• No results found

Supply De heer Wilbrink - Gasunie Trade &amp

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Supply De heer Wilbrink - Gasunie Trade &amp"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 20 oktober 2005, 13.10 – 15.30 uur.

Zaaknummer: 101903/27

Inzake: Ontwerpbesluit Flexibiliteitsdiensten Gas

Aanwezig namens de Raad van Bestuur Nederlandse Mededingingsautoriteit (‘de Raad’):

Mevrouw Huussen - Directie Toezicht Energie (‘DTe’), voorzitter hoorcommissie Mevrouw Bennink - DTe, lid hoorcommissie

Mevrouw Holtslag - DTe, lid hoorcommissie De heer Froon - DTe, lid hoorcommissie Sprekers:

Mevrouw Rijkers - Eneco

De heer Het Lam - VEMW

De heer Grünfeld - VEMW

De heer Van Zijll De Jong - Gasunie Trade & Supply De heer Wilbrink - Gasunie Trade & Supply De heer Gottschal - Gas Transport Services De heer Zelhorst - Gas Transport Services

Mevrouw Krist - Gas Transport Services (‘GTS’) De heer Ten Voorde - Essent

De heer Postema - VOEG

De heer Spruyt - Metrax NV

De heer Verberne - APX

Mevrouw Neef - APX

De heer Den Broek - NUON

Mevrouw Ouillet - NUON

De heer Van Duin - Shell Verslag:

Mevrouw Bot - Notes ‘n Minutes, i.o.v. Verslagdienst d-g NMa

De voorzitter opent de hoorzitting, die wordt gehouden naar aanleiding van het ontwerpbesluit Methode van regulering flexibiliteitsdiensten GTS, met betrekking tot het vaststellen van de

methode van regulering voor het aanbieden van flexibiliteitsdiensten door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet GTS. Het ontwerpbesluit is gepubliceerd op 14 september 2005. In dit ontwerpbesluit wordt een economische machtspositie van Gasunie Trade & Supply op de markt voor flexibiliteitdiensten geconstateerd. In de Gaswet is in artikel 10a, lid 1 sub d bepaald dat, in het geval Gasunie Trade & Supply een dergelijke positie heeft, GTS flexibiliteitdiensten moet gaan aanbieden. In artikel 82, lid 2 van de Gaswet, is bepaald dat de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: “de Raad") voor elke taak van de landelijke netbeheerder GTS de methode van regulering vaststelt. In dit ontwerp methodebesluit is deze methode van regulering vastgelegd voor het aanbieden van flexibiliteitdiensten door GTS voor de periode van 2006 tot en met 2008.

Zij stelt de leden van de hoorcommissie voor. Van de hoorzitting wordt een verslag gemaakt dat betrokkenen zo spoedig mogelijk zal worden toegezonden. Zij deelt mede dat Gasunie Trade &

Supply, GTS, VEMW, APX en Eneco reeds hebben aangegeven het woord te willen voeren.

(2)

Vervolgens inventariseert zij of nog andere sprekers zich wensen te melden en constateert dat dit niet het geval is. Zij nodigt de heer Van Zijll De Jong uit om namens Gasunie Trade & Supply het woord te voeren.

De heer Van Zijll De Jong houdt een betoog naar aanleiding van een PowerPoint presentatie. Een hand-out van deze presentatie is aan dit verslag gehecht in Bijlage-I.

De eerste sheet toont de afbeelding van een mammoet die wordt aangevallen door drie tot vier mannen met speren. Hij licht toe dat Gasunie Trade & Supply zich een beetje voelt zoals deze mammoet. De mammoet zou ook de NMa kunnen voorstellen, die wordt aangevallen door allerlei partijen - of het gasgebouw.

Spreker is bezorgd over het voorliggende ontwerpbesluit en is dan ook verheugd dat hij in de gelegenheid is om hierop commentaar te geven. Het belang van Gasunie Trade & Supply is uiteraard, dat indien er sprake zou zijn van een economische machtspositie, GTS die diensten zou moeten aanbieden. In dat geval is Gasunie Trade & Supply ook verplicht om die diensten aan GTS aan te bieden. Hij merkt op dat Gasunie Trade & Supply naast deze mondelinge toelichting nog een schriftelijk commentaar zal indienen. Hij wijst erop dat hij in zijn uiteenzetting de termen NMa en DTe door elkaar zal gebruiken en merkt op dat hier geen bedoeling achter zit. Het is gewoon af en toe lastig.

Spreker wenst hierover ter zitting niet al te veel zeggen, omdat dit ingaat op heel specifieke marktposities en contracten van Gasunie Trade & Supply. In de schriftelijke reactie van Gasunie Trade & Supply zal hierop wel worden ingegaan. Gasunie Trade & Supply is het niet eens met het rapport van Frontier en is van mening dat DTe niet het recht heeft om de flexibiliteitsdiensten te reguleren. Hij krijgt de indruk dat DTe ervan uitgaat dat Gasunie Trade & Supply over bijna

onbeperkte flexibiliteitsmogelijkheden beschikt, maar dit is niet het geval. De productiecapaciteit is precies afgestemd op de markt van Gasunie Trade & Supply. De injectiemogelijkheden, met name de mogelijkheden om in de zomer gas in te nemen, zijn zeer beperkt.

Wat is het doel van regulering? Hij refereert aan het rapport “Transmission systemoperatorgas in the Netherlands" van de directeur DTe, dat aan de basis heeft gestaan van de wetgeving die ter zitting aan de orde is. Lezing van dit rapport leidt tot de conclusie dat het bevorderen van de concurrentie tussen aanbieders van flexibiliteitsdiensten beoogd wordt. Gasunie Trade & Supply leest dit als doel van de regulering. Wordt dit doel bereikt door het voorliggende ontwerpbesluit?

Gasunie Trade & Supply is van mening dat dit niet het geval is. Er zullen integendeel negatieve gevolgen zijn voor het investeringsklimaat in flexibiliteitsmaatregelen en het zal ook heel slecht zijn voor de ontwikkeling van de spotmarkt.

In het ontwerpbesluit wordt bovendien alle ruimte gegeven om ook seizoenflexibiliteit te gaan reguleren, wat in strijd is met de wet. Dit sluit niet aan bij de ministeriële regeling. Hij benadrukt dat de mogelijkheden om in de zomer gas in te nemen dusdanig beperkt zijn, dat het ook fysiek heel moeilijk zal zijn om seizoensflexibiliteit te leveren.

In het voorliggende ontwerpbesluit zijn alle lasten en verplichtingen voor Gasunie Trade & Supply vastgelegd, waarbij de markt volledig vrijblijvend zijn gang kan gaan. Dit is een onjuiste

benadering. Er wordt voorgesteld een marktconsultatie te houden iedere zes maanden voor het volgende boekjaar, waarbij typen van de flexibiliteitsdiensten kunnen worden vastgesteld op basis van opgaven van marktpartijen. Deze opgaven zijn echter volstrekt vrijblijvend - niemand is gehouden dit te doen. Dit is althans wat Gasunie Trade & Supply leest in het ontwerpbesluit. Dit levert een procedure op waarbij de marktpartijen vrijblijvend iets vragen, op basis waarvan GTS een

(3)

voorstel moet maken. De NMa stelt het voorstel vast en tenslotte moet Gasunie Trade & Supply dat allemaal aanbieden. Hierbij valt het hem op, dat Gasunie Trade & Supply geen enkele rol speelt bij het vaststellen van welke diensten zullen worden aangeboden, terwijl deze diensten wel door Gasunie Trade & Supply zullen moeten worden geleverd. Hieruit lijkt weer naar voren te komen dat men ervan uitgaat dat Gasunie Trade & Supply alles kan en dat alles mogelijk is. Hij onderstreept dat deze veronderstelling onjuist is.

Hij vraagt zich af of de NMa bevoegd is ieder jaar de inschrijvingsprocedure opnieuw vast te stellen. Het methodebesluit is toch in principe geldig voor tenminste drie jaar. Er worden nu allerlei dingen in het methodebesluit opgenomen die op korte termijn zouden kunnen worden

gerealiseerd. Hij vraagt zich af of dit wel de bedoeling is van een methodebesluit. GTS zal een marge moeten aanhouden van flexdiensten. Op zich is hij het hiermee eens, maar hij vraagt zich af wie zal gaan betalen als de marge vervolgens niet door de markt gevraagd wordt. Gasunie Trade &

Supply is in ieder geval niet bereid om die rekening te betalen. Zij moet alles aanbieden, inclusief de gebleken extra vraag tijdens het verkoopproces. Zij heeft zelfs een ontheffing nodig, die vervolgens door de DTe kan worden verleend, indien Gasunie Trade & Supply technisch niet in staat is de diensten te leveren. Deze bepaling gaat wel erg ver.

Er wordt gesproken over allocatiesystemen richting kopers, waarbij naar behoefte de flexdiensten, die aangeboden zijn, zullen worden geallocceerd. Hij vraagt zich af of dit de behoefte is die in de marktconsultatie is genoemd, of de behoefte die in het verkoopproces zelf wordt genoemd. Hij vermoedt het laatste, maar dit betekent dan wel dat die consultatie geen enkele betekenis heeft voor het uiteindelijke verkoopproces. Hij vraagt zich af of ongewenste manipulatie mogelijk is in dit systeem. Hij weet niet of dit mogelijk is, maar zou hierover nog willen nadenken. Het systeem zoals dit in het ontwerpbesluit wordt voorgesteld, zal het aanbieden van flexdiensten door andere

aanbieders dan Gasunie Trade & Supply ontmoedigen. Wanneer deze aanbieders voor een hogere prijs flexdiensten aanbieden, dan zullen ze geen flexdiensten verkopen, want Gasunie Trade &

Supply moet alles leveren. En wanneer ze voor een lagere prijs flexdiensten aanbieden, kunnen ze veel beter rechtstreeks, bilateraal, met marktpartijen spreken. Op die manier kunnen ze meer voor hun flexdiensten krijgen dan via dit verkoopsysteem. De prijzen waartegen Gasunie Trade & Supply haar diensten aanbiedt, en de lagere prijs die de andere aanbieder aanbiedt, worden als het ware gemiddeld en dit gemiddelde wordt aan de kopers in rekening gebracht. Daarom is het te verkiezen om in dat geval bilateraal te gaan onderhandelen. Gasunie Trade & Supply ziet absoluut niet in hoe dit systeem zou moeten bijdragen aan toenemende concurrentie op het gebied van flexdiensten.

Dit is eigenlijk misschien wel het grootste punt van kritiek.

Ondanks het feit dat DTe zegt dat zij ex post tarieven van Gasunie Trade & Supply wil gaan beoordelen op redelijkheid, stel DTe dat zij nu al weet - zonder dit verder te onderbouwen - dat de tarieven in ieder geval omlaag moeten. Hier komt nog bij dat Gasunie Trade & Supply voor

weekflex of korter - en dat is hetgeen dat volgens Gasunie Trade & Supply aangeboden zou moeten of kunnen worden - nog helemaal geen tarieven heeft. Derhalve kan ook niet gesteld worden dat deze tarieven lager zouden moeten zijn. Hij pleit ervoor dat deze passage uit het ontwerp wordt verwijderd.

De criteria die DTe voorstelt om te hanteren bij de beoordeling van de redelijkheid van de tarieven zijn volstrekt nietszeggend. Er worden vier criteria genoemd, die innerlijk tegenstrijdig kunnen zijn.

Hij vraagt zich af waarom dit andere criteria moeten zijn dan die welke in het algemeen bij een eventueel misbruik van machtspositie worden gehanteerd - in het kader van de Mededingingswet dan wel in het kader van het EG verdrag. Het lijkt er op dat DTe naar believen wil kunnen ingrijpen in de tarieven van Gasunie Trade & Supply en de daarvoor benodigde argumenten wel kan

verzinnen.

(4)

Hij herhaalt dat DTe ten onrechte ervan uitgaat dat de flexmogelijkheden van Gasunie Trade &

Supply bijna onbeperkt zijn. De mogelijkheden van Gasunie Trade & Supply om haar afnemers rechtstreeks te bedienen mogen niet worden beperkt. Er is geen wettelijke basis die een

ontheffingssysteem ten aanzien van Gasunie Trade & Supply rechtvaardigt. Wat Gasunie Trade &

Supply niet heeft, hoeft zij niet aan te bieden. Hij vraagt zich af of het methodebesluit, dat feitelijk een besluit is dat GTS moet reguleren, wel mag worden voorgeschreven wat Gasunie Trade &

Supply allemaal moet doen.

De voorzitter dankt de heer Van Zijll De Jong voor hetgeen hij namens Gasunie Trade & Supply naar voren heeft gebracht en inventariseert of aanwezigen een vraag wensen te stellen.

De heer Het Lam merkt op dat de heer Van Zijll De Jong sprak over beperkte capaciteit in de

injectie, zonder aan te geven waarin: injectie in het gasnet, in de gasopslag, anderszins? En gaat het alleen om de injectie of gaat het ook om de productie van het benodigde volume?

De heer Van Zijll De Jong stelt dat hij geen technicus is en geen getallen uit het hoofd kent. De productiecapaciteit is beperkt, omdat deze is uitgelegd in investeringen op de markt van Gasunie Trade & Supply - althans, wat zij denkt dat die markt nodig heeft. De injectiemogelijkheden van Gasunie Trade & Supply zijn fysiek beperkt - bergingen kunnen slechts een beperkte hoeveelheid gas bevatten. Met de gas in- en verkoopportefeuille kan virtueel een injectie worden gerealiseerd, maar ook deze mogelijkheden zijn beperkt. De productie kan op nul worden gezet, maar dan houdt het op. In de zomer staat Groningen bijna op nul, dus het is niet mogelijk om daar nog meer gas kwijt te raken. De kraan kan op een gegeven moment niet verder dicht worden gezet. Je kunt natuurlijk fysiek geen gas injecteren in producerende velden. Dit is in ieder geval conceptueel een probleem.

De heer Het Lam merkt op dat hij een probleem heeft met het woord "conceptueel". Hij vraagt hoe de heer Van Zijll De Jong de positie ziet van gasopslag. Hij vraagt of deze niet is gereserveerd voor de leveringszekerheidstaak van GTS. Is de gasopslag al niet volledig vergeven, waardoor deze in de huidige discussie geen enkele rol speelt? Daarnaast refereert hij aan het "uitgelegd systeem" voor de markt van Gasunie Trade & Supply, waarover de heer Van Zijll De Jong sprak. Het systeem is uitgelegd in de tijd dat GTS/Gasunie nog een geheel was en dat er sprake was van een landelijke markt die in de preliberaliseringsperiode is gebouwd. Tegen die achtergrond zou er meer dan voldoende capaciteit moeten zijn. Hij verzoekt toe te lichten waarom de technische capaciteit, gelet op het verleden, op dit moment beperkt is.

De heer Van Zijll De Jong herhaalt dat hij geen technicus is. Hij weet wel dat, naarmate men velden produceert - en dat is wat Gasunie Trade & Supply doet - de capaciteit ook snel afneemt. Wat misschien drie jaar geleden genoeg was, is inmiddels misschien alweer niet genoeg. Er wordt op de velden steeds bij geïnvesteerd om de capaciteit op peil te houden. Wat betreft de fysieke

injectiemogelijkheden in bergingen - een deel van de berging is inderdaad gereserveerd of vergeven aan GTS, maar niet alles. Een ander deel van de opslagcapaciteit wordt reeds nu door de

beheerders van de gasopslagen aan de markt verkocht, in de vorm van bundels. Vervolgens resteert er nog een deel waarover Gasunie Trade & Supply kan beschikken, maar wat zij ook gebruikt voor inpassing van hoogcalorisch gas en andere technische zaken.

De heer Het Lam begrijpt dat de technische beperking met name betrekking heeft op de injectie van het systeem – de injectie in bergingen.

De heer Van Zijll De Jong antwoordt dat zowel de productiecapaciteit als de injectiemogelijkheden in de zomer op een gegeven moment bottle necks zijn.

De heer Het Lam merkt op dat de heer Van Zijll De Jong spreekt over "de velden". Hij neemt aan dat ook de kleine velden worden meegenomen in het systeem. Deze flexibiliteit is toch zeer

variërend per veld? En deze flexibiliteit wordt toch uitgebalanceerd via Groningen? Hij vraagt zich af of er geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen kleine velden en hun flexibiliteit en de capaciteit van Groningen als swingleverancier - waarvoor deze ook is ontwikkeld, in ieder geval in het systeem van de minister. Hij verwijst naar de Mijnbouwwet waarin dit systeem uitvoerig uit de doeken is gedaan.

De heer Van Zijll De Jong antwoordt dat hetgeen de heer Het Lam naar voren brengt in grote lijnen juist is. Het Groningenveld wordt gebruikt om de kleine velden met een zo gelijkmatig mogelijk

(5)

patroon in te kunnen nemen, zodat de investeringen op de kleine velden zo efficiënt mogelijk gedaan kunnen worden.

De heer Het Lam begrijpt dat deze capaciteit nog toereikend is.

De heer Van Zijll De Jong verifieert of de heer Het Lam bedoelt of de capaciteit van Groningen om dit te doen nog toereikend is.

De heer Het Lam beaamt dat dit de vraag is die hij stelt.

De heer Van Zijll De Jong betreurt hierover geen uitspraak te kunnen doen. Hij denkt niet dat dit allemaal zo simpel is. Hij denkt dat wel bekeken wordt of het nog kan en hoe het moet worden gedaan wanneer er nieuwe velden worden aangeboden,

De heer Het Lam vereenvoudigt zijn vraag. Hij vraagt of de capaciteit van Groningen voor de bestaande velden toereikend is. Hij vermoedt dat de swingcapaciteit voor deze velden voldoende is om deze kleine velden in het systeem in te passen.

De heer Van Zijll De Jong antwoordt dat dit op dit moment het geval is. Het functioneert.

De heer Verberne refereert aan de uitspraak van De heer Van Zijll De Jong dat de flexibiliteit met name gezocht moet worden in de hele korte termijn. Hij verzoekt toe te lichten waarom dit zo zou zijn en waarom Gasunie Trade & Supply hierin afwijkt van het standpunt van de NMa. De NMa legt immers niet specifiek de nadruk op flexibiliteit op hele korte termijn.

De heer Van Zijll De Jong antwoordt dat Gasunie Trade & Supply daarbij kijkt naar wat de wet erover zegt. De toelichting bij het genoemde wetsartikel noemt specifiek dag-, uur- en weekflex en ook in de ministeriële regeling die op grond van het wetsartikel is gemaakt wordt specifiek de weekflex als maximale periode gegeven, met de volumeneutrale component daarbij. Dat is waar de wetgever en de minister op hebben gedoeld. Het is niet aan de orde om vervolgens iets totaal anders, met name seizoensflexibiliteit, daarbij te gaan betrekken. Zeker niet waar het gaat om public service obligations als deze. Het gaat niet aan om dit heel ruim te interpreteren terwijl de wetgever daaraan helemaal niet gedacht heeft.

De heer Het Lam merkt op dat in de wet wordt gesproken over het aanbieden van flexibiliteitsdiensten - artikel 10 a lid 1 a 9 onder deel d Gaswet - en dat dit niet wordt

gespecificeerd. Derhalve kan seizoensflexibiliteit onder de term flexibiliteitsdiensten worden gevat.

Daarnaast merkt hij op dat in de toelichting wordt gesproken over "tenminste uur-, dag- en week flexibiliteit". Het woord "tenminste" wordt over het algemeen gebruikt om een niet-limitatieve opsomming te geven. Daarom kan hij hieruit niet afleiden dat de wetgever niet het oog had op seizoensflexibiliteit. Vervolgens refereert hij aan de woorden van de heer Van Zijll De Jong dat iets in strijd zou zijn met de ministeriële regeling. Hij neemt aan dat hier gedoeld wordt op artikel 15 van de ministeriële regeling. Hij verzoekt aan te geven waarin die strijd zit. Hij kan in dit artikel alleen maar lezen dat tenminste één dienst moet worden aangeboden - "tolerantie op netto

levering zijn basis". Waar staat dat seizoensflexibiliteit niet zou mogen - met andere woorden: waar zit de strijd? De toelichting op de ministeriële regeling geeft heel duidelijk aan dat ook aanvullende onderwerpen mogen worden meegeregeld mits men maar binnen de wettelijke kaders blijft.

De heer Van Zijll De Jong merkt op dat hij het niet eens is met de heer Het Lam. De wet blijft de basis en de wet moet worden uitgelegd met behulp van de toelichting en alles wat tijdens de behandeling van die wet naar voren is gebracht. In de toelichting staat heel duidelijk dat het gaat over weekflex, wat iets heel anders is dan seizoensflexibiliteit.

De heer Het Lam vraagt of de heer Van Zijll De Jong het met hem eens kan zijn dat in diezelfde toelichting op het amendement staat "tenminste uur-, dag- of weekflex".

De heer Van Zijll De Jong weerspreekt dat dit in die toelichting zou staan.

De heer Het Lam gaat terug naar de wettekst, want daarnaar wordt gekeken volgens het CBB. Hij vraagt of in de term flexibiliteitdiensten een beperking zit.

De heer Van Zijll De Jong antwoordt dat de beperking zit in het feit dat in de ministeriële regeling expliciet gezegd wordt: volume neutraal, maximaal een week en betrekking hebbend op een periode in de toekomst. Dat moet in ieder geval worden aangeboden. In de toelichting staat dat er ook een mogelijkheid is dat andere diensten worden aangeboden. Er wordt een voorbeeld gegeven dat betrekking heeft op de uurbalanceringssituatie. Dit blijft derhalve binnen de periode van een week en binnen de wettelijke kaders zoals die in de toelichting bij artikel 10 a van de Gaswet zijn omschreven: maximaal een week.

(6)

De heer Het Lam merkt op dat het woord "tenminste" inderdaad niet wordt vermeld in de toelichting op het amendement. "Flexibiliteitsdiensten.... voor tenminste, in ieder geval" staat inderdaad in artikel 15 van de ministeriële regeling. Daar staat dat tenminste de diensten worden opgenomen die de heer Van Zijll De Jong zojuist omschreef. Hij wijst erop dat tenminste niet limitatief is. Hij verzoekt aan te geven waar in de ministeriële regeling zou staan dat

seizoensflexibiliteit niet mogelijk is. Hij verzoekt concreet aangegeven in welke wettekst dit is vastgelegd.

De heer Van Zijll De Jong antwoordt dat dit staat in artikel 10 a Gaswet.

De heer Het Lam verifieert of de heer Van Zijll De Jong in artikel 10 a Gaswet leest dat seizoensflexibiliteit niet mogelijk is.

De heer Van Zijll De Jong bevestigt dit.

De voorzitter verifieert of er nog aanwezigen zijn die de heer Van Zijll De Jong een vraag wensen te stellen naar aanleiding van zijn betoog en constateert dat dit niet het geval is. Vervolgens geeft zij het woord aan de heer Gottschal om namens GTS het woord te voeren.

De heer Gottschal merkt op dat sommige partijen doen alsof de wereld vandaag begint en de toekomst ingevuld kan worden, maar dit is natuurlijk niet het geval. De eerder getoonde mammoet waarmee de heer Van Zijll De Jong zijn presentatie begon is natuurlijk wel van heel erg lang

geleden en zo oud is het gasgebouw niet, maar in de afgelopen 40 jaar is er wel het een en ander opgebouwd. Er is een structuur gegroeid met bepaalde eigenschappen waarmee we het zullen moeten doen. Een van die eigenschappen is de niet-oneindigheid van de Groninger flexibiliteit. GTS zal zich verder niet met Gasunie Trade & Supply bezighouden. Dit klinkt misschien afstandelijk, maar GTS heeft geen uitgesproken oordeel over de vraag of nu wel of niet terecht wordt tot de dominantie van Gasunie Trade & Supply op de diverse onderscheiden deelmarkten voor flexibiliteit.

Vanuit de eigen bedrijfsvisie gezien is het GTS min of meer om het even, zolang het maar duidelijk is.

Voor GTS staat wel als een paal boven water dat, zolang niet duidelijk is dat Gasunie Trade &

Supply dominant is op een van die deelmarkten, er geen sprake van is dat GTS flexibiliteitsdiensten zoals gewenst door de wet kan aanbieden. Die voorwaarde zit er nu eenmaal in. Dat is een

ongelukkig zwartwit systeem, maar daar moeten we het mee doen. Als dit besluit, hoe het er ook uiteindelijk gaat uitzien, leidt tot die duidelijkheid, dan zal GTS eruit voortvloeiend, voorzover nog passend bij de taak van TSO, inderdaad flexibiliteitsdiensten aanbieden. Momenteel wordt al een begin gemaakt met het ontwikkelen van die diensten en de inkoop is in voorbereiding. De eerste openbare stukken zijn daarover uitgekomen. Hij hoopt dat dit tijdig tot iets zal leiden, in het vertrouwen - terecht dan wel onterecht, dit zal blijken- dat er inderdaad een dominantverklaring van Gasunie Trade & Supply overeind blijft, want dit blijft een spijkerharde voorwaarde. Hij betreurt het dat deze bijeenkomst en het ontwerpbesluit zo laat in het jaar plaatsgrijpen. Dit had veel eerder moeten plaatsvinden - hij vermoedt dat vele aanwezigen het met hem eens zullen zijn.

Het valt hem op dat de begrippen "shippers" en "marktpartijen" op allerlei plaatsen in het besluit naast elkaar worden gebruikt. Het is hem niet duidelijk hoe dit moet worden begrepen. Wanneer hij kijkt naar wat de wet voorschrijft, dan lijkt het hem toe dat de partijen die een verzoek zouden kunnen doen voor een flexibiliteitsdienst, toch iets met die dienst zouden moeten kunnen doen, waardoor een zekere beperking wordt opgelegd aan de kring van potentieel succesvolle vragers.

Het zou wel erg ver voeren als iedere consument rechtstreeks bij GTS kan aankloppen om flexibiliteitsdiensten aan te vragen. Hij verzoekt de hoorcommissie om in het definitieve besluit aandacht te besteden aan het gebruik van de termen “ shipper” en “ marktpartij”.

Een ander punt is de volume kwestie. Er is een Europese Richtlijn en ter uitvoering daarvan bestaat de Gaswet. In dat stelsel is een scheiding aangebracht tussen transport enerzijds en handel en levering anderzijds. Dit betekent dat GTS zich niet als handelaar op de markt kan begeven. GTS kan binnen de wettelijk gescheiden kaders wel flexibiliteitsdiensten aanbieden, maar die zullen

volumeneutraal moeten zijn. Dit staat niet in de letterlijke tekst van de Gaswet. Hierin wordt alleen gesproken over flexibiliteitsdiensten. Wat de indiener van het amendement werkelijk in zijn hoofd heeft gehad, zal waarschijnlijk nooit helemaal duidelijk worden. Wat wel is vastgelegd is dat dit

(7)

volumeneutraal zou moeten zijn. Dit is een element dat in het besluit niet overal even consequent opduikt. Voor de onbevangen lezer is niet helder of dit bewust of onbewust is gebeurd. Het zou voor de hele sector de moeite waard zijn als het definitieve besluit daarover duidelijkheid zou verstrekken.

Het in- en verkoopproces dat GTS zou moeten gaan doorlopen komt bij hem huiveringwekkend over. Allerlei stappen worden heel gedetailleerd uitgewerkt en worden vastgelegd terwijl er diverse problemen aan verbonden zijn. Het is de vraag of dat proces, dat zo vastgeschreven is, geschikt zal zijn om in de praktijk te reageren op dingen die zich het komende jaar gaan voordoen. Bovendien gaat art. 82 Gaswet ervan uit dat er een methodebesluit wordt genomen; een besluit dat tenminste drie jaar staat. Dat is niet toevallig, want de sector heeft behoefte aan duidelijkheid, aan een zekere regulatore rust. GTS behoort ook tot die sector. Een methodebesluit waarin impliciet - derhalve in afwijking van de wet - een structuur is neergelegd die binnen een jaar kan gaan veranderen is niet werkzaam. GTS dringt er zeer op aan dat het inkoop- en verkoopproces en het consultatieproces van markt door GTS, dat dit veel beperkter en veel meer in termen van de bereikte resultaten wordt geschreven - waarbij al die activiteiten uiteraard onder toezicht van DTe plaatsvinden. DTe kent haar bevoegdheden, alles is bij GTS in te zien, desnoods mee te nemen, maar niet op zo’n strak geschreven manier dat iedere beweeglijkheid er uit is. In de schriftelijke bijdrage zal GTS hiervoor zo constructief mogelijke voorstellen doen.

De voorzitter bedankt de heer Gottschal voor hetgeen hij namens GTS naar voren heeft gebracht en verifieert of aanwezigen een vraag wensen te stellen. Vervolgens geeft zij het woord aan mevrouw Neef.

Mevrouw Neef refereert aan de stelling van de heer Gottschal dat de flexibiliteit volumeneutraal moet zijn.

De heer Gottschal merkt op dat dit voor GTS inderdaad het geval moet zijn.

Mevrouw Neef vraagt wat de heer Gottschal verstaat onder volumeneutraal.

De heer Gottschal antwoordt dat deze vraag afhankelijk is van de lengte van de horizon in de tijd.

De volumeneutraliteit duikt op in de ministeriële regeling en heeft als achtergrond dat er een onderscheid is tussen handel en levering. Bij het verrichten van transport van gas op het landelijk net hoort het probleem van het in evenwicht houden - niet alleen van het net, dat is een aparte systeemvraag voor TSO, maar ook van de portfolio van de individuele shipper. Een relatie tussen

“in” en “uit” en daarin zit altijd onzekerheid. Daarvoor heeft GTS een balanceringsregime met bepaalde toleranties. Wat GTS in het kader van flexibiliteitsdiensten in het kader van de Gaswet zou kunnen doen zonder het domein van de TSO te verlaten en het handelsdomein te betreden, is het bieden van een soort virtuele buffer om in ieder geval die toleranties op te rekken om het shippers gemakkelijker te maken om zonder boetes met dat balanceringsregime te werken. Dat kan GTS doen, dat wil GTS doen, en dat mag GTS doen. Maar GTS mag niet in januari een per saldo forse hoeveelheid gas innemen en dat in december weer teruggeven tegen een wel of niet gelijke prijs.

Dit zou wellicht handig zijn voor een shipper die een verschil heeft tussen een gecontracteerde inname en de afname van zijn klanten. Maar dat is nu juist iets dat een handelspartij in de markt of de shipper zelf zou moeten doen. Dit heeft niets meer met het transportbedrijf op zich te maken en het heeft ook geen relatie meer met het balanceringsregime. Wat GTS kan doen zit verknoopt aan het balanceringsregime. De ankers en de randvoorwaarden daarvoor zijn gegeven in een voorstel dat de gezamenlijke netbeheerders onlangs met representatieve organisaties hebben besproken en daarnaast in artikel zeven van de verordening die volgend jaar in werking treedt. De basis daarvan is het uitgangspunt dat men wat men aan line pack heeft, weggeeft. Dit kan men op verschillende manieren doen. De TSO wil een uitleg van de Gaswet hanteren die in overeenstemming blijft met de Richtlijn en dus zal de TSO bij het balanceringsregime moeten uitkomen. Hij concludeert dat GTS zich niet ziet als handelaar op een gasbeurs.

De heer Froon merkt op dat de heer Gottschal enerzijds betoogt dat GTS het in- en verkoopproces ervaart als te strikt, te vastgelegd. Tegelijkertijd geeft hij te kennen dat de markt rust nodig heeft en dat het daarom niet wenselijk is dat er iedere keer weer dingen veranderd worden. Hij vraagt hoe hij deze twee gegevens met elkaar kan combineren.

(8)

De heer Gottschal antwoordt dat hij de regulatore rust naar voren heeft gebracht als achtergrond van art. 82 Gaswet, waarin wordt voorgeschreven hoe een methodebesluit er in dat opzicht uitziet.

Dat geldt voor minimaal drie jaar en voor maximaal vijf jaar. Dat heeft als achtergrond dat de markt een zekere mate van rust nodig heeft. Helemaal los daarvan staat dat als GTS zo’n soort dienst gaat aanbieden, GTS natuurlijk ook op de meest geschikte, en volgens artikel 10 a Gaswet, op de meest transparante wijze moet inkopen. Hij vermoedt dat wanneer de tekst van het besluit wordt gecondenseerd, er weinig meningsverschil zal zijn over de uiteindelijke kern. Dat is ook de kant die hij op zou willen. Het beschrijven van zo'n heel uitgebreid proces gaat onszelf en misschien ook wel de goede bedoelingen in de wielen rijden en lijkt hem ook bijzonder moeilijk verenigbaar met de tekst van 82 Gaswet. De bepaling opent met het reguleren van de tarieven, “als volgt in artikel 82 uitgewerkt”. Het organiseren van consultatie en inkoop heeft daarmee bijzonder weinig te maken.

Mevrouw Bennink vraagt of de regulatorische zekerheid, die de heer Gottschal noemt, overeenkomt met hetgeen Gasunie Trade & Supply zojuist naar voren heeft gebracht in de presentatie, waarbij ook gezegd werd dat men geen wettelijke grondslag zag op basis waarvan de NMa jaarlijks iets zou kunnen zeggen over die systematiek.

De heer Gottschal antwoordt dat hij het bedoelde als achtergrond van de bepaling, maar hij denkt dat Gasunie Trade & Supply en GTS het hierover wel eens zijn. Het vloeit voort uit de wet dat het besluit voor drie jaar moet werken. Wanneer men dit nu per jaar of per halfjaar gaat veranderen, dan doet men iets waaraan de wetgever nooit gedacht heeft.

Mevrouw Bennink neemt aan dat dit puur en alleen betrekking heeft op de invulling van de

procedure, hoe die is ingevuld in de methode, maar niet zozeer op het feit dat eerder in het besluit wordt gezegd “noodzakelijke voorwaarde is het constateren van die dominante positie”.

De heer Gottschal beaamt dat hij hier heeft gedoeld op het proces. Aan de ene kant acht GTS het te star binnen het jaar. Tegelijk vindt zij het vreemd dat het binnen de minimum looptijd van het methodebesluit zou kunnen veranderen.

De voorzitter geeft het woord aan de heer Grünfeld om namens VEMW het woord te voeren.

De heer Grünfeld houdt een betoog dat gebaseerd is op een pleitnota. Een kopie van deze pleitnota is aan dit verslag gehecht in Bijlage-II.

De voorzitter dankt de heer Grünfeld voor hetgeen hij namens VEMW naar voren heeft gebracht en geeft het woord aan de heer Zelhorst.

De heer Zelhorst constateert dat de heer Grünfeld van mening is dat GTS flexibiliteit zou moeten gaan aanbieden. Hij verzoekt de heer Grünfeld om toe te lichten wat hij verstaat onder

flexibiliteitsdiensten.

De heer Grünfeld antwoordt dat de omschrijving van het product aan de vraagkant - en daarmee ook aan de aanbodkant - zal moeten volgen uit de aanbodprocedure zoals die uit het

methodebesluit volgt.

De heer Zelhorst constateert dat de heer Grünfeld niet weet wat het product zou moeten zijn.

De heer Grünfeld antwoordt dat VEMW die procedure nog niet heeft gevolgd. Het zou te ver voeren om ter zitting een uitspraak te doen namens alle marktpartijen.

De heer Zelhorst merkt op dat de heer Grünfeld heel duidelijk spreekt over flexibiliteit als een separate issue. Daarom was hij benieuwd waarom de heer Grünfeld onderscheid maakt tussen bijvoorbeeld uurflexibiliteit en tolerantie.

Mevrouw Krist vraagt of de heer Grünfeld van mening is dat de term "een ieder die daarom verzoekt" iets anders betekent dan "degene die daarom verzoekt".

De heer Grünfeld geeft ter beantwoording van deze vraag het woord aan de heer Het Lam.

De heer Het Lam antwoordt dat de term "een ieder die daarom verzoekt" letterlijk in de wettekst staat. In artikel 12b aanhef en onder a Gaswet worden uitdrukkelijk in dat verband afnemers genoemd. Daarom is hij van mening dat “een ieder die daarom vraagt” in ieder geval ook refereert aan afnemers en niet alleen aan shippers. Het valt hem op dat de term “shippers” in de wet überhaupt niet voorkomt en de vraag is waarop dat gebaseerd is.

(9)

Mevrouw Krist vraagt of "een ieder die daarom verzoekt" ook iemand zou kunnen zijn die er niets aan heeft of niets mee kan.

De heer Het Lam antwoordt dat dit inderdaad het geval is. Immers, als deze partij erom verzoekt en hij gaat in op het aanbod, betekent dit vervolgens dat hij allerlei garanties moet stellen en allerlei nominatieprocedures moet doorlopen. Hij vermoedt dat de gemiddelde consument het niet eens in zijn hoofd haalt om dat te verzoeken - maar als hij het wil, waarom zou hij het niet mogen?

Discrimineren is immers niet toegestaan: als de een het mag, mag de ander het ook; en als hij het dan toch wil, en hij kan het aan, waarom zou hij het dan niet mogen?

Hij denkt niet dat een kleinverbruiker bereid is garant te staan voor de eisen die GTS stelt voor het transport en dergelijke diensten, omdat er waarschijnlijk meer inkomsten nodig zijn om garant te kunnen staan dan hij waarschijnlijk aan vermogensbestanddelen heeft. Hij vindt het ook een beetje ver gezocht, maar wanneer de vraag gesteld wordt of deze dienst zin heeft voor afnemers, dan denkt hij dat grote partijen zoals DSM en AKZO wel degelijk een partij zouden kunnen zijn die een verzoek kan indienen en daarbij ook concreet een belang heeft. Niet alleen shippers.

De heer Ten Voorde refereert aan de woorden van de heer Grünfeld dat het ontwerpbesluit de marktwerking bevordert. Hij meent zich te herinneren dat de heer Grünfeld daarbij refereerde aan potentiële investeerders. Hij vraagt of de heer Grünfeld inderdaad van mening is dat dit besluit een incentive is voor investeerders in gasopslag.

De heer Grünfeld antwoordt dat hij inderdaad van mening is dat het methodebesluit het investeren in alternatieven mogelijk maakt en niet ondermijnt, zoals een monopolistische aanbieder, of in ieder geval een aanbieder met een zeer grote economische machtspositie. Een dergelijke aanbieder heeft immers de mogelijkheid om via zijn prijsstelling alternatieven uit de markt te drukken. Het methodebesluit voorziet er juist in dat door de prijsstelling zodanig te kiezen, daar zodanig sturing aan te geven, dat enerzijds wordt voorkomen dat flexibiliteit onnodig hoog geprijsd wordt en anderzijds wordt voorkomen dat deze te laag wordt geprijsd, waardoor alternatieven en nieuwe ontwikkelingen worden tegengehouden. Hij concludeert dat het antwoord op de vraag van de heer Ten Voorde zonder enige twijfel "ja" is.

Mevrouw Holtslag refereert aan de opmerking van de heer Grünfeld dat zou moeten worden aangesloten bij de Mededingingswet, maar dat het ook bij een lager marktaandeel dan waarvan normaal gesproken bij mededingingsrecht wordt uitgegaan, mogelijk is om dominantie te

constateren. Zij vraagt of de heer Grünfeld bedoelt dat ook op een aantal segmenten, waar de DTe geen dominantie heeft geconstateerd, DTe in principe wel dominantie had moeten constateren.

Daarnaast vraagt zij of het inderdaad zo is dat wanneer DTe zegt dat Gasunie niet dominant is op alle marktonderdelen, dat ze toch op alle marktsegmenten zouden moeten aanbieden.

De heer Grünfeld constateert dat dit twee zeer verschillende vragen zijn. De eerste vraag betreft de vraag welk begrip van marktdominantie hier aan de orde is. Er moet niet alleen gekeken worden naar de betekenis van marktdominantie in de zin van de Mededingingswet, maar ook naar een wat ruimer begrip. Als voorbeeld heeft hij genoemd een oligopolistische markt, waar een partij die op zich misschien geen marktdominantie in de zin van de Mededingingswet heeft, toch een zodanig economische machtspositie heeft, dat hij in staat is de marktuitkomst, de prijsvorming, te beïnvloeden. Dit is voor hem een belangrijk criterium.

In de tweede vraag vroeg mevrouw Holtslag of VEMW opmerkingen heeft bij de geconstateerde positie - al dan niet marktdominantie - van Gasunie Trade & Supply op de verschillende

deelmarkten. Hij verwijst naar een voorbeeld: de markt voor uurflexibiliteit in de hoogcalorische markt in de winter. NMa heeft hier in eerste instantie een marktaandeel van 39 procent

geconstateerd en in tweede instantie is dit naar beneden bijgesteld tot 20 procent. Hij heeft met diverse partijen, leden van VEMW, hierover gesproken. Zij zijn niet in staat om de aanname van de NMa over de marktaandelen te betwisten. Wel valt op dat sommige partijen toch klagen over gebrek aan aanbod van dergelijke diensten. Bijvoorbeeld de uurflexibiliteit in de winter voor hoogcalorisch gas. Derhalve is sprake van gerede twijfel over de vraag of de marktdominantie ook bestaat waar Gasunie Trade & Supply klaarblijkelijk een relatief gering marktaandeel heeft.

De heer Het Lam wijst erop dat bij het begrip economische machtspositie rekening dient te worden gehouden met de context waarin het wordt gebruikt. De Gaswet is een sectorale wet, maar de

(10)

Mededingingswet is een heel ander soort wet. Een van de belangrijkste consequenties van toepassing van de Mededingingswet in zijn extremo is dat de conclusie kan zijn dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Dit is een feite een strafsanctie. Bij strafsancties worden veel zwaardere normen neergelegd ten aanzien van bewijslast dan bij sectorale besluiten, waarbij het veel meer gaat om het realiseren van een doel. Het doel wat uit het amendement heel duidelijk naar voren komt is dat er een gasmarkt moet worden tot stand gebracht, die gaat functioneren, waarin klaarblijkelijk het aanbieden van flexibiliteit een heel belangrijke voorwaarde is. Daar gaat het derhalve niet om het opleggen van strafsancties, maar veel meer om het realiseren van een doel.

Dit betekent dat je niet alleen - zoals de heer Grünfeld aangeeft - met het begrip anders kunt omgaan qua interpretatie. Maar ook in de bewijslast heeft dat consequenties omdat er bij strafsancties een veel zwaardere bewijslast is - kijk maar naar de rechterlijke toetsing: een echte inhoudelijke materiële toetsing van CBb bij boetebesluiten. Terwijl bij dit soort besluiten veel meer wordt gekeken naar het doel. De consequenties zijn "veel minder ernstig" en in die zin

rechtvaardigen ze ook een minder zware bewijslast om "aan te tonen" dat er een economische machtspositie is. Men kan sneller, ook op basis van minder overtuigend bewijs, tot de conclusie komen van economische machtspositie dan in de Mededingingswet. In deze laatste wet moet je 100 procent sluitend bewijs hebben. Bij de Gaswet ligt dat anders.

De voorzitter constateert dat VEMW dit vertaalt in - dat ook bij lagere marktaandelen, bijvoorbeeld die 20 procent- een economische machtspositie kan worden aangenomen.

De heer Het Lam bevestigt dit. Een oligopolist heeft als kenmerk dat hij als zodanig geen misbruik van een economische machtspositie zou maken, want strikt volgens de Mededingingswet zal hij die waarschijnlijk niet hebben. Maar hij denkt toch dat te zien is dat dergelijke monopolisten die prijsleiders zijn, wel degelijk de prijs in de markt kunnen bepalen. Hier is een duidelijk voorbeeld waar economische machtsposities niet samen hoeven te vallen met marktinvloed. Dat kan in de onderhavige zaak ook aan de orde zijn.

De voorzitter verifieert of dit een voldoende antwoord is op de vraag van mevrouw Holtslag.

Mevrouw Holtslag antwoordt dat haar tweede vraag nog niet beantwoord is: in het geval de conclusie zou zijn dat slechts op een aantal marktsegmenten dominantie zou kunnen worden vastgesteld, is VEMW dan van mening dat alle diensten alsnog door GTS zouden moeten worden aangeboden?

De heer Grünfeld deelt mede dat hij het antwoord op deze vraag ter zitting schuldig moet blijven en verzoekt deze schriftelijk te mogen beantwoorden.

De voorzitter stemt hiermee in.

De heer Van Zijll De Jong merkt op dat wanneer men uitgaat van de juistheid van de stelling dat het begrip economische machtspositie in de Gaswet een ander begrip is dan in de Mededingingswet, dat juist een reden is om minder snel tot die dominantie te besluiten dan in het kader van de Mededingingswet. Waarom? Omdat het doel van de regulering is het bevorderen van de

concurrentie op het gebied van flexibiliteitsdiensten. Investeringen in flexibiliteit moeten worden gestimuleerd zodat er meer concurrentie komt. Dit bereik je niet door te gaan reguleren, maar juist door de markt vrij te laten en de ontwikkelingen die nu gaande zijn – want er wordt nu geïnvesteerd – te laten doorgaan.

De heer Het Lam merkt op dat ter zitting wordt gesproken over "de gasmarkt", terwijl hij de vertegenwoordigers van Gasunie Trade & Supply hoort spreken over "de flexibiliteitsmarkt". Hij wijst erop dat de gasmarkt meer is dan de flexibiliteitsmarkt alleen. De gasmarkt bevat ook een baseload markt. De ervaring leert dat een aantal partijen wel base load kan aanbieden. Maar vervolgens vraagt de klant om de flexibiliteit en krijgt het antwoord dat die elders moet worden verkregen. En dat "elders" is er dus niet. Hij concludeert dat door het stimuleren van het aanbieden van flexibiliteitsdiensten de gasmarkt ook op een andere een manier kan worden bevorderd,

namelijk doordat de base load markt tot ontwikkeling komt, wat weer op zijn beurt een spin off tot gevolg kan hebben. Hij veronderstelt dat dit politieke keuzes zijn die door de wetgever zijn gemaakt De heer Ten Voorde merkt op dat er diverse contracten bekend zijn waarin base load door anderen dan GTS wordt geconverteerd naar flexibiliteit die de afnemer behoeft.

(11)

De heer Het Lam antwoordt dat dit wel het geval kan zijn, maar hij hoort ook mensen die het niet hebben en die erover klagen. Hij vermoedt dat de waarheid in het midden zal liggen.

De voorzitter inventariseert of er nog aanwezigen een vraag wensen te stellen over de presentatie van de heer Grünfeld en constateert dat dit niet het geval is. Vervolgens geeft zij het woord aan de heer Verberne om namens APX het woord te voeren.

De heer Verberne houdt een betoog aan de hand van een PowerPoint de presentatie. Een hand out van deze presentatie is bijgevoegd in Bijlage-III. APX heeft naar het ontwerp methodebesluit gekeken vanuit de gedachte dat er een vrije markt, een goed werkende gasmarkt in Nederland tot stand moet komen. In dit gremium is al meerdere keren om een dergelijke markt gevraagd. In allerlei uitingen van bijvoorbeeld het Ministerie EZ, van de NMa, van de DTe en ook van de marktpartijen is dit altijd gestimuleerd.

Op een goed werkende gasmarkt zou ook flexibiliteit, wanneer daar behoefte aan is, als product verhandelbaar moeten zijn en voor een goede prijs beschikbaar. In het voorliggende ontwerpbesluit wordt geen marktoplossing aangereikt, maar een prijs die de NMa bepaalt. Een prijs die niet alleen doorwerkt op het eindproduct flexibiliteit, maar op allerlei gascontracten, op korte termijn en op lange termijn. Zeker in het geval daar bijvoorbeeld seizoensflexibiliteit in mee wordt genomen, wat per definitie een contract is wat over een termijn van enkele maanden zal lopen. Bovendien zal zonder een reële marktprijs en met een gereguleerde prijs de prikkel voor marktpartijen om te investeren in flexibiliteit bijzonder laag zijn. Hij kan zich niet goed voorstellen dat er ook maar een marktpartij zou willen instappen in een regime dat voor drie jaar vastligt, waarbij de NMa de ene keer bepaalt dat de prijs omhoog moet en de volgende periode - of dit nu drie maanden is drie weken of drie dagen - zal zeggen dat de prijs de andere kant op moet bewegen. Hij vermoedt dat dit argument zelfs zou kunnen gelden voor de op dit moment de facto grootste aanbieder van flexibiliteit, Gasunie Trade & Supply, die ook ongetwijfeld zal moeten doorgaan met investeren om de komende jaren haar aanbod van flexibiliteit op peil te houden, of misschien wel de vergroten - afhankelijk van wat de NMa daarvan vindt. Hij wijst erop dat hij het woord voert als directeur van APX. Hij wil dan ook pleiten voor de ontwikkeling van de APX gasbeurs, die gestart is begin februari 2005, waarin juist op dit moment een goede liquiditeit tot stand komt. Met het totstandkomen van een separaat TSO-loket zou de ontwikkeling van met name de korte termijn producten op de APX wel eens enorm gevaar kunnen lopen. Bovendien zou eventueel goedkope flexibiliteit door ingrijpen van de NMa in de prijs wel eens naar het buitenland kunnen verdwijnen en daardoor helemaal niet beschikbaar komen voor de Nederlandse partijen die er allemaal zo om staan te springen.

Hij wil graag een voorstel voorleggen, dat niet tot in detail is uitgewerkt, maar wel interessant genoeg om ter zitting te bespreken. Allereerst dient duidelijk te zijn wat wordt verstaan onder flexibiliteit. Hij is geneigd zich aan te sluiten bij de spreker van GTS die het heeft over producten die een uur-, een dag- of een week- karakter hebben - wat ermee te maken heeft dat onverwachte schommelingen in het aanbod of in de vraag van klanten moet worden opgevangen. Zoiets is ook van belang voor de TSO. Het is in het belang van de TSO dat partijen zoveel mogelijk zelf een flexibiliteit regelen en dat ze daarvoor niet bij de TSO aankloppen. Op het moment dat de markt in staat is om ervoor te zorgen dat partijen in balans zijn, dat partijen niet enorme toleranties hebben, dan kan de TSO zich veel beter dan voorheen concentreren op haar taak. Want eigenlijk is de taak van de TSO simpelweg optimaal het net te beheren. Als een oplossing tot stand zou kunnen komen, betekent dit dat Gasunie Trade & Supply actief zou moeten gaan handelen in dag-, uur- en weekgas op een beurs zoals de APX. Dit zijn precies de flexibiliteitsproducten waar behoefte aan is.

De commodity is in dit geval de flexibiliteit waaraan behoefte is. Immers, wanneer iedereen in staat is om op alle momenten zijn positie ad hoc te sluiten, dan is er helemaal geen sprake van een behoefte aan flex, tenzij op dat moment de stuurinformatie voor de participanten onvoldoende zou zijn om hun positie in te schatten. Dit is echter een andere kwestie en ligt niet aan de basis van het methodebesluit.

(12)

Ten tweede zou de TSO namens al die partijen die mogelijk niet shipper zijn, kunnen acteren in de markt. Hij heeft begrip voor het standpunt van GTS dat zij zelf niet actief wil handelen op deze markt, dus geen handelaar wil zijn. In de ogen van APX is de TSO in deze situatie dan ook helemaal geen handelaar, maar gewoon een partij die probeert op dagbasis of op uurbasis de balans in het net zo goed mogelijk te handhaven. Met andere woorden: een partij die probeert zo goed mogelijk zijn taak uit te voeren zoals die door de wetgever is opgedragen. De TSO zou in het verlengde daarvan een tolerantieservice moeten aanbieden aan de markt, die is gerelateerd aan de beursprijs en de onbalansprijs. Er is veel discussie geweest over het onbalansregime zoals de TSO dit op dit moment voor heeft, waarin onbalans zou worden afgerekend tegen een soort mandje van

Nederlandse, Belgische en Engelse prijzen. Wanneer er voldoende liquiditeit is op de Nederlandse beurs, dan kan ook die discussie vervallen en kunnen alle partijen afrekenen op basis van de Nederlandse DTF-prijs zoals die voor iedereen zichtbaar op een beurs tot stand komt.

Daarnaast zou hij willen pleiten voor het faciliteren van de mogelijkheid tot re-entry. Dat wil zeggen dat gas dat wordt afgenomen of niet wordt afgenomen op de gasontvangststation (GOS), dat dit op TTF kan worden ingevoerd en daadwerkelijk ook als flexibiliteit op de markt beschikbaar komt.

Dat is extra flexibiliteit. Hij benadrukt dat ook de TSO er het grootste belang bij heeft dat de markt zelf zijn eigen flex regelt en dat er zo min mogelijk tolerantie door de TSO moet worden

opgevangen in het net.

Dit alternatieve voorstel komt geheel tegemoet aan artikel 10 a lid 1 sub d Gaswet waarin gesteld wordt dat TSO een loket moet hebben waarin ze aan iedereen die daarin geïnteresseerd is flexibiliteit aanbiedt. Ten tweede is het aanbesteden een minder transparante manier en biedt minder mogelijkheden voor monitoring door de NMa dan dit alternatieve voorstel, waarin de NMa op de dagbasis en zelfs op transactiebasis zou kunnen zien welke partijen in de markt zijn, hoe prijzen tot stand komen, wat de bids en offers in de markt zijn en welke spread er is. Naar welke producten vraag is enzovoort. Het alternatieve voorstel biedt zowel voor toetsing van de

redelijkheid van de prijzen als voor de verplichting voor Gasunie Trade & Supply minimale, zo niet veel betere mogelijkheden dan wat op dit moment in het ontwerpbesluit is aangegeven.

Hij concludeert dat in dit voorstel:

- de markt een veel betere kans dan voorheen krijgt om zichzelf te ontwikkelen;

- er een marktconforme prijs voor flexibiliteit tot stand komt;

- een markt conforme prijs investeren in flexibiliteit zal uitlokken;

- de liquiditeiten op de markt en de beurs zullen toenemen - en als de beurs dan toch maar gezien wordt als een uiting van de vrije gasmarkt in Nederland, dan is dit ook een heel goed element;

- daarnaast bestaat de mogelijkheid om straks de onbalans af te rekenen tegen uitsluitend Nederlandse prijzen, wat ook ten goede komt aan een aantal bezwaren van partijen in de Nederlandse markt.

De heer Postema merkt op dat het hele ‘gebeuren’ rond het dominant verklaren van Gasunie en rond de flexibiliteitsdienst te maken heeft met een gebrek aan aanbieden van flexibiliteit op deze markt. Hij vraagt hoe de heer Verberne denkt dat de prijs tot stand zal komen als de markt wordt gedomineerd door één partij. Men kan wel zeggen dat de NMa toezicht houdt, maar toezicht vindt altijd achteraf plaatst. Dit voorstel is er nu juist op geënt en is van kracht, zolang er een dominante positie is. Op het moment dat de markt tot stand komt, wat nu wordt voorgesteld, betekent dit dat een dominante positie vervallen is waardoor er in de toekomst de situatie zal zijn waarbij de hele dominantie verklaring niet meer noodzakelijk is. Het lijkt hem dat de heer Verberne nogal vooruitloopt op de zaken.

De heer Verberne antwoordt dat de NMa in onderhandeling met Gasunie Trade & Supply ook zou kunnen verplichten om actief te zijn in bepaalde producten. Sterker nog, APX is in staat om met bepaalde partijen afspraken te maken over bepaald actief gedrag op de beurs en over alle

contracten op alle momenten door altijd aanwezig te zijn bij bids en offers in de markt, zowel aan

(13)

de vraag- als aan de koopzijde. Hij deelt niet de visie van de heer Postema dat het voorstel van APX wat dit betreft slechter is dan het voorstel wat nu op tafel ligt. Hij is van mening dat wanneer wordt gekozen voor het voorliggende ontwerpbesluit, er de komende drie jaar helemaal niets gebeurt. In dat geval zitten partijen over drie jaar weer in een soortgelijke setting, waarbij alleen kan worden teruggekeken op de NMa, die helaas in de afgelopen drie jaar de prijs wel heeft gereguleerd, maar nooit precies op de marktprijs heeft gezeten en ondertussen ook heeft gezien dat er niemand verder in de markt is gestapt om opnieuw flexibiliteit aan te bieden of te investeren in nieuwe flexibiliteit.

De heer Grünfeld merkt op dat onderdeel van het plan is dat Gasunie Trade & Supply actief op de beurs handelt. Hij vindt het heel boeiend, maar dat gebeurt nu niet. Waarom zou, wanneer het voorgelegde plan van APX werkelijkheid wordt, of overgenomen wordt door de NMa, het wel gebeuren en waarom gebeurt het nu niet?

De heer Verberne antwoordt dat in het geval de NMa in staat is GTS te verplichten tot het aanbieden via een aanbesteding, ook het verplichten als aanbieder via de beurs tot stand zou kunnen komen. Ten tweede heeft APX vanzelfsprekend al een heel lang proces in Groningen achter de rug om inderdaad deze partij op de beurs te krijgen. Misschien is op dit moment wel het grootste obstakel van de APX om Gasunie Trade & Supply op de beurs krijgen, juist het

voorliggende ontwerp methodebesluit, omdat er op dat moment eigenlijk geen enkele prikkel meer is voor Gasunie Trade & Supply om mee te gaan werken aan het totstandkomen van een

marktprijs, waarvan zij dan onderdeel zouden uitmaken.

De heer Grünfeld verifieert of de APX in feite hetzelfde voorstelt als de NMa, maar dan via de APX in plaats van op een andere wijze. Gasunie Trade & Supply wordt verplicht aan te bieden, andere partijen handelen ook al op die beurs en er ontstaat een prijs op die manier en GTS biedt het vervolgens aan.

De heer Verberne bevestigt dat APX dit voorstelt. Hij voegt hieraan toe dat hierbij nog steeds de mogelijkheid bestaat voor GTS of voor wie dan ook in de markt om allerlei bilaterale contracten te sluiten buiten de APX om. Alleen de monitoring gaat in dit geval via de APX en het gedrag van Gasunie Trade & Supply en de prijsontwikkeling daar wordt ook direct gemonitored door de NMa.

De voorzitter vraagt of dit antwoord duidelijk is.

De heer Grünfeld bevestigt dat dit antwoord duidelijk is. Hij wil wel nog graag een andere vraag stellen over de rol van de TSO. Hij meende de heer Verberne te horen zeggen dat de TSO

flexibiliteit moet gaan inkopen maar dat dit een kwestie is van marktpartijen. Tegelijkertijd echter zegt de heer Verberne dat de TSO op verzoek van partijen uur-, week- en daggas verkoopt. Deze twee statements kan hij niet met elkaar rijmen.

De heer Verberne kan zich voorstellen dat partijen wel behoefte hebben aan flexibiliteit, terwijl zij geen lid van de beurs of shipper zijn. Hij kan zich voorstellen dat in dat geval de TSO het inkoop- en verkoopproces zou faciliteren.

De heer Grünfeld concludeert dat dit geldt voor alle afnemers.

De heer Verberne merkt op dat hierover nogal wat discussie is geweest maar in zijn ogen is dit hetzelfde.

De heer Postema vraagt of dit betekent dat de shippers gediscrimineerd gaan worden - wanneer de shippers via de beurs gaan inkopen en afnemers bilateraal met GTS.

De heer Verberne antwoordt dat degene die zelf zorgt dat hij in balans is, en die zelf zorgt dat hij geen tolerantie nodig heeft, die moet het beste af zijn door zelf vrij actief te handelen op de markt.

Daarna moet degene die daar niet voor kiest, in staat zijn om ofwel via een tolerantieservice, gefaciliteerd door GTS, ofwel bilateraal, ofwel via een onbalansmechanisme, zoals nog steeds ter discussie staat, volledig in balans te komen en beide mechanismen, dus zowel het onbalans regime als de tolerantieservice zouden duurder moeten zijn dan de prijs zoals die bij direct handelen op de markt tot stand komt.

De voorzitter verifieert of aanwezigen nog een vraag wensen te stellen en geeft het woord aan de heer Zelhorst.

De heer Zelhorst deelt mede dat GTS zeer sympathiek staat tegenover de ontwikkelingen van de gasbeurs. Maar is toch een beetje in verwarring over wat de rol van GTS in deze nog kan zijn, juist

(14)

omdat het doel van het methodebesluit de ontwikkeling is van de flexibiliteitsmarkt. GTS speelde daar een prominente maar toch ook kleine rol in, alleen maar faciliterend of als verkoopkantoor.

Daar waar de dominante partij het nu zelf gaat doen, namelijk rechtstreeks op de beurs aanbieden en daarmee zorgdragend voor voldoende aanbod van flexibiliteit, ziet hij niet wat de rol van GTS nog zou moeten zijn. Er wordt een onderscheid gemaakt, dat andere partijen het dan op de beurs kunnen kopen bij GTS, maar vervolgens moet je het nog door het transportnet krijgen en daarmee wordt je weer automatisch shipper. Hij ziet geen onderscheid. Hij verzoekt dit toe te lichten.

De heer Verberne antwoordt dat hij niet ziet waarom niet, zelfs aanvullend op een actief handelen van Gasunie Trade & Supply, de beurs ook een bilateraal contract tussen GTS en Gasunie Trade &

Supply alsnog gesloten zou kunnen worden. Dat wil hij helemaal niet belemmeren, in geen enkel opzicht. In zoverre zou het een tweesnijdend zwaard zijn.

De heer Zelhorst merkt op dat het meer een onnodige toevoeging lijkt te zijn. Maar daarover kan nog van gedachten worden gewisseld.

De heer Grünfeld constateert dat de heer Verberne stelt dat het ontwerpbesluit van de NMa in wezen een stap terug is. Geen marktoplossing, geen marktprijs maar een NMa prijs. De heer Verberne stelt dat het investeringen ontmoedigt of onmogelijk maakt. Hij verzoekt dit laatste punt nog eens toe te lichten.

De heer Verberne antwoordt dat hij niet zegt dat het investeren onmogelijk maakt, maar wel dat het investeringen ontmoedigt, omdat hij vermoedt dat men zal investeren op basis van reële

marktprijs. Dit is een prijs die niet in de markt tot stand komt, maar die door de NMa bepaald wordt - hij verwijst naar paragraaf 152 in het ontwerp methodebesluit, waarin allerlei dingen worden genoemd zoals kostprijs en marktprijs. Het is hem niet duidelijk hoe die zwarte doos, die black box, ooit zal gaan werken.

De voorzitter merkt op dat herhaaldelijk prijs monitoring genoemd wordt en vraagt of het voorstel een prijsregulering bevat.

De heer Verberne antwoordt dat het gedrag van partijen op de markt ter sprake zou moeten worden gebracht, omdat dat namelijk bepalend is voor de prijs. Hij ziet niet hoe je achteraf op de beurs nog in de prijs zou moeten ingrijpen. Dit lijkt hem een lastig proces. Alle informatie die de NMa meent nodig te hebben om dit te monitoren, staat uiteraard ter beschikking - zoals deze ook in andere markten waar APX actief is met de beurs ter beschikking staat wanneer de NMa het vermoeden heeft dat geen reële prijzen tot stand komen.

De heer Het Lam vraagt of de heer Verberne ervan uitgaat dat Gasunie Trade & Supply verplicht wordt om aan te bieden op de beurs en zo ja, welke hoeveelheden en welke diensten. En als de heer Verberne ervan uitgaat dat dit op basis van vrijwilligheid moet geschieden, waarom is dat in al die jaren dan nog steeds niet gebeurd?

De heer Verberne antwoordt dat beide mogelijk is. De heer Het Lam vraagt nu wel waarom dit in al die jaren nog niet gebeurd is, maar APX is pas sinds februari 2005 op de beurs in Nederland met gas. Andere partijen doen er lang over om daadwerkelijk het lidmaatschap van de APX te finaliseren - vanwege allerlei juridische contracten die moeten worden beoordeeld, een vertrouwen in een markt die zich nog ontwikkelt. In dit licht bezien duurt het proces waarin zij bijvoorbeeld op dit moment zijn met de gesprekken in Groningen niet exceptioneel lang of is dit exceptioneel vreemd - integendeel.

De voorzitter schorst de zitting voor een korte pauze.

De voorzitter heropent de zitting en geeft het woord aan de heer Froon.

De heer Froon dankt de heer Verberne voor hetgeen hij namens APX naar voren heeft gebracht.

Ondanks die toelichting heeft hij toch wel moeite om de verschillen te zien tussen het ontwerp methodebesluit en het alternatieve voorstel van APX. De methode van regulering gaat uit van de marktprijzen, waarbij ex post toezicht wordt uitgeoefend als dit niet goed blijkt te werken. Hij begrijpt dat het alternatieve voorstel van APX ook van deze werkwijze uitgaat. In randnummer 152 zijn een aantal criteria genoemd waarop beoordeeld kan worden of die prijs onredelijk is of niet - dit

(15)

is een lastig punt. Hij vraagt hoe de heer Verberne zou willen beoordelen of de aangeboden prijs redelijk is. De NMa is wettelijk verplicht te toetsen of de prijs redelijk is.

De heer Verberne antwoordt dat hij dit zou willen beoordelen op basis van het gedrag van GTS op de beurs. Bekeken zou moeten worden in hoeverre GTS inderdaad actief is op de markt is en of zij bids en offers in de markt zet die totaal irreëel zijn en die afwijken van wat andere partijen blijkbaar op dat moment in de markt zouden willen zien. De vraag hoe APX denkt de prijs te gaan reguleren wil hij beantwoorden met een wedervraag. Hoe zou je een marktprijs willen definiëren, op het moment dat er helemaal geen markt is en dat alles alleen uit de aanbesteding tot stand komt?

De heer Froon begrijpt het antwoord van de heer Verberne niet helemaal. Hij wijst erop dat in de regulering van flexibiliteitdienst zoals deze in het methodebesluit is voorgelegd, alleen de kosten voor het aanbieden van de dienst door GTS worden gereguleerd. De prijs van de inkoop en de verkoop van de flexibiliteit wordt in feite niet vastgelegd. Deze prijzen komen door het proces van vraag en aanbod tot stand.

De heer Verberne geeft aan dat hij het antwoord schuldig moet blijven.

De voorzitter inventariseert of nog aanwezigen een vraag wensen te stellen en geeft het woord aan de heer Spruyt.

De heer Spruyt merkt op dat het voorstel van APX op hem overkomt als “We laten de gasmarkt veel sterker werken dan tot dusver het geval is”. Ook hij vraagt zich af of het wel zo gunstig is wanneer een andere partij dan de marktpartijen prijzen reguleert.

Het is terecht dat Gasunie de gasmarkt niet in Nederlandse context maar in Europese context wil plaatsen. Hij stelt de vraag aan de orde of de elektriciteitsmarkt nu werkelijk zoveel beter

functioneert dan de gasmarkt. Hij verwijst naar het feit dat Nederland continu de hoogste elektriciteitsprijs heeft van Europa. De flexibiliteitsdiensten op de elektriciteitsmarkt zijn door de TSO weliswaar prima geregeld, maar het effect daarvan heeft geen gunstige invloed op de eindprijs voor de consument. Met andere woorden: wij introduceren middelen die geen garantie kunnen bieden voor een gunstige prijsontwikkeling. De Nederlandse elektriciteitsmarkt is geen goed functionerende markt met prima concurrerende prijzen. De Nederlandse gasmarkt is in Europees verband gezien concurrerender met buitenlandse gasmarkten dan dit het geval is met de

Nederlandse elektriciteitsmarkt.

De voorzitter vraagt of hetgeen de heer Spruyt naar voren heeft gebracht een standpunt is of een feitelijke vraag aan de heer Verberne.

De heer Spruyt antwoordt dat hij de hoorcommissie de vraag voorlegt of het reguleren van de gasmarkt wel mogelijk en wenselijk is. Hij vraagt zich af of de NMa niet boven haar macht grijpt door te proberen iets te reguleren wat niet reguleerbaar is.

De voorzitter deelt mede dat deze vraag in tweede termijn zal worden beantwoord. Zij inventariseert of de aanwezigen nog een vraag wensen te stellen aan de heer Verberne en constateert dat dit niet het geval is. Zij dankt de heer Verberne voor zijn oplossingsgerichte bijdrage en geeft het woord aan mevrouw Rijkers om namens Eneco het woord te voeren.

Mevrouw Rijkers bedankt voor de geboden gelegenheid om de schriftelijke zienswijze ter zitting mondeling toe te lichten. Veel punten uit de schriftelijke zienswijze van Eneco zijn reeds door voorgaande sprekers aan de orde gesteld. Zij heeft met zeer veel belangstelling het ontwerpbesluit gelezen en is ook heel gelukkig met het besluit. Zij ondersteunt de conclusie van DTe dat Gasunie Trade & Supply een dominante economische machtspositie heeft op een aantal segmenten van de flexibiliteitsmarkt en dat Gasunie Trade & Supply een invloedrijke rol heeft in de gehele markt voor flexibiliteitsdiensten. Dit is ook de reden waarom het voor Eneco van groot belang is dat zo snel mogelijk zou worden overgegaan tot het daadwerkelijk implementeren van dit reguleringsbesluit.

Het reguleringskader dat is neergelegd door DTe lijkt haar een prima basis om ervoor te zorgen dat ook derde partijen op een goede manier voldoende kunnen beschikken over flexibiliteitsdiensten.

GTS gaf zelf ook al aan dat ze redelijk veel haast zal maken met het aanbieden van een faciliterende rol. Zij is erg blij om dit te horen. Daarnaast zou zij graag drie punten naar voren willen brengen ten aanzien van de inhoud van het methodebesluit.

1. Het uitbreiden van de flexibiliteitsdiensten naar de gehele markt. Dit werd ook al genoemd door mevrouw Holtslag in een vraag aan VEMW. Gezien de invloedrijke rol die Gasunie Trade &

Supply heeft op alle marktsegmenten - wat ook in het besluit wordt geconstateerd - vindt zij dat dit

(16)

aanbieden zou moeten worden uitgebreid naar alle diensten. Gasunie Trade & Supply heeft immers een invloedrijke rol; bovendien bestaat er anders het risico dat er tussen deze marktsegmenten gearbitreerd zou kunnen worden, waardoor de reguleringsmethodiek minder effectief zal zijn.

2. De ontheffingsclausule is ter zitting al meerdere keren genoemd is. Eneco zet vraagtekens bij deze ontheffingsclausule. Er moeten wel wat voorwaarden worden gesteld aan de manier waarop deze clausule geïmplementeerd zou kunnen worden. Zij vreest dat dit anders gaat leiden tot eindeloze discussies over wanneer iets technisch wel en wanneer iets technisch niet

beschikbaar is. Bovendien wordt de arbitrering tussen de verschillende marktsegmenten hierdoor gefaciliteerd.

3. Nu staat in het besluit dat de Raad alleen voor het daaropvolgende boekjaar het aanbod van producten gaat vaststellen. GTS noemde al de reguleringsonzekerheid voor marktpartijen en dit is ook voor Eneco erg belangrijk. Wanneer je over flexibiliteitsdiensten wilt kunnen beschikken, dan wil je daarover graag zekerheid hebben voor de komende drie jaar en niet alleen voor het komende kwartaal. Daarom zou de Raad ook in staat moeten zijn om deze diensten vast te stellen voor de gehele reguleringperiode en niet alleen voor het daaropvolgende boekjaar.

De voorzitter bedankt mevrouw Rijkers voor haar duidelijke, korte en krachtige bijdrage en inventariseert of aanwezigen hierover een vraag wensen te stellen.

De heer Wilbrink vraagt of dit methodebesluit voor Eneco hetgeen is waarop ze zat te wachten voor het zelf doen van investeringsbeslissingen in flexibiliteitsmaatregelen.

Mevrouw Rijkers antwoordt dat dit niet het geval is. Het methodebesluit geeft zekerheid over de manier waarop Eneco zich op de gasmarkt kan gaan begeven en hoe zij haar shippersactiviteiten kan uitbreiden.

De heer Wilbrink vraagt of het investeren hierbij geen rol speelt.

Mevrouw Rijkers antwoordt dat het doen van investeringen hierin wel meespeelt.

De voorzitter geeft aan de discussie te openen. DTe zal in voorbereiding van het definitieve besluit alle reacties die ter zitting zijn gegeven en de schriftelijke reacties wegen. Daarom is het voor de hoorcommissie van belang om te weten of men instemt met hetgeen ter zitting naar voren is gebracht of dat men duidelijk een afwijkende mening heeft.

Mevrouw Rijkers waardeert dat APX een alternatief voorstelt. Gezien de deadline van 1 januari 2006 voor reacties op het ontwerp methodebesluit, lijkt het haar onwenselijk om nu nog over een

alternatief te gaan nadenken.

De voorzitter inventariseert of nog andere aanwezigen een inhoudelijke reactie wensen te geven op het voorstel van APX, of dat zij moet constateren dat afgezien van mevrouw Rijkers iedereen het eens is met het voorstel van APX.

(Algemeen gelach in de zaal)

De heer Ten Voorde vindt het voorstel van APX sympathiek en denkt dat het een grotere bijdrage aan marktwerking bevat dan het ontwerp methodebesluit. Hij wijst erop dat men in Engeland in 1996 of 1997 begonnen is met een actieve deelname van de system operator op de balansmarkt. De system operator kocht en verkocht grote hoeveelheden gas om het systeem te balanceren. Dit is naar het inzicht van vele deskundigen een hele goede start geweest voor de totstandkoming van een liquide markt. Hij benadrukt dat ook in Nederland dit een enorme boost zou kunnen zijn.

De voorzitter constateert dat de heer Ten Voorde dit naar voren brengt ter ondersteuning van het voorstel van APX en merkt op dat zij op de eerste rij van de zaal nogal wat mensen hun hoofd ziet schudden.

De Heer Gottschal merkt op dat het hoofdschudden betrekking had op haar vraag of iedereen die niets naar voren bracht het eens was met het voorstel van APX. Dit gaat voor GTS in ieder geval niet op. Hij heeft nog altijd moeite met de manier waarop de rol van de TSO erin gezet wordt. Ook in de wat afgezwakte vorm van het alternatieve voorstel dat de heer Verberne naar voren bracht, bleef overeind dat GTS als TSO uur-, dag- en weekgas moet gaan verhandelen op de beurs.

(17)

De heer Zelhorst gaat in op hetgeen de heer Ten Voorde heeft gezegd over het Engelse systeem.

Uiteindelijk is de Britse TSO weer gestopt met het in- en verkopen op de balansmarkt, omdat het tot allerlei ongewenst marktgedrag en manipulaties leidde.

De heer Ten Voorde merkt op dat de Britse TSO is gestopt met handelen op het moment dat de markt voldoende liquide was.

De heer Grünfeld merkt op dat er geen sprake is van een voorstel van APX, maar slechts van een aantal ideeën. Hij vindt het een buitengewoon onsympathiek idee en zeer onvriendelijk voor afnemers. Afnemers worden in feite gewoon het bos ingestuurd. Zij kunnen niet terecht bij de APX en worden verwezen naar de TSO. De TSO erkent de afnemers niet, maar spreekt uitsluitend over shippers. Kortom: het idee van APX biedt geen enkel perspectief voor afnemers. De eerste reactie van VEMW op het idee van APX is een volstrekte afwijzing. Het is niet ook maar het begin van een alternatief voor het ontwerp methodebesluit.

De heer Postema is van mening dat er betere methodes zijn om de APX te profileren, de handel op de APX tot stand te laten komen en bij te dragen aan het vergroten van handel en participatie van partijen op deze markt. Er leeft onterecht een idee dat als er flexibiliteit in de markt beschikbaar komt, dat deze voldoende is om de totale portfolio te balanceren en dat mensen daarom geen korte termijnhandel meer zullen gaan doen. Het is juist een stimulering van de korte termijnhandel dat mensen via GTS toegang krijgen tot de flexibiliteit en je krijgt meer partijen die toegang krijgen tot de vrije markt in plaats van de gebonden markt van Gasunie Trade & Supply.

Mevrouw Neef is van mening dat de tolerantiedienst bij GTS moet blijven. Deze dienst werd aangeboden in het verleden, en misschien ook nu nog wel, maar in het huidige voorstel maakte deze geen deel uit van het balanceringsregime. Is herintroducering van de tolerantieservice niet voldoende als flexibiliteitsinstrument zonder levering van commodity?

De heer Postema antwoordt dat men in dit stadium van de markt niet kan overwegen om de rol, die bij GTS neergelegd is, door de beurs te laten overnemen. Het is een wettelijke rol, waarin men fungeert als verkooploket van de flexibiliteit.

Mevrouw Neef vraagt zich af wat de meerwaarde van de beurs kan zijn, op het moment dat het grootste deel van het volume van de flexibiliteit - onverschillig of dit commodity is, of tolerantie of virtuele opslag - naar het TSO loket gaat.

De heer Postema antwoordt dat er onterecht een idee leeft dat er zoveel flexibiliteit komt en dat partijen flexibiliteit zullen kunnen kopen tot in het oneindige, waardoor zij hun onbalans kunnen wegzetten. De voorliggende regulering is een stimulering voor het doen van investeringen, juist omdat er duidelijkheid is waar die benchmark ligt van de marktpartijen. Wellicht dat sommige marktpartijen die nu een opslag hebben niet helemaal blij zijn dat de prijzen misschien naar beneden zullen gaan, maar er zal wel een duidelijker en transparanter beeld komen van de prijzen voor de komende jaren.

Mevrouw Neef vraagt zich af of dit het geval is – waar gaat die prijs naar toe?

De heer Ten Voorde merkt op dat Essent, als investeerder in opslag, het niet als een stimulans ziet om te investeren.

De heer Gottschal wijst erop dat des te meer GTS in de handelsrol wordt gedrukt, des te moeilijker APX het krijgt. Hij refereert aan de vraag van mevrouw Neef aan de heer Postema: "Is de tolerantie zonder netto volumeleveringen zoals in de ministeriële regeling bedoeld, niet voldoende?". Hij kan niet overzien of dit het geval is, dit zal de consultatie van de markt leren. Vanuit GTS bezien zou dit wel eens voldoende kunnen zijn aan de aanbiedingkant.

Mevrouw Neef begrijpt dat GTS geen handelaar wil worden, maar volgens het ontwerp methodebesluit wordt GTS ook een inkoper en een verkoper van flexibiliteit.

De heer Gottschal wijst erop dat GTS geen inkoper en verkoper van gas wordt. Dit ligt in ieder geval in de bedoeling van GTS en hij hoopt dat dit ook in de bedoeling ligt van de NMa. Hij kan dit niet goed lezen in het ontwerpbesluit en hoopt hierover verduidelijking te krijgen. Wanneer het

ontwerpbesluit geen intentie heeft om GTS tot gashandelaar te bombarderen, is daarmee één van de problemen van tafel voor GTS.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De term TO i , 2004 in (14) is voor 2004 de toegestane omzet voor alle afnemers waarop de eerste reguleringsperiode betrekking had, en zoals die in de eerste

Op basis van deze onderdelen van de tussenuitspraak concludeert de Raad dat het CBb een vergoeding van kosten voor invoeding via de tarieven voor afnemers niet ten principale

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) stelt de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering (hierna: x-factor) en het

d. inkoop energie en vermogen; en.. Drie respondenten 1 geven aan dat de wettelijke basis voor de voorgestelde regulering op twee punten ontbreekt; namelijk voor het geven van

Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 stelt DTe de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering door netbeheerders elektriciteit

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) stelt de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering (hierna: x-factor), de

Nederlandse Gasunie is divided in a trade - (Trade & Supply) and a transport company (Gastransport Services) since the beginning of 2002.. Gasunie Trade & Supply is a

 Geen investeringen  aanbod flexibiliteit niet beter waardoor over 3 jaar opnieuw een reguleringsmethode moet worden vastgesteld / remt ontwikkeling van de flexibiliteitsmarkt..