• No results found

RL RL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RL RL"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Crisis… hoe zullen de

West-Europeanen reageren als er

dadelijk echt een toeslaat?

Liberaal Reveil

maar

t 2015

R

L

Het is crisis! Oekraïne, ebola en de risico-regelreflex

Realistisch buitenlandbeleid volgens Halbe Zijlstra

Wat is sociaal-liberalisme?

1

Liber aal Rev eil 56 e jaar gang , maar t 2015 (1)

56

e

jaargang, maart 2015 (1)

Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.mr. B.M. TeldersStichting

R

L

‘‘

,,

Patrick van Schie RoollÎOuP.J: SAN Pet1Ro, ururnoRUMOR . _ cS. M. HA DENE CARGCRADO QISUIE LE S COMPRl!N f.N MEl.JLLA.

DOS BURROS QUE NO PASEN OE SEJS P:ESETAS.■ (El mi,mo Jlodrfgut:, r,Jlc.xio111J11do): 10JOS MÎOI

(2)

Column. Verantwoordelijkheid bij de vrijheid van meningsuiting

Charlotte Maas 1

Thema: de crises van nu

Help, een crisis! Enkele opmerkingen over historische bijziendheid

Patrick van Schie 3

De crisis van de liberaal-democratische internationale orde

Ruud van Dijk 6

Over crisis, revolutie en vooruitgang

Raoul Gervais 12

Waarom juist liberalen de risico-regelreflex na crises moeten weerstaan

Ira Helsloot 17

Ebola. Is Nederland eigenlijk voorbereid?

Rob Riesmeijer 22

Bestuurlijke notities bij de ebola-aanpak

Reinout Woittiez 26

Kortom. Veiligheid: laat ruimte aan de professional

Ben Swagerman 28

Wat is sociaal-liberalisme? Een briefwisseling

Patrick van Schie en Frank van Mil 30

Inkomensverschillen zijn amoreel.

De ethiek van de inkomens- en vermogensverschillen in de markteconomie

Auke Leen 36

Op zoek naar de ‘ware’ liberaal. Boekbespreking

Diederick Slijkerman 42

Realistisch buitenlandbeleid

Halbe Zijlstra 46

Redactie

dr.ir. R.D. Woittiez (voorzitter) mw.drs. F.D. de Beaufort dr. C.F. van den Berg prof.dr. J.A. Bruijn drs. H.H.J. Labohm

mw. C.A.M. Maas MA (eindredacteur) dr. P.G.C. van Schie prof.dr.ir. T. de Vries prof.dr. M.L.J. Wissenburg Redactieadres Mauritskade 21 2500 GV Den Haag telefoon: 070-3631948 e-mail: maas@teldersstichting.nl website: www.teldersstichting.nl Auteursrechten

De auteursrechten liggen bij de uitgever.

De vetgedrukte inleidingen bij de artikelen zijn opgesteld door de redactie,

niet door de auteur(s). Schrijven in Liberaal Reveil geschiedt altijd op persoonlijke titel. ISSN 0167-0883 Abonnementenadministratie Mauritskade 21 2500 GV Den Haag telefoon: 070-3631948 info@teldersstichting.nl Abonnementen

Een papieren abonnement op Liberaal Reveil (4 nummers) kost €34,- euro per jaar (buitenland: €44,-). Losse nummers kosten €9,50.

Een abonnement op TeldersCommunity.nl (alle publicaties van de TeldersStichting digitaal beschikbaar, inclusief Liberaal Reveil) kost €35,-.

Druk & Vormgeving

G3M - Grafisch & MultiMedia Management, Zoetermeer

Illustratie omslag

‘Rumor de crisis’, cartoon in het Spaanse tijdschrift Gedeón, 6 mei 1904.

Advertentietarieven

Advertentietarieven zijn op aanvraag beschikbaar.

Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.mr. B.M. TeldersStichting

R

(3)

maart 2015 (1) Column 1

VERANTWOORDELIJKHEID BIJ DE VRIJHEID VAN MENINGSUITING

– Charlotte Maas –

R

L

De aanslagen in Parijs begin dit jaar op de redactie van satirisch tijdschrift Charlie Hebdo en een Joodse supermarkt waren een aanval op de vrijheid van me-ningsuiting en daarmee op een fundamentele pijler onder onze liberale rechtsstaat. In Parijs, maar ook in diverse steden in Nederland, gingen velen de straat en de digitale snelweg op, zich identificerend met de slachtoffers onder de slogan ‘Je suis Charlie’. Dat ge-baar gaf natuurlijk uitdrukking aan de afschuw over de misdaden en die gevoelens deel ik zonder enige twijfel. Toch voelde ik me niet geroepen om aan die beweging mee te doen.

Laat ik voorop stellen dat het belang van de vrij-heid van meningsuiting nauwelijks overschat kan worden. In zijn boek On Liberty verdedigde John Stuart Mill op grond van een viertal punten het vrije woord. Ten eerste is het mogelijk dat een mening waaraan men het zwijgen wil opleggen, toch waar is – ook al zijn we nog zo overtuigd van ons eigen ge-lijk. Ten tweede kan een onderdrukte opvatting, ook al is die niet juist, toch een element van waarheid bevatten. Ten derde meende Mill dat de heersende opinie door velen al snel als een vooroordeel zou worden aangehangen, zonder begrip of gevoel voor de rationele gronden. Heersende meningen moeten daarom steeds voor discussie vatbaar zijn. En ten vierde moet voorkomen worden dat een leerstelling een dogma wordt, zijn eigenlijke betekenis verliest en aan de ontwikkeling van nieuwe ideeën in de weg staat. Belediging kan geen grond voor beperking van de vrijheid van meningsuiting zijn. Iedereen kan per slot van rekening wel claimen beledigd te zijn. En het wordt bijzonder lastig kritiek op een dogma te uiten zonder iemand ‘geestelijke pijn’ te doen. ‘Pa-rijs’ laat nog maar eens zien dat deze argumenten niet vaak genoeg herhaald kunnen worden.

Het feit dat ik weigerde in januari als Charlie door het leven te gaan, betekende dan ook geens-zins dat ik de juridische grenzen van de vrijheid van meningsuiting zou willen verleggen teneinde die vrijheid in te perken. Ik kon mij echter niet vereen-zelvigen met de werkwijze van Charlie Hebdo. Het doelbewust kwetsen of belachelijk maken van men-sen die een bepaalde religie aanhangen doet afbreuk aan de vrijheid van meningsuiting waarop men zegt

een beroep te doen. Iedere liberaal weet: met vrij-heid komt verantwoordelijkvrij-heid. Vrijvrij-heid op zich is niet voldoende om in een pluriforme samenleving vreedzaam samen te leven. Als mensen elkaar doel-bewust en keer op keer beledigen, moeten we niet verbaasd zijn als de vrijheid van meningsuiting op een gegeven moment zelf ter discussie komt te staan (wat uiteraard de moorden niet rechtvaardigt). Al-leen roepen dat de vrijheid van meningsuiting koste wat kost verdedigd moet worden, volstaat dan niet meer. Maar terwijl liberalen mogen bogen op een lange traditie van pleitbezorgers voor de vrijheid van meningsuiting, zijn zij muisstil wanneer het gaat over de manier waarop die vrijheid in de praktijk wordt gebruikt.

‘Kwetsen’, ‘haat zaaien’ en ‘beledigen’ zijn uiterst subjectieve begrippen en laten zich lastig vertalen in algemeen geldende normen. Maar daarmee zijn het nog geen loze begrippen geworden. Juist om die reden geven we de rechter hier niet graag het laatste woord, maar is een maatschappelijke discussie over het gebruik van de vrijheid van meningsuiting des te meer prangend. We zullen dus oog moeten hebben voor de manier waarop de vrijheid van meningsui-ting beoefend wordt en uitwerkt.

De vrijheid van meningsuiting impliceert dat anderen gekwetst kunnen worden door iemands woorden. We accepteren de kans op belediging om-dat de vrijheid van meningsuiting zoveel waard is. Maar dat is niet hetzelfde als het doelbewust kwet-sen van personen. Menkwet-sen kunnen bovendien in verschillende vormen ‘doelbewust kwetsen’. Iemand uit liefde wakker schudden door hem eens hardop de waarheid te zeggen, is niet hetzelfde als gelovigen keer op keer belachelijk maken. Het eerste kan lei-den tot respect, maar met het tweede verspeel je juist krediet. Het kan er zomaar toe leiden dat je uitein-delijk niet meer serieus wordt genomen; dan daalt de waarde van je vrijheid van meningsuiting – niet in ideologisch, maar wel in maatschappelijk opzicht. De manier waarop de vrijheid van meningsuiting wordt gebruikt is dus relevant, ook voor liberalen.

(4)

van meningsuiting wordt gebruikt is een individuele verantwoordelijkheid. Iedere persoon zal zijn eigen afweging moeten en mogen maken bij de manier waarop hij of zij de ander bejegent. Maar dat die handeling iets bij de ander teweeg brengt en daarom ook verantwoordelijkheid vraagt, staat vast.

De Evangelische Omroep heeft dat begrepen. Op het jongerenplatform BEAM van de omroep verscheen begin februari een interview met de ne-gentienjarige Thony, die homoseksueel geaard is. Na een periode van uitgaan in – naar eigen zeggen – de ‘meest ordinaire gayclubs’, heeft hij besloten geen homoseksuele relaties meer aan te gaan. Hij vertelde dat God hem heeft laten inzien dat een ho-moseksuele relatie niet strookt met Gods plan voor zijn leven. Dit interview riep een stortvloed aan boze reacties op, niet alleen gericht aan Thony die als een verrader werd gezien, maar ook aan de EO, die volgens velen een dergelijk geluid in een land als Nederland niet zou mogen uitdragen. ‘De EO is weer op de oude weg. Met een verhaal over een genezen homo vol vooroordelen en karikaturen over enge homo’s; wat een goedkope lage manier om met geforceerde evangelische blijheid op een vileine ma-nier af te geven op homo’s; EO verspreidt leugens van ons belastinggeld. Gods bestaan is nooit

bewe-voelden door het verhaal van Thony, maar niet voor het feit dat de omroep dit interview gepubliceerd had. De EO heeft niet doelbewust willen kwetsen, maar stond tegelijkertijd pal voor de vrijheid van meningsuiting: de boodschap van Thony moet kun-nen worden uitgedragen. De omroep toonde zich hiermee een hoeder van de vrijheid van meningsui-ting, zowel omdat zij een podium bood aan een ge-luid dat tegenwoordig zeldzaam is, maar óók omdat zij er blijk van gaf zich verantwoordelijk te voelen voor onverhoopt gekwetste lezers.

Anderzijds toont de ophef rond het interview met Thony dat de vrijheid van meningsuiting ook in ons land onder druk staat. Het verkondigen van de mening dat homoseksualiteit beter niet geprakti-seerd kan worden, druist in tegen de meerderheids-opvatting en dreigt te verworden tot een mening die niet meer geuit mag worden. Hoog tijd dat liberalen weer het voortouw nemen in een pleidooi voor de vrijheid van meningsuiting. Maar dan wel het com-plete pleidooi graag: vrijheid voor álle meningen en met besef van verantwoordelijkheid.

C.A.M. Maas MA is wetenschappelijk medewerker bij de TeldersStichting en eindredacteur van Liberaal

(5)

maart 2015 (1) Help, een crisis! 3

HELP, EEN CRISIS!

ENKELE OPMERKINGEN OVER HISTORISCHE BIJZIENDHEID

– Patrick van Schie –

R

L

Ebola, oorlogstoestanden in de Oekraïne, terroristi-sche aanslagen. Diverse gebeurtenissen in 2014, de aanslagen op Charlie Hebdo en in Kopenhagen aan het begin van 2015 en enkele andere veiligheidsin-cidenten in het nieuwe jaar geven menigeen in Ne-derland, en meer algemeen in West-Europa, het idee dat wij leven in een tijd van uitzonderlijke crises. Voeg daarbij de al jaren etterende eurocrisis, plus de tot een algemene economische malaise verworden kredietcrisis uit 2008, en het plaatje lijkt compleet. Wat leven wij toch in buitengewoon onrustige tij-den. Zelfs de politiek kan geen rust brengen. Ne-derland struikelt immers van kabinetscrisis naar ka-binetscrisis. Het huidige kabinet wil mede daarom graag eindelijk weer eens de rit uitzitten (welk kabi-net wilde dat eigenlijk niet?). Maar of dat gezien de voor de regeringspartijen slechte peilingen – en als die peilingen kloppen: bij publicatie van dit num-mer inmiddels ook slechte Statenverkiezingen – gaat lukken? Weinigen die het geloven.

De onzekerheid onder burgers neemt toe. Dat lijkt het logische gevolg van al die crises te zijn. Of zou die onzekerheid vooral zijn gevoed doordat wij in West-Europa niets meer gewend waren? Is het niet gewoon de schok dat het alom – ook door politici – opgeroepen beeld van een voortdurende economische groei – de ‘nieuwe economie’ van rond 2000; wie herinnert zich haar nog? –, een EU van elkaar liefdevol in de armen vallende Europeanen, en niet te vergeten de ‘nieuwe wereldorde’ na de val van de Muur waarin krijgsmachten konden worden omgeturnd tot clubjes van internationale opbouw-werkers (organisaties vol Obama’s in plaats van Rambo’s) te optimistisch is gebleken? Een hemel op aarde; het blijft onbestaanbaar. Wie er toch naar streeft is zelfs ronduit gevaarlijk bezig, want maakt ons des te kwetsbaarder. Zolang mensen de aarde bevolken zullen zij te maken krijgen met schaarste, overmoed, strubbelingen en veel erger spanningen tot aan massaslachtingen toe. Zo zullen er ook altijd onder ons mensen zijn die het leven van anderen tot

een hel (proberen te) maken.

Leven wij dan niet in een tijd van uitzonderlijke crises? Het is lastig die vraag heel stellig te beant-woorden, omdat de term ‘crisis’ zo vaag is. Het Van

Dale woordenboek geeft vijf betekenissen, waarvan

er drie voor ons thema relevant kunnen zijn (de beide andere slaan op een ziekteverloop dan wel een psychisch proces). De nummers 2 tot en met 4 zou-den meer duidelijkheid moeten geven. Betekenis 4 slaat op een economische crisis, ook wel omschre-ven als een ‘tijd van slapte en werkloosheid’. Beteke-nis 3 luidt: ‘periode van ernstige stoorBeteke-nis’ met als voorbeeld ‘een ministeriële crisis’. Betekenis 2 dan: ‘een wending, keerpunt’. Het mag duidelijk zijn, het woord crisis kan heel makkelijk op een situatie worden geplakt. In het aan ‘crisis’ gewijde lemma in de International Encyclopedia of the Social Sciences uit 1968 merkte James Robinson reeds terecht op:

‘Terms that cover almost any situation are not helpful in analysis that emphasizes variables and the relations among variables. If many different kinds of situations are labeled crises, then the factor becomes a constant…’.

(6)

im-mers serieus worden genomen, in het centrum van de wereld staan. Hij neemt vooral zichzelf hoogst serieus. Overkomt hem iets, dan is dat vanzelf het ergst denkbare. Een ‘crisis’ is dan snel gecreëerd… Voor de lezer van dit papieren blad wil ik toch graag wat ‘stof’ wegblazen om te bezien of de huidige tijd in historisch perspectief wel zo’n periode van uitzon-derlijke crises is. Ik stip kort drie typen crisis aan, in oplopende mate van ernst: kabinetscrises, de econo-mische crisis, en ten slotte crises die de vrede op het spel (kunnen) zetten.

Of kabinetscrises vaker voorkomen dan vroeger is maar zeer de vraag. Het hangt ervan af met welke periode wij gaan vergelijken. De jaren tachtig en ne-gentig van de twintigste eeuw waren wat dat betreft in Nederland tamelijk stabiel. Vergeleken daarmee zijn de recente jaren instabiel. Maar in de periode 1958-1977 deden zich vrij veel kabinetscrises voor. Of wat te denken van het Interbellum? Slechts twee kabinetten zaten toen een rit van vier jaar uit. Co-lijn, in veler ogen (in ieder geval die van zijn eigen antirevolutionaire achterban) een stabiele stuurman op woelige baren, was in dit opzicht een brekebeen. Drie van zijn vijf kabinetten hielden het maar twee jaar uit. En de andere twee? Zijn eerste kabinet viel al na een paar maanden. Zijn vijfde viel op de twee-de dag van het twee-debat in twee-de Tweetwee-de Kamer over twee-de regeringsverklaring…

Wezenlijker is de vraag of het wankelen dan wel de val van een kabinet ernstig genoeg is om tot ‘cri-sis’ te worden bestempeld. De ‘kerstcri‘cri-sis’ van drie maanden geleden, waarin het kabinet overigens (moeiteloos?) overeind bleef, moge een voorbeeld zijn. We zagen veel kippendrift op het Binnenhof. Maar de gemiddelde burger dacht: ‘waar gáát dit over?’. Zijn de politici hier niet vooral met elkaar en met zichzelf bezig, in plaats van met reële proble-men in het land?

Hoe rampzalig is het eigenlijk als een kabinet valt? Dat kan natuurlijk een persoonlijk drama voor een minister zijn, maar is het land dan in crisis? Bel-gië heeft het nog niet zo lang geleden anderhalf jaar lang zonder kabinet moeten stellen, maar in die tijd ging het leven in het land zijn gewone gang. Als libe-raal kun je je zelfs afvragen of het, tenzij er een échte crisissituatie is (het land op de rand van oorlog staat, bijvoorbeeld) niet heel zegenrijk is om het een tijdje zonder ‘missionair’ kabinet te stellen. Het meeste beleid van politici bestaat namelijk uit het maken van meer regels; het schrappen van regels is

uitzon-dering. En méér regels maken een land in liberale ogen zelden beter.

(7)

maart 2015 (1) Help, een crisis! 5 Voor de Nederlanders die de pech hadden

afgelo-pen zomer de verkeerde MH17 vlucht te hebben genomen, en voor hun nabestaanden, is het neer-halen van hun vliegtuig natuurlijk een afschuwelijke gebeurtenis. Het echte probleem in de Oekraïne is echter dat Rusland de Krim rücksichtlos heeft inge-pikt en dat de wereld daarin stilzwijgend berust en voorts dat Poetin in het Oosten oorlogsvuur blijft opstoken terwijl het Westen zichtbaar ongemakke-lijk en slechts met tegenzin tot (tijdeongemakke-lijke?) sancties is overgegaan.

Bij alle persoonlijke leed, ook onder slachtoffers die buiten ons zicht vallen, is de schaal in historisch perspectief echter beperkt. Ga een eeuw terug: in 1915 was Europa in de Eerste Wereldoorlog ver-wikkeld, een miljoenenslachting. Ga twee eeuwen terug, en Europa was net aan het bijkomen van de Napoleontische oorlogen, met nog één bloedige veldslag bij Waterloo voor de boeg. Alleen al tijdens Napoleons veldtocht naar Moskou in 1812 zijn meer dan een half miljoen soldaten van de Grande

Armee in gruwelijke omstandigheden omgekomen,

waaronder 15.000 Nederlanders (op een bevolking die één-achtste van de huidige was) die gedwongen mee ten strijde waren getrokken. Drie eeuwen terug dan? Europa had net de Spaanse Successie-oorlog achter de rug, welke Nederland trouwens zijn status van grote mogendheid kostte. En 1615: Nederland bevond zich in een adempauze – het Twaalfjarig be-stand – van de strijd op eigen grondgebied om het (voort)bestaan van de jonge natie. Het was een pe-riode waarin door heel Europa godsdienstoorlogen woedden. En oorlog betekende in die tijd niet enkel verminkingen of de dood voor de soldaten op het slagveld, maar plunderingen en verkrachtingen voor de burgerbevolking. Dat hoort helaas in alle tijden bij een oorlog, maar toen was het dus ook nog sche-ring en inslag in het hart van het Europees én op het Nederlands grondgebied.

In historisch perspectief leven wij momenteel in Ne-derland, en in West-Europa, in een buitengewoon rustige, welvarende en vreedzame tijd. Dit wil niet zeggen dat er niets aan de hand is, laat staan dat er niets uit de hand zou kunnen lopen. De eurocrisis kan van het Europese integratieproject het tegendeel maken van wat voorstanders vaak betogen dat het zou zijn: het zal dan geen project van vrede blijken, maar een project van oplopende spanning en onder-linge afkeer tussen Europese volken, uiteindelijk van splijting in plaats van eenwording. Daarnaast kun-nen de vaak oncontroleerbare en in de ogen van veel burgers ongewenste stromen aan immigranten, met daaronder nogal wat vijandig tegenover onze kern-waarden staande elementen, gevaarlijke politieke consequenties hebben én tot ernstige wrijvingen in de bevolking alsmede tot nog meer aanslagen leiden.

Last but not least kan een Europa dat ontwend is

ge-raakt zichzelf te verdedigen, en dat navelstaarderig wegkijkt van problemen elders in de wereld, wel eens te laat en te zwak zijn indien de eigen veiligheid werkelijk wordt bedreigd. Indien Europese landen zich in de tussentijd alleen maar afzetten tegen de Verenigde Staten omdat dit land wel een wereldwij-de blik heeft behouwereldwij-den en ook bereid is vuile han-den te maken, zetten zij de Amerikaanse bereidheid ons nog eens te hulp te schieten op het spel.

Dát zijn enkele van de grote crises die ons zou-den kunnen raken en ontwrichten. Vooralsnog is dat echter niet waaraan burgers en politici die kla-gen over onze uitzonderlijke crisistijd denken. Cri-sis…, hoe zullen de West-Europeanen reageren als er dadelijk echt een toeslaat?

Dr. P.G.C. van Schie is historicus. Hij is directeur van de TeldersStichting en lid van de redactie van Liberaal

(8)

DE CRISIS VAN DE LIBERAAL-DEMOCRATISCHE

INTERNATIONALE ORDE

– Ruud van Dijk –

R

L

Dat er momenteel crises in de wereld zijn, is wel duidelijk; maar is de wereld ook in crisis? Proble-men, zelfs confrontaties, zijn constanten in de in-ternationale betrekkingen. Hoe ernstig is de situatie in 2015? Is het internationale systeem zoals dat na 1945 is opgebouwd bezig te desintegreren? Hoe kunnen we hierover vanuit historisch perspectief nadenken?

Cuba 1962; juli 1914

Voor historici van de internationale betrekkingen is de Cuba Crisis van 1962 de moeder van alle inter-nationale crises sinds 1945. Dat is omdat het een dubbele crisis was: een acute politieke confrontatie binnen een instabiel internationaal systeem.

Op het Caribische eiland was de Sovjetunie van Nikita Chroesjtsjov in de zomer van 1962 met goedkeuring van de Cubaanse leider Fidel Castro in het geheim begonnen met het plaatsen van raket-ten voor de korte en middenlange afstand, voorzien van kernkoppen. Deze raketten bedreigden het grondgebied van de Verenigde Staten zoals dat tot die tijd nog niet kwetsbaar was geweest voor Sovjet-kernwapens. Tot het begin van de jaren ‘60 had de VS een zodanig overwicht in de kernwapenwedloop dat militaire plannenmakers het mogelijk achtten met een zogenaamde ‘first strike’ praktisch het hele Sovjet-kernwapenarsenaal uit te schakelen. Het was een van Chroesjtsjovs bedoelingen in 1962 om dat Amerikaanse overwicht grotendeels teniet te doen, en zo de Amerikanen te dwingen te onderhandelen over essentiële zaken voor zijn eigen agenda – zoals het gedeelde Berlijn, waar zich een irritant stukje Westen bevond, vrij en welvarend, midden in com-munistisch Oost-Duitsland.

Berlijn was ook nadrukkelijk aanwezig in de discussies die President Kennedy met zijn adviseurs voerde na ontdekking van de raketten en de publie-kelijke Amerikaanse eis tot terugtrekking ervan. Als de zaken rond het Caribische eiland escaleerden, bijvoorbeeld omdat de VS met militaire middelen

probeerde de Sovjet-raketten onschadelijk te maken, dan zou Moskou waarschijnlijk in Berlijn de zwakke Westerse posities aanvallen. Daarop, vreesde Wa-shington, zou het Westerse bondgenootschap dan weer moeten reageren, waarna de zaken snel tot een kernoorlog in Europa (en elders) konden escaleren. In de woorden van een bezorgde Chroesjtsjov, toen hij begreep wat zijn blufpoker in gang had gezet: ‘dit kan op een grote oorlog uitlopen.’

Deze angst werd tijdens de confrontatie eind ok-tober 1962 snel groter door een serie kleine inciden-ten die, besefinciden-ten beide leiders, uit de hand konden lopen – juist omdat er in een crisissituatie vaak geen tijd is voor een kalme afweging op topniveau van de voors en tegens van een bepaalde actie.

De Cuba Crisis was een echte crisis, kortom, omdat er reëel gevaar was voor een wereldwijde kernoorlog waarin miljoenen mensen het leven zou-den laten, tientallen stezou-den in Oost en West met de grond gelijk gemaakt werden, en waardoor uiteinde-lijk wellicht ook de gevreesde nucleaire winter zou intreden veroorzaakt door massale ‘fall out’.

Is dat de enige definitie van een crisis in de inter-nationale betrekkingen: ‘kan tot een allesvernietigen-de kernoorlog leiallesvernietigen-den’? Het gevaar van een conventio-nele oorlog is natuurlijk al meer dan voldoende, zoals de wereld ervoer in de zomer van 1914. De ‘juli-crisis’ was een grote internationale impasse waarbij de stij-dende partijen steeds hoger inzetten. En, in tegenstel-ling tot een kleine have eeuw later rond Cuba, men kwam er niet uit. Het falen van politici en diploma-ten leidde tot een grote oorlog.

(9)

maart 2015 (1) De crisis van de liberaal-democratische internationale orde 7 Zo leidde de Great War van 1914-1918 – en de

gebrekkige manier waarop de deelnemers na afloop met elkaar verder probeerden te leven – uiteinde-lijk tot een nieuwe crisis. Dat was niet direct een acute politieke crisis, zoals in oktober 1962 of juli 1914, meer een ‘systeemcrisis’ in de gedaante van een diepe, wereldwijde economische depressie. Deze economische crisis – zelf het gevolg van het onvol-maakte herbegin na 1918 – versmalde in de nodige landen het politieke midden, gaf extremisten kan-sen die ze anders niet gekregen zouden hebben, en leidde uiteindelijk tot het soort politieke crises waar-tegen de bestaande internationale orde niet bestand was. Een nieuwe, nog grotere oorlog was uiteinde-lijk het gevolg.

De Koude Oorlog als instabiele orde

Chroesjtsjov was de hoofdschuldige bij de Cuba Crisis omdat hij in 1962 de beslissing nam nieuwe kernraketten op Cuba te stationeren. Maar de door de CIA georganiseerde aanval op zijn bondgenoot Castro het jaar ervoor (de Varkensbaai operatie) was eveneens een belangrijke factor, samen met de ver-wachting dat de VS nog eens zou proberen het Cas-tro regime omver te werpen. In de steeds belangrijker wordende Derde Wereld waren er meer landen die voor het communisme kozen, en de verdediging van een bondgenoot als Castro was voor Moskou daarom essentieel in de wereldwijde rivaliteit met het kapita-listische Westen. En er was dus die Amerikaanse voor-sprong in de kernwapenwedloop. Die wapenwedloop wilde Chroesjtsjov afremmen, omdat het moeizaam functionerende Sovjetsysteem investeringen in de ci-viele economie veel beter kon gebruiken. Ook daar bestond een gebrek aan evenwicht: de Westerse eco-nomieën werkten veel beter dan die van communisti-sche staten. Om de Cuba Crisis te verklaren moet je er dus ook oog voor hebben dat de Koude Oorlog als geheel een instabiel systeem was, een internationale orde in een staat van permanente crisis.

Kernwapens waren in dit geval behalve onderdeel van de oorzaak ook mede-verantwoordelijk voor de vreedzame oplossing van de crisis. Want het besef dat ze de greep op de ontwikkelingen aan het ver-liezen waren – de angst voor het uitbreken van een kernoorlog terwijl niemand deze zocht – dreef Ken-nedy en Chroesjtsjov uiteindelijk betrekkelijk snel naar een compromis waarmee beide kanten konden leven. En de ervaring met de Cuba Crisis, die herin-nering bij beide partijen aan die keer dat het bijna echt fout was gegaan, droeg in de jaren erna bij aan

een zekere stabilisering van het Koude Oorlogs-systeem. Er kwamen afspraken over wapenbeheer-sing en non-proliferatie, er kwam zelfs een bredere ‘détente’ die zich in theorie ook moest uitstrekken tot een gezamenlijke aanpak van crisissituaties el-ders in de wereld. Deze periode van ontspanning was overigens geen lang leven beschoren. Dankzij de wapenwedloop, competitie in de Derde Wereld, en vooral het feit dat de wereld te klein was voor twee universalistische ideologieën, begon eind jaren ‘70 een nieuwe periode van acute, politieke crises. Deze waren minder gevaarlijk dan ‘1962’, maar de wereld begon pas stabieler te worden, zo leek het, nadat, onder Michail Gorbatsjov, de Sovjetunie zich begon terug te trekken uit de Koude Oorlog. Een decennium eerder was communistisch China zich al gaan richten op de door de VS gedomineerde liberaal-democratische internationale orde, toen het onder leiding van Deng Xiao Ping niet alleen diplo-matieke betrekkingen aanknoopte met Washington, maar ook in zowel het economische beleid als de buitenlandse politiek afscheid begon te nemen van het communisme.

Pax Americana

Rond 1990 was de Westerse liberaal-democratische internationale orde het enig overgebleven mecha-nisme voor het voorkomen of beheersen van in-ternationale crises. Toen Saddam Hoessein dat jaar Koeweit bezette, sprak de Amerikaanse president George H.W. Bush over een beslissend moment bij het inrichten van een ‘new world order’. Als deze cri-sis door de internationale gemeenschap gezamenlijk en met goedkeuring van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aangepakt zou worden, verklaarde Bush, dan zou de juiste toon zijn gezet voor het in-ternationaal samenleven in het tijdperk van na de Koude Oorlog.

De operatie tegen Saddam was zowel militair als diplomatiek een succes (zij het niet zonder losse ein-den) en het internationale systeem waarmee we het in 2015 nog altijd moeten doen leek inderdaad kan-sen te bieden op meer stabiliteit dan waaraan de we-reld in de voorafgaande eeuw gewend was geraakt.

(10)

machtigste land ter wereld, moest zijn verantwoorde-lijkheid nadrukkelijker en consequenter nemen, von-den deze leiders. Amerikaanse beleidsmakers tijvon-dens de Tweede Wereldoorlog begrepen dat het gebrek aan Amerikaans leiderschap na de Great War economisch herstel had ondermijnd en een nieuw politiek begin bemoeilijkt. Uiteindelijk bedreigden de politieke cri-ses die voortkwamen uit de systeemcrisis van de jaren ‘20 en ‘30 ook de Amerikaanse belangen. Juist ook bezien vanuit Amerikaans perspectief was het daarom noodzaak dat ‘s-werelds rijkste en machtigste land in-ternationaal het voortouw ging nemen.

Tijdens de oorlog namen de Amerikanen daarom het initiatief om instellingen op te richten waarmee internationale stabiliteit kansrijker dan voorheen kon worden bevorderd. Er kwam een po-litieke institutionele architectuur, gebaseerd op de Verenigde Naties; en een financieel-economische, het zogenaamde Bretton-Woods systeem met het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank als hoofdpilaren. Amerika speelde bij alles een lei-dende rol. De politiek-ideëele orientatie was geba-seerd op Roosevelts binnenlandse hervormingen onder de New Deal, en de nieuwe internationale institutionele architectuur was ook bedoeld om het Amerikaanse model over de wereld te verspreiden. Alleen zo kon Amerika’s permanente betrokkenheid aan de kiezer worden verkocht. Het systeem werd na 1945 uitgebouwd, via bondgenootschappen als de NAVO, instellingen als GATT-WHO, clubs als de G-7; en het werd in zekere zin op regionaal ni-veau gekopieerd, zoals bij de Europese integratie. Internationale normen, zoals respect voor mensen-rechten, of nucleaire non-proliferatie, begonnen er gaandeweg ook deel van uit te maken.

Door de opkomst van de Koude Oorlog gold wat wel de Pax Americana is genoemd slechts voor dat deel van de wereld dat zich openstelde voor Westerse invloed, en hij profiteerde ook van nega-tieve bindingskrachten, met name de noodzaak om uitbreiding van Sovjet- of communistische invloed in te dammen. Met die Sovjetunie werd overigens tijdens vrijwel de hele Koude Oorlog diplomatiek contact onderhouden, onder meer binnen de VN. Helemaal los van de Pax Americana stonden Mos-kou en zijn bondgenoten daarom ook niet.

Globalisering

In de jaren ‘70 begon de Pax Americana onder in-vloed van groeiende wereldwijde integratie (‘globa-lisering’) te veranderen. Terwijl Westerse concepten

als vrije markten, openheid, individuele vrijheid opgang deden, verminderde de macht van nationale overheden en internationale instellingen om globale processen te sturen. Het evenwicht tussen, aan de ene kant, vrij verkeer van geld, goederen, personen, en ideeën, en, aan de andere kant, het belang van een harmonieuze, legitieme, en ordelijke gang van zaken in de wereld bewaakt door nationale over-heden en internationale instellingen verschoof ten gunste van liberalisering.

Onderdeel van die liberalisering was ook de op-komst van zogenaamde transnationale spelers, groe-pen of individuen die, onafhankelijk van nationale overheden en gericht op specifieke thema’s, invloed probeerden uit te oefenen. Een goed voorbeeld is een organisatie als Amnesty International, die zich inzette voor fundamentele rechten van de mens en daarvoor grote aantallen mensen wist te mobilise-ren. Activiteiten van groepen als Amnesty konden niet genegeerd worden in een wereld waarin landen steeds meer onderling verbonden en afhankelijk werden. Staten die mensenrechten schonden voel-den de druk, ook omdat Westerse regeringen hun beleid op dit gebied aanpasten onder invloed van transnationaal activisme.

Ook de VS moest zich aanpassen. Tenslotte had Washington er in de strijd tegen het communisme nogal eens voor gekozen samen te werken met on-appetijtelijke dictaturen. Amerikaanse interventies in de Derde Wereld hadden de eigen belangen in de strijd met de Sovjetunie vaak boven die van de lokale bevolking gesteld, en ze verschilden daardoor in de ogen van die bevolking niet wezenlijk van het Europese kolonialisme. Die poging om het eigen optreden meer in overeenstemming te brengen met mondiale normen en de eigen uitgangsprincipes was een moeilijk proces, want geo-politieke realiteiten bleven een belangrijke factor in de internationale politiek. De Sovjetunie – een reus op lemen voeten – kreeg bijvoorbeeld wel steeds meer kritiek op de manier waarop het de eigen bevolking behandelde, het opkomende China veel minder. Voor een stabie-le en duurzame internationastabie-le orde zijn zowel macht als legitimiteit nodig, maar het evenwicht tussen de twee is nooit eenvoudig te vinden.

(11)

maart 2015 (1) De crisis van de liberaal-democratische internationale orde 9 bijvoorbeeld in Azië in 1997 – werden bestreden.

Ook nu trokken de Amerikanen, en vele ande-ren, lessen uit de voorafgaande periode: de Pax

Ame-ricana had zich niet alleen staande weten te houden

tegen het collectivistische alternatief, het had ook getoond zich aan veranderende omstandigheden te kunnen aanpassen, in staat te zijn zichzelf in reac-tie op druk vanuit civil society te hervormen. Ook al bleef dat een work in progress, het had in de ogen van mensen wereldwijd bestaansrecht behouden. Het bood de beste kans om stabiliteit in het nieuwe tijdperk te bevorderen; om systeemcrises, die op hun beurt tot acute politieke crises konden leiden, te voorkomen.

Er waren onder de Pax Americana concrete me-chanismen gecreëerd – en in de praktijk getest – om politieke en economische problemen aan te pakken met deelname van de meeste belanghebbenden. Juist daarom ook, vanwege de legitimiteit van het systeem, werd de liberaal-democratische orde rich-tinggevend na 1990.

Het systeem werd verder uitgebouwd, bijvoor-beeld met de oprichting van het Internationale Strafhof, maar ook via het lidmaatschap van China in de Wereld Handels Organisatie, of de toetreding tot de NAVO en EU van de nodige ex-leden van het Warschau Pact. En die politieke crises op de Balkan, en financiële in Mexico, Azië, en Rusland, werden er dus mee ingedamd, alles onder Amerikaanse leiding.

Ons 9/11 tijdperk

En toen kwam 9/11. De Al Qaeda aanvallen op New York en Washington waren behalve een mas-samoord op duizenden onschuldige burgers ook ‘blowback’: ze kwamen onder meer voort uit de VS interventie in Koeweit in 1990-‘91, de Afghanistan oorlog van de jaren ‘80, de interventies in de Derde Wereld door de grote mogendheden tijdens de Kou-de Oorlog. Ze kwamen voort uit internationale ont-wikkelingen die de meeste mensen in de euforie over het einde van de Koude Oorlog uit het oog hadden verloren, maar die wel degelijk deel uitmaakten van het verhaal.

Westerse moderniseringsmodellen – liberale democratie, socialisme – komend bovenop de erva-ring met Europees imperialisme, hadden juist in de nodige Islamitische landen gefaald na 1945, en als alternatief waren vanaf ongeveer 1970 radicale vor-men van politieke Islam opgekovor-men. Vertegenwoor-digers zetten zich behalve tegen buitenstaanders ook af tegen de eigen corrupte, dictatoriale regimes, juist

ook omdat deze banden onderhielden met buiten-staanders zoals de VS. Instabiliteit en geweld waren het gevolg, soms met desastreuze gevolgen voor de politieke en territoriale integriteit van staten. Anders gezegd, de wisselwerking tussen dekoloni-satie, Koude Oorlog, en globalisering creëerde zo-genaamde ‘failed states’ (bijvoorbeeld Afghanistan) en daarbinnen hadden transnationale extremistische groepen zoals Al Qaeda vrij spel. De door Amerika aangevoerde liberaal-democratische internationale orde werkte niet voor iedereen; de op Westerse leest geschoeide globalisering werd niet door iedereen on-voorwaardelijk verwelkomd, integendeel.

De Amerikaanse reactie op 9/11 was escalatie. Onder George W. Bush zocht Washington in de eerste plaats naar militaire oplossingen, maar vooral met de invasie van Irak gooide het daarmee olie op het vuur. De manier waarop de VS na 2001 de zoge-naamde ‘War on Terror’ voerde (Guantanamo) ging ook nog eens in tegen de eigen normen en waarden. Daarmee werd niet alleen het morele gezag van de centrale mogendheid in het internationale systeem ondermijnd, maar ook de legitimiteit van de hele liberaal-democratische orde. Binnen de VS nam daarbovenop de steun voor een activistische buiten-landse politiek af. Met de desintegratie van Syrië en Irak en de opkomst van onder meer ISIS is het de laatste tijd van kwaad tot erger gegaan.

Een nieuwe systeemcrisis

Staten zoals Rusland, China, en Iran, die zich maar heel voorwaardelijk voegen naar de bestaande in-ternationale orde, zijn niet ons grootste probleem. Iran blijft met het Westen in gesprek over het eigen nucleaire programma. Rusland speelt in die gesprek-ken een constructieve rol en China blijft binnen or-ganisaties als de VN, de G-20, of de WHO serieus meepraten. Alle hebben ze een hoop te verliezen bij een desintegratie van het huidige systeem.

(12)

Groepen als deze verzetten zich niet alleen tegen globalisering, tegen de verspreiding van op Wes-terse leest geschoeide instellingen en praktijken, ze maken ook gebruik van wereldwijde financiële en criminele netwerken, van moderne communicatie-mogelijkheden om hun activiteiten te ontplooien. En omdat de greep van staten en internationale samenwerkingsverbanden op wereldomspannende stromen van geld, personen, goederen, en ideeën beperkt is, hebben transnationale terroristen legio mogelijkheden om zich te handhaven. Wat daarbij helpt is dus ook dat ze niet gehouden zijn mensen een aantrekkelijk toekomstperspectief te bieden, al-thans niet op de korte termijn. Op de korte termijn gaat het erom macht te verwerven, en die van hun vijanden te ondermijnen.

Een grote oorlog in de traditionele zin van het woord (1914-1918; 1939-1945) is vandaag de dag niet onze grootste zorg – al zijn bijvoorbeeld de con-flicten tussen China en zijn diverse buren (op hun beurt verbonden met de VS) over allerlei eilanden in de regio, of Putins houding tegenover de oude invloedssfeer in Europa, wel degelijk gevaarlijk.

Het gevaar is ook niet direct een nieuwe grote aanval op een Westerse stad, zoals op 11 september 2001 (al bestaat dat gevaar zeker wel). Hoe vreemd het ook mag klinken in het licht van de recente aan-slagen in Parijs, het gaat in de strijd met transnati-onaal Islamitisch terrorisme niet in de eerste plaats om ons. Door bijvoorbeeld de strijd met ISIS zo te definiëren lopen we het risico deze groep, en hun medestanders in het Westen, in de kaart te spelen. Het wordt vaak aangehaald: het hoofddoel van de extremisten is een nieuw kalifaat in de regio’s waar de Islam traditioneel toonaangevend is geweest. Daarvoor moet buitenlandse invloed wel verbannen worden, maar de meeste slachtoffers van Islamiti-sche terroristen leven in IslamitiIslamiti-sche landen, en dan vooral failed states.

De systeemcrisis van onze tijd zit hem in de groei-ende instabiliteit in een steeds groter deel van de we-reld; in de groei van het aantal failed states en de ogen-schijnlijke onmacht van de rest van de wereld daar iets aan te doen. Vroeger (een jaar of tien geleden) had je Afghanistan en Somalië, nu kan de lijst uitge-breid worden met Jemen, Zuid-Soedan, Libië, Syrië, en Irak, en in de toekomst kunnen daar bijvoorbeeld Pakistan en Nigeria bijkomen. Het geweld en alle bijkomende ellende in die landen kan minder dan ooit tevoren tot de landen in kwestie worden beperkt (denk aan het vluchtelingenprobleem); globalisering

betekent ook dat de desintegratie in Noord Afrika, het Midden Oosten, en Centraal Azië iedereen aan gaat, of we nu willen of niet.

Hoe verder?

De liberaal-democratische internationale orde had twintig jaar geleden bestaansrecht omdat het legiti-miteit had, en omdat het tot handelen in staat was. De architectuur bestaat nog altijd, maar met zowel de legitimiteit als de effectiviteit is het zover bergaf-waarts gegaan dat er nu regelmatig wordt geroepen om een orde voor de eenentwintigste eeuw. De cen-trale Amerikaanse rol in het geheel lijkt sinds 2001 meer kapot gemaakt te hebben dan opgebouwd.

Heeft het systeem inderdaad gefaald? Is de chaos in Noord-Afrika, het Midden-Oosten, en Centraal Azië bewijs dat het fundamentele zwaktes in zich droeg, in het bijzonder een falen om voor de be-volkingen van deze regio’s voldoende toekomstper-spectief te bieden? Is met Amerika’s verzwakking de essentiële component verdwenen?

In vergelijking met de uitdagingen waar we in de wereld in 2015 mee worden geconfronteerd, lijkt de Cuba Crisis van 1962 een betrekkelijk overzichtelijk en beheersbaar probleem. Toch zou het verkeerd zijn om het internationale systeem zoals dat sinds 1945 is op- en uitgebouwd als afgedaan te beschouwen. Een alternatief is zo een-twee-drie niet voorhanden, en daarbij biedt het voor veel internationale crises nog altijd de fora, mechanismen, en – inderdaad – staat van dienst om tot oplossingen te komen. Ook is het veel te vroeg om de Verenigde Staten als spil van het systeem af te schrijven.

Het is moeilijk te zien hoe multilateraal optre-den onder leiderschap van de Verenigde Staten de huidige problemen de baas kan worden; maar nog moeilijker is het om een kansrijker alternatief te zien voor een aanpak via het diverse instrumentarium van het bestaande internationale systeem met een centrale rol voor Washington. Roeien met de riemen die we hebben moet het uitgangspunt zijn voor elke poging de huidige chaos in te dammen en juist ook voor de meest getroffen gebieden toekomstperspec-tief te creëren. Ondanks de groeiende crisis en de dreiging van meer dood en verderf hebben we nog altijd veel te verliezen bij het huidige systeem.

(13)

11 maart 2015 (1)

De afgelopen jaren zijn kopstukken uit de Nederlandse politiek uitgenodigd om tijdens de jaar-lijkse Kerdijk-lezing op inspirerende wijze hun visie op de toekomst uiteen te zetten. Na Job Cohen, Alexander Pechtold en Sybrand van Haersma Buma werd de lezing in 2014 verzorgd door minister-president Mark Rutte. De vier lezingen zijn in dit boekje voor het eerst gebundeld.

De erven Kerdijk. Cohen, Pechtold, Buma & Rutte over Nederland.

Boom Juridische Uitgevers, 78 pagina’s Te koop in de boekhandel voor € 19,95

Telders

Stichting

omdat kennis ertoe doet

(14)

OVER CRISIS, REVOLUTIE EN VOORUITGANG

– Raoul Gervais –

R

L

Inleiding

Is een crisis altijd negatief? Toen in 2008 de eco-nomische crisis uitbrak konden sommigen, in het bijzonder zelfhulpgoeroes, het niet nalaten op te merken dat de Chinese karakters voor ‘crisis’ ook ‘mogelijkheid’ of ‘kans’ kunnen betekenen. Hieruit zouden we kunnen leren dat Chinezen positiever in het leven staan, een voorbeeld dat in het Westen na-volging zou verdienen. Ik weet niet of deze bewering vanuit Sinologisch oogpunt houdbaar is. Maar stel dat het waar is, dan zie ik niet in waarom we niet evengoed de conclusie zouden kunnen trekken dat Chinezen juist negatiever zijn dan wij. De gedachte lijkt te zijn dat waar wij een crisis zien, de Chinezen een kans zien, maar we kunnen net zo goed volhou-den dat waar wij een kans zien, die arme Chinezen juist een crisis zien. Filosofisch gezien zijn deze twee opties van gelijk gewicht, en is het nogal arbitrair om de nadruk op één van de twee te leggen.

In plaats van ons op dit soort borreltafelpraat te verlaten doen we er wellicht verstandig aan het begrip crisis eens aan een filosofische analyse te on-derwerpen. De uitkomst van een dergelijke analyse zal, zoals dat in de filosofie nu eenmaal gaat, geen eenduidig antwoord op de gestelde vraag zijn, maar wellicht levert het enkele nieuwe inzichten op die de zelfhulpgoeroes over het hoofd hebben gezien.

‘Crisis’ is geen eenduidig begrip, zoveel zou zelfs bij een oppervlakkige lezing van de andere bijdra-gen aan dit nummer van Liberaal Reveil duidelijk moeten zijn. Er zijn bestuurscrises, veiligheidscrises en diplomatieke crises. De toestand die we crisis noemen kan zich kennelijk voordoen op het niveau van staten, organisaties, individuen en zelfs binnen individuen (denk aan een geloofscrisis). Bovendien, nu we zo vermetel zijn geweest om een crisis als een toestand te karakteriseren dient zich een nieu-we verscheidenheid aan. Betreft het een toestand in de werkelijkheid buiten ons, of betreft het een psychologische of emotionele toestand waarin zij zelf verkeren? De eerste mogelijkheid lijkt plausibel wanneer we het hebben over de oliecrisis, de tweede lijkt van toepassing in het geval van een geloofscrisis, maar hoe zit het met een veiligheidscrisis? Wordt de

wereld werkelijk onveiliger, of worden wij gewoon banger?

Stuk voor stuk netelige kwesties, maar gelukkig lijken er wel een aantal verbanden te bestaan tus-sen de verschillende invullingen die hierboven be-sproken werden. Ten eerste is er het element van een

tekort. Dit is evident wanneer het gaat om een

voed-sel-, olie- of geloofscrisis, maar ook een veiligheids-crisis zou in deze termen uitgelegd kunnen worden. Ten tweede heeft het begrip een negatieve lading. Het betreft een instabiele toestand, één die spoedig zou kunnen leiden tot een belangrijke verandering – een verandering ten kwade, wel te verstaan. Het ge-voel bekruipt ons dat er een ramp staat te gebeuren. Echter, deze ramp is niet onafwendbaar. Het begrip crisis krijgt hier het karakter van een imperatief: het is zaak om nu tot actie over te gaan, voordat de si-tuatie zich volledig aan onze controle onttrekt. De milieucrisis en de Cuba-crisis zijn voor de hand lig-gende voorbeelden.

Toch dekt dit idee van de crisis als negatief om-slagpunt maar ten dele de lading. Wie het Griekse woord krisis in een woordenboek opzoekt, vindt in eerste instantie betekenissen als ‘onderscheid’, ‘uit-spraak’, ‘juridisch oordeel’ en, in tegenstelling tot de crisis als omslagpunt, ook ‘afloop’. Het lijkt alsof, in ieder geval voor de oude Grieken, een crisis niet altijd negatief is. In wat volgt zullen we enkele be-kende toepassingen van het begrip crisis op de filo-sofie, de wetenschap, en de samenleving onder de loep nemen, om zo vat te krijgen op de vraag of, en zo ja hoe, een crisis ook positief kan uitpakken.

De Pyrrhoonse crisis

Laten we om te beginnen het begrip crisis eens be-schouwen in de context van de filosofie (hier is het wel zaak om een filosofische beschouwing over het begrip crisis niet te verwarren met een crisis in de filosofie: deze tekst is een voorbeeld van het eerste en in dienst daarvan komen we nu te spreken over het tweede).

Denk hierbij aan de zogenaamde Pyrrhoonse

crisis, vernoemd naar Pyrrho van Elis, een van de

(15)

maart 2015 (1) Over crisis, revolutie en vooruitgang 13 Oudheid. Dit betrof een periode van grote

intel-lectuele beroering in de vroegmoderne filosofie en wetenschap, met name in het Frankrijk van de ze-ventiende eeuw. Filosofen als Montaigne grepen te-rug op het werk van de antieke sceptici zoals Pyrrho en Sextus Empiricus, precies in de periode waarin de zekerheden van het oude Aristotelisch wereld-beeld, met zijn van essenties doortrokken werkelijk-heid waarin alles naar zijn natuurlijke plaats streeft, door de wetenschappelijke revolutie moest concur-reren met een mechanistisch wereldbeeld van bot-sende deeltjes en elkaar aantrekkende en afstotende lichamen. Voeg toe de in deze periode nog hevige naweeën van de Reformatie en de copernicaanse uitdaging aan het adres van het oude geocentrische wereldbeeld, en het valt makkelijk te begrijpen dat de herintroductie van het scepticisme, dat de mo-gelijkheid van kennis überhaupt in twijfel trok en door velen gezien als een opstap naar atheïsme, het karakter van het debat over kennis en wetenschap alleen maar verhevigde.

Twee aspecten maakten de Pyrrhoonse crisis zo ingrijpend. Ten eerste zaaide zij zowel op objectniveau als op metaniveau onenigheid. Men was het niet al-leen oneens over de vraag of en zo ja hoe wetenschap-pelijke en filosofische kennis mogelijk was, maar ook over de methode om tot het antwoord op die vraag te komen. Ten tweede was het bereik ervan, dat wil zeggen het domein van kennis dat door de sceptische argumentatie ondermijnd werd, zeer groot. Het be-trof niet alleen wetenschappelijke, empirische kennis, maar ook kennis van de wiskunde, van de eigen iden-titeit en van het bestaan van de buitenwereld.

Inderdaad laat het begrip crisis, althans waar het de filosofie betreft, zich goed begrijpen als een permanente staat van ontreddering. Veel filosofische problemen, denk aan het lichaam-geest probleem, of de tegenstelling tussen vrije wil en determinisme, lijken eeuwig te zijn. Ze spelen sinds de Oudheid en zijn nooit opgelost op een manier die voor alle par-tijen aanvaardbaar is. Het onvermogen van filosofen om een bewijs voor het bestaan van de buitenwereld te leveren noemde Kant, in het voorwoord tot de tweede uitgave van de Kritik der reinen Vernuft het ‘schandaal van de filosofie’.

Thomas Kuhn over crises

Toch is deze voorstelling van zaken wellicht te som-ber. Kant maakte de bovengenoemde opmerking bij het vergelijken van de filosofie en de weten-schap. Waar hij in de filosofie nauwelijks

vooruit-gang bespeurde, was het met de ontwikkelingen in de wetenschap juist hard gegaan in de zeventiende en achttiende eeuw (dit is ook de periode dat men filosofie en wetenschap voor het eerst als aparte dis-ciplines gaat beschouwen). Is het mogelijk dat in de wetenschap crises juist vruchtbaar zijn? Was de Pyr-rhoonse crisis positief?

Sommigen beantwoorden die laatste vraag be-vestigend. De filosoof Richard Popkin uit Amerika (het land van de onbegrensde crises), ziet in de Pyr-rhoonse crisis zelfs de voedingsbodem voor de ge-boorte van het moderne denken: ‘The occurrence of

Montaigne’s revitalization of the Phyrrhonism of Sex-tus Empiricus, coming at a time when the intellectual world of the sixteenth century was collapsing, made the ‘nouveau Pyrrhonisme’ of Montaigne […] one of the crucial forces in the formation of modern thought. By extending the implicit skeptical tendencies of the Ref-ormation crisis, the humanistic crisis, and the scien-tific crisis, into a total crise pyrrhonienne, Montaigne’s genial Apologie became the coup de grâce to an entire intellectual world. It was also the womb of modern thought, in that it led to the attempt either to refute the new Pyrrhonism, or to find a way of living with it.’1

Het idee dat crises vruchtbaar kunnen zijn is wetenschapsfilosofen niet onbekend. In zijn The

Structure of Scientific Revolutions, een invloedrijke

(16)

doordron-gen en mee gehersenspoeld: ze werken binnen wat Kuhn een paradigma noemde. Normale wetenschap bestaat eruit lokale problemen (bijvoorbeeld incon-sistenties) in dat paradigma uit te werken, maar het paradigma zelf staat niet ter discussie.

De normale stand van zaken in de wetenschap is dat er één dominant paradigma is, en dat weten-schappers binnen dat paradigma lokale anomalieën proberen op te lossen. Alleen in uitzonderlijke perio-des worden de gedeelde aannames tot onderwerp van discussie gemaakt. Soms leiden (om uiteenlopende redenen) anomalieën tot een crisis. De anomalie wordt in steeds bredere kringen bekend en bespro-ken. Binnen de gemeenschap groeit het besef dat dit probleem wel eens niet op te lossen zou kunnen zijn binnen het heersende paradigma. Het paradigma ver-watert: men is het niet meer over alle regels eens en er zal onenigheid ontstaan over de vraag wat de belang-rijkste aannames van het vakgebied zijn.

Zulke crises kunnen volgens Kuhn op drie ma-nieren eindigen. Soms lukt het wetenschappers toch om de crisis te bezweren binnen het dominante pa-radigma – de storm was misschien hevig, maar is uiteindelijk weer gaan liggen. Soms zullen de ano-malieën ook met nieuwe theorieën van buiten het paradigma niet op te lossen zijn. In dat geval gaan de problemen op de plank voor het nageslacht, dat wel-licht met nieuwere apparatuur en betere inzichten verder kan komen. Tenslotte kan een crisis ook lei-den tot revolutie: het vervangen van één paradigma door een nieuw.

Hieruit blijkt al dat crises voor Kuhn ook kun-nen leiden tot nieuwe theorieën. Met een schat aan historische voorbeelden illustreert hij deze claim. De opkomst van de Newtoniaanse natuurkunde in de zeventiende eeuw, en kwantummechanica in de twintigste eeuw, zijn het gevolg van crises. Lavoisiers verbrandingstheorie van zuurstof werd voorafgegaan door een crisis in de tot dan toe heersende pneuma-tische scheikunde.

Kunnen we dan concluderen dat crises een bron van wetenschappelijke vooruitgang zijn? Het pro-bleem is dat om vooruitgang te meten, we moeten beschikken over gedeelde standaarden. Die stan-daarden bestaan echter alleen binnen een paradig-ma. Alleen als we het eens zijn over de belangrijkste aannames kunnen we zeggen dat een nieuwe theorie beter is dan een andere. Binnen een paradigma is er dus zeker vooruitgang mogelijk. Echter, dat is niet waar de hierboven gestelde vraag op aanstuurde. Willen we zeggen dat crises een bron van

vooruit-gang zijn, dan hebben we het over vooruitvooruit-gang van de wetenschap als zodanig, en niet louter binnen paradigma’s. Hoe zit het met de mogelijkheid van inter-paradigmatische vooruitgang?

Kuhn zelf was subtiel op dit punt. Er is vooruit-gang volgens hem, in de zin dat nieuwe theorieën beter zijn in het oplossen van lokale problemen en anomalieën dan hun voorgangers. Hij weersprak dan ook de beschuldigingen van relativisme die aan zijn adres werden geuit na het verschijnen van de

Structure.2 Echter, dit soort instrumentele

vooruit-gang is voor velen niet genoeg. De leek in het bij-zonder heeft het idee dat een nieuwe theorie niet alleen beter is dan zijn voorgangers in instrumentele zin, maar ook omdat het een betere representatie van

de werkelijkheid is. Het is deze, metafysisch beladen,

conceptie van vooruitgang die Kuhn verwerpt. Als filosoof besefte hij dat er geen eenduidige werkelijk-heid is waarmee we onze theorieën kunnen verge-lijken. Zo is volgens Kuhn de evolutie van de we-tenschap een evolutie die ons wegvoert van eerdere, door crises geplaagde wereldbeelden, maar niet een evolutie die ons ergens naartoe leidt. De analogie die hij gebruikte was die van de Darwiniaanse evo-lutie. Dit is volgens Kuhn een evolutie die vooruit-gang laat zien in de zin dat er steeds gesofisticeerdere oplossingen ontstaan voor allerlei problemen, maar

geen vooruitgang in de zin van het benaderen van

een of ander doel in de natuur.

We kunnen dus alleen ondubbelzinnig zeggen dat een crisis vooruitgang kan brengen als ze op de eerste manier eindigt: het bestaande paradigma blijft overeind. Door de crisis te overwinnen en de anoma-lieën op te lossen is het paradigma beter geworden. Dit lijkt te corresponderen met wat Popkin zegt over de Pyrrhoonse crisis: we leren ermee te leven. Re-sulteert een crisis echter in een paradigmawisseling, dan zijn ook de standaarden van vergelijking veran-derd en kunnen we slechts van vooruitgang spreken in de magere, instrumentele zin.

Van wetenschap naar maatschappij

(17)

maart 2015 (1) Over crisis, revolutie en vooruitgang 15 deze paradigmawisseling toch zeker meer gewonnen

dan gewoon een betere methode om problemen op te lossen? Vooruitgangsgeloof lijkt een constante te zijn, hoeveel wetenschapsfilosofie we er ook tegen-aan gooien.

Een soortgelijke situatie doet zich voor bij mo-rele vraagstukken. Het idee dat de beschaving voort-schrijdt, dat de invoering van het vrouwenkiesrecht, de afschaffing van de lijfeigenschap, en de erkenning van het homohuwelijk voorbeelden van vooruitgang zijn, is bijzonder hardnekkig. Toch lijkt dit idee een morele maatstaf te veronderstellen, en net als opvat-tingen over wat goede wetenschap is, zijn onze mo-rele opvattingen ook contingent. Binnen het kader of paradigma van onze maatschappelijke waarden en normen (wellicht dat we hier over Westerse opvattin-gen kunnen spreken), zijn het zeker voorbeelden van vooruitgang, maar hoe zit het daarbuiten? Hoe gaan we om met een maatschappelijke of morele crisis?

Als we Kuhns drie mogelijke uitkomsten van crises in de wetenschap voor de geest halen, valt een ding op. De tweede uitkomst, waarbij de problemen zo moeilijk zijn dat we ze voorlopig in de ijskast zet-ten, gaat hier niet op. Een maatschappelijke crisis, zoals in het bestuur of de economie, vraagt om actie.

Is het eerste antwoord mogelijk? Kunnen we bij-voorbeeld een bestuurlijke crisis de baas binnen het paradigma van onze bestaande instituties? Edmund Burke dacht van wel. In zijn Reflections on the

Revolu-tions in France maakt hij de opmerking dat als

veran-dering al nodig is, hij deze het liefst ‘zoveel mogelijk in de stijl van het gebouw zou maken’. Kan een eco-nomische crisis bezworen worden in het huidige vrije marktsysteem? Is de maatschappelijke verruwing op te lossen binnen onze geseculariseerde samenleving? Ik ben geneigd ja te antwoorden op beide vragen, maar het laat zich raden dat sommigen het daar niet mee eens zullen zijn. In ieder geval kunnen we zeggen dat als het lukt een maatschappelijke crisis binnen de bestaande maatschappelijke kaders op te lossen, dit daadwerkelijk vooruitgang behelst.

Dit is anders als we naar Kuhns derde mogelijke uitkomst van een crisis kijken: revolutie. Kunnen we maatschappelijke crises oplossen door de hele maat-schappij te veranderen? En zo ja, is er dan sprake van vooruitgang?

Het lijkt mogelijk sommige problemen op te lossen middels een revolutie. Als morele opvattin-gen grondig wijziopvattin-gen, zullen we wellicht de ver-ruwing van de omgangsvormen niet langer als een verruwing ervaren. Als we de hele overheid opnieuw

inrichten, kunnen we bestuurlijke problemen mis-schien het hoofd bieden. Veel mensen zullen echter het middel erger vinden dan de kwaal. Op de vraag of er in zulke gevallen sprake is van vooruitgang valt niet een eenduidig antwoord te geven. Hier is de vergelijking met Kuhns opvattingen over weten-schappelijke crises en revoluties bijzonder relevant. Net als intuïtief gezien de overgang van het geocen-trisch naar het heliocengeocen-trisch wereldbeeld vooruit-gang is, lijkt ook dat de bevolking van een land beter af kan zijn na een revolutie dan daarvoor (dat dit in andere gevallen niet zo is doet er niet toe). Stan-daarden waarnaar vooruitgang kan worden gemeten zijn dan bijvoorbeeld de levensstandaard, geletterd-heid, burgerrechten, etc. Het is echter de vraag of deze standaarden niet zelf al gekleurd zijn. Wie bij-voorbeeld wil beweren dat Westerse samenlevingen beter zijn dan Islamitische door zich te beroepen op mensenrechten en democratie, moet de vraag beant-woorden of dit niet bij uitstek Westerse standaarden zijn. Dat volgens Westerse maatstaven westerse sa-menlevingen het beste zijn, is natuurlijk triviaal.

Er is wel een in het oog springend verschil: op maatschappelijke ontwikkeling kun je proberen vat te krijgen, op wetenschap ligt dat minder voor de hand. Het is maar de vraag of we als overheid of sa-menleving kunnen meebepalen of een wetenschap-pelijke crisis uiteindelijk zal leiden tot een revolutie of niet. Voor beide uitkomsten geldt dat ze zich niet van bovenaf laten opleggen. Een crisis wordt binnen de bestaande kaders opgelost, of niet. Ze leidt tot een revolutie, of niet. Dat lijkt bij sommige politieke revoluties toch anders te liggen: er zijn instigators en tegenkrachten in het spel die meer vatbaar zijn voor druk van buitenaf. Wellicht dat Kuhns beschouwin-gen over crises in de wetenschap hier toch niet zo-maar toepasbaar lijken op maatschappelijke crises.

(18)

In zijn bekende her-vertelling van de Arthurlegende maakt de Engelse schrijver T. H. White, bij monde van Merlijn de tovenaar, een in dit verband veelzeg-gende vergelijking tussen twee revolutionairen, na-melijk Hitler en Jezus: ‘There was just such a man

when I was young – an Austrian who invented a new way of life and convinced himself that he was the chap to make it work […] But the things which this fellow had overlooked, my friend, was that he had a prede-cessor in the reformation business, called Jesus Christ. Perhaps we may assume that Jesus knew as much as the Austrian did about saving people. But the odd thing is that Jesus did not turn the disciples into storm troopers, burn down the Temple at Jerusalem, and fix the blame on Pontius Pilate. On the contrary, he made it clear that the business of the philosopher was to make ideas available, and not to impose them on people.’3

Geen vooruitgang? Wellicht niet. Toch lijkt het mij dat we, met Merlijn, het beschikbaar maken van

ideeën als een waardevolle bezigheid kunnen zien, vooruitgang of geen vooruitgang. Als een crisis hier-aan kan bijdragen, zoveel te beter voor die crisis. En wie weet, misschien heeft er wel nooit meer in ge-zeten.

Dr. R.R. Gervais promoveerde in mei 2013 aan de Universiteit van Gent in wetenschapsfilosofie. Sinds-dien doet hij daar onderzoek naar verklaring en cau-saliteit in de wetenschappen en is hij als universitair docent verbonden aan de Universiteit van Tilburg.

Noten:

1) R.H. Popkins, The History of Scepticism, Oxford, 2003, p. 56. 2) T.S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions, 2e editie.

Chicago, 1970, pp. 203-206.

(19)

maart 2015 (1) Waarom juist liberalen de risico-regelreflex na crises moeten weerstaan 17

WAAROM JUIST LIBERALEN DE RISICO-REGELREFLEX

NA CRISES MOETEN WEERSTAAN

– Ira Helsloot –

R

L

De valkuil van de risico-regelreflex

Crises zijn momenten waarop, om een definitie van Uri Rosenthal te parafraseren, het erom spant. De samenleving wordt geconfronteerd met een serieuze bedreiging van wat ze waardevol acht zodat de over-heid de druk ervaart om snel in actie te komen. De eerste acties zullen gericht zijn op het beheersen van de directe gevolgen van de crisis.

Naast de eerste noodzakelijke zorg voor slachtof-fers start echter doorgaans ook reflexmatig een be-stuurlijk besluitvormingsproces om maatregelen te treffen om ‘de laatste’ crisis in de toekomst te voor-komen. Kenmerkende uitspraken die dit besluitvor-mingsproces aankondigen zijn bijvoorbeeld ‘dit mag nooit meer gebeuren’ of ‘we moeten er alles aan doen om te voorkomen dat dit nog geen keer gebeurt.’ Kosten lijken dan opeens en even geen rol te mogen spelen. We spreken dan over de risico-regelreflex.

Meer precies is de risico-regelreflex de reflex om na het publiek worden van een risico (al dan niet naar aanleiding van een incident) te besluiten tot het nemen van maatregelen om het risico te vermin-deren zonder de baten en kosten van de maatrege-len bewust te wegen. Met maatregemaatrege-len worden alle soorten interventies bedoeld, dat wil zeggen zowel wet- en regelgeving als normstelling, toezicht of uit-voeringsmaatregelen. De kosten en baten kunnen zowel materieel als immaterieel zijn.A

Die reflex is kwalijk omdat zij regelmatig leidt tot het nemen van disproportionele maatregelen. Dit zijn maatregelen waarvan de baten bij nadere beschouwing duidelijk niet opwegen tegen de kosten en de bijwerkingen, of waarbij de overheid een gro-tere rol krijgt dan nodig of realiseerbaar is. Iets wat een goed liberaal natuurlijk te allen tijde zou willen voorkomen. In deze bijdrage zoom ik daarom in op

A In de afgelopen jaren is er door het programma ‘Risico’s en verantwoordelijkheden’ van het ministerie van Binnenland-se Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar de risico-regelreflex, zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ kwaliteit-en-integriteit-overheidsinstanties/verantwoord-omgaan-met-risicos.

de risico-regelreflex na crises en richt ik me op veilig-heidsbeleid dat beoogt schade en letsel te voorkomen.

Disproportioneel veiligheidsbeleid

Nog veel te vaak wordt overigens een tegenargu-ment gehanteerd om aan te geven dat bovenge-noemde rationele benadering niet ethisch zou zijn. Men betoogt dat ‘het leven het kostbaarste bezit is’ en dus niet uit te drukken is in geld. Natuurlijk kan niemand stellen dat een mens zoveel miljoen ‘waard is’. Echter, het feit dat er principieel een schaarste aan middelen bestaat en er dus altijd keuzes gemaakt (moeten) worden over de inzet van onze euro’s om mensenlevens te redden, betekent automatisch dat aan levens – impliciet – een geldwaarde wordt toe-gekend. Het ethisch tegenargument wordt dan in de praktijk ook vooral gehanteerd door betrokkenen

(20)

op een specifiek domein als argument voor meer of gelijkblijvende middelen voor dat ene domein.

Veiligheid is dé kerntaak van de overheid1

Een kracht die de risico-regelreflex in het besluit-vormingsproces op voorhand versterkt, is de ook in liberale kringen heersende overtuiging dat veiligheid dé kerntaak van de overheid is. Twee normatieve uit-gangspunten springen hierbij meteen in het oog. In de eerste plaats suggereert deze overtuiging, omdat sprake is van een kerntaak, dat veiligheid schijnbaar van een hogere orde is dan elke andere taak. In de tweede plaats suggereert de overtuiging dat veilig-heid vooral een taak is van de overveilig-heid, schijnbaar meer dan van andere partijen. Bij beide uitgangs-punten zijn kanttekeningen te plaatsen. We noemen er hier twee.

Een eerste kanttekening bij het uitgangspunt dat veiligheid van een hogere orde is dan andere taken is dat veiligheid vooral afhankelijk is van de collectieve en individuele welvaart. Het kan niet vaak genoeg gezegd worden: onze veiligheid is nog nooit zo hoog geweest als wordt uitgegaan van de enige – wat mij betreft – zinnige maatstaf daarvoor, namelijk onze gemiddelde (gezonde) levensduur. In het Westen le-ven we twee keer zo lang als 200 jaar geleden en die levensduur neemt nog steeds toe, zij het beperkt.2

Het beschouwen van ‘het gemiddelde’ miskent echter de grote verschillen die er zijn tussen hogere en lagere inkomensgroepen. Mackenbach is de eer-ste die in een klassiek geworden studie uit 1994 uitgebreid is ingegaan op de gezondheidseffecten van sociale stratificatie. Meer recente cijfers van het CBS bevestigen de uitkomst van de klassieke studie van Mackenbach: de (gezonde) levensverwachting hangt zeer sterk samen met het opleidingsniveau, dat op zijn beurt weer sterk samenhangt met het inkomensniveau. Plat gezegd: rijkere mensen leven gemiddeld 6 jaar langer dan mensen op bijstandsni-veau. Het verschil in het aantal levensjaren waarin mensen de gezondheid als goed ervaren, bedraagt zelfs gemiddeld 19 jaar.3

Om het nog eens heel duidelijk te zeggen: geld maakt misschien niet gelukkig maar wel veilig en gezond. Wie de huidige samenleving nog substan-tieel veiliger wil maken, zal daarom vooral het be-steedbaar inkomen van de lagere inkomensgroepen moeten verhogen. Meer regeldruk (bijvoorbeeld vanwege veiligheidsoverwegingen) leidt, zoals bij-voorbeeld professor John Graham als directeur van de Office voor Management and Budget (OMB)

in een hoorzitting voor het Amerikaanse congres betoogde, tot minder welvaart juist bij lagere inko-mensgroepen.4 Om een gemiddeld hogere veiligheid

te (kunnen) bewerkstelligen in Westerse maatschap-pijen is het van belang dat de (veiligheids)regeldruk op zijn minst niet meer stijgt en liever nog, waar mogelijk, daalt.

Met andere woorden, een toenemende regel-druk op het veiligheidsdomein is een zelfstandige bron van onveiligheid omdat het leidt tot minder welvaart. Geen misverstand overigens dat de hier ge-presenteerde causale relatie alleen geldt in de staart van de veiligheidscurve, dat wil zeggen boven een bepaald basisniveau aan regelgeving en investerin-gen in veiligheid: het afschaffen van riolering zal bij-voorbeeld mogelijk tot meer besteedbaar inkomen leiden maar zeker ook tot dodelijke infectieziekten. De omstandigheden van 200 jaar geleden liggen evi-dent (ver) onder dat basisniveau. De grote industri-ele ongevallen van de jaren zeventig geven aan dat ten minste het basisveiligheidsniveau voor de petro-chemische industrie toen nog niet bereikt was: meer regelgeving had toen zeker zin.

Een tweede kanttekening bij het uitgangspunt dat veiligheid vooral een taak van de overheid zou zijn volgt uit het voorgaande: de overheid is niet (meer) de primaire hoeder van veiligheid. Het voorgaande maakt immers meteen al duidelijk dat veiligheid, gegeven een bepaald basisniveau van veiligheidsre-gels, vooral een voortvloeisel van het welvaartspeil is. We weten dat de invloed van de overheid daarop beperkt is of ten minste nog onbegrepen is.

Nogmaals, geen misverstand dat een kerntaak van de overheid wel is om dat bepaalde basisniveau van veiligheid te garanderen. Beneden dat basisni-veau gelden de opmerkingen hierboven niet. Daar-om hebben de overheden in ontwikkelingslanden nog een belangrijke regulerende functie.

De veiligheidsopgave die daarmee wat mij be-treft ‘openstaat’ is enerzijds het vinden van slimme veiligheidsmaatregelen die kosteneffectief zijn en anderzijds een continue screening van bestaand vei-ligheidsbeleid om te bekijken of deze niet dispro-portioneel is (geworden) en daarmee leidt tot een vermindering van veiligheid.

Voorbeelden van disproportioneel veiligheidsbeleid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

woorden is het ons geloof dat net zoals bij de na- tuurwetenschappen het in de sociale wetenschap- pen nu niet, dan toch wel morgen, ook zal lukken ‘te voorspellen en te

(Naar ik aanneem verplichte lectuur voor alle VVD-kamerleden.) Ie- mands keuzevrijheid wordt niet aangetast door hem voor te houden dat de ene keuze uit een oogpunt van

Op zijn best worden ze genegeerd of door de eigen organisatie actief tegengewerkt, maar soms ook moeten zij onderduiken, vrezend voor hun leven – waarmee morele moed inderdaad aan

Dan kan je tegen jezelf zeggen: trek het je niet aan, maar dat doe je toch.’ De pers heeft commentaar op het feit dat zij nooit sieraden draagt, dat zij met een boodschap-

Pedigree and performance data of a well-documented ostrich breeding resource flock was used to (1) investigate the flock structure, (2) estimate variance

Average environmental axis Average environmental coordinate Amplified fragment length polymorphism Additive main effect and multiplicative interaction Analysis of variance

accorded to Foreign National gf Ethiopian origin. amount.of fee payble to obtain the ldentfication. Card and its renewal shall be specified by the. Resulation.

De eigenschap dat in een regelmatige vijfhoek de diagonalen elkaar verdelen in ‘uiterste en middelste reden’ betekent (zie de figuur) dat bewezen moet worden dat DS SA SA DA : 