracten Gasunie Trade & Supply ook daadwerkelijk verhinderen om haar prijzen op de Nederlandse markt structureel te verhogen. Ook het feit dat Gasunie Trade & Supply zegt in andere landen wel degelijk concurrentiedruk te voelen, die van invloed is op de prijszetting van betreffende exportcontracten, betekent niet dat Gasunie Trade & Supply niet in staat zou zijn haar prijs op de ten

(18)

behoeve van dit onderzoek afgebakende relevante markt te verhogen vanwege gebrekkige concurrentie. Deze opmerking leidt dan ook niet tot wijziging van dit besluit.

62. Ten aanzien van de opmerking dat de grensoverschrijdende capaciteit (H- en L-gas gezamenlijk) te laag zou zijn ingeschat, merkt de Raad het volgende op. De Raad heeft de door Gasunie Trade & Supply verstrekte informatie nader bestudeerd en komt tot de conclusie dat Frontier in haar analyses voor wat betreft de beschikbare importcapaciteit zelfs uitgaat van een grotere grensoverschrijdende capaciteit dan Gasunie Trade & Supply58. In dat opzicht is Frontier dus conservatiever dan “nodig”, gegeven de door Gasunie Trade & Supply verstrekte informatie. Daardoor heeft het toepassen van de betreffende cijfers van Gasunie Trade & Supply geen gevolgen voor de conclusies ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de relevante geografische markt59.

63. Eén respondent60 is van mening dat, in tegenstelling tot wat de andere respondent61 beweert, dat nominatiebepalingen wel degelijk belemmerend werken. De Raad ziet daarom geen reden om af te wijken van het standpunt ingenomen in het methodebesluit dat deze bepalingen de mogelijkheid voor te importeren flexibiliteitsdiensten uit het buitenland beperken. Overigens is voor de afbakening van de relevante geografische markt enkel naar de grensoverschrijdende capaciteit gekeken, dus voor de conclusies ten aanzien van de afbakening van deze relevante geografische markt zijn nominatiebepalingen en de transactiekosten (swaps) niet van belang. De Raad past het besluit daarom niet aan.

64. De Raad onderkent dat de NOGAT-pijp niet betrokken is in de analyse. Echter, de Raad merkt op dat het betrekken van de NOGAT-pijp in de analyse sowieso geen gevolgen heeft voor de conclusies ten aanzien van de positie (capaciteitsaandelen) van Gasunie Trade & Supply op de L-gas markt. Via de betreffende pijp wordt namelijk enkel H-gas getransporteerd. Voor de H-gas markt zal het effect van het meenemen van de NOGAT-pijp marginaal zijn, aangezien het een beperkte capaciteit betreft62. Bovendien is het niet realistisch te veronderstellen dat deze (beperkte) capaciteit in zijn totaliteit ter beschikking staat voor flexibiliteitsdiensten. Naar inschatting van de Raad wordt een aanzienlijk deel voor het transport van base load gas benut. Aangezien er vooral grote afnemers zijn aangesloten op deze pijpleiding valt bovendien te verwachten dat het beslag dat flexibiliteitsdiensten zullen leggen

58 Frontier gaat uit van ca. 6,3 mcm/h aan fysieke importcapaciteit (zie tabel 12 en 13 van appendix 3 van het

oorspronkelijke rapport (maart 2005) en importen België uit de gevoeligheidsanalyse (september 2005)), terwijl Gasunie Trade & Supply uitgaat van ca. 3,5 mcm/h (H- en L-gas samen).

59 Voor wat betreft de exportcapaciteit (en potentiële re-entry capaciteit) baseert Frontier zich op openbare informatie, als gepubliceerd door GTS: Research into Flexibility Services – Final Report, Frontier Economics (maart 2005), zie o.a. referentielijst, pag. 75.

60 BP Gas Marketing B.V. 61 Gasunie Trade & Supply.

(19)

op deze capaciteit beperkt is. Grote afnemers kunnen hun behoefte aan flexibiliteit vaak binnen hun portfolio opvangen.

65. Frontier heeft in haar rapport wel degelijk aandacht besteed aan de Zebra pijpleiding. De betreffende capaciteit heeft in ieder geval geen invloed op de conclusies ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de flexibiliteitsmarkt voor L-gas (het betreft enkel H-gas). Ook voor H-gas valt niet te verwachten dat de Zebra pijpleiding gevolgen zal hebben voor de conclusies ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply, aangezien eventuele concurrentiedruk zich beperkt tot de betreffende regio (Zuidwest Nederland) en de capaciteit van deze pijp beperkt is63. Met betrekking tot de Belgische importcapaciteit wordt opgemerkt dat Frontier in haar gevoeligheidsanalyse rekening heeft gehouden met het beschikbaar komen van Belgische importcapaciteit in de nabije toekomst, waardoor de Raad van mening is dat de conclusies van dit methodebesluit in ieder geval houdbaar zijn tot en met 2008. De argumenten leiden derhalve niet tot aanpassing van het besluit. 66. De Raad is het niet eens met betreffende respondent dat ontwikkelingen op de spotmarkt worden

genegeerd. Voor het afbakenen van de relevante markt zijn deze ontwikkelingen echter niet van belang. Bij toepassing van de SSNIP-test wordt enkel gekeken naar de mogelijkheid voor een partij om structureel de prijs op winstgevende wijze te kúnnen verhogen. Het feit dat spotprijzen (NBP-Zeebrugge-TTF) in de praktijk convergeren zegt niets over de mogelijkheid van een individuele partij als Gasunie Trade & Supply om haar prijzen te verhogen binnen de relevante markt.

67. Met de BBL is wel degelijk rekening gehouden, aangezien deze in de gevoeligheidsanalyse64 door Frontier is meegenomen, zoals ook uit het ontwerpbesluit blijkt. Voor zover gasopslagen niet rechtstreeks op het Nederlandse gasnet zijn aangesloten, worden deze meegenomen doordat bij afbakening van de relevante markt rekening is gehouden met de (beperkte) grensoverschrijdende capaciteit. Voor wat betreft de Epe-opslagen die rechtstreeks op het Nederlandse gastransportnet zullen zijn aangesloten, en L-gas betreffen, merkt de Raad op dat voor de korte termijn onzekerheid bestaat over (een deel van) de ingebruikname ervan. In dat opzicht heeft het betrekken van deze opslagen in de huidige analyse geen invloed op de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten (L-gas). Echter, zelfs als wordt aangenomen dat de capaciteit van deze opslagen op korte termijn beschikbaar komt, is de omvang ervan te klein om de conclusies ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten te beïnvloeden. De argumenten leiden derhalve niet tot een aanpassing van het besluit.

(20)

4

Positie Gasunie Trade & Supply op relevante markt (bijlage A)

68. Een aantal respondenten65 onderschrijft expliciet de door de Raad geconstateerde economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply. Hierbij wordt tevens door een aantal van deze partijen benadrukt dat het besluit (bijlage A) té conservatief is door de voorzichtige aannames ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten. Daardoor komt het geschetste beeld niet overeen met de werkelijkheid en dient het definitieve besluit op dit punt te worden aangepast. Een aantal andere partijen geeft aan dat het besluit weliswaar té conservatief is, maar dat dit als voordeel heeft dat het besluit hierdoor robuust wordt.

69. Een aantal respondenten66 is het uitdrukkelijk niet eens met conclusies ten aanzien van de

economische machtspositie en merkt op dat het rapport van Frontier fouten bevat ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de relevante markt voor flexibiliteitsdiensten. Hieronder worden deze zienswijzen per onderwerp behandeld, voor zover een zienswijze zou kunnen leiden tot een aanpassing die van invloed is op het oordeel van de Raad ten aanzien van de positie van

Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten.

4.1 Capaciteitsaandelen en exportcontracten

4.1.1

Zienswijze

70. Eén respondent67 merkt op dat Gasunie Trade & Supply niet over aanzienlijke overcapaciteit beschikt zoals in het ontwerpbesluit wordt verondersteld. In de toekomst zal naar verwachting zelfs een aanbodtekort ontstaan door het ingestelde productieplafond en het toenemende exportvolume. Ook is volgens drie respondenten68 de capaciteit van het Groningenveld te hoog ingeschat, bijvoorbeeld doordat geen rekening is gehouden met depletie van het veld en doordat capaciteit moet worden aangehouden in het kader van publieke taken. In die zin wordt overcapaciteit verward met capaciteit die wordt aangehouden in het kader van leveringszekerheid. Frontier veronderstelt volgens een respondent69 bovendien ten onrechte dat de Groningencapaciteit vier keer gelijktijdig kan worden ingezet (voor uur-, dag-, week-, en seizoensflexibiliteit). De betreffende capaciteit kan slechts één keer worden ingezet, volgens deze respondent.

65 Endex, Eneco Holding N.V., Essent N.V., Norsk Hydro Energie Marketing B.V., Nuon Holding N.V., Productschap Tuinbouw c.s., VEMW en VOEG.

66 ExxonMobil, Gasunie Trade & Supply en Shell Nederland B.V. 67 Gasunie Trade & Supply.

(21)

71. Twee respondenten70 laten weten dat de vraag naar flexibiliteitsdiensten (zowel inclusief als exclusief exportvraag) die gebaseerd is op de totale gasconsumptie in 2004, te laag is ingeschat waardoor het capaciteitsaandeel van Gasunie Trade & Supply te hoog zou uitvallen. Bovendien is het naar de mening van respondenten irrelevant hoe hoog de binnenlandse vraag in een bepaald jaar was, aangezien er standaard rekening wordt gehouden met een capaciteitsbehoefte bij een temperatuur van – 17 graden Celsius. De vraag naar flexibiliteitsdiensten moet volgens respondent dus naar boven worden bijgesteld.

72. Eén respondent71 is van mening dat de Raad inconsequente aannames hanteert bij het berekenen van de capaciteitsaandelen van verschillende partijen. Zo worden middelen in het buitenland die voor de korte termijn zijn volgeboekt genegeerd. Aan de andere kant worden middelen die door Gasunie Trade & Supply aan GTS zijn gecontracteerd (Alkmaar) vrij beschikbaar verondersteld omdat de boeking slechts voor een korte termijn geldt. Daarbij zijn beschikbare capaciteiten (blz. 46 rapport Frontier) niet van belang. Ook derden kunnen al capaciteiten geboekt hebben. Ook is het niet redelijk dat het al dan niet meenemen van een faciliteit afhangt van specifieke voorwaarden (want die kunnen worden aangepast).

73. Een aantal respondenten72 merkt op dat de Raad ten onrechte de mogelijkheid voor re-entry van flexibiliteit uit exportcontracten buiten beschouwing laat73. Het feit dat (momenteel) vanwege prijsverschillen tussen Nederland en omliggende landen er geen prikkel zou zijn voor re-entry zou bevestigen dat er sprake is van vrij verkeer van stromen en dat de flexibiliteit uit exportcontracten wel degelijk moet worden betrokken in de capaciteitsaandelenanalyse. Door ingrijpen van het

Bundeskartellamt worden bovendien langlopende contracten opengebroken, waardoor het geëxporteerde gas nieuwe bestemmingen kan krijgen.

74. Een andere respondent74 merkt op dat de aanname dat flexibiliteitsdiensten uit import inzetbaar zouden zijn voor uurflexibiliteitsdiensten niet realistisch is, aangezien het vooral dagcontracten betreft. Ook flexibiliteit uit afschakelbare contracten is niet inzetbaar als korte termijn flexibiliteit en wordt door dus door Frontier onterecht meegenomen als substituut. Dit is van invloed op de potentiële capaciteitsaandelen die niet-Gasunie partijen hebben in de verschillende marktsegmenten (voor kortdurende flexibiliteit zouden de capaciteitsaandelen voor niet-Gasunie partijen lager zijn dan in het ontwerpbesluit is verondersteld, waardoor de positie van Gasunie sterker zou zijn). Betreffende respondent is zelfs van mening dat dit leidt tot (aanvullende) dominante positie van Gasunie Trade & Supply voor uurflexibiliteit op de H-gas markt.

70 Gasunie Trade & Supply en Shell Nederland B.V. 71 Shell Nederland B.V.

72 ExxonMobil, Gasunie Trade & Supply en Shell Nederland B.V.

73 Inschatting van Frontier van 0,6 mcm/hr (pag. 66 oorspronkelijke rapport Frontier (maart 2005)) wordt door de betreffende respondent (Gasunie Trade & Supply) als te laag bestempeld.

(22)

75. Eén respondent75 begrijpt niet waarom de Raad de Jacobs studie aanhaalt met betrekking tot de beschikbare capaciteit uit linepack aangezien dit als een ondeugdelijk rapport zou zijn bestempeld. 76. Een respondent merkt op dat de opstarttijd van de LNG Maasvlakte over algemeen langer duurt dan

de 30 minuten die Frontier als uitgangspunt hanteert, zoals beschreven op bladzijde 26 van het Frontier rapport.

4.1.2

Reactie van de Raad

77. Aangezien de analyse naar capaciteitsaandelen volledig is gebaseerd op cijfers die zijn aangeleverd door Gasunie Trade & Supply is de Raad van mening dat de uitkomsten in voldoende mate rekening houden met de eigenschappen van het Groningenveld voor de aangegeven periode76. Frontier veronderstelt niet, zoals de respondent beweert, dat de capaciteit van Groningen vier keer wordt ingezet. Voor het berekenen van de capaciteitsaandelen in de verschillende marktsegmenten is echter telkens aangenomen dat de Groningencapaciteit in het op dat moment onderzochte segment wordt ingezet. Hetzelfde geldt overigens voor de capaciteit van niet-Gasunie partijen, waardoor het dus niet zo is dat de positie van Gasunie Trade & Supply zou worden overschat. Op deze wijze kan per segment worden bepaald hoe hoog de capaciteitsaandelen zijn indien alle potentieel beschikbare capaciteit op enig moment in dat betreffende segment zou worden ingezet. Reden voor deze

werkwijze is dat het moeilijk te bepalen is hoe, op elk gegeven moment, de verschillende capaciteit (Gasunie Trade & Supply en niet-Gasunie) in de verschillende marktsegmenten wordt ingezet. 78. In het rapport van Frontier77 is reeds aangegeven dat de gasconsumptie in 2004 als representatie

van de vraag naar flexibiliteitsdiensten een onderschatting van deze vraag met zich meebrengt. Een grotere marktvraag heeft echter geen invloed op de analyse van capaciteitsaandelen zoals Gasunie Trade & Supply beweert (wel op marktaandelen, maar de analyse van Frontier is op

capaciteitsaandelen gebaseerd). De marktvraag heeft wél invloed op de mate waarin Gasunie Trade & Supply een spilfunctie bekleedt. Een grotere marktvraag betekent dat het aantal uren per jaar waarvoor Gasunie Trade & Supply een spilfunctie heeft, doordat overige aanbieders geen capaciteit kunnen aanbieden, toeneemt; de load duration curve in figuur 20 zou naar boven schuiven.

Samengevat: een grotere marktvraag betekent een dominantere positie voor Gasunie Trade & Supply78 en door de gasconsumptie (vraag) in 2004 als uitgangspunt te nemen, wordt de positie van Gasunie Trade & Supply feitelijk onderschat79. De Raad past derhalve het besluit op dit punt niet aan.

75 GTS.

76 Zie ook de gevoeligheidsanalyse van Frontier met betrekking tot de capaciteit van het Groningenveld:Further Analysis of

Gas flexibility Services, Frontier Economics (September 2005).

77 Research into flexibility services – Final Report, Frontier Economics (maart 2005), zie pag. 47 en 48.

78 In dat kader heeft de opmerking van Gasunie Trade & Supply, dat de Nederlandse gasvraag 48 bcm moet zijn en niet 42 bcm (figuur 2, pag. 13 aanvullende analyses Frontier (september 2005)), geen invloed op de conclusies ten aanzien van een economische machtspositie.

(23)

79. De Raad is het niet eens met de bewering van betreffende respondent dat zij inconsequente aannames zou hanteren bij het betrekken van capaciteit in de analyse. Naar aanleiding van een eerdere reactie tijdens de consultatiebijeenkomst over het niet meenemen van Belgische capaciteit heeft Frontier aanvullende analyses uitgevoerd die laten zien dat het meenemen van deze capaciteit geen gevolgen heeft voor de economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply80. De bewering dat de Raad dit dus (nog) niet meegenomen heeft in haar overwegingen klopt niet. De Raad is het eens met betreffende respondent dat het inconsequent zou zijn om enkel uit te gaan van beschikbare capaciteit. Dit is ook de reden dat Frontier conservatief veronderstelt dat alle capaciteit (geboekt of niet) in principe beschikbaar is voor niet-Gasunie partijen. De Raad benadrukt nogmaals dat voor zover een realistische toewijzing van capaciteit aan partijen, op basis van de beschikbare informatie, kon worden uitgevoerd, dit is gedaan. Daar waar onzekerheid bestond over wie de beschikking had over de betreffende capaciteit is altijd verondersteld dat het dan in ieder geval niet tot het capaciteitsaandeel van Gasunie Trade & Supply gerekend kan worden. De opmerking dat het meenemen van Duitse faciliteiten ten onrechte zou afhangen van de gehanteerde voorwaarden is niet relevant, aangezien voor het meenemen van deze capaciteit enkel de grensoverschrijdende capaciteit als beperkend wordt beschouwd. De Raad ziet dan ook geen noodzaak het onderhavige besluit aan te passen.

80. Met betrekking tot de capaciteit uit exportcontracten merkt de Raad op dat het niet realistisch is om te verwachten dat gedurende de looptijd van dit besluit (tot en met 2008) aanzienlijke

concurrentiedruk uitgaat van bestaande exportcontracten. In het ontwerpbesluit (vanaf randnummer 109) heeft de Raad reeds toegelicht dat de mogelijkheid bestaat, in de zin dat de exportcontracten het toelaten, maar dat gezien de marktomstandigheden81 er op dit moment geen tot nauwelijks sprake is van re-entry van gas uit exportcontracten. Ook valt niet te verwachten dat dit op de korte termijn zal veranderen. Verder merkt de Raad op dat momenteel zeer onduidelijk is wat de invloed zal zijn van de (voorgenomen) maatregelen van het Bundeskartellamt. Overigens merkt de Raad op dat, indien de betreffende marktomstandigheden rond exportcontracten gedurende de looptijd van het methodebesluit toch aanzienlijk wijzigen, het onderhavige besluit kan worden heroverwogen. 81. In aanvulling op bovenstaand randnummer wordt nogmaals benadrukt dat, al zou een deel van de

flexibiliteit uit exportcontracten al beschikbaar komen voor de Nederlandse markt, dit in ieder geval slechts marginaal effect kan hebben op bijvoorbeeld beschikbare uurflexibiliteitsdiensten (de echt kortdurende flexibiliteit), aangezien het vooral dagcontracten betreft82.

82. De Raad wijst erop dat voor de capaciteitsaandelenanalyse de fysiek beschikbare hoeveelheid linepack niet van belang is. De tolerantie uit het balanceringsregime van GTS wordt gebruikt als een benadering voor de fysiek beschikbare hoeveelheid linepack83.

80 Zie randnummer 106 ontwerpbesluit.

81 Hogere Opportunity costs in omringende landen, flexibiliteit uit lange termijncontracten is nodig om aan buitenlandse verplichtingen te voldoen en een secundaire markt voor flexibiliteitsdiensten ontbreekt.

82 BP Gas Marketing B.V.

(24)

83. Ten aanzien van het argument dat de LNG Maasvlakte een langere opstarttermijn heeft dan aangenomen, geeft de Raad aan dat dit laat zien dat Frontier een conservatieve aanname hanteert ten aanzien van alternatieve bronnen van flexibiliteit voor flexibiliteitsdiensten van Groningen. Het feit dat er in werkelijkheid minder alternatieven zijn, die op ieder gewenst moment kunnen leveren, betekent dus een sterkere positie Gasunie Trade & Supply.

84. De Raad ziet geen aanleiding om naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen de conclusies ten aanzien van de capaciteitsaandelen van Gasunie Trade & Supply aan te passen.

4.2 Spilfunctie en referentieprijs

4.2.1

Zienswijze

85. Eén respondent84 is van mening dat Frontier op bladzijde 15 en 16 van haar rapport verouderde cijfers gebruikt, waardoor geen actueel beeld wordt gegeven van de positie van Gasunie Trade & Supply.

86. Eén respondent85 is van mening dat randnummer 84 van het ontwerpbesluit moet worden

aangepast, omdat daar ten onrechte nog wordt uitgegaan van een spilfunctie gedurende 33 tot 54% van de tijd.

87. Eén respondent86 is het oneens met de bewering dat een onderneming met een spilfunctie vrijelijk zijn prijs zou kunnen zetten. Dit zou betekenen dat klanten geen andere leverancier kunnen nemen en dat strookt naar mening van de respondent niet met de realiteit. Bovendien is discrimineren qua prijs tussen klanten niet mogelijk omdat de verschillende klanten (met en zonder

uitwijkmogelijkheid) niet kunnen worden onderscheiden.

88. Daarnaast is het volgens deze respondent zo dat bij beperkte overcapaciteit elke aanbieder wiens aanbod meer bedraagt dan totale overcapaciteit in de markt een spilfunctie inneemt. In zo’n geval is het dus mogelijk dat meerdere aanbieders een spilfunctie hebben.

89. Eén respondent87 merkt bovendien aanvullend op dat de kosten voor flexibiliteitsdiensten uit het Groningenveld worden onderschat doordat geen rekening is gehouden met kosten van

noodzakelijke investeringen om het productieniveau op peil te houden.

(25)

90. Eén respondent88 merkt op dat referentieprijs te laag is (niet in verhouding tot marktwaarde) en dat figuren 14,15, 16, 17 en tabellen 9 en 10 van het Frontier rapport fouten bevatten, aangezien de verschillende kosten en prijzen te laag zijn ingeschat. Ook zijn volgens deze respondent bijvoorbeeld de tarieven voor bergingen van BEB te laag ingeschat, terwijl daarentegen de tarieven van Alkmaar en Grijpskerk te hoog zijn ingeschat89.

4.2.2

Reactie van de Raad

91. De Raad is zich bewust van het feit dat de gebruikte cijfers verouderd zijn (2001). Echter, de betreffende cijfers hebben enkel tot doel hebben een indruk te geven van de orde grootte van de positie van Gasunie Trade & Supply. Bovendien worden betreffende cijfers niet gebruikt voor verdere analysedoeleinden90 en de Raad ziet dan ook geen aanleiding om ze aan te passen.

92. Aangezien het betreffende randnummer (84) verwijst naar het oorspronkelijk rapport Frontier, zijn de betreffende percentages nog steeds van toepassing. De Raad past deze daarom niet aan. 93. Ten aanzien van het argument ten aanzien van de spilfunctie merkt de Raad het volgende op. Het

idee van een spilfunctie is juist dat er geen alternatieve aanbieders van flexibiliteitsdiensten (capaciteit) zijn, ongeacht de prijs voor flexibiliteit op dat moment. Dit betekent dus dat het

inderdaad in een dergelijke situatie niet mogelijk is voor een afnemer om een andere leverancier dan Gasunie Trade & Supply voor flexibiliteitsdiensten te vinden. Indien een aanbieder een spilfunctie heeft, dan heeft deze aanbieder de mogelijkheid om over te gaan tot het verhogen van de prijzen, al dan niet voor de groep als geheel dan wel voor een deel van de groep. Of een aanbieder hier ook daadwerkelijk toe overgaat, is niet relevant. De Raad heeft dit dan ook niet onderzocht. Een

aanbieder met een spilfunctie zou er zelfs voor kunnen kiezen om alle prijzen omhoog bij te stellen, indien door een (kleine) prijsstijging voor alle klanten de aanbieder meer winst maakt op het deel van de markt waarop zij een spilfunctie heeft, dan dat zij verlies maakt doordat een deel van haar klanten naar een concurrent gaan.

94. De theoretische situatie die Gasunie Trade & Supply schetst, waarbij er meerdere aanbieders zijn met een aan te bieden capaciteit die groter is dan de totale overcapaciteit waardoor meerdere aanbieders een spilfunctie hebben, is niet realistisch. Op basis van conservatieve aannames heeft Frontier de capaciteit waarover alternatieve aanbieders beschikken, bepaald en vervolgens bekeken in hoeverre in de totale marktvraag kan worden voorzien door deze alternatieve aanbieders. Daarbij is tevens uitgegaan van een totale marktvraag die in de ogen van Gasunie Trade & Supply te laag is ingeschat en er is ook geen rekening gehouden met het feit dat Gasunie Trade & Supply over verreweg de meest goedkope flexibiliteitsdiensten beschikt. Feitelijk betekent dit dat in werkelijkheid

88 Gasunie Trade & Supply.

89 Research into flexibility services – Final Report, Frontier Economics (maart 2005), zie pag. 44, table 6.

(26)

een nog groter deel van de marktvraag dan aangenomen door Frontier, niet kan en/of zal worden vervuld door capaciteit van niet-Gasunie Trade & Supply-aanbieders.

95. Voor wat betreft de opmerking dat de flexibiliteit uit het Groningenveld niet zo goedkoop is als wordt verondersteld, merkt de Raad op dat zij op basis van de ontvangen informatie geen noodzaak ziet tot het bijstellen van de conclusies ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply voor de looptijd van dit methodebesluit. Dit lijkt te worden ondersteund door een respondent91 die melding maakt van kosten van (deels voorgenomen) investeringen in het Groningenveld van 2 miljard euro. Deze kosten, verdeeld over meerdere jaren, hebben naar verwachting geen zodanige invloed op de kostprijs van flexibiliteitsdiensten uit het Groningenveld dat deze uitkomen boven bijvoorbeeld de kosten van geïmporteerde flexibiliteitsdiensten. Overigens is de kostprijs van de verschillende bronnen van flexibiliteitsdiensten irrelevant voor uitkomsten van de capaciteitsaandelenanalyse. 96. In het methodebesluit is door de Raad reeds ingegaan op de zienswijze dat de referentieprijs en de

kosten (en tarieven) van een aantal flexibiliteitsbronnen te laag zouden zijn ingeschat (randnummer 48 en 49). Ten aanzien van de opmerking dat de tarieven van Alkmaar en Grijpskerk te hoog zijn ingeschat, merkt de Raad op dat de vraag wat de exacte hoogte is van de betreffende tarieven geen invloed heeft op de capaciteitsanalyse op de markt voor flexibiliteitsdiensten.

97. Concluderend ziet de Raad geen aanleiding om de conclusies ten aanzien van de positie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitsdiensten naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen aan te passen.

4.3 Prijszetting Gasunie Trade & Supply

4.3.1

Zienswijze

98. Eén respondent92 zegt dat Frontier geen onderzoek heeft gedaan naar de mate waarin Gasunie Trade & Supply boven-competitieve prijzen hanteert. Ook heeft Frontier geen bewijs geleverd dat Gasunie Trade & Supply de tarieven met een significant percentage zou kunnen verhogen. Ook heeft Frontier geen verklaring gegeven voor het feit dat Gasunie Trade & Supply de tarieven niet excessief

verhoogt, hoewel dat wel volgens de betreffende respondent in de rede zou liggen (maximaliseren monopoliewinst).

4.3.2

Reactie van de Raad

99. Voor het vaststellen van een methode van regulering voor het aanbieden van flexibiliteitsdiensten door GTS is het voldoende te constateren dat Gasunie Trade & Supply een economische

machtspositie heeft op de markt voor flexibiliteitsdiensten (Gaswet). Er hoeft niet te worden

91 NAM.

(27)
(28)

5

Methode van regulering

5.1 Methode van regulering – algemeen

5.1.1

Zienswijze

100. De Raad constateert dat veel zienswijzen van respondenten betrekking hebben op het (principiële) punt of er überhaupt gereguleerd dient te worden. Meerdere respondenten93 wijzen op het

spanningsveld tussen reguleren en het bevorderen van investeringen. Eén respondent94 benadrukt dat de toezichthouder zich op zijn minst terughoudend dient op te stellen vanwege het mogelijk frustreren van nieuwe toetreders.

101. Eén respondent95 geeft in haar schriftelijke reactie aan dat regulering de laatste optie is om

marktwerking te bevorderen. Zij geeft aan dat als Gasunie Trade & Supply dominant blijkt te zijn, de Raad andere instrumenten heeft, zoals het direct reguleren van Gasunie Trade & Supply. Artikel 66, sub a van de Gaswet zou ruimte bieden voor maatregelen als het organiseren van een

capaciteitsveiling of een gas release-programma. Daarnaast is deze respondent van mening dat GTS meer aandacht dient te besteden aan haar overige taken. DTe zou hieraan meer prioriteit moeten geven dan aan het reguleren van de taak genoemd in artikel 10a, lid 1 sub d van de Gaswet. 102. Ten aanzien van de gekozen methode van regulering bestaat eveneens een aantal bezwaren en

suggesties tot verbetering. Een aantal respondenten96 twijfelt of het doel van de wetgever wordt bereikt door GTS gereguleerd flexibiliteitsdiensten te laten aanbieden. Meerdere partijen97 pleiten voor een integraal kostengeoriënteerd tarief voor de flexibiliteitsdienst. Deze partijen betwisten tevens de criteria waarop de Raad de redelijkheid van de tarieven van GTS zal beoordelen. Vier partijen98 geven aan dat de door de Raad genoemde voorgestelde beoordeling van de tarieven van Gasunie Trade & Supply, waarbij deze lager kunnen dan het huidige niveau, voorbarig is.

103. Een andere respondent99 geeft aan dat de effectiviteit van het methodebesluit betwijfeld kan worden aangezien het methodebesluit geen invloed heeft op de positie van Gasunie Trade & Supply. Om structureel iets aan de bestaande situatie te veranderen zou in plaats van het methodebesluit, of op zijn minst ernaast, het Title Transfer Facility (TTF) verder tot ontwikkeling moeten worden gebracht door bijvoorbeeld Gasunie Trade & Supply te verplichten te handelen op het TTF.

93 EnergieRaad, Essent. 94 GTS.

95 Nuon Holding N.V.

96 APX, Essent N.V., EnergieRaad en Nuon Holding N.V. 97 Productschap Tuinbouw c.s.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In gevallen waarin deze instructie en het functieboek niet voorzien, voorziet de griffier, voor zover nodig in overleg met de voorzitter van de raad of met de voorzitter van de

Wanneer besloten wordt tot het houden van een referendum kan een referendumcommissie worden ingesteld die tot taak heeft burgemeester en wethouders en de raad gevraagd en

Indien het college of leden van het college informatie wensen over een verzoek om ambtelijke bijstand of de inhoud van het gegeven advies, zoals bedoeld in het eerste lid, wenden

De commissie bespreekt met de accountant zijn rapport van bevindingen over de controle van de jaarrekening zoals bepaald in artikel 7, vierde lid, van de Controleverordening, en

De raad plaatst een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van zijn vergadering indien daartoe door een initiatiefgerechtigde een geldig verzoek is ingediend.. Ongeldig is het

Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet of van een bijzondere commissie zoals bedoeld in artikel 3.1.4,

De in de raad vertegenwoordigde raadsfracties ontvangen jaarlijks een financiële bijdrage als tegemoetkoming in de kosten voor het functioneren van de fractie3. Deze bijdrage

Aan de onder beslispunt 1 genoemde commissie de bevoegdheden te delegeren die rechtstreeks voortvloeien uit de Ambtenarenwet, de op deze wet gebaseerde en door de raad