• No results found

Het taakstrafverbod: een onderzoek naar de toepassing hiervan door de strafrechter.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het taakstrafverbod: een onderzoek naar de toepassing hiervan door de strafrechter."

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam: E.C. (Eloisa) Damo Studentnummer: 10830324

Emailadres: eloisadamo@hotmail.com

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der rechtsgeleerdheid Scriptie master publiekrecht, track strafrecht

Begeleider: mr. S. Vasiliev Datum: 5 januari 2020

HET TAAKSTRAFVERBOD

EEN ONDERZOEK NAAR DE TOEPASSING

HIERVAN DOOR DE STRAFRECHTER

(2)

Abstract

In deze scriptie wordt beoogd een antwoord te geven op de onderstaande onderzoeksvraag:

“Wordt het taakstrafverbod uit artikel 22b Wetboek van Strafrecht door de strafrechter op de juiste manier toegepast?”

Om een antwoord op deze vraag te kunnen geven is ten eerste gekeken wat het normatieve kader van de toepassing van de taakstraf en van het taakstrafverbod bij de straftoemeting van de rechter is en wat de vereisten zijn. Als tweede is de vraag beantwoord hoe er in de praktijk gebruik wordt gemaakt van het taakstrafverbod. De praktijk ziet hierbij op de jurisprudentie. Als laatst is deze praktijk beoordeeld in het licht van de doeleinden van het taakstrafverbod. Bij de “juiste” manier van toepassen wordt er in deze scriptie vanuit gegaan dat dit de manier is zoals de wetgever dit heeft bedoeld en dit heeft vastgelegd in de wet.

Naar aanleiding van dit onderzoek kom ik tot de conclusie dat het taakstrafverbod door de rechter op de juiste manier wordt toegepast. Met de invoering van het

taakstrafverbod werd beoogd niet meer slechts een “kale taakstraf” op te leggen voor de ernstige zeden- en geweldsdelicten die staan vastgelegd in artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Na een kritische blik op de huidige jurisprudentie blijkt dat de rechter nu vaak een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf naast de taakstraf oplegt om op die manier te voldoen aan de vereisten van artikel 22b Wetboek van Strafrecht. In deze scriptie is gebleken dat de wetgever bij de invoering van het taakstrafverbod ervan op de hoogte was dat dit zou leiden tot een praktijk waarin de combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zou worden. Ook blijkt niet uit de wetsgeschiedenis dat de gevangenisstraf voor tenminste een bepaalde duur dient te worden opgelegd. Mijns inziens behoeft het toch de voorkeur om, gezien de

rechterlijke straftoemetingsvrijheid, het artikel aan te passen of zelfs geheel te schrappen zodat de rechter meer vrijheid wordt geboden om in elk individueel geval een passende straf op te leggen.

(3)

Inhoudsopgave Abstract ... 1 Inhoudsopgave ... 2 1. Inleiding ... 4 1.1 Aanleiding ... 4 1.2 Onderzoeksvragen ... 6 1.3 Onderzoeksmethode ... 7

2 Het normatieve kader en de vereisten voor toepassing van de taakstraf en het taakstrafverbod bij de straftoemeting in het vonnis ... 9

2.1 Inleiding ... 9

2.2 De taakstraf ... 9

2.2.1 Wettelijk kader ... 9

2.2.2 Van alternatieve sanctie tot taakstraf ... 10

2.2.3 Doelen taakstraf en overige hoofdstraffen ... 13

2.3 Het taakstrafverbod en de invoering daarvan ... 14

2.3.1 Het taakstrafverbod ... 14

2.3.2 De problemen voor het taakstrafverbod en de invoering ervan ... 16

2.4 De rechterlijke straftoemeting ... 18

2.5 Afwijken van de wet ... 20

2.6 Conclusie ... 23

3 Hoe wordt het taakstrafverbod in de jurisprudentie toegepast? ... 25

3.1 Inleiding ... 25

3.2 Jurisprudentieonderzoek bij uitspraken van de rechtbank ... 25

3.3 De Valkenburgse zedenzaak ... 27

3.4 Gevangenisstraf voor de duur van één dag ... 29

3.5 Conclusie ... 30

4 Op welke manier wordt de toepassing in de praktijk getoetst in het licht van de doeleinden en en wat zijn de aanbevelingen? ... 31

(4)

4.1 Inleiding ... 31

4.2 Beoordeling in het licht van de doeleinden ... 31

4.2.1 De juiste manier van toepassen volgens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie ... 31

4.2.2 De bedoeling van de wetgever ... 33

4.3 De meerwaarde van het taakstrafverbod ... 35

4.3.1 Hedendaagse meerwaarde ... 35

4.3.2 Evaluatieonderzoek Wet Beperking Oplegging Taakstraffen ... 36

4.4 Aanbevelingen ... 37

4.5 Conclusie ... 39

5 Conclusie ... 41

(5)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Na het ancien regime was in 1791 het vertrouwen in de rechter volledig verdwenen. Dit heeft zich geuit tot de invoering van de Code Pénal, het eerste Franse Wetboek van Strafrecht dat na de Franse Revolutie op 6 oktober 1791 in werking trad en later ook in Nederland geldend was.1 In dit wetboek werd een belangrijke bepaling met betrekking tot de rechterlijke macht ingevoerd, namelijk de bepaling dat

machtsmisbruik door de rechter zou worden verboden. De centrale overheid nam hier de touwtjes zelf in handen en de vrijheid van de rechter bij de straftoemeting werd hem na veelvuldig machtsmisbruik ontnomen. De rechter was niet bevoegd om van de vaste strafmaten uit de Code Pénal af te wijken en was hiermee “la bouche de la loi” (de spreekbuis van de wet) geworden. Tijdens het ancien regime was de rechter het symbool voor corruptie en bevoordeelde de rechter de rijken en de adel. Met de keuze van de wetgever om de rechter te dwingen te oordelen binnen een bepaald wettelijk kader leek de wetgever aan te geven dat het vertrouwen in de rechter was verdwenen.2 Hoe meer vertrouwen de wetgever in de rechter heeft, hoe minder voorschriften de wetgever stelt en hoe meer vrijheid de rechter krijgt bij de keuze om een passende straf op te leggen.

Nog een stelsel waar minimumstraffen in de wet worden aangegeven is het

mandatory sentencing stelsel uit de Verenigde Staten. In dit stelsel dienen volgens de wet minimumstraffen te worden opgelegd waar de rechter niet van af mag wijken. Later werd veel campagne gevoerd omdat men wilde dat er strenger gestraft zou worden, waardoor in veel staten het stelsel strenger werd en de “three strikes and you’re out” regeling werd ingevoerd.3 Partijen en rechters die voor de “three strikes and you’re out” regeling zijn winnen in de Verenigde Staten dan ook veel stemmen. Ondanks de ethische en praktische bezwaren tegen deze regeling vinden veel

Amerikanen de regeling erg goed en effectief. Amerikanen hebben over het algemeen

1 Schuyt, Trema Straftoemetingsbulletin 2009/1, p 14. 2 Schuyt, Trema Straftoemetingsbulletin 2009/1, p. 14. 3 Tonry 1996, p. 3.

(6)

weinig vertrouwen in de rechter en zijn vaak van oordeel dat de rechter te lichte straffen oplegt.4

In het huidige Nederlandse Wetboek van Strafrecht is de vrijheid van de rechter bij het bepalen van een straf groot. Uit cijfers die in 2017 door het Algemeen Dagblad zijn opgevraagd bij de Raad voor de Rechtspraak bleek volgens het Algemeen Dagblad dat rechters steeds vaker taakstraffen zouden opleggen. In 41% van de onderzochte gevallen werd een taakstraf opgelegd voor een veroordeling wegens een ernstig misdrijf.5 De wenselijkheid van de oplegging van slechts een taakstraf bij ernstige misdrijven daalde steeds meer, tot in 2012 het taakstrafverbod werd

ingevoerd. Hedendaags is het taakstrafverbod an sich een veelbesproken onderwerp. In het artikel van het Algemeen Dagblad van 19 januari 20176 wordt beschreven dat rechters in toenemende mate het taakstrafverbod uit artikel 22b Wetboek van

Strafrecht “omzeilen”. Rechters zouden dit doen door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag op te leggen tezamen met een taakstraf. Indien er sprake is van voorarrest wordt deze dag van de opgelegde gevangenisstraf afgetrokken, waardoor de veroordeelde de opgelegde dag gevangenisstraf in de praktijk niet meer uit hoeft te zitten. Het Algemeen Dagblad stelt dan ook dat uit onderzoek is gebleken dat in 2016 622 keer een taakstraf in combinatie met één dag gevangenisstraf is opgelegd. In 2012, het jaar dat het taakstrafverbod werd ingevoerd, was dit volgens de krant nog slechts 83 keer.7 Hoewel deze stijging na navraag bij de Raad voor de Rechtspraak minder steil is dan het Algemeen Dagblad beweert (de wet was niet van toepassing op feiten begaan voor 3 januari 2012 waardoor in 2012 nog veel zaken zijn berecht van voor 3 januari 2012), blijkt er toch een stijging zichtbaar.8

4 Stith & Cabranes 1998.

5 Kamerstukken II 2009/10, 32169, 2.

6 R. Broere & P. Winterman, ‘Verbod op taakstraf steeds vaker omzeild’, Algemeen Dagblad 19 januari 2017, www.ad.nl/nieuws/verbod-op-taakstraf-steeds-vaker-omzeild~ad32cb7e/ (laatst geraadpleegd op 28 december 2019).

7 Dit blijkt uit cijfers opgevraagd door het Algemeen Dagblad bij de Raad voor de Rechtspraak.

(7)

Als er naar cijfers uit 2013 wordt gekeken is te zien dat de zogenoemde

ééndagcelconstructie in dat jaar 328 keer is opgelegd, ten opzichte van de 622 keer in 2016. Enerzijds wordt beweerd dat de rechter de wet naleeft door, in het geval dat artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf op te leggen. Anderzijds wordt beweerd dat de rechter hiermee de wet wel degelijk omzeilt en dat dit geen correcte manier is om artikel 22b Wetboek van Strafrecht toe te passen. Het is de vraag of de rechter daadwerkelijk de wet naleeft in een dergelijk geval. Ook is het de vraag of de rechter de wet toepast op de manier die de wetgever voor ogen had en of dit overeen komt met de doeleinden van het taakstrafverbod. In deze scriptie wil ik onderzoeken hoe de rechter artikel 22b Wetboek van Strafrecht toepast, of dit volgens de bedoeling van de wetgever is en of er aanbevelingen gedaan kunnen worden omtrent een eventuele wijziging of volledige schrapping van dit artikel.

1.2 Onderzoeksvragen

In dit onderzoek zal worden onderzocht hoe de rechter artikel 22b Wetboek van Strafrecht oftewel het taakstrafverbod toepast en daarbij met name of de rechter het artikel op de juiste manier toepast. In dit onderzoek wordt ervan uitgegaan dat de juiste manier van toepassen de manier is zoals de wetgever dit voor ogen heeft gehad. Enerzijds dient de rechter het door de wetgever ingevoerde taakstrafverbod te

accepteren en in bepaalde gevallen niet slechts een taakstraf op te leggen, maar anderzijds dient de rechter in Nederland ook de vrijheid te hebben om een passende straf op te leggen. Het taakstrafverbod is nog een relatief nieuw fenomeen en is dan ook vaak in opspraak. Er heersen in de huidige maatschappij tevens zeer verschillende opvattingen over de invoering van het taakstrafverbod en er zijn dan ook veel

argumenten voor en tegen dit verbod. Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen of de bedoeling van de wetgever met het taakstrafverbod door de rechter wordt gevolgd. Het toetsingskader in deze scriptie is dan ook dat de bedoeling van de

wetgever nagestreefd dient te worden door de rechter. Indien dit gebeurt wordt het taakstrafverbod op de juiste wijze toegepast. Hiernaast dient de rechter simpelweg ook de letter van de wet toe te passen. Indien duidelijk is of de rechter het

taakstrafverbod op de juiste manier toepast kan worden gekeken of het nodig is om artikel 22b Wetboek van Strafrecht te wijzigen of misschien zelfs geheel te schrappen.

(8)

Van belang is om te bekijken wat de meerwaarde van het taakstrafverbod momenteel is.

Voor een duidelijk overzicht van de probleemstelling en de verschillende deelvragen zullen deze hieronder worden omschreven. Als eerst volgt de onderzoeksvraag:

“Wordt het taakstrafverbod uit artikel 22b Wetboek van Strafrecht door de strafrechter op de juiste manier toegepast?”

Hieronder zullen de verschillende deelvragen die in dit onderzoek aan de orde komen worden omschreven:

- Wat is het normatieve kader van de toepassing van de taakstraf en van het taakstrafverbod bij de straftoemeting van de rechter en wat zijn de vereisten? - Hoe wordt het taakstrafverbod in de jurisprudentie toegepast?

- Op welke manier wordt de toepassing in de praktijk getoetst in het licht van de doeleinden en en wat zijn de aanbevelingen?

1.3 Onderzoeksmethode

Voor deze scriptie is literatuur- en brononderzoek gedaan. Om de eerste deelvraag te beantwoorden en in te zoomen op de taakstraf, op het taakstrafverbod en op de invoering van beide is vooral onderzoek gedaan door middel van het lezen van boeken, juridische tijdschriften en internetbronnen. Ook is hiervoor de

wetsgeschiedenis bekeken en zijn parlementaire stukken gelezen. Om de tweede deelvraag te beantwoorden is vooral jurisprudentieonderzoek gedaan en is de

jurisprudentie kritisch bekeken om op die manier de praktijk te beschrijven. Voor het beantwoorden van de derde deelvraag is ook literatuur- en brononderzoek gedaan door middel van het bestuderen van jurisprudentie en van de wetsgeschiedenis. Ook zijn rapporten bekeken. Aanbevelingen worden tevens gedaan naar aanleiding van de gelezen literatuur en naar eigen inzicht.

(9)

Voor de eerste en de tweede deelvraag is tevens vooral beschrijvend onderzoek gedaan. De geschiedenis, de invoering en de taakstraf en het taakstrafverbod zelf zijn in kaart gebracht evenals de jurisprudentie omtrent het taakstrafverbod. Bij de laatste deelvraag heeft er een toetsing van de toepassing in de praktijk aan de doeleinden plaatsgevonden.

(10)

2 Het normatieve kader en de vereisten voor toepassing van de taakstraf en het taakstrafverbod bij de straftoemeting in het vonnis

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ten eerste de taakstraf op zichzelf worden besproken. Ook de wettelijke bepalingen met betrekking tot de taakstraf zullen worden besproken, evenals de andere hoofdstraffen. Hierna zal de wetsgeschiedenis wat betreft de taakstraf worden besproken en zullen de doelen van de taakstraf en van de andere hoofdstraffen worden omschreven. In de derde paragraaf wordt ingegaan op het taakstrafverbod. Ook zal de aanleiding voor het invoeren van het taakstrafverbod worden besproken, evenals de problemen bij de invoering hiervan en de

wetsgeschiedenis. In de vierde paragraaf wordt besproken of er een mogelijkheid bestaat om van het taakstrafverbod af te wijken en indien er een mogelijkheid bestaat, op welke manier dit kan. In de vijfde paragraaf zal dieper in worden gegaan op de rechterlijke straftoemeting. Ook zal worden besproken hoe dit eraan toe gaat in combinatie met het taakstrafverbod en wat hierbij problematisch is.

2.2 De taakstraf 2.2.1 Wettelijk kader

De taakstraf wordt als een van de hoofdstraffen in het strafrecht omschreven in artikel 9 lid 1 sub a onder 3 Wetboek van Strafrecht. De andere hoofdstraffen die in artikel 9 lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht worden genoemd zijn de gevangenisstraf, de hechtenis en de geldboete. Lid 2 van artikel 9 geeft aan dat met betrekking tot de taakstraf deze bij misdrijven behoudens uitzonderingen kan worden opgelegd in plaats van een vrijheidsstraf of een geldboete en bij overtredingen slechts in plaats van een vrijheidsstraf. Ook kan er volgens lid 3 in het geval dat er een taakstraf wordt opgelegd tevens een geldboete worden opgelegd. Lid 4 van artikel 9 stelt dat in het geval van een vrijheidsstraf of van hechtenis waarvan het onvoorwaardelijke deel niet meer dan zes maanden bedraagt er tevens een taakstraf kan worden opgelegd. Ten slotte blijkt uit lid 5 van dit artikel dat naast de taakstraf een van de bijkomende straffen opgelegd kan worden.

In artikel 14a Wetboek van Strafrecht wordt de regelgeving omtrent de voorwaardelijke straf besproken. Hieruit blijkt dat ook van de taakstraf een

(11)

voorwaardelijke variant opgelegd kan worden. Voor het voorwaardelijke deel dient op grond van artikel 14b lid 1 Wetboek van Strafrecht een proeftijd te worden opgelegd, welke volgens lid 2 ten hoogste drie jaren mag bedragen. In uitzonderlijke gevallen, welke worden omschreven in lid 2 en lid 3, kan dit worden verhoogd naar tien jaren. Aan de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf kunnen tevens bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Deze staan omschreven in artikel 14c Wetboek van Strafrecht. De taakstraf bestaat, zoals artikel 22c lid 1 Wetboek van Strafrecht eveneens aangeeft, uit het verrichten van onbetaalde arbeid. In het vonnis dan wel in de strafbeschikking dienen het aantal uren dat gewerkt moet worden te worden aangegeven. Ook dient de aard van de te verrichten werkzaamheden te worden omschreven. De taakstraf mag volgens lid 2 van het artikel niet meer dan 240 uren bedragen en de termijn waarbinnen de taakstraf dient te worden verricht mag volgens lid 3 bij een vonnis niet meer dan één jaar bedragen en bij een strafbeschikking niet meer dan zes maanden. Op grond van artikel 22d Wetboek van Strafrecht is

vervangende hechtenis tevens bij de taakstraf van toepassing. Vervangende hechtenis kan volgens artikel 22g Wetboek van Strafrecht slechts worden vermeden wanneer sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Nu het wettelijk kader wat betreft de taakstraf is uitgewerkt zal worden bekeken hoe de taakstraf precies is ingevoerd en waarom er voor een taakstraf als sanctie in het Wetboek van Strafrecht is gekozen.

2.2.2 Van alternatieve sanctie tot taakstraf

Op 8 december 1971 staan drie mannen, Theo, Huub en Gerrit, voor de Arnhemse politierechter nadat zij een maand in detentie hebben gezeten wegens de verdenking van zware mishandeling.9 Zij zouden op 11 november 1971 zonder enige aanleiding een bromfietser zodanig hebben toegetakeld dat deze in het ziekenhuis is beland. De officier van justitie bij deze zaak eist een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, maar politierechter mr. Rommerts gaat hier niet in mee en legt de drie mannen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 66 dagen op.10 Naast deze voorwaardelijke gevangenisstraf komt de politierechter in deze zaak met een

9 Plochg & Huver 2016, p. 189.

(12)

nieuw fenomeen, namelijk de werkstraf. De politierechter bepaalt dat aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een bijzondere voorwaarde wordt

gekoppeld. De drie mannen kwamen vrij met de wetenschap dat zij voor een periode van zes weken aaneengesloten dan wel drie maanden tijdens de weekenden werk zouden moeten verrichten in de door de advocaten voorgestelde instellingen. Twee van hen zouden werk moeten verrichten bij een sociaalpedagogisch centrum en de ander bij een verpleegtehuis. De officier van justitie bij deze zaak kon zich niet

vinden in de opgelegde straf van de politierechter. Verplichte tewerkstelling deed hem met afgrijzen denken aan de jaren van de Duitse bezetting.11 Indien de oplegging van een werkstraf werd voortgezet, zou het hek volgens hem van de dam zijn. Bovendien zou er geen goede controle kunnen worden uitgevoerd op de drie verdachten. De Rotterdamse strafrechthoogleraar prof. mr. H.C. Hulsman was destijds van oordeel dat dit een opmerkelijk vonnis betrof. 12 Toch was hij het eens met de advocaten dat vrijheidsstraffen bij delicten zoals in het onderhavige geval niet zouden helpen bij het voorkomen van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Huub en Gerrit legden de werkstraf met een positief resultaat af. Theo verscheen echter na twee weken niet meer en liet het spijtig genoeg afweten. In hoger beroep wordt het vonnis van de politierechter vernietigd door het Hof Den Bosch13 omdat het oordeel van de politierechter om een werkstraf op te leggen in strijd zou zijn met artikel 2 van het Verdrag van Genève14 waaruit blijkt dat gedwongen arbeid is verboden.15 De Hoge Raad16 bekrachtigde het arrest van het Hof en kwam niet tot de vraag of een werkstraf toelaatbaar moest worden geacht. Ook ging de Hoge Raad niet in op de vraag of er strijd was met het Verdrag van Genève. Met de uitspraak van de politierechter is in Nederland de eerste werkstraf ooit geïntroduceerd.

11 Plochg & Huver 2016, p. 188.

12 Werken in plaats van celstraffen, Het Vrije Volk, 9 december 1971. 13 Hof Den Bosch 1 januari 1974.

14 Verdrag van Genève van 28 juni 1930 betreffende gedwongen of verplichte arbeid, Stb. 1933, 236.

15 Plochg & Huver 2016, p. 191. 16 Hoge Raad 22 oktober 1984.

(13)

Na deze zaak is er tot 1989 geëxperimenteerd met het opleggen van een taakstraf. Pas in 1989 is de hoofdstraf “het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte” (hierna ATAN) vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.17 Hiermee werd deze nieuwe wettelijke hoofdstraf een alternatief voor de vrijheidsstraf.18 In 2001 werd de hoofdstraf ATAN door de inwerkingtreding van de Wet Taakstraffen officieel

vervangen door de taakstraf. Het grootste verschil tussen ATAN en de taakstraf is dat de taakstraf niet uitsluitend is bedoeld als vervanging van korte gevangenisstraffen. De taakstraf neemt een zelfstandige positie in tussen de gevangenisstraf en de geldboete.19 De taakstraf kon vanaf dat moment bestaan uit een leerstraf, een

werkstraf of een combinatie van beiden. Ook kan een taakstraf worden gecombineerd met een geldboete en met een gevangenisstraf indien het onvoorwaardelijke deel daarvan ten hoogste zes maanden is. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 9 lid 2 Wetboek van Strafrecht blijkt dat er geen beperking is in de aard van de delicten waarvoor een taakstraf kan worden opgelegd. Het kan echter niet zo zijn dat iemand die is veroordeeld wegens zeer ernstige delicten een taakstraf opgelegd krijgt, net als recidivisten die al vaker een taakstraf opgelegd hebben gekregen.20 Hoewel in het begin van 1990 nog slechts enkele duizenden opgelegde taakstraffen werden voltooid, was dit aantal in 2007 al opgelopen tot 32.000.21 Sinds 1995 is het aandeel van de taakstraf bij de straffen die kunnen worden opgelegd verdubbeld en in 2006 werd in meer dan 30% van de strafzaken een taakstraf opgelegd. Vanaf 2002 lijkt het volgens de Raad voor de Rechtspraak dan ook alsof de taakstraf in de plaats is gekomen van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.22

17 Kamerstukken II 1997/98, 26 114, 3.

18 De Ridder, Emans, Hoving, Krol & Struiksma 2017, p. 1. 19 Aanwijzing taakstraffen, 25 juli 2004.

20 Kamerstukken II 1997/98, 26 114, 3, p. 2.

21 Criminaliteit en rechtshandhaving 2007, paragraaf 6.2.1. 22 Kamerstukken II 1997/98, 26 114, 3 p. 3.

(14)

2.2.3 Doelen taakstraf en overige hoofdstraffen

Na de introductie van de alternatieve sanctie in 1971 bereikte het aantal gedetineerden in 1973 een dieptepunt van 2.300, ten opzichte van 17.600 in 2005.23 Destijds was sprake van een mild strafrechtelijk klimaat waar alternatieve straffen vaker werden opgelegd en waarbij resocialisatie gold als strafdoel. Naast resocialisatie zijn de andere kleinere strafdoelstellingen rehabilitatie, onschadelijkmaking van de dader, normbevestiging, conflictoplossing, reparatie en bescherming van de samenleving.24 De drie klassieke strafrechtsdoelen zijn echter vergelding, speciale preventie en generale preventie.25 De zes eerdergenoemde strafrechtsdoelen worden dan ook vaak gezien als onderdeel van een van de drie klassieke strafrechtsdoelen. De Hullu stelt bijvoorbeeld dat normbevestiging valt onder generale preventie en dat resocialisatie onder speciale preventie valt.26

Een geldboete is volgens Schuyt in de eerste plaats vergeldend.27 De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2010 bepaald dat de rechtvaardiging van een geldboete primair

gevonden dient te worden in preventie en afschrikking.28 Afschrikking in de vorm van speciale of generale preventie is ook een strafdoel bij gevangenisstraffen en

taakstraffen.29 Speciale preventie is van toepassing wanneer de kans dat de dader niet opnieuw een strafbaar feit zal plegen wordt verlaagd na het ondergaan van de eerdere straf. Wermink stelt dat uit onderzoek is gebleken dat speciale preventie effectiever is bij een gevangenisstraf dan bij een taakstraf.30 Hiertegenover staat de stelling van

23 M. van der Linde, ‘1971 De Werkstraf, Reclassering gaat alternatieve straffen begeleiden’, Canon sociaal werk Nederland 31 augustus 2015,

https://www.canonsociaalwerk.eu/nl/details_verwant.php?cps=3&canon_id=44&ver want=44 (laatst geraadpleegd op 26 december 2019).

24 Groenhuijssen, Straf en herstel 2004 p. 274. 25 Krukkert 2018, p. 6.3.1.1.

26 De Hullu 2015, p. 6.

27 Schuyt, Trema Straftoemetingsbulletin 2009/1, p. 54. 28 Hoge Raad 15 juni 2010,ECLI:NL:HR:2010:BM2428. 29 Van Tulder, Trema 2017/STB02.

(15)

Dirkzwager dat een gevangenisstraf criminele carrières kan stimuleren.31 Volgens Van Tulder blijkt uit onderzoek naar het effect van generale preventie op

hoofdstraffen dat dit geen duidelijke conclusie oplevert. Ook vergelding is een strafdoel dat op alle hoofdstraffen van toepassing kan zijn. Omdat de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd hoort hier een reactie op te volgen en wordt hij verplicht om de consequenties van zijn daden te ondergaan.32

In het kader van speciale preventie lijkt de korte gevangenisstraf het minst effectief en zou een taakstraf het doel van speciale preventie beter dienen. Als het gaat om

ernstige misdrijven weegt het belang van het voorkomen van detentie niet meer op tegen het belang van de samenleving om enerzijds het aangerichte kwaad te vergelden en anderzijds herhaling te voorkomen door middel van onschadelijkmaking. Ook kan er bij een gevangenisstraf wegens ernstige delicten intensiever en gerichter worden gewerkt aan gedragsverandering en zijn vrijheidsstraffen erop gericht het criminele levenspatroon effectief te veranderen. In dergelijke gevallen is slechts een kale taakstraf onvoldoende.33 Nu de geschiedenis van de taakstraf, de taakstraf op zichzelf en de strafdoelen die worden gediend zijn besproken zal in de volgende paragraaf het taakstrafverbod worden uitgewerkt.

2.3 Het taakstrafverbod en de invoering daarvan 2.3.1 Het taakstrafverbod

Het taakstrafverbod staat omschreven in artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Lid 1 van dit artikel geeft aan dat er geen taakstraf dient te worden opgelegd in het geval van een veroordeling voor (a) een misdrijf waar een gevangenisstraf van zes jaren of meer voor staat en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, en (b) indien het gaat om een misdrijf zoals omschreven in artikel 181, 240b, 248a, 248b, 248c, en 250 Wetboek van Strafrecht. De combinatie van een formeel criterium (de maximale gevangenisstraf voor de duur van zes jaren of meer) en een materieel criterium (een ernstige inbreuk op de

lichamelijke integriteit) leidt ertoe dat niet slechts een taakstraf mag worden opgelegd

31 Dirkzwager, Rechtstreeks 2009, p. 7-34. 32 Stevens, DD 2012/36, p. 5.

(16)

bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.34 Het taakstrafverbod sluit formeel tevens aan bij de grens van de strafbeschikking die staat omschreven in artikel 257a Wetboek van Strafvordering. Een strafbeschikking en een taakstraf dienen beide niet te worden opgelegd wegens het plegen van ernstige misdrijven.35 Artikel 22b lid 2 Wetboek van Strafrecht geeft onder sub 1 en 2 aan dat een taakstraf ook niet mag worden opgelegd wanneer het gaat om een misdrijf en wanneer de veroordeelde binnen vijf jaren voor het begaan van het feit al een taakstraf opgelegd heeft gekregen wegens het begaan van een soortgelijk misdrijf. Ook mag de veroordeelde deze taakstraf niet hebben uitgevoerd en mag de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet zijn bevolen. Hiertegenover wordt in lid 3 beschreven dat van lid 1 en 2 kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een vrijheidsbenemende maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. Voor deze

vrijheidsbenemende sanctie geldt geen minimale termijn. Hierdoor blijft het minimum van één dag, dat is vastgesteld in artikel 10 lid 2 Wetboek van Strafrecht, van

toepassing.

De ratio van het taakstrafverbod is dan ook de verhindering van het opleggen van slechts een taakstraf aan verdachten die (ernstige) zeden- of geweldsdelicten hebben gepleegd. Taakstraffen horen volgens de wetsgeschiedenis alleen te worden opgelegd voor feiten die naar verhouding licht zijn.36 Door middel van het opleggen van een taakstraf wordt voorkomen dat de verdachte uit de samenleving wordt gehaald, maar wordt wel duidelijk gemaakt dat de samenleving het gepleegde feit niet accepteert en dat een straf dient te volgen. Een taakstraf heeft in een dergelijk geval kennelijk geen gedragsverandering bij de verdachte bewerkstelligd. Met het oog op vergelding en het voorkomen van het plegen van nieuwe strafbare feiten in de toekomst dient volgens de wetsgeschiedenis in een dergelijk geval niet opnieuw slechts een taakstraf te worden opgelegd, maar dient hierbij een onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd.37 De vraag is hierbij of dit doel nog steeds wordt nagestreefd wanneer rechters een combinatiestraf opleggen van een gevangenisstraf

34 Kamerstukken II 2009/10, 32169, 3.

35 Schuyt, Trema Straftoemetingsbulletin 2009/1, p. 14. 36 Kamerstukken II 2009/10, 32169, 3, p. 2-4.

(17)

en een taakstraf waarbij de straf grotendeels bestaat uit de taakstraf.38 Nu de werking van het taakstrafverbod is uitgelegd rijst de vraag waarom het taakstrafverbod precies is ingevoerd.

2.3.2 De problemen voor het taakstrafverbod en de invoering ervan

De invoering van het taakstrafverbod zou in 2007 zijn begonnen met een uitzending van het televisieprogramma Zembla, getiteld met “Moord, doodslag, taakstraf”.39 De boodschap bij deze uitzending was dat er in Nederland voor zeer ernstige misdrijven steeds vaker slechts een taakstraf werd opgelegd en in bepaalde gevallen zelfs voor het plegen van moord, doodslag en verkrachting.40 Ondanks dat de cijfers van Zembla niet helemaal klopte (o.a. na onderzoek van de Raad voor de Rechtspraak, omdat destijds een tongzoen nog onder verkrachting viel41 en het bij veel van de genoemde geweldsdelicten om een poging bleek te gaan42) werd de minister van de Tweede Kamer na deze Zembla uitzending verzocht wettelijk een taakstrafverbod vast te stellen voor ernstige misdrijven.43

Op 16 december 2008, een jaar na dit verzoek, werd het wetsvoorstel door de toenmalige staatssecretaris van justitie, Albayrak, per brief aangekondigd.44 De Aanwijzing taakstraffen zou worden aangescherpt. Albayrak stelde dat het van belang was dat er geen kale taakstraffen meer opgelegd zouden worden voor ernstige

gewelds- en zedendelicten. Beoogd werd dat het Openbaar Ministerie in de door Albayrak aangehaalde gevallen altijd uitdrukkelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te overwegen. Hiernaast kan wel een taakstraf worden

gevorderd, maar de onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient een belangrijk deel van

38 Noyon, AA 2017/04, p. 310.

39 ‘Moord, doodslag, taakstraf’, Zembla, Vara Nederland 3, 14 oktober 2007.

www.uitzendinggemist.net/aflevering/73884/Zembla.html (laatst geraadpleegd op 20 december 2019).

40 Noyon, AA 2017/04, p. 308.

41 Hoge Raad 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ2653.

42 Klijn, Van Tulder, Beaujean, Van der Heijden & Rodenburg 2008. 43 Handelingen II 2007/08, 13, p. 13823-13826.

(18)

de vordering uit te maken. De tweede wijziging hield in dat voor recidivisten binnen vijf jaar slechts een tweede taakstraf kan worden opgelegd indien het niet om een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf ging. Als het hier wel om ging dient er naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd. Hiernaast stelde Albayrak dat de taakstraf dient aan te sluiten bij het karakter van het gepleegde delict.45

Er is dan ook een uiteindelijk wetsvoorstel gekomen.46 Op 3 januari 2012 is uiteindelijk de Wet beperking taakstraffen (wbt) in werking getreden.47 Deze wetswijziging heeft het taakstrafverbod ten gevolge gehad. Eerst zou het opleggen van een taakstraf slechts mogelijk zijn geweest bij de oplegging van een

voorwaardelijke vrijheidsstraf.48 Hierna was het idee om voor de delicten die stonden opgesomd in artikel 22b Wetboek van Strafrecht in het geheel geen taakstraffen meer op te leggen en lid 3 van het artikel te verwijderen.49 Omdat de Kamer het hier niet mee eens was is uiteindelijk gekozen om een taakstraf, wanneer het taakstrafverbod van toepassing is, op te mogen blijven leggen wanneer dit gebeurt in combinatie met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.50

Het wetgevingsproces van de totstandkoming van het taakstrafverbod is volgens Noyon geen voorbeeldig traject geweest. Dit wijdt hij voornamelijk aan de

probleemanalyse die onvoldragen was en doordat het besluit om het wetsvoorstel te ontwerpen voornamelijk door de Zembla uitzending is voortgekomen.51 Ook Schuyt is van mening dat de aanleiding voor het wetsvoorstel, namelijk de uitzending van Zembla, dubieus te noemen is.52 De Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Orde van Advocaten waren van oordeel dat de

45 Kamerstukken II 2008/09, 31700-VI, 91. 46 Kamerstukken II 2009/10, 32169, 2. 47 Stb. 2012, 1. 48 Kamerstukken II 2009/10, 32169, 2. 49 Kamerstukken II 2009/10, 32169, 9. 50 Kamerstukken II 2009/10, 32169, 12. 51 Noyon, AA 2017/04, p. 310.

(19)

invoering van artikel 22b Wetboek van Strafrecht overbodig zou zijn.53 Ook zij kwamen tot de conclusie dat de invoering van dit artikel een ongekende inbreuk op de straftoemetingsvrijheid van de rechter zou betekenen.

2.4 De rechterlijke straftoemeting

De rechter heeft in Nederland een centrale plaats in de samenleving. Hij dient gelet op de aard en de ernst van het feit rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en met de persoon van de dader. Ook dient de rechter bij de

oplegging van de straf rekening te houden met de mogelijke verschillende strafdoelen die eerder in dit hoofdstuk zijn genoemd.54 De rechter heeft in Nederland de vrijheid om in een concreet geval een passende straf op te leggen. Het vertrouwen in de rechter was bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1886 dusdanig groot dat hier bewust voor is gekozen.55 Hedendaags is dit vertrouwen en de mate van vrijheid die de rechter heeft volgens Schuyt niet meer op hetzelfde niveau als in 1886. De kaders waarbinnen de straftoemetingsvrijheid van de rechter liggen worden door de wet gegeven. Rechters worden hierbij in de praktijk gegidst door oriëntatiepunten die door de strafrechtspraak zelf zijn opgesteld.56 Uit de Memorie van Toelichting bij de invoering van het taakstrafverbod blijkt dat het de taak van de rechter is om in details voor te schrijven welke straf in welk geval passend is en niet de taak van de wetgever. Volledige rechterlijke vrijheid is volgens de Commissie Otte echter niet gewenst en strookt dan ook met het legaliteitsbeginsel, met de rechtszekerheid en met de rechtsgelijkheid.57 De wetgever dient hierdoor in de wet vast te stellen welke straffen de rechter op kan leggen en onder welke omstandigheden.58 Ook is de

Commissie Otte van oordeel dat de richtinggevende rol van de wetgever van belang is omdat er behoefte is aan een landelijk criminaliteits- en veiligheidsbeleid. Door

53 Bakker, DD 2016/23, p. 2.

54 Kamerstukken II 1997/98, 26 114, 3, p. 3.

55 Schuyt, Trema Straftoemetingsbulletin 2009/1, p. 15.

56 Oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), te raadplegen via rechtspraak.nl.

57 Aangeboden aan de Tweede kamer op 4 april 2003, Kamerstukken II 2002/03, Commissie Otte, (Kamerstukken II 1997/98, 26 114, 3, p. 4.)

(20)

middel van wetgeving kan worden bewerkstelligd dat de rechterlijke straftoemeting aansluit bij het landelijke beleid.

In Nederland heeft de strafrechter dus een grote discretionaire ruimte wat betreft het opleggen van een straf aan een verdachte.59 In de wet staan strafminima en

strafmaxima opgesteld. De straftoemetingsvrijheid van de rechter bij een

gevangenisstraf kan dan ook variëren van één dag tot 30 jaren of in sommige gevallen levenslang en bij geldboetes van € 3 tot een aanzienlijk geldbedrag. Groenhuijsen stelt dan ook terecht dat deze straftoemetingsvrijheid van de rechter een van de

uitgangspunten in het Nederlands stelsel is dat verdedigd dient te worden en dat hier in Nederland veel waarde aan wordt gehecht.60 De bepaling uit artikel 9 lid 2

Wetboek van Strafrecht waarin wordt bepaald dat een taakstraf kan worden opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of geldboete duidt volgens Groenhuijsen dan ook op deze grote discretionaire ruimte waar de Nederlandse rechter over beschikt. De wet maakt het voor de strafrechter zelfs mogelijk om een verdachte te veroordelen wegens moord en hem hiervoor een geldboete van € 10 op te leggen.61 Al met al is

Groenhuijsen het niet eens met invoering van het taakstrafverbod. Er zou niet per delictstype gekeken moeten worden hoe de straftoemetingsruimte van de rechter kan worden verkleind. Hij stelt dan ook dat Nederland een voorbeeld dient te nemen aan de Europese Unie. Zij accepteren dat de verschillende rechtstradities van landen bij de straftoemeting verschillen, maar proberen door middel van bepaalde aanpassingen meer eenheid te creëren. Het belangrijkste punt is volgens Groenhuijsen het invoeren van een minimale maximumstraf. Op deze manier wordt de ernst van een delict naar voren gebracht en wordt de rechter niet gedwongen om een beslissing te nemen waar hij niet achter staat.62

Ook Noyon is van oordeel dat de invoering van het taakstrafverbod de straftoemetingsruimte niet gemakkelijker heeft gemaakt.63 Hij stelt evenals

59 Groenhuijsen, DD 2009/31, p. 1. 60 Groenhuijsen, DD 2009/31, p. 1. 61 Groenhuijsen, DD 2009/31, p. 2. 62 Groenhuijsen, DD 2009/31, p. 4. 63 Noyon, AA 2017/04, p. 310.

(21)

Groenhuijsen en oud-minister Hirsch Ballin bij de Memorie van Toelichting64 dat het taakstrafverbod niet als een minimumstraf dient te worden gezien. Klip is hierin tegen van oordeel dat het taakstrafverbod wel degelijk geldt als een minimumstraf. Volgens Klip is de politieke discussie verblind door “de ernst van het feit”. Ook stelt Klip dat bij een dergelijke minimumstraf, zoals bij ernstige delicten wordt gesteld, geen rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval en dat de straf

belangrijker is dan de mate van schuld van de verdachte.65 De discretie van de rechter dient volgens Klip niet te worden teruggedrongen, zoals bij het taakstrafverbod wel het geval is. De rechter heeft door de invoering van het taakstrafverbod in ieder geval niet meer de vrije keuze om in het geheel geen gevangenisstraf op te leggen.

Noyon stelt dat minimumstraffen en het taakstrafverbod in ieder geval de eigenschap delen dat zij de straftoemetingsvrijheid van de rechter begrenzen. Hierdoor kunnen rechters hun discretionaire ruimte niet altijd op de juiste manier benutten.66 Ook van der Pijll stelt dat dit een beperking van de rechterlijke straftoemetingsvrijheid is. Ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet beperkingen taakstraffen was er dan ook de vrees dat de rechter geen maatwerk meer zou kunnen leveren en dit zou leiden tot onbegrijpelijke, onredelijke en disproportionele straffen.67 Wat wel aan de rechter wordt overgelaten is de beoordeling van een “ernstige inbreuk”. Ook wordt aan de rechter overgelaten hoe met een inbreuk moet worden omgegaan die niet onder de kwalificatie ernstig valt. Voor de rechter bestaat echter wel de mogelijkheid om onder zeer uitzonderlijke omstandigheden af te wijken van artikel 22b Wetboek van

Strafrecht.

2.5 Afwijken van de wet

Uit de bewoordingen van artikel 22b Wetboek van Strafrecht blijkt niet dat het verboden is om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Volgens Sackers houden rechters zich dan ook keurig aan de wet indien zij

64 Kamerstukken II 1997/98, 26 114, 3. 65 Klip, DD 2010/34.

66 Noyon, AA 2017/04, p. 309. 67 Van der Pijll, NJB 2017/421, p. 1.

(22)

van deze manier gebruik maken.68 In zeer uitzonderlijke gevallen kan er echter van artikel 22b Wetboek van Strafrecht worden afgeweken. De grondslag om een

wetsbepaling in formele zin in een individueel geval buiten toepassing te laten ligt in artikel 94 Grondwet. Dit artikel luidt:

“Een wetsbepaling vindt geen toepassing als toepassing niet verenigbaar is met een eenieder verbindende verdragsbepaling”.

Als de rechter een formele wetsbepaling buiten toepassing laat zonder dat daarvoor een geldige grondslag ligt en tevens geen andere wetsbepaling de rechter de

bevoegdheid verleend de wetsbepaling buiten toepassing te laten mag de rechter het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet niet schenden. Artikel 120 Grondwet is ook bij artikel 22b Wetboek van Strafrecht van belang.69 Artikel 120 Grondwet omschrijft dat de rechter niet mag oordelen over de strijdigheid van een wetsbepaling in formele zin met de Grondwet. De rechter mag in een dergelijk geval de wetsbepaling waar het om gaat niet onverbindend verklaren en mag deze daardoor tevens niet buiten

toepassing laten.

Ook het Harmonisatiewetarrest70 is bij dit leerstuk van belang. Uit dit arrest, daterend uit 1989, vloeit voort dat formele wetsbepalingen op grond van artikel 120 Grondwet ook niet aan fundamentele rechtsbeginselen getoetst mogen worden. Voor het

taakstrafverbod betekent dit dat, indien de straftoemetingsvrijheid van de rechter in individuele strafzaken gezien kan worden als een fundamenteel rechtsbeginsel, het de strafrechter volgens de Hoge Raad op basis van artikel 120 Grondwet toch verboden wordt artikel 22b Wetboek van Strafrecht onverbindend te verklaren en hierdoor buiten toepassing te laten. Uit artikel 120 Grondwet blijkt echter niet dat een formele wetsbepaling, in dit geval artikel 22b Wetboek van Strafrecht, niet in individuele

68 R. Broere & P. Winterman, ‘Verbod op taakstraf steeds vaker omzeild’, Algemeen Dagblad 19 januari 2017,

www.ad.nl/nieuws/verbod-optaakstraf-steeds-vakeromzeild~ad32cb7e/ (laatst geraadpleegd op 28 december 2019). 69 Bakker, DD 2016/23, p. 4.

70 Hoge Raad 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, NJ 1989/469, m.nt. M. Scheltema, r.o. 3.1-3.7.

(23)

gevallen wegens andere reden buiten toepassing mag worden gelaten.71 De

grondwetsgeschiedenis omschrijft dat formele wetsbepalingen wel degelijk om andere redenen buiten toepassing gelaten kunnen worden.72 Dit zou mogelijk moeten zijn in uitzonderlijke gevallen. Er wordt echter niet aangegeven om welke gevallen dit gaat. Gelet hierop heeft de Hoge Raad in het Harmonisatiearrest bepaald dat een formele wetsbepaling op grond van een fundamenteel rechtsbeginsel slechts buiten toepassing kan worden gelaten in verband met omstandigheden die de wetgever niet heeft

verdisconteerd. Dit raakt de verbindende kracht van de wetsbepaling niet. Indien een wetsbepaling in formele zin buiten toepassing gelaten zou worden in verband met verdisconteerde omstandigheden zou dit hetzelfde zijn als toetsing van een formele wetsbepaling aan fundamentele rechtsbeginselen, wat artikel 120 Grondwet niet toestaat.73 In het zorgverzekeringswetarrest heeft de Hoge Raad het begrip strijd met fundamentele rechtsbeginselen dan ook uitgebreid in algemene rechtsbeginselen of ander ongeschreven recht.74

Artikel 120 Grondwet benadrukt de scheiding van de rechterlijke en de wetgevende macht, het trias politica beginsel, wat afkomstig is van Montesquieu. De wetgever heeft volgens Bakker bij artikel 22b Wetboek van Strafrecht niet voorzien in een uitzondering op het moment dat de adviserende instanties verklaarden dat deze bepaling ertoe zou leiden dat in sommige gevallen een straf opgelegd zou moeten worden die geen recht zou doen aan de ernst van de feiten, de omstandigheden van het geval en de persoon van de dader.75 De wetgever accepteerde dit gevolg en de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval golden hierdoor als verdisconteerd. De rechter mag het taakstrafverbod dus in beginsel niet buiten

toepassing laten. In een individueel geval zou het hierdoor mogelijk zijn dat sprake is

71 Bakker, DD 2016/23, p. 4.

72 Kamerstukken II 1980/81, 16162, 8, p. 22, 23; Handelingen II 1980/81, p. 3321- 3324.

73 Hoge Raad 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, NJ 1989/469, m.nt. M. Scheltema, r.o. 3.9.

74 Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, JB 2015/48, m.nt. R.J.B. Schutgens en F.S. Bakker.

(24)

van bijzondere omstandigheden waardoor de wetgever het niet wenselijk zou vinden dat deze wetsbepaling toch zou worden toegepast. Dit zou gaan om gevallen waar sprake is van ‘onvoorzienbare omstandigheden’ die gelden als niet-verdisconteerd, waardoor de rechter artikel 22b Wetboek van Strafrecht buiten toepassing zou kunnen laten.

Ook Bakker stelt dat voorbeelden van onvoorziene omstandigheden niet gemakkelijk te vinden zijn.76 Een voorbeeld is volgens Bakker het geval wanneer iemand last heeft van claustrofobie en hierdoor niet in een cel kan zitten. Nog een voorbeeld dat Bakker noemt is het voorbeeld van een politicus die wordt verdacht van een relatief licht feit waarvoor een taakstraf is uitgesloten, maar deze politicus bezig is met een

ingewikkeld onderhandelingsproces in het buitenland wegens een ernstig internationaal probleem en hij hierdoor onvervangbaar is. Indien de rechter het taakstrafverbod buiten toepassing laat terwijl geen sprake is van bijzondere

omstandigheden, maar van omstandigheden waar artikel 22b Wetboek van Strafrecht door de wetgever voor is bedoeld, dan handelt de rechter in strijd met artikel 120 Grondwet en wordt de belangenafweging van de wetgever aan de kant geschoven.77 Wanneer de rechter echter kiest voor een van de andere

“ontsnappingsmogelijkheden”, namelijk het opleggen van een korte

onvoorwaardelijke gevangenisstraf of voor het opleggen van een geldboete in plaats van een taakstraf, wordt volgens Bakker niet afgeweken van de wetsbepaling.

2.6 Conclusie

De taakstraf wordt als een van de hoofdstraffen in het strafrecht omschreven in artikel 9 lid 1 sub a onder 3 Wetboek van Strafrecht. De taakstraf is in 1971 geïntroduceerd door politierechter mr. Rommerts die voor het eerst een taakstraf oplegde aan drie verdachten. In 2001 is met de inwerkingtreding van de Wet Taakstraffen de taakstraf ingevoerd. Op 3 januari 2012 is de Wet beperkingen taakstraffen inwerking getreden met het taakstrafverbod ten gevolge. De invoering van het taakstrafverbod volgt uit een uitzending van het televisieprogramma Zembla. Het taakstrafverbod is

opgenomen in artikel 22b Wetboek van Strafrecht en lid 1 en 2 geven aan in welke

76 Bakker, DD 2016/23, p. 6. 77 Bakker, DD 2016/23, p. 7.

(25)

gevallen geen taakstraf mag worden opgelegd. Lid 3 vormt een uitzondering: van lid 1 en 2 mag worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een vrijheidsbenemende maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. Het taakstrafverbod heeft echter gevolgen voor de straftoemetingsvrijheid van de rechter. In uitzonderlijke gevallen kan de rechter van artikel 22b Wetboek van Strafrecht afwijken. De rechter mag het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet niet schenden. Het Harmonisatiewetarrest is een belangrijk arrest waarin is bepaald dat formele wetsbepalingen op grond van artikel 120 Grondwet niet aan fundamentele rechtsbeginselen getoetst mogen worden. De Hoge Raad heeft bepaald dat een

formele wetsbepaling op grond van een fundamenteel rechtsbeginsel slechts buiten toepassing kan worden gelaten in verband met omstandigheden die de wetgever niet heeft verdisconteerd. In beginsel mag de rechter het taakstrafverbod niet buiten toepassing laten. Dit mag slechts in gevallen waar sprake is van ‘onvoorzienbare omstandigheden’ die gelden als niet-verdisconteerd. Er worden twee voorbeelden hiervan genoemd, maar er is slechts zelden sprake van een dergelijke uitzondering.

(26)

3 Hoe wordt het taakstrafverbod in de jurisprudentie toegepast?

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal er een kritische blik worden geworpen op de jurisprudentie omtrent het taakstrafverbod. In dit onderzoek is het van belang om erachter te komen of de rechter zich in de praktijk aan artikel 22b Wetboek van Strafrecht houdt zoals dit door de wetgever is voorzien en is beoogd. Het is tevens van belang om te bekijken hoe de rechter tot de keuze komt om een taakstraf in combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en of de rechter hierbij rekening houdt met de bedoeling van de wetgever. Eerst zal worden besproken dat het doen van jurisprudentieonderzoek bij het taakstrafverbod stuit op een probleem en zal dit probleem worden uitgelegd. Ook zullen enkele uitspraken van de meervoudige kamer van de rechtbank worden bekeken en zal worden besproken tot welke conclusie de rechtbank in deze gevallen is gekomen. In de derde paragraaf zal een belangrijk arrest van het Hof met betrekking tot het taakstrafverbod worden aangehaald en worden besproken, namelijk de Valkenburgse zedenzaak. In de vierde paragraaf zal nog een ander arrest van het Hof worden besproken waarbij uiteindelijk een gevangenisstraf voor de duur van één dag tezamen met een taakstraf is opgelegd.

3.2 Jurisprudentieonderzoek bij uitspraken van de rechtbank

Jurisprudentieonderzoek is over het algemeen een belangrijk punt waar onderzoek naar gedaan kan worden bij juridische vraagstukken. Jurisprudentieonderzoek naar het taakstrafverbod stuit echter op een probleem: taakstraffen worden bijna altijd opgelegd naar aanleiding van een gering strafbaar feit, welke bijna altijd worden voorgelegd aan de politierechter. Het problematische hierbij is dat

politierechteruitspraken zelden worden gepubliceerd.78 Processen-verbaal van

politierechterzittingen worden slechts bij uitzondering opgemaakt.79 Hierdoor is slecht zicht te krijgen op hoe de rechtbank in eerste aanleg met het taakstrafverbod om gaat en is tevens geen zicht te krijgen op een eventuele omzeiling hiervan. Alleen de vonnissen van de meervoudige kamer van de rechtbanken kunnen hiervoor worden bekeken op het gebied van het taakstrafverbod, evenals zaken van het Hof waar hoger

78 Van der Pijll, NJB 2017/421, p. 2. 79 Corstens 2014, p. 903.

(27)

beroep is ingesteld door een van de partijen. In de vonnissen van de meervoudige kamer is ook te zien dat het steeds populairder wordt om een taakstraf in combinatie met enkele dagen of met slechts één dag gevangenisstraf op te leggen wanneer de verdachte al in voorarrest heeft gezeten.80

Een voorbeeld hiervan is een zaak van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam waarbij de verdachte werd verweten met illegaal vuurwerk een pinautomaat tot ontploffing te hebben gebracht, met slachtoffers met zeer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.81 Het taakstrafverbod was hier van toepassing, maar de verdachte werd een gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden opgelegd, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren opgelegd. De tijd dat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt tevens nog afgetrokken van de gevangenisstraf, waardoor slechts een korte onvoorwaardelijke

gevangenisstraf en de taakstraf daadwerkelijk voelbaar zijn voor de verdachte.

Hetzelfde gebeurde bij een uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel waar een verdachte werd veroordeeld wegens het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn oppaskind van twaalf jaar oud.82 Het taakstrafverbod was hier aan de orde, maar toch werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Hiernaast is hem een taakstraf opgelegd voor de duur van 140 uren. In dit geval was slechts de taakstraf voelbaar voor de verdachte omdat hetgeen de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten van het onvoorwaardelijke deel van zijn gevangenisstraf af werd getrokken.

In deze scriptie zal, ondanks dat het hier niet expliciet om het jeugdrecht gaat, tevens een kleine uitstap worden gemaakt naar het jeugdrecht. In 2014 heeft de rechtbank van Amsterdam83 een uitspraak gedaan omtrent de toepassing van het taakstrafverbod

80 Van der Pijll, NJB 2017/421, p. 2.

81 Rb. Rotterdam 12 maart 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1714. 82 Rb. Overijssel 17 maart 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:922. 83 Rb. Amsterdam 25 augustus 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6188.

(28)

in het jeugdstrafrecht, dat geregeld is in artikel 77ma Wetboek van Strafrecht. De rechtbank was van oordeel dat het taakstrafverbod een beperking oplevert van de rechterlijke vrijheid en dat dit verbod in strijd is met artikel 37 en 40 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.84 Er kan volgens de rechtbank geen op maat gesneden sanctie worden opgelegd indien de rechter wordt verplicht om naast een taakstraf nog jeugddetentie op te leggen. Detentie kan het intreden van de verdachte in het

arbeidsproces en zijn herintegratie in de samenleving belemmeren vanwege de detentie die leesbaar is op de documentatie. Gezien deze uitspraak wordt ook in het jeugdstrafrecht het taakstrafverbod gezien als een rechterlijke beperking.

3.3 De Valkenburgse zedenzaak

Nu de zaken van het Hof wel worden gepubliceerd ligt het voor de hand om enkele zaken van het Hof uitgebreider te bespreken. Een bekend arrest waar het

taakstrafverbod van toepassing is, is de Valkenburgse zedenzaak. Hier heeft het Hof ‘s-Hertogenbosch zich over de vraag gebogen wat de betekenis is van artikel 22b Wetboek van Strafrecht en of dit artikel eraan in de weg staat dat een korte

onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd tezamen met een taakstraf.85 In dit geval stond de verdachte terecht wegens het betalen voor seks met een minderjarig meisje, wat verboden is volgens artikel 248b Wetboek van Strafrecht. Gezien artikel 22b Wetboek van Strafrecht valt dit artikel onder de ernstige delicten waar niet slechts een taakstraf voor opgelegd mag worden. De rechtbank Limburg86 heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren. De advocaat-generaal bij deze zaak vordert een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren. Omdat hier het taakstrafverbod van toepassing is heeft het Hof ten eerste gekeken wat de betekenis is van artikel 22b Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal bepleit dat de straf zoals opgelegd door de rechtbank in strijd zou zijn met dit artikel. Gelet op de wetsgeschiedenis zou volgens hem, zoals hij dan ook vordert, tenminste een substantiële gevangenisstraf moeten worden

84 Trb. 1995, 92.

85 Hof ‘s-Hertogenbosch 28 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5683. 86 Strafzaak van 30 juli 2015 met parketnummer 03-866067-15.

(29)

opgelegd. Nog een reden voor de oplegging van een substantiële gevangenisstraf is volgens hem het dienen van de generale preventie. Er dient een afschrikwekkend signaal te worden afgegeven.

Het Hof is van oordeel dat bij de interpretatie van de wet zoveel mogelijk rekening dient te worden gehouden met de wil van de wetgever. Gezien de parlementaire geschiedenis is het Hof tot de conclusie gekomen dat de wetgever de rechter beperkt in de mogelijkheden tot het opleggen van slechts een taakstraf. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf is geen optie omdat dit wetsvoorstel het wetgevingstraject niet is doorgekomen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens het Hof wel mogelijk indien rekening wordt gehouden met de minimale straf van één dag87 en met een maximale straf van zes maanden.88 Het Hof is het dan ook niet eens met de advocaat-generaal en stelt dat de

wetsgeschiedenis geen aanwijzingen geeft voor de veronderstelling dat een

gevangenisstraf in het geval van het taakstrafverbod altijd substantieel zou moeten zijn. Volgens het Hof zouden de strafdoelen speciale preventie, vergelding en

resocialisatie ook worden gediend indien, wanneer het om prostitutie gaat zoals in dit geval, de prostituees zelf ook worden vervolgd, worden opgespoord en worden berecht. Er worden in dat geval meer strafdoelen gediend dan bij slechts de substantiële gevangenisstraf die de advocaat-generaal vordert.

Naar oordeel van het Hof is de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één dag tezamen met een onvoorwaardelijke taakstraf niet in strijd met het

taakstrafverbod. De Hoge Raad verwerpt nadien het door het Openbaar Ministerie ingestelde beroep tegen dit arrest omdat de Hoge Raad zich niet uitlaat over de

straftoemeting, tenzij de opgelegde straf verbazingwekkend is. 89 Hier was in dit geval geen sprake van. Kooijmans stelt in zijn noot bij het arrest van het Hof dat in deze zaak het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf aan de kaak wordt gesteld terwijl in veel voorkomende gevallen juist deze constructie door het Openbaar Ministerie wordt gevorderd. Ook volgt

87 Zoals artikel 10 lid 2 Wetboek van Strafrecht stelt. 88 Zoals artikel 9 lid 4 Wetboek van Strafrecht stelt. 89 Hoge Raad 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:202.

(30)

volgens Kooijmans de opvatting van het Openbaar Ministerie dat een taakstraf slechts toelaatbaar is indien de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur is, niet uit de Aanwijzing taakstraffen.90 Dit punt dat Kooijmans noemt is van belang. Ook komt Kooijmans na bestudering van de wet tot de conclusie dat op grond van de wet een combinatie van een taakstraf met één dag gevangenisstraf mogelijk is. Al dient die ene dag gevangenisstraf die hierbij wordt opgelegd volgens Kooijmans echter geen redelijk doel, toch is dit niet verboden door de wetgever.91

3.4 Gevangenisstraf voor de duur van één dag

In een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden stelt het Hof dat in beginsel een taakstraf niet meer tot de mogelijk op te leggen straffen behoort omdat artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is.92 In dit individuele geval is het Hof echter van mening dat de verdachte zijn leven inmiddels drastisch heeft gewijzigd. De verdachte heeft zijn verslaving onder controle en heeft dagbesteding. Ook heeft hij een eigen woning, goed contact met zijn kinderen en is hij gemotiveerd om zijn dagbesteding uit te bouwen. Het Hof is van oordeel dat oplegging van een

onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang is van deze verdachte, maar ook niet in het belang van de maatschappij. Ook het Hof benadrukt dat de wetgever niet heeft gezorgd voor een mogelijkheid om bij gewijzigde persoonlijke omstandigheden van het taakstrafverbod af te wijken, ook niet in het geval waarbij de bron van het criminele gedrag is aangepakt en het leven van verdachte in positieve zin is

veranderd. In dit geval speelt het belang van de maatschappij om verdachte van de criminaliteit weg te houden een grote rol en dient er naast een straf die volgens de wet opgelegd dient te worden tevens een straf te worden opgelegd die recht doet aan het belang van de maatschappij en aan dat van de verdachte. Passend en geboden is naar oordeel van het Hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag tezamen met een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 42 uren.

90 Stcrt. 2011, 22857.

91 Hof ‘s-Hertogenbosch 28 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5683, NJ 2018/219, m.nt. T. Kooijmans.

(31)

Ook in dit arrest is te zien dat indien de rechter van oordeel is dat artikel 22b Wetboek van Strafrecht in een bepaald geval niet passend is. Hierdoor maakt de rechter gebruik van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag om tot een passende straf te komen. Het opleggen van één dag gevangenisstraf dient hier geen redelijk doel, maar toch wordt dit opgelegd omdat er anders geen mogelijkheid is tot het opleggen van een taakstraf. De rechter overtreedt hiermee niet de wet, omdat artikel 10 Wetboek van Strafrecht het toelaat om een

onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag op te leggen.

3.5 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn zaken van de meervoudige kamer van de rechtbank waar het taakstrafverbod van toepassing is kritisch bekeken. Uit deze zaken en uit de literatuur vloeit voort dat het steeds populairder wordt om in gevallen waarbij de verdachte al in voorarrest heeft gezeten de combinatiestraf van een taakstraf tezamen met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In de derde paragraaf wordt de Valkenburgse zedenzaak uitgebreid besproken. In dit arrest heeft het Hof zich over de vraag gebogen wat de betekenis is van artikel 22b Wetboek van Strafrecht en of dit artikel eraan in de weg staat dat een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt toegepast tezamen met een taakstraf. Terecht is gebleken dat dit volgens de wet in ieder geval een mogelijkheid is. Gezien de parlementaire geschiedenis is het Hof tot de conclusie gekomen dat de wetgever de rechter beperkt in de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens het Hof wel mogelijk indien rekening wordt gehouden met de minimale straf van één dag. Dat de rechter zich aan de letter van de wet houdt door middel van het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, in het geval dat het taakstrafverbod van toepassing is, is dus duidelijk. Het Hof stelt dan ook in de uitgebreide motivatie bij de Valkenburgse zedenzaak dat ook de wetgever dit zo heeft voorzien. In gevallen waarin de rechter van oordeel is dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen belang meer heeft voor de samenleving of voor de verdachte kan de rechter de eendagcelconstructie toepassen. Het is nu van belang om de toepassing van het taakstrafverbod door de rechter te bekijken in het licht van de doeleinden van de wetgever.

(32)

4 Op welke manier wordt de toepassing in de praktijk getoetst in het licht van de doeleinden en en wat zijn de aanbevelingen?

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ten eerste jurisprudentie worden getoetst aan de doeleinden en zal de “juiste” manier van toepassen worden beoordeeld in het licht van de doeleinden van het taakstrafverbod. De besproken jurisprudentie zal worden afgezet tegenover hetgeen de wetsgeschiedenis aangeeft omtrent het taakstrafverbod. Ook zal de bedoeling van de wetgever die het taakstrafverbod heeft ingevoerd worden verduidelijkt en worden gekeken of de wetgever de oplegging een korte

onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf heeft voorzien. In de derde paragraaf wordt de hedendaagse meerwaarde van het taakstrafverbod besproken en zal worden gekeken naar het evaluatieonderzoek Wet Beperking Oplegging

Taakstraffen. In de laatste paragraaf wordt aan de hand van al het voorgaande en de verschillende standpunten geconcludeerd wat de aanbevelingen zijn ten aanzien van het taakstrafverbod.

4.2 Beoordeling in het licht van de doeleinden

4.2.1 De juiste manier van toepassen volgens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie

Uit de genoemde jurisprudentie blijkt dat rechters veelvuldig gebruik maken van de combinatieconstructie waarmee een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf wordt opgelegd. De korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt volgens vele slechts symbolisch opgelegd.93 De vraag is nu of de rechter de

doeleinden van het taakstrafverbod nastreeft, nu hij ervan uitgaat dat in gevallen waarin artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is een taakstraf tezamen met een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kan worden. Zoals in het eerste hoofdstuk te lezen is, is het voornamelijkste doel van het taakstrafverbod de verhindering van het opleggen van slechts een taakstraf aan verdachten die (ernstige) zeden- of geweldsdelicten hebben gepleegd. Taakstraffen zouden volgens de

wetsgeschiedenis alleen opgelegd mogen worden voor feiten die naar verhouding licht zijn. In de besproken uitspraken van de rechtbank is dan ook te zien dat de

(33)

rechter, in het geval dat artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, alsnog een taakstraf tezamen met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt. Hiermee wordt immers door de rechter gehandeld volgens de letter van de wet die deze constructie wel degelijk mogelijk maakt.

Ook het Hof is er in de Valkenburgse zedenzaak vanuit gegaan dat een taakstaf tezamen met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een geval waarbij artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, wel degelijk kan worden opgelegd. Artikel 248b Wetboek van Strafrecht valt onder het begrip “ernstig zedenmisdrijf” en de wetsgeschiedenis stelt dat in een dergelijk geval niet kan worden volstaan met slechts een taakstraf. Het Hof stelt in dit arrest terecht dat nergens in de

wetsgeschiedenis uitdrukkelijk staat aangegeven dat hier een substantiële

onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij dient te worden opgelegd.94 Van der Pijll is het oneens met het Hof en stelt dat de letter van de wet bij artikel 22b wel degelijk

bepaalt dat de verdachte een daadwerkelijk uit te zitten gevangenisstraf boven het hoofd dient te hangen.95 Mijns inziens stelt het Hof terecht dat een gevangenisstraf vanaf de duur van één dag al een daadwerkelijk uit te zitten gevangenisstraf is en hoeft de straf niet zoals van der Pijll stelt een langere gevangenisstraf te omvatten. Het stond bij de invoering van het taakstrafverbod voorop dat in bepaalde gevallen niet slechts een kale taakstraf zou worden opgelegd.96 Ook mocht het wetsvoorstel er niet toe leiden dat de rechter niet langer in staat zou zijn om een straf op te leggen die recht doet aan de omstandigheden van het concrete geval. Het Hof heeft zich in het arrest dan ook terecht gebaseerd op deze bewoordingen van de wetgever.

Bakker is evenals de advocaat-generaal in de Valkenburgse zedenzaak van oordeel dat het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf geen ander resultaat oplevert dan het expliciet negeren van artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Vooral Bakker meent dat de rechter hiermee afwijkt van de ratio van het taakstrafverbod. Zij stelt dan ook dat de wetgever het opleggen van een

94 Hof ‘s-Hertogenbosch 28 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5683. 95 Van der Pijll, NJB 2017/421, p. 2.

(34)

zwaardere straf heeft beoogd.97 Bakker stelt dat de juistheid van de rechterlijke beslissing niet afgemeten dient te worden aan de precieze letter van de wet, maar aan de door de wetgever toegeschreven bedoeling hierbij die niet in de wet te vinden is. De procureur-generaal bij de Valkenburgse zedenzaak stelt hierin tegen dat het niet het probleem van de rechter is indien de bedoeling van de wetgever geen uitdrukking heeft gevonden in de wet en deze hierdoor niet wordt gerealiseerd. 98 De procureur-generaal haalt hier een correct punt aan. Mijns inziens dient ten eerste gekeken te worden naar de letter van de wet. Hierbij dient echter de bedoeling en de wetenschap van de wetgever, wat in dit geval het niet te licht straffen bij ernstige delicten inhoudt, ook meegenomen te worden. Het is de wetgever die de wet kan aanpassen en indien de wetgever dit niet doet en wel weet dat een wet misschien anders wordt toegepast dan hoe hij dit heeft gewild dient hij hier iets aan te veranderen.Het verbod om een kale taakstraf op te leggen wordt vervormd in een gebod om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op te leggen. Zoals de procureur-generaal aangeeft is dit een zelfgevormde regel waarvan wordt betoogd dat deze strikt dient te worden toegepast.99

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dan wel dat slechts een kale taakstraf voor bepaalde delicten te licht wordt bevonden waardoor artikel 22b Wetboek van Strafrecht is ingevoerd. Er komt echter niet duidelijk naar voren dat dit een gevangenisstraf dient te zijn van een bepaalde, lange duur. Ook al zou een gevangenisstraf substantieel moeten zijn, dan nog is het de vraag hoeveel dagen dit precies zou moeten zijn. Meningen kunnen hierover verschillen. De een zal een straf van een paar dagen substantieel vinden en de ander een straf van een maand.

4.2.2 De bedoeling van de wetgever

Als wordt gekeken naar de wetshistorische interpretatie bij artikel 22b Wetboek van Strafrecht valt echter het volgende te lezen:

97 Bakker 2016, p. 302.

98 Parket bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2018:1, 6.9. 99 Parket bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2018:1, 6.9.

(35)

“De regering wil met dit wetsvoorstel de rechter niet voorschrijven welke straf hij moet opleggen.”100

Ook hieruit blijkt niet dat de wetgever slechts heeft gewild dat de rechter een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zou leggen. Aan het doel van het taakstrafverbod wordt mijns inziens dan ook niet voorbijgegaan indien een taakstraf in combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechter heeft de mogelijkheid om een langere of een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in gevallen waarin hij dit passend vindt. Dit heeft de rechtbank dan ook gedaan in de zaak van het Hof Arnhem-Leeuwarden.101 In dit geval werd er door het Hof ook rekening mee gehouden dat niet slechts een kale taakstaf mocht worden opgelegd omdat het hier om een van de delicten uit artikel 22b Wetboek van Strafrecht ging. Als de wetgever het niet mogelijk maakt om van het artikel af te wijken volgt de rechter simpelweg de bedoeling van de wetgever en de bewoordingen van de wet door niet slechts een kale taakstraf op te leggen.

Als wordt gekeken naar de bewoordingen van de wetgever omtrent artikel 22b Wetboek van Strafrecht blijkt hieruit niet dat zij het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstaf in combinatie met een taakstraf wanneer het taakstrafverbod van toepassing is niet hebben voorzien. Dat de juiste manier van de toepassing van artikel 22b Wetboek van Strafrecht het niet opleggen van een kale taakstraf is, werd ondersteund door het toenmalige kabinet. Dit blijkt uit het verslag van de beraadslagingen van de Tweede Kamer uit maart 2011 waar door kamerlid Gesthuizen van de SP aan staatssecretaris Teeven werd gevraagd of in een geval waarin artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, alsnog een taakstraf kan worden opgelegd in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van slechts enkele dagen.102 Teeven erkende dat dit volgens artikel 9 lid 4 Wetboek van Strafrecht een mogelijkheid is. In het in november 2011 gepubliceerde verslag van beraadslagingen van de Eerste Kamer stelt Teeven wel dat er bij de combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoveel mogelijk gedaan dient te worden

100 Kamerstukken II 2009-2010, 32 169, nr. 7, p. 8.

101 Hof Arnhem-Leeuwarden 5 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8325. 102 Handelingen II 2010/11, nr. 65, p. 65-10-48.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

The model construction data set consists of initial rate kinetics for each of the enzymes, which is very different from the steady state characteristics of the complete pathway in

Het eerste lid bepaalt dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van veroordeling voor ernstige misdrijven, dat wil zeggen een misdrijf waarop een gevangenisstraf van

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat