• No results found

4 Op welke manier wordt de toepassing in de praktijk getoetst in het licht van de

4.2 Beoordeling in het licht van de doeleinden

4.2.1 De juiste manier van toepassen volgens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie

Uit de genoemde jurisprudentie blijkt dat rechters veelvuldig gebruik maken van de combinatieconstructie waarmee een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf wordt opgelegd. De korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt volgens vele slechts symbolisch opgelegd.93 De vraag is nu of de rechter de

doeleinden van het taakstrafverbod nastreeft, nu hij ervan uitgaat dat in gevallen waarin artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is een taakstraf tezamen met een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kan worden. Zoals in het eerste hoofdstuk te lezen is, is het voornamelijkste doel van het taakstrafverbod de verhindering van het opleggen van slechts een taakstraf aan verdachten die (ernstige) zeden- of geweldsdelicten hebben gepleegd. Taakstraffen zouden volgens de

wetsgeschiedenis alleen opgelegd mogen worden voor feiten die naar verhouding licht zijn. In de besproken uitspraken van de rechtbank is dan ook te zien dat de

rechter, in het geval dat artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, alsnog een taakstraf tezamen met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt. Hiermee wordt immers door de rechter gehandeld volgens de letter van de wet die deze constructie wel degelijk mogelijk maakt.

Ook het Hof is er in de Valkenburgse zedenzaak vanuit gegaan dat een taakstaf tezamen met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een geval waarbij artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, wel degelijk kan worden opgelegd. Artikel 248b Wetboek van Strafrecht valt onder het begrip “ernstig zedenmisdrijf” en de wetsgeschiedenis stelt dat in een dergelijk geval niet kan worden volstaan met slechts een taakstraf. Het Hof stelt in dit arrest terecht dat nergens in de

wetsgeschiedenis uitdrukkelijk staat aangegeven dat hier een substantiële

onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij dient te worden opgelegd.94 Van der Pijll is het oneens met het Hof en stelt dat de letter van de wet bij artikel 22b wel degelijk

bepaalt dat de verdachte een daadwerkelijk uit te zitten gevangenisstraf boven het hoofd dient te hangen.95 Mijns inziens stelt het Hof terecht dat een gevangenisstraf vanaf de duur van één dag al een daadwerkelijk uit te zitten gevangenisstraf is en hoeft de straf niet zoals van der Pijll stelt een langere gevangenisstraf te omvatten. Het stond bij de invoering van het taakstrafverbod voorop dat in bepaalde gevallen niet slechts een kale taakstraf zou worden opgelegd.96 Ook mocht het wetsvoorstel er niet toe leiden dat de rechter niet langer in staat zou zijn om een straf op te leggen die recht doet aan de omstandigheden van het concrete geval. Het Hof heeft zich in het arrest dan ook terecht gebaseerd op deze bewoordingen van de wetgever.

Bakker is evenals de advocaat-generaal in de Valkenburgse zedenzaak van oordeel dat het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf geen ander resultaat oplevert dan het expliciet negeren van artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Vooral Bakker meent dat de rechter hiermee afwijkt van de ratio van het taakstrafverbod. Zij stelt dan ook dat de wetgever het opleggen van een

94 Hof ‘s-Hertogenbosch 28 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5683. 95 Van der Pijll, NJB 2017/421, p. 2.

zwaardere straf heeft beoogd.97 Bakker stelt dat de juistheid van de rechterlijke beslissing niet afgemeten dient te worden aan de precieze letter van de wet, maar aan de door de wetgever toegeschreven bedoeling hierbij die niet in de wet te vinden is. De procureur-generaal bij de Valkenburgse zedenzaak stelt hierin tegen dat het niet het probleem van de rechter is indien de bedoeling van de wetgever geen uitdrukking heeft gevonden in de wet en deze hierdoor niet wordt gerealiseerd. 98 De procureur- generaal haalt hier een correct punt aan. Mijns inziens dient ten eerste gekeken te worden naar de letter van de wet. Hierbij dient echter de bedoeling en de wetenschap van de wetgever, wat in dit geval het niet te licht straffen bij ernstige delicten inhoudt, ook meegenomen te worden. Het is de wetgever die de wet kan aanpassen en indien de wetgever dit niet doet en wel weet dat een wet misschien anders wordt toegepast dan hoe hij dit heeft gewild dient hij hier iets aan te veranderen.Het verbod om een kale taakstraf op te leggen wordt vervormd in een gebod om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op te leggen. Zoals de procureur-generaal aangeeft is dit een zelfgevormde regel waarvan wordt betoogd dat deze strikt dient te worden toegepast.99

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dan wel dat slechts een kale taakstraf voor bepaalde delicten te licht wordt bevonden waardoor artikel 22b Wetboek van Strafrecht is ingevoerd. Er komt echter niet duidelijk naar voren dat dit een gevangenisstraf dient te zijn van een bepaalde, lange duur. Ook al zou een gevangenisstraf substantieel moeten zijn, dan nog is het de vraag hoeveel dagen dit precies zou moeten zijn. Meningen kunnen hierover verschillen. De een zal een straf van een paar dagen substantieel vinden en de ander een straf van een maand.

4.2.2 De bedoeling van de wetgever

Als wordt gekeken naar de wetshistorische interpretatie bij artikel 22b Wetboek van Strafrecht valt echter het volgende te lezen:

97 Bakker 2016, p. 302.

98 Parket bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2018:1, 6.9. 99 Parket bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2018:1, 6.9.

“De regering wil met dit wetsvoorstel de rechter niet voorschrijven welke straf hij moet opleggen.”100

Ook hieruit blijkt niet dat de wetgever slechts heeft gewild dat de rechter een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zou leggen. Aan het doel van het taakstrafverbod wordt mijns inziens dan ook niet voorbijgegaan indien een taakstraf in combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechter heeft de mogelijkheid om een langere of een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in gevallen waarin hij dit passend vindt. Dit heeft de rechtbank dan ook gedaan in de zaak van het Hof Arnhem-Leeuwarden.101 In dit geval werd er door het Hof ook rekening mee gehouden dat niet slechts een kale taakstaf mocht worden opgelegd omdat het hier om een van de delicten uit artikel 22b Wetboek van Strafrecht ging. Als de wetgever het niet mogelijk maakt om van het artikel af te wijken volgt de rechter simpelweg de bedoeling van de wetgever en de bewoordingen van de wet door niet slechts een kale taakstraf op te leggen.

Als wordt gekeken naar de bewoordingen van de wetgever omtrent artikel 22b Wetboek van Strafrecht blijkt hieruit niet dat zij het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstaf in combinatie met een taakstraf wanneer het taakstrafverbod van toepassing is niet hebben voorzien. Dat de juiste manier van de toepassing van artikel 22b Wetboek van Strafrecht het niet opleggen van een kale taakstraf is, werd ondersteund door het toenmalige kabinet. Dit blijkt uit het verslag van de beraadslagingen van de Tweede Kamer uit maart 2011 waar door kamerlid Gesthuizen van de SP aan staatssecretaris Teeven werd gevraagd of in een geval waarin artikel 22b Wetboek van Strafrecht van toepassing is, alsnog een taakstraf kan worden opgelegd in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van slechts enkele dagen.102 Teeven erkende dat dit volgens artikel 9 lid 4 Wetboek van Strafrecht een mogelijkheid is. In het in november 2011 gepubliceerde verslag van beraadslagingen van de Eerste Kamer stelt Teeven wel dat er bij de combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoveel mogelijk gedaan dient te worden

100 Kamerstukken II 2009-2010, 32 169, nr. 7, p. 8.

101 Hof Arnhem-Leeuwarden 5 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8325. 102 Handelingen II 2010/11, nr. 65, p. 65-10-48.

om gedragsbeïnvloeding tot stand te brengen.103 Gebleken is dat een passende taakstraf al kan bijdragen aan gedragsbeïnvloeding. Het strafdoel speciale preventie wordt hiermee gediend. Ook is later aan Teeven gevraagd of de combinatie van het opleggen van een taakstraf tezamen met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorzienbaar was. Teeven heeft dit bevestigt en heeft zich hier destijds niet tegen verzet omdat hij wist dat daarvoor de steun van de Tweede Kamer ontbrak. Deze constructie valt volgens Teeven dan ook expliciet binnen de rechterlijke

straftoemetingsvrijheid.104 Het lijkt mij dan ook niet meer dan logisch dat de steun van de Tweede Kamer zou ontbreken wanneer de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf daadwerkelijk voor een bepaalde, lange duur zou moeten zijn. De straftoemetingsvrijheid van de rechter bij artikel 22b Wetboek van Strafrecht zou in dat geval nog meer worden ingeperkt. Gezien de wetsgeschiedenis waarin

uitdrukkelijk wordt omschreven dat de regering de rechter niet wil voorschrijven welke straf hij dient op te leggen zou dit tegenstrijdig zijn.

4.3 De meerwaarde van het taakstrafverbod