• No results found

4 Op welke manier wordt de toepassing in de praktijk getoetst in het licht van de

4.4 Aanbevelingen

De vraag is nu of het taakstrafverbod niet beter geheel uit het Wetboek van Strafrecht verwijderd kan worden. Duker stelt dat de straftoemetingsrichtlijnen van het

Openbaar Ministerie aan het parlement voorgelegd zouden moeten worden.116 Kelk is van oordeel dat in de wet aandachtspunten opgenomen zouden moeten worden die de rechter een richtlijnen geven bij het nemen van zijn beslissing met betrekking tot de straf.117 In Artikel 1:14 van het Caribische Wetboek van Strafrecht is het punt van Kelk dan ook opgenomen. Deze twee systemen ontnemen de rechter niet het laatste woord, zoals naar zijn oordeel wel gebeurd bij het taakstrafverbod, maar geven de rechter duidelijke richtlijnen. Helemaal vrij in zijn keuze wordt de rechter door het taakstrafverbod niet gelaten. Mijns inziens zouden een van deze opties dan ook een

113 De Ridder, Emans, Hoving, Krol & Struiksma 2017, p. 75. 114 De Ridder, Emans, Hoving, Krol & Struiksma 2017, p. 76. 115 De Ridder, Emans, Hoving, Krol & Struiksma 2017, p. 76. 116 Duker 2003, p. 171.

goede vervanger van het huidige artikel kunnen zijn. Volgens Noyon zijn dit ook suggesties die goed in ons rechterlijke systeem passen.118 Het is juist dat het

taakstrafverbod op maat gesneden rechtspraak kan belemmeren omdat de rechter toch verplicht is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, ook al kan dit een straf voor een kortere duur zijn.

Een ander voorstel, afkomstig van Beaujean, is om het oorspronkelijke voorstel te herstellen en naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.119 Dit voorstel van Beaujean is ook een goed voorstel omdat de verdachte hiermee niet verplicht in detentie hoeft. De rechter kan dan de voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als stok achter de deur en is niet direct verplicht om een verdachte achter slot en grendel te zetten. Noyon ziet echter niets in dit voorstel omdat hier enerzijds de beslissingsruimte van de rechter wel mee wordt vergroot, maar omdat er anderzijds meer misverstanden zullen ontstaan.120 Bakker komt in zijn artikel tot de conclusie dat de ontsnappingsmogelijkheden (het opleggen van een korte onvoorwaardelijke

gevangenisstraf of een geldboete naast de taakstraf) niet de voorkeur behoeven. Bakker zou in een dergelijk geval liever zien dat de rechter een expliciet oordeel zou geven om artikel 22b Wetboek van Strafrecht buiten toepassing te laten.121

Heroverweging van het artikel is dan ook noodzakelijk.

Ook van der Pijll geeft aan dat, gezien de heersende weerstand in de rechtspraktijk, het voor de hand ligt dat de wetgever artikel 22b uit het Wetboek van Strafrecht verwijderd. Volgens van der Pijll ligt er echter nog een mogelijkheid open, namelijk om het artikel te ontdoen van de weinig levensvatbare elementen die de wetgever het heeft meegegeven.122 Het lijkt mij in ieder geval raadzaam om, indien de wetgever daadwerkelijk zou willen dat er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur opgelegd zou worden, dit vast te stellen in de wet of uitdrukkelijk tot uiting te laten komen in de wetsgeschiedenis. Momenteel is dit echter niet het geval

118 Noyon, AA 2017/04, p. 312. 119 Beaujean 2013.

120 Noyon, AA 2017/04, p. 315. 121 Bakker, DD 2016/23, p. 9. 122 Van der Pijll, NJB 2017/421, p. 7.

en staat het de rechter vrij om een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het lijkt mij geen goed idee om in de wet vast te stellen dat de

onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij het taakstrafverbod altijd voor een lange duur zou moeten zijn, maar indien dit door de wetgever zou worden beoogd zou dit op zijn minst wel dienen te gebeuren. Het zou naar mijn mening dan ook zeker de voorkeur behoeven om, zoals het oude wetsvoorstel voordroeg, de onvoorwaardelijke

gevangenisstraf waarmee de taakstraf gecombineerd dient te worden te wijzigen in een voorwaardelijke variant. Hiermee zou de opheffing omtrent het taakstrafverbod enigszins verminderd kunnen worden en wordt de rechter meer vrijheid geboden om een passendere straf in elk specifiek geval op te leggen.

Er zijn echter ook auteurs, zoals Kooijmans, die alleen iets zien in een totale

schrapping van het taakstrafverbod.123 Hij stelt dat uit het evaluatieonderzoek van de Wet Beperking Oplegging Taakstraffen is gebleken dat de schrapping van het artikel er niet toe zal leiden dat op grote schaal taakstraffen worden opgelegd wanneer het taakstrafverbod van toepassing is. Ook dit idee van Kooijmans behoeft, naast wijziging van het artikel naar een voorwaardelijke gevangenisstraf, aanbeveling. Indien er in een bepaald geval wel een taakstraf opgelegd zal worden mag erop worden vertrouwd dat de rechter daar een aanleiding voor heeft gevonden op grond van de specifieke ernst van het feit, de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Kooijmans laat blijken dat de straftoemetingsvrijheid van de rechter het belangrijkst is. Ook volgens Noyon behoeft het, ondanks zijn andere ideeën, de voorkeur dat het verbod geheel wordt geschrapt.124 Er mag wel degelijk iets meer worden vertrouwd op de rechterlijke straftoemetingsvrijheid.

4.5 Conclusie

Met de oplegging van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf in het geval dat het taakstrafverbod van toepassing is wordt gehandeld in overeenstemming met de wet. Tevens wordt terecht gesteld dat de wetgever niet heeft vastgelegd dat deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een bepaalde duur dient

123 Hof ‘s-Hertogenbosch 28 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5683, NJ 2018/219, m.nt. T. Kooijmans.

te zijn. De procureur-generaal bij de Valkenburgse zedenzaak haalt correct aan dat het verbod om een kale taakstraf op te leggen wordt vervormd in een gebod om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op te leggen. Ook heeft de wetgever van tevoren voorzien dat, ondanks de invoering van het taakstrafverbod, een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met de taakstraf kan worden

opgelegd en heeft de wetgever niets gedaan om dit te voorkomen. Hieruit blijkt dat de wetgever dit niet afkeurt. Ook is gebleken dat de regering met het wetsvoorstel de rechter niet heeft willen voorschrijven welke straf hij zou moeten opleggen. De meerwaarde van het taakstrafverbod is dat verdachten door de oplegging van tevens een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf toch zwaarder worden gestraft dan wanneer hen slechts een kale taakstraf wordt opgelegd. Het zwaarder straffen is dan ook de ratio van artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Uit het evaluatieonderzoek Wet Beperking Oplegging Taakstraffen is gebleken dat de schrapping van het

taakstrafverbod er niet toe zal leiden dat er op grote schaal taakstraffen worden opgelegd. Er worden diverse ideeën geopperd door diverse auteurs, waaronder het idee om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die naast de taakstraf dient te worden opgelegd te veranderen in een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals voorgedragen in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Op deze manier wordt de rechter meer vrijheid geboden bij zijn straftoemeting. Ook kan het taakstrafverbod geheel uit het Wetboek van Strafrecht worden verwijderd.

5 Conclusie

In deze masterscriptie stond de vraag centraal of het taakstrafverbod uit artikel 22b Wetboek van Strafrecht door de strafrechter op de juiste manier werd toegepast. Na het schrijven van de vier hoofdstukken van deze masterscriptie is er een antwoord gegeven op de hoofdvraag en op de verschillende deelvragen uit elk hoofdstuk.

De eerste deelvraag betrof wat het normatieve kader van de toepassing van de taakstraf en van het taakstrafverbod was bij de straftoemeting van de rechter en wat de vereisten hierbij zijn. De werkstraf is in 1971 geïntroduceerd en in 2001 werd met de inwerkingtreding van de Wet Taakstraffen de taakstraf ingevoerd. De invoering van het taakstrafverbod volgt uit een uitzending van het televisieprogramma Zembla. Na deze uitzending werd dit opgepakt door de Tweede Kamer en daaruit vloeide een wetsvoorstel voor het taakstrafverbod voort. Na enkele wijzigingen is op 3 januari 2012 de Wet beperkingen taakstraffen inwerking getreden met het taakstrafverbod ten gevolge. Het taakstrafverbod heeft echter gevolgen voor de straftoemetingsvrijheid van de rechter. Door het taakstrafverbod is deze vrijheid van de rechter ingeperkt. Gebleken is dat de rechter in uitzonderlijke gevallen van artikel 22b Wetboek van Strafrecht afwijken. In beginsel mag de rechter het taakstrafverbod niet buiten toepassing laten. Dit mag slechts in gevallen waar sprake is van “onvoorzienbare omstandigheden” die gelden als niet-verdisconteerd, waar slechts zelden sprake van is.

De tweede deelvraag was hoe het taakstrafverbod in de praktijk oftewel in de

jurisprudentie werd toegepast. Uit de jurisprudentie en uit de literatuur vloeit voort dat het steeds populairder wordt om in gevallen waarbij de verdachte al in voorarrest heeft gezeten de combinatiestraf op te leggen. Gezien de parlementaire geschiedenis is het Hof bij de Valkenburgse zedenzaak tot de conclusie gekomen dat de rechter niet geheel vrij is in het opleggen van een taakstraf. Het opleggen van een

onvoorwaardelijke gevangenisstraf is mogelijk indien rekening wordt gehouden met de minimale straf van één dag. Ook wanneer de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in het individuele geval zijn gewijzigd kan voor een korte

De derde en laatste deelvraag was op welke manier de toepassing in de praktijk wordt getoetst in het licht van de doeleinden en wat de aanbevelingen zijn. Met de oplegging van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf in het geval dat het taakstrafverbod van toepassing is wordt gehandeld in overeenstemming met de wet. Het zwaarder straffen is de ratio van artikel 22b Wetboek van Strafrecht. Na de van de wetsgeschiedenis ben ik tot de conclusie gekomen dat de wetgever niet per definitie een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de taakstraf heeft beoogd. De wetgever is over de lengte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet duidelijk geweest en stelt tevens dat de regering met het wetsvoorstel de rechter niet wil voorschrijven welke straf hij op dient te leggen. Dit komt overeen met de heersende Nederlandse gedachte dat de rechter een grote mate van straftoemetingsvrijheid dient te hebben.

Met deze laatste deelvraag tezamen met de andere deelvragen wordt beantwoord of de rechter het taakstrafverbod uit artikel 22b Wetboek van Strafrecht op de juiste manier toepast. De juiste manier van toepassen is de manier hoe de wetgever dit heeft

voorzien en heeft gewild. In deze scriptie ben ik tot de conclusie gekomen dat de wetgever van tevoren heeft voorzien dat een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf kon worden opgelegd naar aanleiding van de invoering van het taakstrafverbod. De wetgever heeft dit genoemd als een mogelijke optie, heeft deze optie hiermee goedgekeurd en ook artikel 10 lid 2 Wetboek van Strafrecht in combinatie met artikel 22b Wetboek van Strafrecht laat de eerdergenoemde constructie toe. De beste opties om de rechter meer tegemoet te komen bij zijn straftoemetingsvrijheid zijn om artikel 22b Wetboek van Strafrecht aan te passen middels het wijzigen van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een

voorwaardelijke gevangenisstraf zoals het oorspronkelijke wetsvoorstel beoogde of het artikel in het geheel te schrappen. Indien de wetgever wil dat de rechter het taakstrafverbod op een andere manier toe gaat passen, door bijvoorbeeld een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf op te leggen, dient de wetgever dit duidelijk te maken hetzij door dit uitdrukkelijk aan te geven hetzij door de wet te veranderen, al behoeft dit mijns inziens niet de voorkeur. Zolang dit niet gebeurt kan ervan uit worden gegaan dat het taakstrafverbod door de strafrechter op de “juiste” manier wordt toegepast.