• No results found

De verdeling van bietenzaad door enkele zaaisystemen en de consequenties daarvan voor het zaaien en de verzorging van suikerbieten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verdeling van bietenzaad door enkele zaaisystemen en de consequenties daarvan voor het zaaien en de verzorging van suikerbieten"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VERDELING VAN BIETENZAAD

DOOR ENKELE ZAAISYSTEMEN EN DE CONSEQUENTIES

DAARVAN VOOR HET ZAAIEN EN DE

VERZORGING VAN SUIKERBIETEN

D O O R

E. STROOKER

With a summary in English

The distribution of sugarbeet-seed with different seeding systems and the consequences on sowing and thinning

PUBLIKATIE No. 55 - OKTOBER 1960

U I T G A V E VAN H E T I N S T I T U U T V O O R L A N D B O U W T E C H N I E K E N R A T I O N A L I S A T I E - W A G E N I N G E N

(2)

INHOUD

biz.

Voorwoord 3 Inleiding 5 De verdeling van bietenzaad door enkele zaalsystemen 6

Vergelijking van zaaisystemen bij het zaaien van bieten in de grond . . . . 18

Het werken met rijendunners in normale- en precisiezaaigewassen 30

Samenvatting 33 Summary 34 Bijlagen (grafieken 10 t/m 26) 36

(3)

VOORWOORD

Het is nog niet zo lang geleden dat de oogsttijd op het akkerbouwbedrijf werd beschouwd als de periode met de grootste arbeidsbehoefte. De industrie heeft dan ook vooral gestreefd naar meer of minder geperfectioneerde oogstmachines. De hiermede te bereiken arbeidsbesparing is soms zeer groot, zo groot zelfs dat een heel andere periode van het jaar als een knelpunt in de arbeidsvoorziening steeds sterker naar voren komt. Met name doelen wij hier op het opéénzetten en de ver-dere verzorging van suikerbieten. Mechanisatie ook op dit terrein zou voor vele be-drijven welkom zijn.

In deze publikatie is het resultaat vermeld van een aantal onderzoekingen, ge-baseerd op het gebruik van verschillende zaaisystemen. Dat hierbij precisiezaai met het werk van „gewone" zaaimachines wordt vergeleken is zonder meer duidelijk. Dit geschiedde zowel onder dak als in het veld. Bij de opzet van de beproeving van diverse machines binnenshuis en de mathematische verwerking van deze gegevens werd veel steun ondervonden van de Afdeling Wiskunde van de Landbouwhoge-school (Hr. J. C. A. Zaat), waarvoor wij gaarne onze hartelijke dank betuigen.

Behalve op de Oostwaardhoeve werden veldproeven aangelegd bij de heer A. Barendregt te Schermerhorn en op het eiland Noord-Beveland, in samenwerking met de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst en de Vereniging voor Bedrijfsvoorlich-ting. Voor deze belangstelling en medewerking van de praktijk is eveneens een woord van hartelijke dank zeker op zijn plaats. De tijdwaarnemingen werden gedeeltelijk verricht door personeel van de R.L.V.D. en gedeeltelijk door medewerkers van ons Instituut.

Tenslotte zij opgemerkt, dat de resultaten van de veldproeven betrekking heb-ben op de heersende omstandigheden. Gezien het feit dat de omstandigheden een grote invloed hebben op de kieming en de opkomst van een bietengewas, dient te worden gewaakt tegen een te snel trekken van algemene conclusies. Anderzijds echter leek het ons gewenst reeds nu tot publikatie van de resultaten over te gaan, opdat deze tot steun kunnen zijn bij overschakeling naar nieuwe zaai- en ver-zorgingsmethoden .

Instituut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie

De Directeur,

IR. H. H. POSTUMA Wageningen, oktober 1960

(4)
(5)

INLEIDING

Evenals in de ons omringende landen moet ook in ons land, onder invloed van het nog steeds toenemend arbeidstekort in de landbouw, een toename van het ge-bruik van monogerm bietenzaad worden verwacht. Uit binnen- en buitenlandse onderzoekingen is gebleken, dat het door het zaaien van dit vrij sterk éénkiemige bietenzaad met normale zaaimachines mogelijk is een arbeidsbesparing van 15 % bij het opéénzetten te bereiken. Er doen zich bij toepassing van dit zaadtype een aantal bijzondere problemen en mogelijkheden voor.

Als probleem geldt vooral de hoeveelheid die ervan per oppervlakte-eenheid (hectare) moet worden gezaaid om althans uit hoofde van de zaadverdeling een goede opkomst te kunnen verwachten.

Verschillen o.a. in de zaalsystemen van de gebruikte zaaimachines zouden daarbij

wellicht een rol kunnen spelen.

Daarnaast wordt door dit zaadtype de mogelijkheid geopend tot het gebruik van

precisiezaaisysternen, waarbij zich wederom de vraag voordoet welke hoeveelheid

per hectare kan worden gezaaid zonder het risico van een reeds uit de zaad ver-deling voortvloeiende te dunne en/of onregelmatige opkomst.

Als probleem geldt dan welke invloed de nauwkeurigheid van de fractieverdeling van een partij monogerm bietenzaad heeft op de met een precisiezaaisysteem te verkrijgen zaadverdeling.

Talrijke factoren als de kwaliteit van het (monogerm) zaad, de kwaliteit van de grond en het zaaibed waarin wordt gezaaid, de diepte waarop wordt gezaaid, vroeg of later zaaien en de weersomstandigheden na het zaaien, spelen onder meer een rol bij de opkomst. Het is onmogelijk om alleen aan de hand van veldproeven een inzicht te verkrijgen van de zaadverdeling door verschillende zaalsystemen: de opkomst wordt daartoe door teveel andere factoren doorkruist. Teneinde een beter gefundamenteerd inzicht in de hiervoor genoemde problemen en mogelijkheden te verkrijgen werd daarom zowel een binnen- (in een zaaigoot) als veldonderzoek ver-richt. De resultaten daarvan zijn in deze publikatie vastgelegd.

In het eerste hoofdstuk zal het resultaat van het binnenonderzoek worden be-handeld. Daarna zal in het tweede hoofdstuk een verslag worden gegeven van een drietal veldproeven, die resp. werden verricht in de Wieringermeer, de Schermer en op Noord-Beveland. Het zal blijken dat er tussen de resultaten van het onderzoek naar de verdeling van bietenzaad in een zaaigoot en de opkomst in het veld, een nauw verband kan worden gelegd.

(6)

HOOFDSTUK I

DE VERDELING VAN BIETENZAAD DOOR ENKELE ZAAISYSTEMEN Proefopzet

Voor het onderzoek naar de verdeling van bietenzaad door verschillende zaal-systemen werd gebruik gemaakt van een methode, waarvan wordt verwacht dat ze de praktijk van het zaaien zoveel mogelijk benadert. Bij eerdere, overwegend in het buitenland, verrichte onderzoekingen op dit terrein werd gewerkt met stationair aangedreven, dus zich niet voortbewegende, machines. De verdeling van het zaad werd hierbij vastgelegd door het op te vangen op een, met een bepaalde snel-heid onder het zaaikouter doorgetrokken lijmband. De invloed van sleep van de wielen en het schokken van de machine bij het rijden over het veld bleven daarbij uiteraard buiten beschouwing.

Teneinde ook deze factoren van invloed te laten zijn en aldus het praktisch wer-ken dichter te benaderen werden de nauwkeurig afgestelde zaaiwerktuigen bij dit onderzoek over een zaaigoot voortbewogen, die de vorm had van de door een kou-ter getrokken zaaivoor. De bodem van de zaaigoot was dun besmeerd met een kleefstof (vaseline), zodat de erop vallende bietenzaden werden vastgelegd. Het verrollen van de zaden, zoals dat in de grond wel mogelijk moet worden geacht, kon zich niet voordoen.

Per object werd de plaats van 201 zaden tot in cm nauwkeurig vastgelegd. De hieruit volgende 200 onderlinge afstanden tussen de zaadkluwens vormen een maat voor de regel-matigheid, waarmede de machine de zaden heeft verspreid. Een dergelijk meetresultaat kan het gemakkelijkst worden gekarakteriseerd door middel van een reeks cumulatieve percentages, dit is het percentage der 200 afstanden dat kleiner is dan 1 cm, het percentage dat kleiner is dan 2 cm, kleiner dan 3 cm, etc., etc.

Indien een dergelijke reeks percentages wordt uitgezet tegenover de zaadafstanden, ontstaat een cumulatieve frequentie-verdeling (zie de fig. 10 t/m 26 van de bijlagen op de bladzijden 36 t/m 44).

Naarmate een dergelijke curve steiler verloopt, is de spreiding in de zaadafstanden ge-ringer en de regelmatigheid van de machine dus groter. Nu vormt een reeks van 200 af-standen uiteraard slechts een steekproef uit het universum van alle mogelijke afaf-standen die de machine met dit zaad en deze instelling zou kunnen produceren.

Omdat de cumulatieve frequentie-verdeling het resultaat is van een steekproef is zij met een zekere onbetrouwbaarheid behept. Deze wordt bepaald door het aantal gemeten af-standen; naarmate dit aantal groter is, neemt de betrouwbaarheid toe. De betrouwbaarheid van de cumulatieve curve kan worden aangegeven door middel van een zogenaamd 95 % betrouwbaarheidsgebied. Bij een aantal van 200 gemeten zaden wordt dit gebied naar boven en naar beneden begrensd door een curve, die respectievelijk 10 % hoger en 10 % lager ligt dan de uit de steekproef gevonden curve, met dien verstande, dat de benedengrens nooit lager dan nul en de bovengrens nooit hoger dan 100 % kan zijn. De interpretatie van het 95 % betrouwbaarheidsgebied is nu de volgende:

De verrichtingen van de machine worden gekarakteriseerd door middel van een cumu-latieve frequentie-curve, opgesteld aan de hand van de resultaten van een steekproef van 200 afstanden. Deze curve vormt de beste schatting voor de werkelijke, voor het gehele univer-sum geldende curve. Met een betrouwbaarheid van 95 % kan worden gesteld, dat de werkelijke curve binnen het genoemde betrouwbaarheidsgebied ligt.

Bij het aldus uitgevoerde onderzoek waren een viertal zaaisystemen betrokken, t.w.:

1. het schuifradzaaisysteem; 2. het nokkenradzaaisysteem; 3. het centrifugaalzaaisysteem; 4. een engels precisiezaaisysteem.

(7)

cm 37 35-33 31- 29-27 25 23 -\ 21 19 17 15 13 11 9 7 5 3 1 zaailengte nokkenrad3km/h 659 830 930 kg/ha 6.9 5.3 4.8 -50 25 MO nokkenrad 6 km/h 590 670 800 7.3 6.8 5.5 centrifugaal 3 km/h 728 1056 1133 6.2 4.2 Ur centrifugaal 6 km/h 527 760 997 8.4 5.85 Ü.5 Grafiek 1. Zaadverdeling door het nokkenrad- en centrifugaalzaaisysteem, bij verschillende

rijsnelheden en zaaizaadhoeveelheden

(8)

In alle gevallen werd gewerkt met volgens het systeem Klein Wanzleben ver-kregen monogerm bietenzaad, het zgn. M-zaad, waarvan de afmetingen begrensd waren van 0 3-4,25 mm. De fractieverdeling in gewichtsprocenten was als volgt:

0 > 4,25 mm 3,75-4,25 3,20-3,75 3,00-3,20 < 3,00 0 , 3 % 20,2% 63,6% 12,7% 0 , 9 % Het aantal zaadkluwens per kg bedroeg ± 93.000.

De zaaizaadhoeveelheden per ha werden vóór de proef door afdraaien bepaald. De zaaimachines werden tijdens de proef door een trekker met gelijkmatige snel-heden van respectievelijk 3 en 6 km/h voortbewogen.

Resultaten

In grafiek 1 zijn de lijnen getekend, die de zaadverdeling weergeven van het

nokkenradzaaisysteem en het centrijugaalzaaisysteem, telkens bij rijsnelheden van

respectievelijk 3 en 6 km/h. De curven geven aan hoeveel procent van het aantal

aantal afstanden 68-L 64- 60- 56- 52- 48- 444 0 3 6 3 2 -28 24 20 16 1 2 8 4

-f=f

14' 'ie' W W Grafiek 2. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte

e-schuif rad 6 km/h 8,4 kg/ha 535 cm

y

'24

1

w

w

-1

^

• ^ 8 10' '12 28

(9)

aantal afstanden 68 T 64- 60- 56-52H 48 44-40 36 32 28 24 20 16 H 12 ê 4 -Grafiek 3. zaaisysteem : centrifugaal rijsnelheid : 6 km/h zaaizaad : 8,4 kg/ha zaailengte : 527 cm

Hhü

r r f l -

& -Se1 '201 S '24' w '281 '30' y '34'

ofstand tussen de zaadkluwens in cm 8 10 12 14 16

gemeten afstanden in een bepaalde of lagere afstandsklasse valt bij aflopende zaai-zaadhoeveelheden per hectare.

Het blijkt, dat beide genoemde zaalsystemen, en hetzelfde geldt ook voor het

schuif radzaaisysteem, de eigenschap vertonen om door louter verhoging van de

rijsnelheid meer kg/ha te zaaien. Met het nokkenradzaaisysteem werden bij de ge-kozen afstellingen bij een snelheid van 3 km/h hoeveelheden van 6,9, 5,3 en 4,8 kg/ha gezaaid. Bij dezelfde ajstelling bedroegen deze hoeveelheden bij 6 km/h respectievelijk 7,3, 6,8 en 5,5 kg/ha.

Met het centrifugaalzaaisysteem werden door verhoging van de snelheid van 3 tot 6 km/h telkens bij dezelfde afstelling, respectievelijk hoeveelheden van 6,2 en 8,4, 4,2 en 5,9 en 4 en 4,5 kg/ha gezaaid. Het aantal zeer grote onderlinge afstanden tus-sen de zaadkluwens neemt als gevolg van deze eigenschap bij toenemende rij-snelheid af, terwijl anderzijds het aantal kleine afstanden toeneemt. Uit een oog-punt van opkomstrisico zou derhalve de conclusie kunnen worden getrokken, dat het met bovengenoemde zaalsystemen juister is om met een snelheid van 6 km/h in plaats van 3 km/h te zaaien. Uit arbeidstechnisch oogpunt (benodigde aantal

(10)

uren voor opéénzetten der bieten) geldt waarschijnlijk het omgekeerde. Andere fac-toren dan de zaadverdeling spelen hierbij eveneens een rol. Bij hogere snelheid ver-tonen de zaaipijpen onder bepaalde omstandigheden een toenemende neiging om te gaan „springen", hetgeen het belangrijk te achten zaaien op gelijkmatige diepte geenszins bevordert.

Een zaaisnelheid tussen 3 en 6 km/h moet voor het zaaien van kleine hoeveel-heden monogerm bietenzaad per ha voor de onderzochte zaalsystemen als meest gunstig gelden.

Een vergelijking van de zaadverdeling door het schuifradz.aaisysteem en het

een-tri)'ugaalsysteem bij een voor monogerm bietenzaad normale zaaizaadhoeveelheid

van 8,4 kg/ha, bij een rijenafstand van 50 cm toont aan, dat er in dit opzicht prak-tisch geen verschil tussen beide systemen bestaat. Uit de grafieken 2 en 3 ') blijkt, dat bij beide zaaisystemen zeer veel zaadkluwens vlak bij elkaar te-rechtkwamen. Achtereenvolgens waren er van 200 gemeten afstanden 67 en 64 aantal afstanden 64-i 60 56 52 -\ 48 44 40 36 H 32 2 8 2 4 2 0 1 6 -12 Grafiek 4. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte schuif rad 3 km/h 6,1 kg/ha 734 cm tt

D~n

i n n-

• &

n • , n

0 2 4 61 ' s ' '10' V '14' '16' 'is' 20' '22' W '25' '281 '30' '32' '34'

afstond tussen de zaadkluwens in cm

*) Deze grafieken zijn, evenals de staafgrafieken 4 t/m 9, afgeleid uit de cumulatieve frequentie-curven.

(11)

aantal afstanden 56- 524 8 - 444 0 3 6 - 322 8 - 24-20 H 16 12 OH 4 O-f Grafiek 5. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte : centrifugaal : 3 km/h : 6,2 kg/ha : 728 cm

"Ij

10 12 14 16 18 20

IJ I

m n

I

n.

22' '24' W '28' '30' '32' 34' '

-R:

afstand tussen de zaadkluwens in cm

kleiner dan 1 cm. Anderzijds kwamen bij beide systemen een aantal grote afstanden tussen zaadkluwens voor. De verdeling van een reeds vrij geringe zaaizaadhoeveel-heid van 6,2 kg monogerm bietenzaad/ha (grafieken no. 4 en 5) toont een in geringe mate gunstiger beeld van het centrifugaalsysteem. Bij het schuif rad systeem werden 61 afstanden kleiner dan 1 cm gemeten, terwijl dit aantal bij het centri-fugaalsysteem 54 bedroeg. Het geconstateerde verschil moet evenwel van geringe praktische betekenis worden geacht. Belangrijk was het dat er, vooral bij het schuif-radsysteem, reeds een groter aantal afstanden van meer dan 13 cm voorkwam. Ook bij het centrifugaalzaaisysteem werd dit geconstateerd, doch in mindere mate. Een percentage „gaten" van 3,5, die groter zijn dan 13 cm (zie tabel 1) is ogenschijnlijk weinig. Wanneer evenwel wordt bedacht dat er bij een zaaizaad-hoeveelheid van 6,2 kg/ha ± 560.000 afstanden voorkomen, dan blijkt, dat 3,5 % hiervan reeds kan leiden tot ± 20.000 gaten groter dan 13 cm. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden, dat zeker niet alle zaadkluwens het tot een plant brengen. Het is daarom duidelijk, dat het zaaien van deze reeds vrij lage zaaizaad-hoeveelheid met „normale" zaalsystemen niet van risico ontbloot is.

De eveneens in tabel 1 opgenomen zaadverdeling van dezelfde (lage) zaaizaad-hoeveelheid met een engels precisiezaaisysteem vertoont een veel gunstiger beeld. Er liggen aanzienlijk minder zaadkluwens zeer dicht bij elkaar, terwijl aan de an-dere kant geen gaten boven 12 cm voorkomen. Niettemin is het aantal

(12)

Het schuif radzaaisysteem

(13)

Verdeeltrechter van centrif ugaalzaaisysteem A = invoeropening van het zaad Engels precisiezaaisysteem 13

(14)

Tabel 1. Verdeling der zaadkluwens (in procenten van het aantal gemeten afstanden) bij de vergelijking van zaalsystemen bij het zaaien van 8,4 en 6,1 kg monogerm bieten-zaad jha. Afmetingen bieten-zaad 0 3-4,25 mm.

onderlinge afstan-\ .x den der

bieten-\ . zaden in cm zaalsystemen \ 8,4 kg/ha schuifrad centrifugaal 6,1 kgjha schuifrad centrifugaal precisie < 1 | 1 2 | 3

1 !

33,5 119,5:17,5 32 ' 19,5 j 20 30,5 16,5( 15 27 19,5| 12 12,5:13,5,18 6,5 10 10 9,5 21,5 4 5,5 7,5 7,5 8 10 5 7,5 5 3,5 5 7,5 6 2 2,5 3 6,5 9 7 3 0,5 2 2,5 3,5 8 0,5 1,5 1,5 4 2 9 2,5 0,5 2,5 1 1,5 10 0,5 2 0,5 11 0,5 1,5 1 0,5 0,5 12 — 13 0,5 1 0,5 0,5 0,5 0,5 — > 1 3 0,5 1,5 3,5 3

kluwens dat op de gewenste afstand van l%" (3,2 cm) ligt, vrij laag. Ook dit systeem is nog wel voor verbetering vatbaar.

Tenslotte zijn alle bij het onderzoek betrokken zaaisystemen nogmaals vergeleken bij een zaaizaadhoeveelheid van rond 5,5 kg/ha, bij 50 cm rijenafstand (grafieken 6 t/m 9, blz. 15 en 16 en tabel 2). Het aantal afstanden dat kleiner is dan 1 cm bleek nu bij alle normale zaaisystemen (schuifrad-, nokkenrad- en centrifugaal-) aanzienlijk lager te zijn. Er had als het ware een verschuiving naar grotere afstanden

plaats. Naarmate een nog lagere zaaizaadhoeveelheid wordt gekozen, zal het risico van grote gaten toenemen.

Overigens bleek er ook nu weer tussen de normale zaaisystemen geen aantoon-baar verschil in zaad verdeling te bestaan.

Tabel 2. Verdeling der zaadkluwens (in procenten van het aantal gemeten afstanden) bij de vergelijking van zaaisystemen bij het zaaien van ± 5,5 kgjha monogerm bietenzaad van 0 3-4,25 mm.

onderlinge afstan-den der bieten-zaden in cm zaalsystemen < 1 12 13 > 1 3 schuifrad nokkenrad centrifugaal precisie 20 16,5 ! 14 !13 22,5! 21 : 14 j 8,5 21 1 19,5 18 7 11 10 | 9,5 12 8,5 5 7,5 15 7 6 2 5,5 3,5 7 2,5 5 5 5 3,5 3 2 2 : 1,5 3,5! 2,5, 2 15,5,11 4 1 6 1,5! 2 • 0,5 1 1,5 1,5 j 0,5 — 2 0,5: 1,5 4,5 0,5! 1 1 2 0,5 0,5 —

Het engels precisiezaaisysteem geeft wederom een gunstiger beeld. Het aantal af-standen van 3 tot en met 6 cm was meer dan de helft van het gemeten aantal. Af-standen groter dan 13 cm kwamen niet voor, doch anderzijds moest weer gecon-stateerd worden, dat nog te veel zaadkluwens dicht bij elkaar terechtkwamen. 14

(15)

aantal afstanden 44- 40- 36- 32- 28- 24- 20- 16-

12-

4=n-Grafiek 6. zaalsysteem : schuifrad rijsnelheid : 6 km/h zaaizaad zaailengte 5,8 kg/ha 772 cm 1

¥

r

~

1

io

T

-R-10 12 14 16 22 24 26 28 30 T — i — i — r 24 26

VTZ^

a f s t a n d tussen de zaadkluwens in cm aantal afstanden 484 484 4 0 3 6 -32 2 8 2 4 -20 16 12

»TU LRe' ' i s ^

Grafiek 7. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte " & nokkenrad 6 km/h 5,5 kg/ha 800 cm

y '24

1

y y y v y '

afstand t u s s e n de zaadkluwens in cm 15

(16)

aantal afstanden 44-i 40-36 32- 28-24 20H 16 128 4

-îfe

Grafiek 8. zaaisysteem : centrifugaal rijsnelheid : 6 km/h zaaizaad : 5,85 kg/ha zaailengte : 760 cm

-R-

n . i n

' So' '12' V '16' '18' '20' '221 '24' W '28' '30' '32' '34' '

afstand tussen de zaad kluwens in cm

aantal afstanden 36- 3228 -24 20 16 12 8 4 0

3fe

Grafiek 9.

zaaisysteem : engelse precisie rijsnelheid : 3,2 km/h zaaizaad : 5,5 kg/ha zaailengte : 807 cm

10' '12' '14' ' l6' '181 '201 '221 '24' '26' W 3o' '32' '34' '

afstand tussen de zaadkluwens in cm 16

(17)

Niettemin mag worden geconcludeerd, dat kleine hoeveelheden monogerm bieten-zaad met een geringer risico ten aanzien van de opkomst, kunnen worden gezaaid door een goed preci'sie zaai'systeem dan door een goed normaal zaalsysteem.

Door de betere zaadverdeling van een precisiezaaimachine komen geen of minder afstanden voor, die een gemakkelijke aanleiding vormen tot open plaatsen in een bietengewas.

Er dient te worden opgemerkt, dat het onderzochte precisiezaaisysteem slechts een beperkte zaaisnelheid van 3,2 km/h toeliet.

In het volgende hoofdstuk zal worden behandeld, welke de consequenties van dit onderzoek zijn voor het veldwerk van het zaaien en de verzorging van een ge-was suikerbieten uit monogerm bietenzaad.

(18)

HOOFDSTUK II

VERGELIJKING VAN ZAAISYSTEMEN BIJ HET ZAAIEN VAN BIETEN IN DE GROND

Doel

Het doel van de veldproeven was om te onderzoeken of en in welke mate bepaal-de zaalsystemen voor het zaaien van bieten bepaal-de voorkeur verdienen boven anbepaal-dere. Bij

het vaststellen van een eventuele voorkeur spelen twee factoren een rol:

1. de verdeling van het zaad in de grond met daaraan verbonden de opkomst van het gewas (opkomst-risico). Dit speelt vooral een rol bij het gebruik van kleine zaaizaadhoeveelheden per ha;

2. de te bereiken arbeidsbesparing bij het opéénzetten der bieten als gevolg van de verkregen plantenverdeling.

Behalve het bovenstaande werd onderzocht in hoeverre een rijendunner kon wor-den ingezet in gewassen die met verschillende zaalsystemen waren gezaaid. Daarbij deed zich de vraag voor of en in hoeverre er in een gewas met een regelmatige plantenverdeling, met minder risico ten aanzien van de te bereiken eindstand machinaal kon worden gedund dan in een gewas met een onregelmatige planten-verdeling.

De daarbij te bereiken arbeidsbesparing werd tevens bestudeerd.

»*»•*&:» ?'"'»'> - •• „ut"," *'» / " . ' * . - , - - . <• ' '• -~"

Zaaien met een „normale" zaaimachine 18

(19)

1. Proef op de Oostwaard hoeve

Het onderzoek werd uitgevoerd op kavel B 20, waarvan de grondsoort varieerde van klei tot zware zavel. Er werd een viertal zaalsystemen vergeleken t.w.: a. het nokkenradzaaisysteem;

b. het centrifugaalzaaisysteem;

c. de zgn. deense zaaipijp (gemonteerd aan een normale zaaimachine); d. een engels precisiezaaisysteem.

De rijenafstand bedroeg 50 cm.

Als gevolg van het feit, dat er een precisiesysteem in het onderzoek was betrok-ken, moest met bietenzaad van nauwkeurig begrensde afmetingen worden gewerkt, waartoe Klein Wanzleben M-zaad werd genomen. Het zaad bevatte per kg 90.940 zaadkluwens.

De fractie-verdeling was als volgt:

0 > 4,25 mm 3,75-4,25 3,20-3,75 3,00-3,20 < 3,00 0 , 2 % 23,4% 57,8% 1 1 % 1,5% Een kiemproef in glaszand leverde de volgende resultaten op per 100 zaadkluwens: l j

., ,. ,. I j • v i aantal kiemen % gekiemde eenlingen tweelingen | dnehngen I p e r 1 0 0 k l , j §u w e n s

42 35 ; 3 121 i 80

De vergelijking der zaaisystemen werd uitgevoerd met vier zaaizaadhoeveel-heden, waarbij gestreefd werd naar 5, 7, 9 en 10 kg/ha. Voor het precisiesysteem golden als nagestreefde onderlinge afstanden der zaadkluwens 5 cm (2"), 3,75 cm

(iy2"), 3,13 cm (IW) en 2,5 cm (1").

Voor het machinaal dunnen werd gebruik gemaakt van een slingerdunner. Uit de tabellen der resultaten zal blijken, welke theoretische dun-intensiteiten werden gekozen.

Gezien de grondsoortverschillen op kavel B 20 werd het perceel verdeeld in tweeën t.w. vóór en achter; op beide delen werden plantentellingen en tijdwaar-nemingen verricht. De stand van het gewas werd enerzijds uitgedrukt volgens de bekende methode der bietenbevattende duimen en anderzijds werd het aantal plan-ten nauwkeurig geteld. Het laatste was noodzakelijk om te kunnen komen tot een berekening van het percentage veld-opkomst, hetwelk een mogelijkheid biedt om een inzicht te verkrijgen omtrent de betrouwbaarheid der verrichte waarnemingen. Daar waar van grote verschillen in opkomst tussen de vergeleken zaaisystemen sprake is, kan uiteraard geen betrouwbaar beeld worden verkregen.

Zoals uit tabel 3 blijkt heeft deze situatie zich inderdaad voorgedaan en heeft deze berekening er toe bijgedragen om voorbarige conclusies te voorkomen. Niet alle objecten werden met „betrouwbaar" aangemerkt. Zoals verderop ook weer zal blijken speelde de structuur van de grond hierbij een grote rol.

De tijdwaarnemingen werden verricht met een stophorloge en de tijden vastgelegd in centi-minuten.

(20)

Tabel 3. Opkomst resultaten van bietenzaaiproef Oostwaardhoeve 1959. KWE M-zaad 90940 kluwens/ha

Machine Vóórop perceel nokkenrad centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem Midden perceel nokkenrad centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem Achterop perceel \ nokkenrad * / centrifugaal i deense zaaipijp ' engels precisiezaaisysteem Vóórop perceel * nokkenrad centrifugaal * deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem Achterop perceel * nokkenrad * centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem Vóórop perceel nokkenrad centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem Achterop perceel nokkenrad * centrifugaal deense zaaipijp * engels precisiezaaisysteem Vóórop perceel * nokkenrad * centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem Achterop perceel \ nokkenrad „ ) centrifugaal } deense zaaipijp ( engels precisiezaaisysteem kg/ha 5>" 5,4 5,- 4,- 5,-5,4 5,- 4,- 5,-5,4 5,- 4,- 7,-6,6 7,-5,2 7,-6,6 7,-5,2 9,-8,9 9,-6,4 9,-8,9 9,-6,4 10,-8,6 10,-8,6 kluwens/ ha 454700 491076 454700 363760 454700 491076 454700 363760 454700 491076 454700 363760 636580 600216 636580 472889 636580 600216 636580 472889 818460 809366 818460 582196 818460 809366 818460 582196 909400 909400 909400 782084 909400 909400 909400 782084 planten/ ha 480000 384000 296000 304000 416000 448000 408000 400000 416000 424000 432000 360000 648000 536000 640000 376000 560000 528000 760000 536000 640000 712000 208000 448000 448000 768000 288000 576000 800000 792000 976000 504000 888000 888000 912000 744000 pl/100 kl. 105 78 65 84 92 91 89 110 92 88 96 99 103 90 102 80 88 88 119 113 78 87 24 76 55 96 35 99 88 87 107 64 98 98 100 96 pl/100 kl. (lab) 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 121 % opkomst 87 63 54 70 76 75 73 91 76 72 79 82 86 74 85 66 73 73 98 93 63 72 20 62 45 80 29 82 72 72 88 53 81 81 82 80 * Betrouwbaar.

(21)

Opm.: Er bestaat een verband tussen percentage-opkomst en bbd. + % eenlingen. Als

het % bbd. gelijk is, kan toch de opkomst verschillend zijn geweest. Zo kan een laag % bbd. met een hoog % eenlingen een slechte opkomst betekenen, terwijl daarentegen eenzelfde % bbd. met een laag % eenlingen een goede opkomst (uiteraard van hetzelfde zaad) betekent.

Weinig bbd. met een laag % eenlingen kan eenzelfde opkomst betekenen als meer bbd. met hoger % eenlingen: het kan resp. betekenen een slechte- en een goede verdeling der zaad-kluwens.

Een geringe afwijking van de gevonden stand in bbd. kan al een aanmerkelijk verschil in % opkomst betekenen. Veronderstelt men bijv. bbd. 25 en 23 bij een zaaizaadhoeveelheid van 5 kg/ha — 454.700 kluwens/ha, dan kunnen deze 2 bbd. minder bijv. betekenen: ge middeld 5 planten per T.x/i m minder; d.i. 8000 X 5 = 40.000 planten per ha minder.

Uit-gedrukt per 100 zaadkluwens betekent dat 40.000 : 4547 = ± 9 % minder opkomst.

Resultaten

A. Opkomst en stand

In de tabellen 4, 5 en 6 zijn gedeelten van deze proef verder uitgewerkt. De op-komst en de stand der bieten hebben de tijdmetingen uiteraard sterk beïnvloed, zodat begonnen zal worden met deze beide factoren te behandelen.

Een vergelijking van de stand der bieten uitgedrukt in bbd. in tabel 4 zou tot de conclusie kunnen leiden dat een betrouwbare vergelijking van de resultaten

Tabel 4. Gemiddelde resultaten vóórop perceel B 20 van de bietenzaaiproef 1959

a. (nokkenrad 5,0 kg/ha) b. (centrifugaal 5,4 kg/ha) c. (deense zaaipijp 5,0 kg/ha) d. (engels precisiezaai-systeem 4,0 kg/ha) a. 7,0 kg/ha b. 6,6 „ c. 7,0 „ d. 5,2 „ a. 9,0 kg/ha b. 8,9 „ c. 9,0 „ d. 6,4 „ a. 10,0 kg/ha b. 10,0 „ c. 10,0 „ d. 8,6 „ bbd. 27 28 24 27 36 35 36 33 37 41 36 40 46 45 38 s t a n d éénl. 11 13 17 17 15 14 15 17 13 15 20 11 19 11 20 % éénl. 41 47 71 63 42 40 42 51 35 37 56 28 41 24 53 c/min 10 m 179 145 162 97 202 156 177 113 130 137 113 210 147 168 114 tijd i n c/min voor verh. 100 81 90 54 100 77 88 56 100 105 87 100 70 80 54 iet opé c/min 1000 pi. 3750 3085 3447 2109 4123 3628 3688 2511 3250 3262 2568 4884 3585 3652 2714 énzetten arb. verh. 100 82 92 56 100 88 89 61 100 100 79 100 74 75 55 besp./ 1000 pi. 1 8 % 8 % 44 % 1 2 % 11 % 3 9 % 21 % 26 % 2 5 % 4 5 % eind-stand pi./ 10 m 48 47 47 46 49 43 48 45 40 42 44 43 41 46 42

Opm.: Verschillen in de structuur van de grond tussen waar gezaaid werd met het

nokken-radsysteem (met aan dezelfde machine de deense zaaipijp) en met de centrifugaal- en pre-cisiezaaimachine waren zeer groot; de betrouwbaarheid der cijfers is derhalve gering. Er waren zowel verschillen in opkomst als in de duntijden, die als gevolg van verschil in

struc-tuur van de grond, sterk varieerden.

(22)

der zaalsystemen mogelijk was. De berekening volgens tabel 3 laat evenwel zien, dat dit niet waar is; de percentages veldopkomst liggen te ver uiteen. Op het gedeelte van het voor-perceel, waar met het nokkenradzaaisysteem (met deense zaai-pijp) en het centrifugaalzaaisysteem werd gezaaid, week de structuur van de grond sterk af. Er was sprake van een grof zaaibed met veel kleine scherpe kluiten. Aan-vankelijk liet de opkomst zeer te wensen over; na regen kiemden nog veel zaad-kluwens, zodat de stand nog redelijk goed werd.

Op het tijdstip van opéénzetten was de ontwikkeling der planten evenwel ver achter bij die op het overige perceel. Dit had tot gevolg, dat zeer veel tijd moest worden besteed om een goede eindstand te bereiken. De tijdverschillen zijn der-halve zeer groot en niet betrouwbaar. Wel is gebleken dat de structuur der grond

ook ten opzichte van de tijd die voor opéénzetten van bieten nodig is, een zeer belangrijke rol speelt.

Tabel 5. Gemiddelde resultaten achterop perceel B 20 van bietenzaaiproef 1959

O n g e d u n d

nokkenrad 5 kg/ha (a) centrifugaal 5,4 „ deense zaaipijp 5 ,, engels preci-siezaaisysteem 4 „ * a. 7 kg/ha * b . 6,6 „ c. 7 d. 5,4 „ a. 9 kg/ha * b. 8,9 „ c 9 * d. 6,4 „ l a. 10 kg/ha J b . 1 0 „ ) c. 10 ( d. 8,6 „ (b) (c) (d) bbd. 29 30 29 33 34 35 44 39 29 44 41 48 50 52 50 s t a n d éénl. 13 16 12 17 12 13 12 16 10 11 18 12 14 17 18 % éénl. 45 53 41 51 35 37 27 41 34 25 44 25 28 33 36 c/min 1 0 m 114 120 101 105 113 136 117 140 146 164 138 146 149 168 180 t i j voor verh. 100 105 88 92 100 120 103 124 100 112 95 100 102 115 123 d i n c/min net opéénzetten c m i n / 1000 pi. 2714 2727 2525 2386 2825 3091 2854 2857 3476 3489 2654 3106 3634 3818 3462 verh. 100 101 93 88 100 109 101 101 100 100 76 100 116 123 110 arb. besp./ 1000 pi. 7 % 1 2 % 2 4 % eind-stand pi./ 10 m 42 44 40 44 40 44 41 49 42 47 52 47 41 44 52 * Betrouwbaar.

Tabel 5 bevat grotendeels betrouwbare resultaten. Er blijkt in de eerste plaats dat met de gebruikte precisiezaaimachine dezelfde en dikkere standen, uit-gedrukt in bbd., werden verkregen bij gebruik van minder zaa.iz.aad per ha. Dit wijst op een betere zaadverdeling door het precisiezaaisysteem. In dezelfde richting wijst het hogere percentage eenlingen dat, ondanks de dikkere stand, in het „pre-cisiezaaigewas" voorkomt ten opzichte van het „nokkenradzaaigewas". In tabel 6 is het aantal gaten groter dan 25 cm, dat na volledige opkomst in de verschillende zaaisels voorkwam, weergegeven. Ook daaruit blijkt de betere zaadverdeling door de precisiezaaimachine.

(23)

Tabel 6. Aantal galen groter dan 25 cm in Je stand vóór opéénzelten, gemiddeld per 10 m, nà gunstige opkomstomstandigheden Zaaisysteem nokkenrad centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem nokkenrad centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem nokkenrad centrifugaal deense zaaipijp engels precisiezaaisysteem Zaaizaad/ha 5 kg 5,4 „ 5 „ 4 „ 7 kg 6,6 „ 7 „ 5,2 „ 10 kg 10 „ 10 „ 8,6 „ Gaten > 25 cm/10 meter 4 3,32 5,32 0,68 3 2,5 0,0 (zeer goede opkomst 0,5 (idem) 1,33 0,5 0 0

Opm.: Bij de cijfers omtrent het aantal gaten in het gewas na volledige opkomst, speelt uiteraard, behalve de zaadverdeling, ook de opkomst zelf een rol.

In de hierboven gegeven gevallen zijn de opkomstpercentages evenwel praktisch gelijk geweest, behalve in die gevallen waar vermeld. Het aantal waarnemingen van de deense zaaipijp is gering.

Het percentage eenlingen, dat in het gewas, gezaaid met de centrifugaalzaaimachi-ne, voorkomt, blijkt bij een lage zaaizaadhoeveelheid wat hoger te zijn dan in het ge-was van het nokkenradzaaisysteem.

De deense zaaipijp heeft een gespleten zaaikouter, waardoor de hoeveelheid zaai-zaad over twee dicht bij elkaar liggende zaairijen wordt verdeeld. Er wordt a.h.w. één brede zaairij gevormd, waarin de planten ook in de breedte enigszins verdeeld staan, hetgeen zou kunnen resulteren in een hoger percentage alleenstaande planten. Dit komt niet tot uiting, als gevolg van de toegepaste wijze van standbepaling in bbd.

Het feit dat het zaaikouter van de deense zaaipijp een dubbele uitloop heeft, maakt, dat het draagvlak op de grond groter is. Daarmee dient uiteraard rekening te worden gehouden bij de diepte-afstelling.

B. Tijdmetingen

De tijdmetingen werden verricht over rijenlengtes uiteenlopend van 40-60 m. De vermelde tijden in de tabellen 4 en 5 zijn behaald door een vakbekwame arbeider, die de bieten in één bewerking met de korte hak opéénzette. Er werden geen correc-ties (tempo-schattingen) toegepast.

De gevonden tijden in centi-minuten per 10 m zijn in verhoudingsgetallen weergegeven; daarnaast werd een omrekening toegepast naar het aantal overgebleven planten/ha, hetgeen resulteerde in tijden en verhoudingsgetallen per 1000 planten. De desbetreffende cijfers van tabel 4 zijn in verband met de eerder geschetste om-standigheden wederom onbetrouwbaar. Tabel 5 geeft daarentegen ook in dit opzicht betrouwbare gegevens. Twee van de drie vergelijkbare objecten geven als resultaat

(24)

,„;£•**"

Zaaien met een centrif ugaalzaaimachine

een arbeidsbesparing van achtereenvolgens 12 en 24 % door precisiezaai weer. Bij vergelijking van de resultaten bij grotere zaaizaadhoeveelheden blijkt een negatief resultaat.

Concluderend kan worden gesteld dat het zaaien met een precisiezaaimachine ten opzichte van het zaaien met een „normaal" zaaisysteem slechts zin heeft bij kleine zaaizaadhoeveelheden/ha. Slechts dan blijkt een door het gebruik van een precisie-zaaimachine te bereiken arbeidsbesparing mogelijk te zijn.

Het gebruik van de deense zaaipijp kan een geringe arbeidsbesparing opleveren. Toepassing van het centrifugaalzaaisysteem leverde geen arbeidsbesparing ten opzichte van het nokkenradzaaisysteem op.

2. Proef r>p het bedrijf van de heer A. Barendregt, Schermerhom

Deze proef werd uitgevoerd op een in goede structuurtoestand verkerende humus-houdende zware kleigrond (55 % afslibbaar). Er werden twee zaaisystemen ver-geleken:

a. het nokkenradsysteem; b. een engels precisiezaaisysteem.

De rijenafstand bedroeg 50 cm.

Vergeleken werden de opkomst-resultaten der beide zaaisystemen bij vier nage-streefde zaaizaadhoeveelheden, t.w. 5, 7, 9 en 10 kg/ha; voor het precisiezaai-systeem golden hierbij als theoretische onderlinge afstanden der zaadkluwens res-pectievelijk 5 cm (2"), 3,75 cm (iy2"), 3,13 cm (\%") en 2,50 cm (1").

(25)

Vorengenoemde vergelijking werd uitgevoerd met Klein Wanzleben E M.-zaad. Dit zaad bevatte 90.940 zaadkluwens per kg en had de volgende fractie-verdeling:

0 4,25 mm 3,75-4,25 mm 3,20-3,75 mm 3,00-3,20 mm 3,00 mm

0 , 2 % 23,4% 58,8% 1 1 % 1,5% Een kiemproef van het zaad in glaszand leverde de volgende resultaten per 100 zaadkluwens op:

eenlingen tweelingen | drielingen 42 i 35 3

aantal kiemen per 100 zaadkluwens

121

% gekiemde kluwens

80

Behalve deze vergelijking werd een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om andere bietenzaadtypen met het engelse precisiezaaisysteem te zaaien. Daartoe werden door de fabrikant van de gebruikte precisiezaaimachine (Stanhay), aan de hand van hem ter beschikking gestelde zaadmonsters, speciale onderdelen voor de machine geleverd.

De betreffende zaadtypen t.w. Hilleshög Standaard zaad 0 3,00-4,25 mm. Hil-leshög R polyploïde zaad 4-5 mm 0 , HilHil-leshög R polyploïde zaad 4-6 mm 0 werden verkregen van de Hollands-Zweedse Zaadmij. te Bennebroek.

Er werden bij dit onderzoek geen arbeidsstudies verricht.

-'«.^.HWv'' ••-r'/.v^v. " , - - -;' - '

Zaaien met een engelse precisiezaaimachine

(26)

ms-Zaaien met een cluitse precisiezaaimachine

Resultaten

Tabel 7. Vergelijking van een tweetal zaalsystemen te Schermerlwrn

Zaaisysteem nokkenrad precisiezaai nokkenrad precisiezaai nokkenrad precisiezaai nokkenrad precisiezaai zaai-zaad/ ha 5,- 4,- 7,-5,4 9,-7,2 10,-8,7 kluwens per ha i 454700 363760 636580 491076 818460 654768 909400 791178 gem. planten/ ha 406000 360000 537000 464000 608000 640000 708000 832000 gem. Pl . / 100 klu-wens 89 99 84 95 74 98 78 105 kie-men 100 kl. lab. 121 121 121 121 121 121 121 121 % op-komst 74 82 69 79 61 81 62 86 bbd. 27 29 36 40 39 46 41 57 % cénl. 41 52 42 60 39 48 34 46 aantal gaten/ha > 25 cm na opkomst 10000 4000 2000 0 1000 0 1000 0 eind-stand pl./ ha 58875 65750 65250 71125 67000 70625 69125 72312

Uit tabel 7 blijkt, dat met de precisiezaaimachine kleinere hoeveelheden zaad per ha werden gezaaid. Desondanks werd het gewenste plantenaantal van 65.000-70.000 per ha in het „precisiezaaigewas" beter bereikt. Dat blijkt vooral bij de kleinste zaaizaadhoeveelheid. Een zaaizaadhoeveelheid van 5 kg/ha gezaaid met een nokken-radzaaimachine bleek beslist te weinig; daarentegen was 4 kg/ha door de precisie-zaaimachine gezaaid nog juist voldoende, hoewel daarmee de grens onder deze 26

(27)

omstandigheden ook wel bereikt schijnt te zijn. De opkomst van het met de precisie-zaaimachine gezaaide gewas was aanmerkelijk beter, hetgeen ook bij eerder ge-nomen proeven werd geconstateerd. Dit gevoegd bij een betere zaadverdeling leidt tot de conclusie dat met een goede precisiezaaimachine met minder risico kleine

z.aaizaadhoeveelheden per ha kunnen worden toegepast dan met een normale ma-chine. Dit blijkt ook uit het aantal gaten > 2 5 cm, dat na volledige opkomst in het

gewas voorkwam.

Het zaaisysteem van een precisiezaaimachine is een nauwkeurig geconstrueerd onderdeel. Bij dit onderzoek kwam dat duidelijk tot uiting bij een poging om nauwkeurig gefractioneerde grovere, doch niet gepolijste zaadkluwens te zaaien. Niettegenstaande het feit, dat door de fabrikant speciale onderdelen ter beschikking waren gesteld, werd veel te weinig zaad verzaaid. De vulling van de zaadcellen in het rubberbandje van de gebruikte precisiezaaimachine heeft kennelijk te wen-sen overgelaten, wellicht als gevolg van een te geringe zaadtoevoer vanuit de zaad-bak. Mogelijk zou een roerinrichting in de zaadbak goede diensten hebben bewezen.

Een ander bewijs voor de vereiste nauwkeurig begrensde afmetingen van het te gebruiken zaad leverde het zaaien van het Hilleshög Standaard zaad. Dit zaad had, evenals KWE M-zaad, een fractieverdeling van 0 3,00-4,25 mm, evenwel met het verschil dat 65,4 gewichtsprocenten van het zaad een 0 had van 3,75-4,25 mm, terwijl van het KWE M-zaad 23,4 % in deze fractie viel. Het Hilleshög zaad was derhalve groter (72.020 zaadkluwens/kg tegenover 90.940). Van beide zaadtypen was de gezaaide hoeveelheid in kg zaad/ha praktisch gelijk, waaruit volgt dat het

aantal afgelegde zaadkluwens per ha van het grovere zaad veel geringer is geweest.

Anderzijds werd elders waargenomen, dat er teveel zaadkluwens werden ver-zaaid van een partij waarvan de fractie-verdeling niet precies bekend was, doch waarvan op het oog was aangenomen dat deze tussen 0 3-4,25 mm zou liggen. Uit het feit, dat veel meer dan normaal werd verzaaid moet worden aangenomen, dat er sprake is geweest van een „dubbele" vulling van vele zaadcellen, doordat de partij zaad iets fijner was.

s*~

Aan de vorm van het zaaikouter en de toepassing van steun- en drukrollen is bij prccisiezaaimachines veel aandacht besteed

(28)

3. Proef op Noord-Beveland in 1959

Deze proef (op het bedrijf van de heer M. J. Doeleman te Wissekerke) kwam tot stand op initiatief van het Provinciaal Onderzoekcentrum voor Zeeland en werd uitgevoerd door medewerkers van de Zeeuwse Rijkslandbouwconsulenten en de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting te Noord-Beveland.

Ter beschikking stond een perceel gelijkmatige zavelgrond (afslibbaar 30 % ) . De volgende zeven zaaisystemen werden vergeleken voor het zaaien van Klein Wanzleben M-zaad bij zaaizaadhoeveelheden van 5, 7 en 9 kg/ha:

a. nokkenradzaaisysteem (Nordsten);

b. nokkenradzaaisysteem uitgevoerd met het zgn. fijnzaadrad (Stegsted); c. schuifradzaaisysteem (St. Hubert);

d. centrifugaalzaaisysteem (Stokland);

e. zwitsers-frans precisiezaaisysteem (Semora); f. engels precisiezaaisysteem (Stanhay); g. duits precisiezaaisysteem (Monodrill).

De rijenafstand bedroeg 44 cm (6 pijpen op 2,64 m).

Alle zaaimachines werden van tevoren nauwkeurig afgedraaid op de gewenste zaaizaadhoeveelheden en waar nodig werd de afstelling gecorrigeerd, opdat per zaaipijp/element een gelijke hoeveelheid werd gezaaid.

In het veld werd door terugwegen de werkelijk gezaaide hoeveelheid/ha nauw-keurig vastgesteld.

Voor het vaststellen van de opkomstresultaten werden, per machine, tellingen volgens de bietenbevattende duimen-methode verricht in zesvoud, zodanig dat van iedere zaaipijp en ieder zaai-element het resultaat werd vastgelegd.

Het opéénzetten van het praktisch onkruidvrije gewas gebeurde door een twee-tal vakbekwame arbeiders in één bewerking met een halflange hak. Teneinde de invloed van groter wordende planten op de tijden uit te schakelen werd zodanig gewerkt, dat per dag van elk object een gedeelte werd opééngezet.

De tijdwaarnemingen werden per object over 12 X 100 m rijenlengte verricht; de gevonden tijden werden niet gecorrigeerd door temposchattingen.

Tenslotte dient te worden vermeld dat de opkomst op een enkele uitzondering na zeer regelmatig was. Vóór het opéénzetten trad over het gehele perceel als ge-volg van regen vrij ernstige korstvorming op, die weliswaar tussen de rijen door schoffelen werd verbroken, doch in de rijen bij het opéénzetten enige last ver-oorzaakte.

Resultaten

In tabel 8 zijn de vergelijkbare resultaten van dit onderzoek weergegeven. Uit de standen, uitgedrukt in bietenbevattende duimen, blijkt dat er enig verschil in opkomst is geweest, zoals dat in de kolom „opmerkingen" is weergegeven. De machine van het centrifugaalzaaisysteem zaaide als gevolg van nieuwe, scherpe zaaikouters te diep.

Van de „normale" zaaimachines (nokkenrad- en schuifradsysteem) gaf de ma-chine uitgerust met fijnzaadrad (Stegsted) een zeer goede opkomst te zien. Daaruit mag een vrij goede zaadverdeling worden afgeleid, zij het dat het percentage alleen-staande planten beneden dat van de precisiezaaimachine bleef.

Het schuifradsysteem toonde geen betere resultaten dan het nokkenradzaai-systeem.

De zwitsers-franse precisiezaaimachine (Semora) stelde wat betreft opkomst teleur.

(29)

Tabel 8. Bietenzaaiproef Noord-Beveland 1959 Zaai-zaad s t a n d t i j d Opmerkingen Machine kg/ ha bbd. ± 5 kg KWEM-zaadjha Nordsten Stegsted St. Hubert Stokland Semora Stanhay Monodrill i 5,5 6,5 5 5,5 5 38 31 27,5 31,5 34,5 ± 7 kg KWEM-zaadlha Nordsten ! — — Stegsted 7 St. Hubert Stokland Semora Stanhay Monodrill 7 7 7 7 40 27,5 32,5 41 36,5 ± 9 kg KWEM-zaadlha Nordsten Stegsted St. Hubert Stokland Semora Stanhay Monodrill 9 9 8,5 9 9 8,5 24 42 38 33 47,5 43 óénl. 20 19 14,5 20 22 20,5 16,5 16,5 25 24,5 12 19,5 20 18,5 26 28 % cénl. 53 61 52 63 64 51 60 51 61 67 50 46 53 56 55 67 eind-stand 66289 65738 66875 68939 68371 70265 64204 64204 73484 68939 65909 67992 66992 64393 68750 67803 min/ ha 2794 2598 2651 2575 2829 2670 2428 2443 2801 2442 2595 2874 2879 2458 3004 2534 verh. 100 93 95 92 102 100 92 92 105 92 91 100 100 86 105 89 min/ 1000 pi. 42,1 39,5 39,6 37,4 41,4 38 37,8 38,1 38,1 35,4 39,4 42,3 43 38,2 43,7 37,4 verh. 100 94 94 89 98 100 100 100 100 93 93 100 101 90 103 88 goede opkomst matige opkomst matige opkomst matige opkomst goede opkomst slechte opkomst matige opkomst — — slechte opkomst goede opkomst — matige opkomst

Wel werd bij het zaaien van 5,5 kg/ha een hoog percentage alleenstaande planten bereikt, doch dit moet hoofdzakelijk aan de matige opkomst worden geweten. Hetzelfde geldt in deze voor het zaaien van 6,5 kg/ha met het schuifradzaai-systeem.

Zowel het duitse (Monodrill) als het engelse (Stanhay) precisiezaaisysteem heb-ben een goede opkomst en een hoog % alleenstaande planten tot resultaat gehad. De opkomst van het gewas van de duitse precisiezaaimachine verliep iets minder vlot, vermoedelijk als gevolg van de toepassing van een holle drukrol. Het per-centage alleenstaande planten was bij laatstgenoemde hoog.

Uit het aantal planten in de eindstand kan blijken, dat in een „precisiezaaigewas" gemakkelijker een hoog aantal planten per ha valt te bereiken!

De resultaten van de tijdwaarnemingen komen ten aanzien van de verkregen arbeidsbesparing bij het opéénzetten overeen met elders in deze publikatie vermelde resultaten.

(30)

HOOFDSTUK III

HET WERKEN MET RIJENDUNNERS IN NORMALE- EN PRECISIEZAAIGEWASSEN

A. De stand vóór en nâ het dunnen, dun-intensiteit en eindstand

Verondersteld werd dat het werken met een rijendunner in een stand met regel-matiger verdeling der bietenplanten ( = precisiezaaigewas) tot andere resultaten zou leiden, dan in een minder regelmatig gewas ( = normaal gezaaid gewas).

Er werd getracht, dit aan te tonen door een rijendunner van het slingertype in te zetten in dik- en dun-gezaaide gewassen van een nokkenrad- en een precisiezaai-machine.

Gezaaid werd met Klein Wanzleben M-zaad met afmetingen van 0 3,00-3,75 mm. Het aantal zaadkluwens per kg bedroeg 103.820. De rijenafstand was 50 cm. In tabel 9 zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven.

Het doel was om met beide zaaimachines een gelijke uitgangsstand, uitgedrukt in bietenbevattende duimen, te bereiken. Ondanks het feit dat daarom met de nokkenradzaaimachine telkens ongeveer 1 kg/ha meer werd gezaaid, gelukte dit niet volkomen. Met de precisiezaaimachine werd een betere veldopkomst

ver-kregen, hetgeen er, mèt de betere zaadverdeling, toe leidde dat met kleinere zaai-zaadhoeveelheden toch meer bietenbevattende duimen werden verkregen. Het per-centage eenlingen was in de uitgangsstand van het precisiezaaigewas eveneens hoger, zulks dus ondanks de dikkere stand!

Zoals blijkt uit de kolom dun-intensiteit van tabel 9 werd in de dik-gezaaid ge-wassen een theoretische uitdunning nagestreefd van 68 %, in de dunner-gezaaide gewassen daarentegen van 53 %. In geen enkel geval werd het doel in dit opzicht bereikt. Zowel in de precisiezaaigewassen als in de normale gewassen lag de prak-tische dun-intensiteit, telkens 15-20 % lager. Hetzelfde werd reeds eerder met de gebruikte slingerdunner waargenomen, zodat dit vrij zeker als het gevolg van een eigenschap van het werktuig moet worden gezien.

Het % eenlingen nam in beide gewassen als gevolg van de rijendunbewerking toe. De toename ervan was in het precisiezaaigewas gemiddeld iets hoger. De stand van het precisiezaaigewas bleef ook nâ het machinaal dunnen beter. Zeer duidelijk kwam dat tot uiting in de bereikte plantenaantallen per ha, nâ het opéénzetten. Het plantenaantal in de eindstand van de dun-gezaaide precisiezaaigewassen (5,5 en 4,2 kg/ha) was ook na een praktische uitdunning van ± 40 % nog ruim voldoende. Hetzelfde gold ook voor een dik-gezaaid precisiezaaigewas waarvan 50 % machi-naal werd uitgedund.

Uit de eindstand van de op dezelfde wijze machinaal gedunde normale gewassen, bleek dat intensief (50 %) dunnen in een dik-gezaaid „normaal" gewas (9,5 kg/ha) leidde tot een plantenaantal/ha dat duidelijk lager lag dan in het dik-gezaaide precisiezaaigewas. Hetzelfde gold voor minder intensief dunnen ( ± 40 %) in dun-ner gezaaide normale gewassen.

De conclusie moet zijn dat machinaal dunnen in een precisiezaaigewas, waarvan de plantenverdeling regelmatiger is, met minder risico kan worden uitgevoerd dan in een normaal gezaaid gewas!

(31)

T3 C ca -o a o c o3 N c vCJ o u O 0 > T3^ e CJ C C 3 " O -ca C •o G ca WS '53 e o g '5 3 • o •o c ca cm c ca 60 '3 ca "E •e s «2 IS £ o. Ei ü2

II

-o VCL) . o . o ca o 0) "5 - o • o -O Veldop -koms t % zaai -zaa d kg/h a Gezaai d met : [ herh . 61.00 0 70.00 0 70.00 0 61.00 0 -sf f - f » m i n i n o oo c a ( S ( S ^ > ^ M O N ( S <N CN t N 00 O 00 v> TJ- »o r f i n 00 00 00 00 VO ^D vo \D -tf- T t m ^ r J r J — ~ N C O N O \ »n -<fr -rf TJ-VO vo i / , vo ON ON ON ON 0) c o e 3 S s : S •a ca t-< 0 <D .K* O c o o <n v i ND

1

O O en en O o en f N f N 00 es" t n es" en es en o " >n oo NC en o " m ON 00 en NO v-i o " 2 -o -o e 0Û o o o o o o o o o o p o p p p i > v ^ T t r^ c^ ( S 00 ^ f 00 00 m r - i-H r - *-« r n ^ H es) <S (N SO w~j vo '\D vo ON v i i n oo r -m c<» <s r ^ r J m i n >n ^ f i n OO OO 00 GO 00 VO ^D ^O ^O ^O \o o\ - - <n r*-> T t T t T t TT Tfr i n i/~i i n m i n O fN| ^ _ l T-< r— r r r r -\ 0 VO VO VO VO co oo" oo" co oo" F ^ N f ^ i T j - i n G O ei .6 ' r t £ « « " N .S3 ' o <D I-H O o

-3-1

o o en en o ' 00 f N 00^ NO 00^ t -00 00 eN t -\ 0 oo' 2 T3 'e u O O O O o o o o p o p p \D -*t t r i ^ t \0 \D \D [^ -T -T i n r - TJ-r l — ~-> TJ-r^ • * >n ON f N NO w-i ir^ T t rN Tt- - * o ON Tl- en TJ-i - t f N cN eN *-H O 00 ^-^ T f T t en en en en en en w-^ v-> w-i o-i en NO es ~ H 0-1 T f i n -Cf r - ON ON -<a-eN O r - w-i en TJ- en en en oo u-> w-i «O NO NO NO en en en en NO NO"NO No" - • N e n t e ca .E '3 ca N ^ r " ca u c M O a o o en NO

1

O o e n o O O f N f N i n u-i eN f N w-N r~" en en 00 I -en NO en e NO en NO" 2 T3

1

00 o o o o o o o o o o p p p p p ON ^ >n 00 CO c r r r r -O \ N T ) 0 0 ( N m T f -<d- co vo l > \£> \ o \ o ^o i n «n »n r - ^o r ^ r ^ c^l <N ( S m o f o r -m c^i -m -m -m »n i n >n i n i n T f i n TJ- oo \ o <n i n \o w , i n h O C O N O '-H TJ- c~- -3- ^O r r M3 r r -»n i n «n i n i n i n m^ " n i n i n £ e S s s " K c3 N a> ' o CD tH ft O O (N ^ ON ON «n i n " n oo^ i n i n 00 ON CS »n i n 2 Ë 00 o o o o o o o o o o p p p p p \ D vo 00 OO i n <M m i—11—i <s m >n r f i—« r -v O V O -v O h ' O r - i n n m O oo m r - oo oo , - < ( S T ^ ^ ^ H 00 f l t ^ O O O m m Ti r*i m >n i n <n >n i n N v O t N i n O >n i n i n m i »n w-i e - vo vo >V) ON O O ON O • H O O ^ V D » vo i n vo i n i n ^ "* ^ ^ "^ » / n i n >n i n «n I-H ( S m Tt i n C 15 3 ca N » Î £ -ca c u J< ^ 4 o c o o o NO

1

o o °0* oo" en O o NO oo" TT f N NO f N oq oó" NO" en en en w-i oo, «O NO_ ON f S ON «Tl w-T 2 "O e u 60 O O O O o o o o p o p p ^ f N r-^ ö -r - NO t-~ c a O ^ OO (N f N CS —< f N — t - t— en r - NO «n NO en NO ^ -^t ON W1 ON f N — t N ~ eN r-~ -<a- f N ON en en -^J- en en en en en v i i n i n i n f N "et- eN >n NO NO i n NO oo -*t t--- en —• f N T I rsl o oo e n NO en en en en O - n o r - oo oo oo es f S N N • * -a-" • * • * " - ^ fN) f n TJ-0> G !3 u ca E '3 " ~ " ca N o CA ' o O. o o o ö r -CTN i n en" es >n ND" t -ON f N en 00 OO O f N i n NO i n en en f N 00 en en i n oo o " NO i n o " en en ON r -fNJ ^ r " 2 • o e

(32)

Element van een slingerdunner, uitgerust met een sleepvoet en twee verende tanden in de slingerarm

B. Tijdmetingen

De verrichte tijdwaarnemingen wezen uit dat het ten aanzien van de tijd die nodig was voor het opéénzetten der bieten in handwerk, geen of weinig verschil uitmaakte of machinaal werd gedund in een gezaaid normaal gewas dan wel in een dik-gezaaid precisiezaaigewas.

Er trad een duidelijk verschil op bij het machinaal dunnen in de dun-gezaaide ge-wassen. Als verklaring voor het geconstateerde verschil van ruim 23 % ten voor-dele van het precisiezaaigewas, kan worden gesteld dat het veel tijd kostte om uit de dunne en onregelmatige stand die overbleef na machinaal dunnen van het naar 5,4 kg/ha gezaaide normale gewas, een enigszins redelijk plantenaantal van 64.000 per ha over te houden.

In het even sterk machinaal gedunde dun-gezaaide precisiezaaigewas (4,2 kg/ha) leverde het bereiken van 70.000 planten/ha geen extra problemen op. Integendeel, er werd een zeer gunstige tijd voor het opéénzetten der bieten bereikt!

(33)

SAMENVATTING

De conclusies, die uit het weergegeven onderzoek, ter vergelijking van zaal-systemen bij het zaaien van bieten kunnen worden getrokken, dekken volkomen de resultaten van het in de twee voorgaande jaren verrichte onderzoek.

Ze kunnen als volgt worden samengevat:

1. t.a.v. de werktuigen en het zaad

De zaalsystemen van goede precisiezaaimachines zijn nauwkeurig geconstrueerd. De keuze van goede uitvoeringen van deze werktuigen is beperkt.

De afmetingen van het te gebruiken bietenzaad moeten nauwkeurig begrensd zijn. De noodzaak om een bepaald zaadtype (zgn. monogerm zaad) te gebruiken, maakt dat de rassenkeuze daardoor bij de huidige stand van zaken wordt beperkt.

2. t.a.v. de zaadverdeling en zaaizaadhoeveelheid

In tegenstelling tot normale zaaimachines met schuifrad-, nokkenrad- of cen-trifugaalzaaisysteem is men bij precisiezaaimachines beperkt in de keuze van de te zaaien hoeveelheid zaad per ha. Er wordt gewerkt met onderlinge afstanden tussen de in de rij afgelegde zaadkluwens; de variatie van de nagestreefde onderlinge af-standen liep bij dit onderzoek 2,5-5 cm.

De zaadverdeling door goede precisiezaaimachines is beter dan van de hiervoor genoemde normale zaaimachines. Dit komt vooral tot uiting bij het zaaien van

kleine zaaizaadhoeveelhedenjha. Het gevolg is, dat kleine hoeveelheden van 4-5

kg/ha monogerm zaad ( ± 90.000 zaadkluwens/kg) met goede precisiesystemen met minder risico kunnen worden gezaaid dan met normale zaaimachines.

Bovendien kan in een precisiezaaigewas intensiever en veiliger machinaal worden gedund dan in een gewas dat met een „normale" zaaimachine is gezaaid.

3. t.a.v. het zaaien en de opkomst

Met de in het onderzoek betrokken precisiezaaisystemen wordt het gunstigste resultaat bereikt bij langzaam rijden, afhankelijk van het systeem 3-5 km/uur. Dit houdt voornamelijk verband met de vulling der zaadcellen. Voor normale zaai-machines is snel rijden evenmin gewenst, echter niet zozeer uit een oogpunt van zaadverdeling dan wel door de verhoogde mate waarin de zaaipijpen bij hogere snelheid gaan springen.

Het gevolg daarvan kan een ongelijkmatige diepte van zaaien zijn en een onge-lijkmatige en vaak ook onregelmatige opkomst. Het is gebleken dat de opkomst van „precisiezaaigewassen" vrijwel altijd beter was dan van een gewas gezaaid met een normale zaaimachine. Verschillen in veldopkomst van 10-20 % kwamen in de proeven voor. Aan de vorm van het zaaikouter en de toepassing van steun-en drukrollsteun-en wordt bij precisiezaaiwerktuigsteun-en veel aandacht besteed. Overigsteun-ens zijn de opkomstvoorwaarden bij de proeven gunstig geweest, getuige de veld-opkomst-percentages van 80 en meer. Onder minder gunstige omstandigheden loopt dit terug tot 40 à 50. Het percentage alleenstaande planten was in „precisie-zaaigewassen" altijd hoger, hetgeen uitsluitend als het gevolg van een betere zaad-verdeling moet worden gezien. Bij het gebruikte zaadtype bedroeg het verschil in alleenstaande planten gem. 10 % van de stand uitgedrukt in bietenbevattende duimen, ten gunste van de precisiezaaisystemen.

(34)

4. t.a.v. de arbeidsuren, die voor het opéénzetten der bieten nodig zijn

Bij het onderzoek werden de bieten steeds in één bewerking opééngezet.

De vergelijking van de benodigde arbeidstijden in gewassen verkregen met ver-schillende zaalsystemen, bij dezelfde zaaizaadhoeveelheid per ha, leverde een ge-middelde arbeidsbesparing van 10-20 % op ten gunste van precisiezaai, evenwel

uit-sluitend bij zaaien van lage zaaizaadhoeveelheden per ha.

Het zaaien van grotere hoeveelheden kan in dit opzicht tot een voor precisiezaai ongunstig resultaat leiden. Eén en ander wordt verklaard door het verschil van zaadverdeling en opkomst van het gewas. Een dikker-gezaaid „precisiezaaigewas" vertoont een dikke regelmatige stand, terwijl daarentegen in eenzelfde dik-gezaaid

„normaal gewas" vrijwel altijd meer of minder grote gaten voorkomen, die bij het opéénzetten niet worden doorgehakt, en dus arbeidsbesparend werken.

Anderzijds is het aantal te grote gaten in een door een normale machine dun-ge-zaaid gewas al gauw te hoog, met als gevolg een te dunne eindstand.

Het kernpunt voor het verkrijgen van arbeidsbesparing door gebruik van de onderzochte precisiezaaimachines ligt vooralsnog bij toepassing van kleine zaai-zaadhoeveelheden/ha. Het is zonder meer duidelijk dat in deze gehele materie een zeer belangrijke taak is weggelegd voor de zaadkwekers. Bietenzaad van produk-tieve rassen met een hoog percentage éénkiemige zaadkluwens en een hoge „veld-kiemkracht", dat met precisiezaaisystemen kan worden gezaaid, zal in verhoogde mate bijdragen tot de mogelijkheid van arbeidsbesparing bij het opéénzetten van bieten.

Het is welhaast zeker dat het verschijnen van aan bovengenoemde eisen tege-moetkomend natuurlijk éénkiemig zaad een grote stap vooruit zal betekenen.

SUMMARY

The conclusions that can be drawn from the research as outlined before and carried out for the purpose of comparing different seed sowing mechanisms for drilling beet seed, fully cover the outcome of field trials undertaken during the past two years.

Below a summary is given of the results in regard to:

1. Implements and seed

Precision sowing mechanisms are of accurate construction. Yet - to date - there are only a few well-designed models on the market. Since the use of a specific and accurately sized type of seed (socalled rubbed and graded seed) is essential, the selection of seed varieties is limited under the present conditions.

2. Seed distribution and seed rates

In contrast to the conventional seed drills fitted with either fluted feed wheels, force feed wheels or of the "broadcast" type, the range of sowing rates of precisions drills is limited. Seed clusters are deposited at regular intervals in the row. During the field tests the seed spacing chosen varied from 2,5 to 5 cm. Precision seed drills give a better seed distribution than normal seed drills, especially when small seed quantities per hectare are applied. Consequently, the use of precision drills for

(35)

applying low seed rates from 4 to 5 kg/ha of rubbed and graded seed ( ± 90.000 seed clusters/kg) reduces the risk as compared to the use of normal seed drills.

Moreover a thinner can be more intensively and safely used in a precision-drilled crop than in a crop that is sown with a „normal" drill.

3. Seed drilling and emergence

The precision sowing mechanisms as tested give the best results at low travelling speeds. Depending on the mechanism and the filling of the seed cells this speed varies from 3 to 5 km/h. High travelling speeds are neither desirable in the case of normal seed drills, although not so much because of the seed distri-bution as because of the seed tubes' tendency to jump at higher speeds. This will result in an irregular sowing depth and an irregular and uneven stand. As evidenced by the trials the seed emergence of „precision drilled crops" was nearly in all cases better than that of crops planted with normal seed drills. Differences in field emergence ranged from 10 to 20 per cent. Much attention was paid to the shape of the drill coulter and the application of support and press wheels of precision seed drills. The emergence conditions were favourable during the tests, as is evidenced by the field emergence percentages of 80 and more. Under less favourable conditions this percentage may drop to 40 or 50. The percentage of single plants was always higher in "precision drilled crops", which must be attributed to the better seed distribution. For the seed type used, the difference in single plants averaged 10 per cent of the plant population expressed in beet containing inches in favour of the precision sowing mechanism.

4. Labour requirements in beet singling

During the trials beet singling was always performed in one operation. A comparison of the time requirements in crops planted with different sowing mecha-nisms at the same seed rate per ha showed that an economy in labour from 10 to 20 per cent was achieved by the use of precision seed drills, provided small quantities of seed are applied per hectare. The application of larger quantities may lead to an unfavourable result in this respect for precision seed drills. This must be attributed to the difference in seed distribution and crop emergence. A more densely sown "precision drilled crop" shows a dense and uniform stand, whereas, in contrast herewith, in an equally densely drilled "normal crop" more or less large gaps will nearly always occur, which gaps are not trimmed, and so save labour.

On the other hand when a conventional machine is used for applying small seed quantities the number of gaps will soon become too high and consequently the final plant population will be insufficient.

The one factor above all others for obtaining an economy in labour by the use of the precision sowing mechanisms is, as yet, the application of small seed quantities per hectare. It is only too evident that here is a very important task for plant breeders. High yielding varieties of beet seed and a high field emergence, with a high percentage of single germ clusters suitable for precision sowing mecha-nisms will contribute substantially towards the possibility to economize labour in beet singling.

Undeniably the production of genetically single-germ seed meeting the above needs will exert a profound influence on future developments.

(36)

Grafiek 10. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte nokkenrad 3 km/h 6,9 kg/ha 659 cm 93 " In 60 30 2 5 ' 0.04 1 -- >-' ;: --t T .... I 1 Grafiek 11. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte nokkenrad 3 km/h 5,3 kg/ha 830 cm 70 60 50 e , 0.0 ' 1 ' 1 36

(37)

39 96 99 9 99 8 99 5 99 9e 97 95 90 80 75 70 60 50 40 30 25 20 10 5 2 0.5 02 0.1 0.04 i : -1-i _ ' 4 -i -•t i 4 --< * t-; • • --i -1 : Grafiek 12. zaalsysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte nokkenrad 3 km/h 4,8 kg/ha 930 cm 99 9 99 6 99 5 99 97 95 75 70 50 40 10 02 • f " -4... lt -j -i-.-i-- U • -i-.-i-i-.-i-- -[-\ . 0 " -y " i ~j if f • + -f t -f r _h i_i_ i i • t - * - 1 , ! . t '• - -Ji-

-•:.••}!.:-..^r.-):-«airi^i

+î+:l-4r j-I-l-^r - — ++H ! ' 1 i ' i • ' j ! ! i i! M' ' 1 , . , , j : ; 1 1 h • h 1 .:. »u-tTU-1- i—4-4--—t-i -r-t-H ! | . . t f • I Î 3 X ~ X x ! j 1 1 1 . i 1 i , ! 1

""" ï ±±

- - j ' - "" T ! j " "{i"| ^ t F j : " " ~ _t_Tt__ i t . - ftf -ta .-,-.-i j X 1 I - - I -._.X - - - + - - — •• i __ ^__ _

-j-~X'~;+ : : : X X " + ..

1 , . _.. X — X X — X_-=t=}=—+— U - t - J- )- j 1 i I ±jr X .. ._ . ! 11 Grafiek 13. zaaisysteem : nokkenrad rijsnelheid : 6 km/h zaaizaad : 7,3 kg/ha zaailengte : 590 cm 37

(38)

Grafiek 14. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte nokkenrad 6 km/h 6,8 kg/ha 670 cm „ ,r ! i :' | i ; 11 i. ; î : ; î ; ; | i i _ _. i ^ X i i . ^ x i x i i , . 9 +X J_4+~ "nfi itTtt î ' F f > JU ' i 'M hl ^ i

-"•' x x " i r p i ^ r t M l ït" i * Li " ' i r i i p - 4x :... '_____ . !.. ^x

"'" ~i"ij^4""rü'j ir1^' '-fin ''-t-- ÏL-^"^±~Ï—--""'"-^-ai

i ! ' ' ! ' l i l - j - *- -+• -i 1 1 ' ' i l i" • • ! | ; ! • | - : .-4-4- -+-p -|~~- — • - - ~"4~t j,._j (—IJ 1 •-} 1 î 1 ' ; ' • j-^1—pi '—'•—^ " x =L4— """" go 4r~+ • i 1 1 j-4- -^-U-pj i , | M , i -L\- { H—i -Tr J _ _|_ ' ' ! • 1 1 i '' i -*~ - - H _, . 1 i | | , l , , ! i ,_ _, _,_ 6 0 -<• - • — • 1 ' ; , i ^ ' i i ' _ _ L _,_ 1 I i i i _ ' ' ! . 30 : ; 2E _ __ ... | } - - - T " '" "+" r:ï • _ X"" X " " '-fc"~. "• • -f i-i-t-Grafiek 15. zaaisysteem : nokkenrad rijsnelheid : 6 km/h zaaizaad : 5,5 kg/ha zaailengte : 800 cm zzzz,.:z, zz.^ z:z z z — ^ i - X - i : : : - : zz_—zz—z._z:_..z . I lil—L_ . ^_i 1 1 ,U i :zzzzzzzzizz_z:zzzzzzzjzzzzzitJ!::!t:^MzL.zzzzzzzzzzzzzzxzt4X:zzzzzzzzz: = z- -z = - - = -z = = = ==-^KT:^~~~"T^ = ~ ^ 4:f f ^ ^ " t * 1^4xr4^^i-:-i-iit^-^X-"-":-z"-:" ::::"iz:ri±:r3r:~rrri::i~n"|tl~xi:j± tTt_tir:i:;..:-:.::i_.:±:. : i :

:::::::5f:::::::ii^

'A. I I 41+4-1- -I I I I L I - i l _ i _ - ^ - ^ - I I .. :::3r:;;;::;;;:;:;;;;;x:::;;::::;:::±::^m£ttó±:4t4W~:x: I I X I I X I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I L I I I I L J I X I • L Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z I Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z Z I EzzzzzZzzzzzzzzzzzzxzzzZ'zzzZzzzZzxzZZZ"zzzZ~ZZz^"=zzzzzx 10 IS 20 Z5 30 35 38

(39)

imc '•'," ' " M I M I M ! '. i ' l M -' i 11 ' ' ' 11 1 M 998 + T "t,, 1 ' 1, h'i i t t j ^ ' ^ 4 : ~' ^ / " ~ • ' " " 59S _ j ' i r |-jTp , r i j ~ —A -"zl--"" :___„ • - . : J - .-; _ 97 - - r J ^ o " " _ tJ L + |, 1 Z m . 1 70 4t—• ' U + ^ 1 h t J + l t — 1 44 + -co r 3V ' , 2 4 i 14—L. 4 1-4- r i i T TI ' | \ | ' 4 f

-°°' l t + : ::: :: ::±:: :; : ::: ::;; :::::;;_r:::: : :::

±;:±~::T:

:

Grafiek 16. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte centrifugaal 3 km/h 6,2 kg/ha 728 cm 99.8 70 SO t o 25 I -Y --~ :; i T -H -f~ • -( 1 -1 j ' - Li - -— --• ! - 1-.. -:±| Grafiek 17. zaaisysteem : centrifugaal rijsnelheid : 3 km/h zaaizaad : 4,2 kg/ha zaailengte : 1056 cm 39

(40)

Grafiek 18. zaalsysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte centrifugaal 3 km/h 4 kg/ha 1133 cm 7(1 Î 5 .. 1 - _ -1' t 1 i •*• --- i 1 i tr r : 1 < i • i 1 1 1 «1 1 . -<>- s

il

••; t-7". i > -n -> 1 •«»—o-i 4 -1 i »~ 15 20- 25 30 Grafiek 19. zaalsysteem : centrifugaal rijsnelheid : 6 km/h zaaizaad : 8,4 kg/ha zaailengte : 527 cm 9 9 B 9 7 J5 60 50 i O 2 5 0 . 0 * I ~ ... ... : j 40

(41)

60 ?Ç < * » Grafiek 20. zaaisysteem rijsnelheid zaaizaad zaailengte centrifugaal 6 km/h 5,85 kg/ha 760 cm 99.9 99.8 99 5 99 97 B 70 6 0 - - ( r- ~ 50 H>" 40 I ' L n n O Grafiek 21. zaaisysteem : centrifugaal rijsnelheid : 6 km/h zaaizaad : 4,5 kg/ha zaailengte : 997 cm 41

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naar mijn mening moet een strict onderscheid worden gemaakt tussen consequenties voor slachtoffers aan de ene kant (dat wil zeggen slachtofferimpact, de

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Conclusions: Level II evidence suggests that exercise is effective in reducing anxiety and depression and improving fitness in previous MA users, and Level III-2 evidence

Hover,” Meas. Adiprawita, “Parameter identification and design of a robust attitude controller using H ∞ methodology for the raptor E620 small-scale helicopter,” Int..

Further bioethics scholarship is needed to determine the ways in which the proposed criteria are best speci- fied to promote health justice and how their specifica- tion may

An additional sign that Australian manufacturing was indeed in a more advanced state of development in the early twentieth century is the fact that it exported harvest machinery

Voor de tellingen per schip geldt, dat deze in het gebied Friese Front vooral gericht zijn geweest op het tellen van Zeekoeten. Dit levert twee belangrijke beperkingen op: 1) er

Deze tunnel voor kleine zoogdieren, reptielen en amfibieën onder de A27 bij Blaricum staat permanent onder water4. Gebruik door das en hermelijn