• No results found

Waarom Washington meer wapens wil : een onderzoek naar de beweegredenen van de regering van de Verenigde Staten om tussen 1979 en 1983 de bewapeningsuitgaven sterk te verhogen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Waarom Washington meer wapens wil : een onderzoek naar de beweegredenen van de regering van de Verenigde Staten om tussen 1979 en 1983 de bewapeningsuitgaven sterk te verhogen"

Copied!
172
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

WAAROM WASHINGTON

WAPENS WIL

Een onderzoek naar de beweegredenen van de regering van de Verenigde Staten om tussen

1979

en

1983

de bewapeningsuitga-ven sterk te vernogen

Rob Gallenkamp

Amsterdam, april

1986

X Doctoraalscriptie Sociologie X Sociologisch Instituut

(3)

Voorwoord i i i Inleiding

Bewapening

6

1. Verantwoording en toelichting van de gevolgde werkwijze 12 Overzicht van de gangbare theorieän 12

Kritiek 16

Een andere benadering 18

Context, denkwereld en hoofdstukkenindeling 22

Problemen 26

2. De supermogendheden en de derde wereld 28

Het beleid van de Sovjetunie 29

Uitbreiding invloedssfeer 31

Invloedssfeer en bewapeningspolitiek 34 Het beleid van de Verenigde staten

37

De invloedssfeer van de Verenigde staten 41 Invloedssfeer en bewapeningspolitiek 44 Interventies en de nucleaire krachtsverhouding

49

3~ De versterking van de conventionele bewapening van de Verenigde Staten

Doeleinden en problemen Bedreiging invloedssfeer Het besluit nader beschouwd Nieuwe doeleinden

Nieuwe percepties

Het beleid van de regering-Heagan Conclusie i

53

55

58

64

68

72

74

78

(4)

4.

De versterking van de nucleaire bewapening van de Verenigde staten

Overwicht

Overwicht en buitenlands beleid Kernwapens in de praktijk

Nucleair evenwicht in de jaren zeventig

De omslag: opnieuw een 1counterforce1-beleid

De kernwapenprogramma's van de regering-Reagan Overwicht Conclusie Conclusie Nawoord Noten Geraadpleegde literatuur

Bijlage

A:

Verdeling van de Noordamerikaanse defensie-uitKaven over ae verschillende pro~ramma's en

legeronderdelen

Bijlage B: Verantwoording en opsomming van de geraadpleegde bronnen

Bijlage C: Voorvallen waarbij kernwapens van de Verenicde Staten een rol speelden

Bijlage D: De ontwikkeling van de strategiscne kern-bewapening van de supermogendheden

i i

80

81

86

93

96

101 11 3 11 9

126

130

138

139

149

1)8

160

163

166

(5)

VOORVWORD

American farces cast a shadow over every significant geopolitical decision. It af fects on a day-to-day basis the con-duct of American diplomacy.'

Alexander Haig,

6

april 1982~

De supermogendheden kenuen aan militaire kracht mecc:r taken toe dan alleen het voeren of voorkomen van oorlog. t betreft de Verenig-de Staten suggereert bovenstaanVerenig-de uitspraak van liaig, Minister van Buitenlandse Zaken in de eerste regering-Reagan, dat een krachtige defensie van belang is voor het buitenlandse beleid. Hoe dit pre-cies werkt en wat Washington nog meer voorheeft met een sterke mi-litaire opbouw zal straks uitvoerig aan de orde komen. Want een centraal thema van deze scriptie is waarom de Verenigde Staten aan de krachtsverhouding met ae Sovjetunie grote betekenis toekent.

Het idee voor deze scriptie ontstond begin

1983.

In de zomer van dat jaar werd ik het mut twee begeleiders eens over de opzet. Het bronnenmateriaal is verzameld in het najaar van

1983

en

maart 1984. De eerste versie heb ik geschreven tussen april 1984 en september

1985,

de tweede en laatste versie van februari tot april

1986.

De scriptie is begeleid door Henk Houweling, werkzaam oij de vakgroep Internationale Betrekkingen en Volkenrecht van de Sub-faculteit der Algemene Politieke en Sociale 0etenschappen, en Luuk Wijmans, werkzaam bij de vakgroep Arbeid en Organisatie van het Sociologisch Instituut. Gezien het onderwerp wekt dit laatste wellicht verbazing, maar het betreft een overgenomen taak van de i.nmiddels opseneven vakgroep Toegepaste Sociologie, waar deze scriptie eigenlijk zou hebben thuisgehoord.

Ik wil mijn begeleiders hierbij bedanken voor ae nuttige en terechte Kritiek die zij op zowel de opzet als de eerste versie hebben geleverd, en voor het vertrouwen dat zij mij bleven schen-ken gedurende de soms lange perioden die tussen het inleveren van de verschillende gedeelten lagen.

~

Department of State Bulletin, mei 1982, p.

33

i i i

(6)

1 •

INLEIDING

Het is geen toeval dat het onderwerp van deze scriptie de re-cente bewapeningspolitiek van de Verenigde Staten betreft. Met de toegenomen aandacht voor aeze politiek in de media is ook mijn belangstelling voor dit onderwerp geleiaelijk aan gegroeid. Mijn persoonlijke drijfveren zijn aan de ene kant nieuwsgierig-heid, welke krachten het bewapeningsproces voortstuwen, en aan de andere kant een groeiende strijdlust om een bijdrage te le-veren aan het verzet tegen dit proces. In deze drijfle-veren lig-gen mljn persoonlijke - en nopelijk ook de maatschappelijke relevantie van het gekozen onderwerp, en dit laatste door het inzicht dat de scriptie beoogt te bieden in het waarom van het bewapeningsproces.

De probleemstelling luidt: waarom besloot de regering van de Verenigde Staten tussen 1979 en 1983 met m2erjarige program-ma's zowel de conventionele - als de nucleaire bewapening te versterken? Om deze vraag te beantwoorden zal ik de aandacht in belangrijke mate op de arme landen richten. Dit komt voort uj_t mijn zienswijze dat ae bewapening van de Verenigde staten vooral dient om een voor dit land belangrijke en profijtelijke

in-vloedssfeer in de derde wereld veilig te stellen.

In

het eerste hoofdstuk komt ter sprake dat het bewapeningsgedrag van onze machtige bondgenoot meestal wordt verklaard uit ofwel binnen-landse factoren, of de spanninesrelatie met de Sovjetunie. Ver-klaringen waarin de derde wereld centraal staat zijn minder

ge-bruikelijke Als het lukt het oelang van de derde wereld voor de stijging van de bewapeningsuitgaven van de Verenigde Staten aannemelijk te maken, dan ligt daarin de wetenschappelijke relevantie van net gekozen onaerwerp.

Zowel de probleemstelling als net zojuist besproken mogelij-ke belang van de derde wereld verdienen enige toelichting. Allereerst de keuze voor de Verenigde Staten. Zoals gezegd is aeze be:Lnvloed dour de toegenomen aandacllt in de :11edia voor het defensiebeleid van dit land. Maar deze grotere aandac11t

(7)

betreft geen toevallige, subjectieve gril van de ~edia. Uit de grafiek op deze pagina blijkt, dat het defensiebudget van de Verenigde Staten na 1979 niet alleen aanzienlijk sterker stijgt dan dat van de bondgenoten in de Noord-Atlantiscne Ver-dragsorganisatie, de NAVO, maar ook ve~l sterker dan ae budget-ten van de Sovjetunie en zijn bondgenobudget-ten in het Warscnaupacte Mijn onderwerpkeuze is dLln ook ~eae ingegeven door het buiten-gewone karakter van net te best~dere~ ve~schijnsel. Het betreft

Militaire uitgaven, in miljarden dollars (prijspeil en wissel-koersen van

1980),

van de Verenigde Staten (VS), de Sovjetunie (SU), en de bond~enoten van deze landen in respectievelijk de NAVO en het Warschaupact

(WP),

in

de

Grafiek aangeduid als

'NAVO min VS' en '~P min SU'. 300 250 150 100 50 WP min SU 1950 1955 1960 1%5 1970 1975 1980 1983

Ontleend aan SIPRI, Yearbook,

1984,

p. 6~ en

118;

aangevula ~et SIPRI, Yearbook,

1)'.51,

p.

1)6.

Het 1StockirnLn Ini:,errJational Peace Research Institute' (SIFRI) is een onafnankelij~e

onaer-zoeksinstellin~, gevestigd te Zweden. De i:,wee belangrijkste an-aere instellingen die cijfermateriaal op bewapenings~ebied publi-ceren zijn het 'Arms Control and Disar:iament Agency' (ACT,'A) in de Vereni~de Staten en hei:, 'InternaLional Institute for Strategie Studies' (IISS) te Londen. Deze zijn niet onafhankelijk. Het

ACDA is een overr1eidsinsti L,UU t, en beide instellingen baseren

hun gegevens over net Warschaupact voor· een ~root deel op gehei-me rapporten van westerse inlich~ingendiensten, terwijl SIPRI zich baseert op verifieerbare bronnen. Duarom is in deze scriptie gekozen voor het cijfermateriaal van SIPRI.

(8)

de opvallenaste meerjarige stijgin~ van Washingtons~ defensie-budget in de periode na

194J,

die vooral de aandacnt trekt door-dat deze keer, anders dan de stijgingen van begin jaren vijf-tig en de tweede helft van de jaren zesvijf-tig die samenhingen met de Korea- en Vietnamoorlog, ceen sprake is van actieve deelname aan een groot conflict. De keuze voor het tijdvak van 1979 tot

1983

volgt uit de gedachte, dat de verklaring voor de meerjarige stijging in de beginperiode van die stijging te vinden is. Een vooronderstelling tenslotte is dat de snelle stijging na 1979 bedoeld is om het militaire vermogen te verster~en.

Door de Vietnamoorlog gin~ ik beseffen dat het Noordamerikaan-se defensiebeleid aanzienlijk meer behelst dan alleen de bescher-ming van het eigen land en West-Europa. Zoals waarscnijnlijk de meest en in i\ ed er land dacht ir;. vóór deze oorlog dat 'i/ashingtons aandacht voor het buitenland hoofdza1c:elijk :r-.:uropa bei:;reft. Maar het zou nOG even duren voor iK Gat het inzicht kwam dat de derde wereld van groot belang is voor de bewapeningsproblematiek. Dat gebeurde pas gedurende mijn studie, coe ik ffie verdiepte in de pro ulemen van armoede e11 oüderon twiky; eling. Hierdoor ging ik de verhuuding tussen rijke en ar~e landen als imperialistisch zien. Alvorens uit ce ieggen wat ait inhoudi:; en welke rol de bewapening in deze zienswijze speelt, volgt eerst een toelich-ting waarom ik tot deze opvat 1.,j_11g l1:wam.

Al in net begin van mijn stuaie was ik o zoek naar een ver-klarins voor de armoede in de derde wereld. Vijn eersce ontdek-king was dat de traaitionele econorniscüe tneorieën die werden

onderwezen op kandidaatsniveau1 nauwelijks of

~een a~ndacht

aan dit probleem schenken. De strekKing van de meeste van deze L.heo-rieën is dal. door de werkiüg van de vrije !:arx.t de nu not; arme landen uiteindelijk in volgroeide inaustriële samenlevingen zul-len veruHdGren. Bet.rekkint;c:m tussen land en of L.ussen onac:rnerners

en werknemers betref fen volgens deze theorieëH belrekkingen die in beginsel g0lijKwaardig zijn. Dit vond ik niet stroken met de volgens mij duidelijk v1aarneembare machtsverschillen en

te-~Als ik nierna denkbeelden of gedragingen aan 'Washingtod of 'Moskou' coedicht, bedoel ik daar;neo de den;; beelden of ,~edra­

gingen van de op dat momeni:; dominante ~roep in de re~eringen

van die landen. Voorts lieefc het woord 'Noordarnerikaans' uit-sluitend betrekking op de Verenigde Staten, en 11iet op enige andere staat in Noord-Amerika.

(9)

Dit brengt me op het tweede probleemgebied waar ik tijdens het begin van mijn studie belangstelling voor had: binnenlandse tegenstellingen en conflicten in de arme landen. Behalve door de Vi~tnamoorlog werd deze belangstelling vooral ingegeven door de omwenteling in Nicaragua in

1979,

toen een linkse volksbewe-ging de sterk op de Verenigde Staten georiënteerde dictator

Somoza wist te verjagen. Snel kwam ik er achter dat dit het meest voorkomende conflicttype na 1945 vormt. Van de 148 oorlogen die tussen

1945

en

1983

plaatsgrepen werden er

139

in de derde we-reld uitgevochten, en bijna twee derde van deze oorlogen was van het zogenaamae anti-regime-type2• Dit betreft een strijd van een deel van de bevolking tegen de machthebbers, met als inzet de omverwerping vaü het gevestigde regime. Opvallend is dat bij ruim drie kwart van de anti-regime-oorlogen in de derde wereld NAVO-landen direct betrokken waren.

Op zoek naar ~heorieën over armoede, onderontwikkeling en te-genstellingen in de arme landen, kwam ik terecht bij de

Egyp-tische econoom Samir Amin3 en de Duitse socioloog Dieter Seng-haas4. Deze auteurs overtuigden mij van hun zienswijze dat de

be-trekkingen tussen rijke en arme landen een imperialistisch karak-ter hebben. Hiermee bedoel ik dat de baten van net produktiepro-c es in de arme landen, waar gemiddeld sleproduktiepro-chts ongeveer 30% van de bevolking van profiteert, voor een belangrijk deel terechtko-men in de rijke landen. Dit is mogelijk doordat banken en grote ondernemingen uit de welvarende landen een sterke greep op de meeste economieën in de derde wereld uitoefenen. De armoede en

onderontwikkeling aldaar zijn volgens Amin en Senghaas hoofd-zakelijk uit deze economische overheersing te verklaren~.

Over de anti-regime-oorlogen zeggen Amin en Senghaas veel behartenswaardige dingen, maar een uitgewerkte theorie leveren ze niet. Nu is ook zonder theorie wel in te zien dat een deel van deze oorlogen - ongeveer een kwart - voortkomt uit

anti-~De theorieën van Amin en Senghaas vormen één van de vele bena-deringen van een verklaringsrichting die bekend staat onder de verzamelnaam imv.erialismetheorieën. De belangrijkste kritiek op deze theorie~n volgt uit de uitzonderingen die niet in net verklaringsschema passen5.

(10)

koloniaal verzet, en dat ze voor het overige s~erk samenhangen met verschijnselen als armoede en onderontwikkeling. De geogra-fische verdeling van deze oorlogen spreekt wat dit laatste be-treft voor zichzelf. Maar zonder een theoretische verklaring zegt een samenhang, hoe sterk deze ook is, weinig of niets over de preciese oorzaken van deze conflicten. Een voorlopige con-clusie is echter wel te trekken. Amin en Senghaas betogen dat binnenlandse tegenstellingen in de arme landen, zoals die tus-sen arm en rijk of stad en platteland, door de voortgaande on-derontwikkeling in stand worden gehouden of zelfs verdiept.

Hoe het precies gaat kan hier niet uitgewerkt worden, maar in talrijke landen geven zulke tegenstellingen aanleiding tot gewapend verzet. Vaak is dit spontaan en van korte duur, maar vaak ook geschiedt het in georganiseerd verband, en dat mondt meestal uit in een langdurige guerrilla-oorlog, waarbij een be-vrijdingsbeweging probeert de staatsmacht te veroveren. In de meeste gevallen is net verzet van zulke bewegingen gericht tegen een combinatie van onrechtvaardige binnenlandse vernoudingen en buitenlandse overheersing. Gezien dit laatste is het niet ver-wonderlijk dat bevrijdingsbewegingen vaak een anti-westerse koers voorstaan, waarbij ze zich laten inspireren door socia-listische beginselen of de Islam.

Aanzienlijke ondersteuning voor deze zienswijze vond ik in een kwantitatief onderzoek over 114 landen van Eckhardt en Young

6 .

Binnenlandse conflicten in de arme landen zijn volgens hen verklaarbaar uit plaatselijke, door verzetsgroepen als on-rechtvaardig beschouwde omstandigheden, en deze hangen volgens Eckhardt en Young samen met de positie van deze landen in het wereldeconomische systeem. Hun algemene conclusie luidt dat de betrekkingen tussen de rijke en de arme landen bijdragen aan vrede en welvaart in de eerste groep landen, en aan burgeroor-logen en armoede in de tweede. Deze bevindingen hebben een nogal algemeen karakter, en zeggen daarom weinig over de preciese oor-zaken van deze oorlogen, die immers van land tot land zullen verschillen. Het nader verklaren van deze oorzaken zou echter het kader van mijn probleemstelling ver te buiten gaan. Daarom· aanvaard ik maar deze wat algemene bevindingen. Ze zijn te zi.en als de werkhypotheses waar in d8ze scrip~ie op wordt voortge-bouwd.

(11)

~lin

en Senghaas maken aannemelijk dat de derde wereld voor de rijke landen economisch van groot belang is. Ten eerste als leverancier van energiedragers, grondstof fen en in mindere mate ook van eindprodukten, en ten tweede als afzetgebied voor indus-trie- en landbouwprodukten. Waarschijnlijk vormen dit de rede-nen waarom de rijke landen regelmatig bereid zijn de binrede-nenland- binnenland-se oppositie in pro-westerbinnenland-se regimes te helpen uitschakelen.

Alvorens te verduidelijken wat het belang is van de zojuist gegeven uiteenzetting voor de bewapeningsproblematiek, wil ik eerst toelichten met welke subjectieve gevoelens het onderwerp is benaderd. De lezer heeft daar recht op, vind ik, zeker bij een omstreden en met emoties omgeven onderwerp als de bewape-ningsproblematiek. Bewapening zie ik niet als iets 'slechts' van mensen die samenzweren, of als een •vergissing' van regerin-gen die niet goed bij hun hooîd zijn. Bewapening is in mijn visie een machtsmiddel dat regeringen en bewegingen proberen aan te wenden om een maatschappelijke of internationale orde te handhaven dan wel te wijzigen. Aangezien ik de huidige inter-nationale verhoudingen negatief waardeer vanwege de wijdverbrei-de armoewijdverbrei-de en onwijdverbrei-derdrukking, heb ik begrip en sympathie voor de bewapeningsinspanningen van hen die deze verhoudingen in rechtvaardiger zin willen wijzigen. Dit zijn in mijn zienswijze vooral bevrijdingsbewegingen in de arme landen. Hoewel ik ook vind dat wapenvermindering noodzakelijk is, vooral in Europa, ben ik dus geen pacifist. Aan de andere kant is het volstrekt logisch dat er in de Verenigde Staten politici zijn die met het oog op de Noordamerikaanse belangen de status quo willen hand-haven en daarvoor bewapening nodig achten. Hun streven vind ik onsympathiek, maar het heeft me niet gehinderd me in hun denk-wereld te verdiepen en te proberen hun beweegredenen te begrijpen, Bewapening

Er bestaat aanzienlijke overeenstemming, ook bij mensen met een sterk verschillende achtergrond, dat de spanningsverhouding arm-rijk van groot belang is voor de bewapeningsproblematiek. Bijzonder duidelijk komt dit naar voren in een recente studie van de Verenigde Naties over net bewapeningsvraagstuk7. Hierin bestempelen vertegenwoordigers uit verschillende rijke landen,

(12)

'7 •

het Oostblok en de derde wereld, de groeiende kloof in levens-standaard tussen arme en rijke landen eenstemmig als een 'major source of insecurity•.

Een voor de hand liggende reden voor deze bezorgdheid is de verwachting, dat zonder een oplossing van het armoedeprobleem, de derde wereld voortdurend door conflicten geteisterd blijft. Dit vormt niet alleen een gevaar voor de wereldvrede, het is ook strijdig met de belangen van de rijke landen, en vooral met die van de Vereni6de Staten. De in vergelijking met andere sta-ten veel omvangrijkere economische betrekkingen van dit land met de derde wereld, maakt dat het een sterk belang heeft bij een orderlijk en vreedzaam ontwi~~elingsproces in de arme lan-den. Een deel van Washingtons bewapeningsinspanningen is dan ook direct op dit ge~even herleidbaar. Ten eerste voorziet het pro-westerse regimes van wapens en militaire adviseurs, opdat deze zich beter kunnen handhaven tegen hun hoofdzakelijk binnen-landse tegenstanders. En als dit faalt beschikt Washington daar-naast over een interventievermogen waarmee het bedreigde regimes kan behoeden voor een nederlaag of omwenteling.

Met deze visie in het achterhoofd begon ik me in het begin van de jaren tachtig te verdiepen in het Oost-~estconflict. Wat betreft de kernbewapening was volgens mij sprake van een pat-stelling, waarbij geen van beide partijen voordeel zou kunnen behalen uit een versterking van zijn kernwapenarsenaal. Mijn mening veranderde toen de regering-Heagan wèl bereid bleek grote sommen geld aan de kernbewapening uit te geven. Hoewel ik het wereldbeeld Vó.n deze regering, waarbij achter vrijwel alle voor het Westen nadelige politieke ontwikkelingen de hand van Moskou wordt vermoed, uitermate simplistisch vond, ging ik niet zo ver deze mensen dom of irrationeel te vinden. Op zoek naar de zin die zij aan een sterkere kernbewapening toekennen, ontdekte ik eerst dat het zwaartepunt van de wedijver tussen de supermo-gendheden tegenwoordig in de derde wereld ligt, en vervolgens dat zij bij deze wedijver groot belang lijken te hechten aan de onderlinge krachtsverhouding, vooral die op nucleair gebied. Opvallend is hierbij de overeenkomst met de vroegere koloniale mogendheden. Conflicten tussen deze landen in wat tee;enwoordig de derde wereld heet konden •overslaan' naar het Europese slag-veld, zodat de perceptie in wiens voordeel dit zou aflopen,

(13)

in-vloed had op de risico's die deze moeendheden in de buiten-Euro-pese geieden meende:n te kunnen nemen"

De Verenigde Staten en de Sovjetunie lijken hiervan geleerd te hebben. Het grote verschil met de vroegere koloniale mogend-heden is hun nucleaire bewapening, maar wat betreft het belang van de onderlinge krachtsverhouding is de overeenkomst opval-lend. Dit inzicht verbond ik met mijn eerder besproken denk-beelden over de Noord-Zuidverhouding, en zo ontstond de ziens-wijze die aan deze scriptie ten grondslag ligt. Deze is als volgt kort samen te vatten

8 •

De derde wereld wordt economisch overheerst. Dit bestendigt of verdiept de onderontwikkeling en tegenstellingen in de arme landen. De hiermee samenhangende armoede en onderdrukking geven aanleiding tot talrijke conflicten en crises, die voor de rijke landen het gevaar opleveren, dat bevrijdingsbewegingen of anti-westerse regeringen de plaatselijke machtsverhoudingen in hun voordeel wijzigen. Voornamelijk vanwege zijn economische belan-gen, die het bij pro-westerse regimes het beste gewaarborgd acht, wil Washington zulke ontwikkelingen verhinderen, terwijl Moskou, om de westerse machtsposities te verzwakken, ze juist poogt te bevorderen, zeker als het niet te riskant is. Met het oog op dit gegeven voert de Verenigde Staten de bewapening op. Als

reactie op het volgens Washington toegenomen gevaar van woelingen of omwentelingen in de arme landen versterkt het ten eerste zijn interventievermogen, en ten tweede wil het vanwege de wedijver met Moskou de onderlinge kracntsverhouding in zijn voordeel wij-zigen. Naast een algehele versterking van de conventionele strijd-krachten betekent dit een streven naar nucleair overwicht, om opnieuw een geloofwaardige dreiging van zijn kernwapenarsenaal te laten uitgaan. Hoofdzakelijk door deze dreiging te be-trekken op zijn interventieleger, hoopt Washington een ongelijke handelingsspeelruimte in de derde wereld te bewerkstelligen: een grote voor zichzelf en een kleine voor de Sovjetunie en zijn bondgenoten.

Is de derde wereld werkelijk zo belangrijk voor de Verenigde Staten?

In

hoofdstuk twee wordt beschreven dat de Verenigde Staten zijn economische betrekkingen met de onderontwikkelde landen in de jaren zeventig sterk uitbreidde, en vooral zijn exporten naar deze landen aanzienlijk opvoerde. Dit stond niet

(14)

op zichzelf. In dezelfde periode verloren Noordamerikaanse on-dernemingen veel terrein op de afzetmarkten in het eigen land, de Europese Gemeenschap en Japan. De grotere export naar de derde wereld moest dit kennelijk goedmaken" De afzetverliezen in de rijke landen werden veroorzaakt door een in de jaren zes-tig begonnen afnemende concurrentiekracht van veel Noordameri-kaanse ondernemingen. Aan de ene kant kwam dit door de op zich-zelf toegenomen kracht van Europese en Japanse onderneminc;en, en aan de andere kant door de nadelige economische effecten van de Vietnamoorlog. Hoe is dit te duiden?

Er bestaan sterke overeenkomsten tussen de ontwikkeling van de Verenigde Staten na

1945

en die van Engeland in de vorige eeuw9. Tot ongeveer 1870 domineerden Britse ondernemingen de wereldmarkt, terwijl ze na die tijd toenemende con~urrentie kre-gen van vooral Duitse en Noordamerikaanse onderneminkre-gen. Dit leidae tot een verschuiving van de Britse exporten en kapitaal-stromen van de rijke landen naar het eigen, afgeschermde kolo-niale imperium. Dit imperium te behouden of uit te breiden werd voor Engeland toen allengs belangrijker. Want om de wedijver met opkomende mogendheden als de Verenigde Staten en Duitsland vol te houden, moest Londen verzekerd blijven van de aanvoer van goedkope grondstof fen en voedselprodukten, en van de voorde-len van een grote, afgeschermde afzetmarkt. Sinds ongeveer 1970 ziet Washington zich voor een vergelijkbaar probleem geplaatst. Wil het zowel de economische concurrentie met de Europese Ge-meenschap en Japan, als de politieke wedijver met de Sovjetunie blijven volhouden, dan is een behoud of uitbreiding van zijn invloedssfeer in de derde wereld van het grootste belang.

Maar de oplossing - meer bewapening - heeft een aantal nadelen. De eerder aangehaalde studie van de Verenigde Naties 10 meldt, dat hogere bewapeningsuitgaven de inflatie bevorderen, tot een voor de economie nadelige verschuiving van onderzoeksgelden van de civiele - naar de militaire sector leiden, en op den duur een belemmering vormen voor de economische groei. De

Brit-11

se econome Mary Kaldor plaatst dit in een groter verband. Ook zij wijst op de overeenkomst tussen de huidige positie van de Verenigde Staten en die van Engeland in de laatste decennia van de vorige eeuw. Washingtons hogere bewapeningsuit~aven

(15)

hangen - evenals die van Londen toendertijd - samen met zijn economische teruggang ten opzichte van andere mogendheden, een teruggang die door deze uitgaven juist wordt bevorderd in

plaats van tegengegaan, aldus Mary Kaldor.

Alvorens een korte bespreking van de verschillende hoofdstuk-ken te Geven, wil ik eerst nog een paar woorden aan het begrip-penapparaat besteden. Met het oog op de leesbaarheid heb ik geprobeerd het aantal begrippen tot een minimum te beperken, en gekozen voor een zo eenvoudig mogelijk begrippenapparaat. De analyse en dus ook de begrippen richten zich hoofdzakelijk op de incernationale verhoudingen. Ik aanvaard daarmee net na-deel dat de ingewikkelde binnenlandse verhoudingen van zowel de supermogendheden als talrijke onderontwikkelde landen slechts heel summier behandeld kunnen worden. De begrippen worden c.oe-gelicht op de plaats waar ze voor het eerst een oelangrijke rol spelen. Een aantal sleuLelbegrippen is te vinden in het eerste hoofdstuk, waar ook net waarom van de nu volgende hoofdstukken-indeling aan de orde komt.

In het eerste hoofdstuk komt een aantal gangbare theorie~n over het bewapeningsgedrag van staten ter sprake, gevolgd door een betoog waarom ik meen dat deze theorie~n ontoereikend

zijn voor een verklaring van de recente stijging van de Noord-amerikaanse bewapeningsuitgaven. Daarna zet ik uiteen voor welke theoretische benadering wel is gekozen, en hoe in samen-hang hiermee de probleemstelling in de volgende hoofdstukken wordt aangepakt.

Het eerste ~edeelte van net tweede hoofdstuk geeft een samen-vatting van de rol die de Sovjetunie in de derde wereld is gaan spelen. Behandeld worden onder meer wapenleveranties aan anti-westerse bewegingen of regeringen in de arme landen, (indirec-te) interventies en ae economiscne betrekkingen van de sovjet-unie met de derde wereld. Het tweede gedeelte belicht hoe ook de Verenigde Staten zich in toenemende mate is gaan richten op de derde wereld. Ook nier komen wapenleveranties, interventies en economische betrekkingen aan de orde.

Het derde hoofdstuk, voornamelijk gebaseerd op een systena-tisch onderzoek van officiële overheidsstukken, ricnt zich op

(16)

11. een verklaring voor de versterking van de conventionele strijd-krachten van de Verenigde Staten. Er wordt nagegaan hoe en Wö.ar-om het Noordamerikaanse beleid ten aanzien van de derde wereld aan het eind van de Jaren zeventig veranderde, en welke gevol-gen dit nad voor de omvang van de conventionele bewapening.

Het vierde hoofdstuk belicht de nucleaire bewapening van de

Vereni~de Staten. Het begint met een uiteenzetting over doel-einden en midde~en van de Noordamerikaanse af scnrikkingspoli-tiek. Hierna volgt een korte beschouwing over de manjer waarop deze politiek na 1J45 heeft gefunctioneerd. Pas dan komt het gedeelte dat gebaseerd is op offici~le overneidsstukken. Aan de nand van o.eze stc1kken, hier e11 daar aan0evuld rneT, ander materiaal, ga ik na waarom de 'loordamerikaanse leiding besloot de uitgaven voor de kernbewapening te verhogen.

(17)

Hoofdstuk 1

VERANTWOORDING EN TOELICHTING VAN DE GEVOLGDE WERKWIJZE

De bedoeling van dit hoofdstuk is te verantwoorden binnen welk theoretisch raamwerk het bronnenmateriaal is bestudeerd en op welke manier, uj_tgaande van dit raamwerk, de beantwoording van de probleemstelling in de volgende hoofdstukken zal plaatsheb-ben. Hiertoe volgt eerst ceen beknopt overzicht van alle mij be-kende theorie~n over het bewapeningsgedrag van staten. Vervol-gens geef ik aan waarom volVervol-gens mij deze theorie~n niet geschikt ZlJn om het specifieke Geval van de Noordamerikaanse defensie-verhogingen tussen 1979 en 1983 te verklaren. Hierna komt het gedeelte waarin verantwoord wordt voor welke theorie wêl is ge-kozen, en welke gevolgen deze keuze heeft voor de manier waarop de probleemstelling wordt aangepakt. Het hoofdstuk besluit met een opsommL1g van ae problemen die ik nierbij verwacht te ont-moeten.

Overzicht van de gangbare theorie~n

De Duitse socioloog en vredesonderzoeker Dieter Senghaas maakt een onderscheid in twee soorten verklaringsmodellen1• Zijn on-derscheid betreft ideaaltypische uitersten, gebaseerd op de na-druk die op interne, dan wel externe factoren wordt gelegd.

De ene groep verklaart de bewapening van een land - of een blok landen - hoofdzakelijk uit exterEe oorzaken: handelingen van (potenti~le) tegenstanders vormen de aanleiding de bewape-ning op te voeren of nieuwe wapensystemen aan te schaf fen dan wel te ontwikkelen en te produceren. Vooral politici heboen deze zienswijze bij een breed publiek bekend gemaakt, met beto-gen die er op neerkomen dat hun regering slechts reageert op (dreigende) acties van tegenstanders. Verklaringen die uitgaan van een dergelijke zienswijze worden aangeduid met het •actie-reactie '-model.

De andere groep verklaart de bewapening van een land - of een blok landen - bovenal uit interne oorzaken: er zijn binnenland-se politieke en/of economiscfle drijfveren achter de voortgaande

(18)

13.

bewapening. Duitse vredeswetenschappers omschrijven deze bena-dering met de verzamelnaam 1autisme 1-model, een term ontleend

aan de sociale psychologie, waar 'autisme' staat voor een toe-stand van in zichzelf teruggetrokken zijn, zonder open te staan voor beinvloeding van de buitenwereld. Volgens aanhangers van het 1autisme 1-model stijgen de bewapeningsuitgaven onafhanke-lijk van wat de tegenstander doet. Bewapening is een automatis-me geworden dat zich heeft losgemaakt van de al of niet

oor-spronkelijk aanwezige belangenter;enstellingen. Vooral Senghaas heeft deze these uitvoerig

beargumenteerd~

Volgens hem wordt de Oost-Westverhouding wat betreft de bewapening overwegend ge-kenmerkt door een tweezijdig 'autisme': er wordt nauwelijks op elkaar gereageerd. Overwegend, want soms is wel sprake van een reageren van de Sovjetunie, wanneer dit land een wapentechnolo-gische achterstand probeert in te lopen, aldus Senghaas.

De verklaringsrichting waarbij de nadruk op interne oorzaken ligt kent een aantal subgroepen. De Duitse vredesonderzoeker Gert Krell onderscheidt bijvoorbeeld vijf binnenlandse factoren die de bewapening van een land kunnen opstuwen3. Een aantal van deze factoren is door E:D mmige auteurs uitgewerkt t-o t zelf

stan-dige theorieën.

1) Hardnekkig voortbestaande vijandbeelden, ook in perioden van ontspanning zoals in de jaren zeventig.

2) De voortGaande werking van militair-strategische denkbeelden en de afschrikkingspolitiek binnen de militaire of civiele lei-ding van de verschillende landen. Zo dicht men de tegenstander altijd agressieve bedoelingen toe en wordt de eigen bewapening steevast als defensief beschouwd. Ook gaan veiligheidsfunctio-narissen vaak uit van de voor hun land meest ongunstige ontwik-keling die de bewapening van de tegenstander zou kunnen door-maken, om daar hun eigen plannen op te baseren.

3)

De belangen van het Militair Industrieel Complex (MIC). Vo gens aanhangers van MIC-tneorie~n bestaan er coalities tussen wapenfabrikanten, de leiding van de strijdkrachten, regerings-funct-ionarissen en delen van de volksvertegenwoordiging, die binnen de spelregels van de democratie in staat zijn op 'oneven-redige' wijze hun belangen na te streven. Er bestaat een aantal varianten4. Sommige theoretici betogen dat er - in het geval

(19)

van de Verenigde Staten - een versmelting heeft plaatsgegrepen tussen het staatsapparaat en de militaire industrie (de conver-gentiethese). Seymour Melman5 daarentegen meent dat het Minis-terie van Defensie, het Pentagon, de hoofdverantwoordelijke is. Dit ministerie neemt volgens nem alle belangrijke beslissingen en besteedt het werk uit aan de wapenfabrikanten. Deze krijgen van het Pentagon de beschikking over kapitaal, apparatuur en onderzoeksmogelijkheden. Melman spreekt van •state-management•, de wapenindustrie is hieraan volgens hem ondergeschikt.

4)

Structureel economische faccoren die een voortgaande wapen-produktie bevorderen. Deze verklaringsrichting gaat uit van de stelling dat binnen het kapitalisme een deel van de produktie-capaciteit niet benut kan worden wegens een tekort aan koop-krachtige vraag. Daarom proberen ondernemers een deel van deze capaciteit niet via de markt, maar via de overheid rendabel te maken, door wapens te produceren. Volgens Baran en Sweezy

6

bij-voorbeeld gebeurt dit vooral omdat zeer grote internationale on-dernemingen, die gezamenlijk vaak net grootste deel van een (we-reld)markt beheersen, door voortdurende produktiviteitsstijgin-gen die de loonstijginproduktiviteitsstijgin-gen overtreffen, op wereldschaal gezien in staat zijn meer te produceren dan er kan worden afgenomen.

5)

Structureel bureaucratische factoren die een voortgaande wa-penproduktie bevorderen. In de Verenigde Sta~en is deze verkla-ringsrichting bekend geworden als 'Bureaucra~ic Polities'. Han-delingen van regeringen, dus ook het beleid op wapengebied, zijn net resultaat van een binnenlands proces waarbij verschil-lende belangengroepen vanuit verschilverschil-lende posities in net staatsapparaat proberen hun invloed te doen gelden. Wapenpro-duktie is te zien als de 1output1 van een bureaucratis~h

proces, als een compromis tussen verschillende belangen- en pressiegroepen.

Zowel het verklaringsmodel waarin de nadruk op interne - als dat waarin de nadruk op externe factoren ligt, zijn getoetst met kwantitatieve onderzoeksmethoden. Wat betreft het 'actie-reactie '-model concluderen bijvoorbeeld Majeski en Jones? dat de militaire uitgaven van de Verenigde Staten en de Sovjetunie onafnankelijk van elkaar zijn. Volgens hen is daarom geen sprake van een wapenwedloop, een conclusie die zij 1counterintuitive'

(20)

1).

vinden. De Noordamerikaanse politicoloog Ostrom

8

komt tot een vergelijkbare bevinding. Over zijn poging het veronderstelde actie-reactie-patroon tussen de supermogendheden met een wiskun-dig model weer te geven is hij zelf ontevreden, aangezien het niet in staat is de waargenomen veranaeringen in de wapenwed-loop tussen deze mogendheden te verklaren.

Deze negatieve toetsingsresultaten vormen geen sluitend be-wijs dat de bewapeningsuitgaven van de Verenigde Staten en de Sovjetunie onafhankelijk van elkaar zijn. De uitkomst van kwan-titatieve onderzoeken is immers sterk afhankelijk van de geko-zen begrippen en de manier waarop deze geoperationaliseerd zijn, dat wil zeggen welke empirische gegevens op welke manier ge-bruikt zijn om de veronderstellingen te toetsen. Dat een andere aanpak een ander resultaat oplevert blijkt bijvoorbeeld uit een artikel van de Noordamerikaanse econoom Strauss9. Volgens deze auteur is wel sprake van enige (lichte) interactie tussen de defensiebudgetten van de supermogendheden, zij het dat de militaire uit~aven van de Sovjetunie aanzienlijK meer uie van de Verenigde Staten beinvloeden dan omgekeerd.

Kwantitatief onderzoek naar interne oorzaken van Washingtons bewapeningsuitgaven neeft iets meer opgeleverd. In

1973

ver-scheen een verzamelbundel waarin Noordamerikaanse onderzoekers verschillende veronderstellingen van de MIC-theorie hebben ge-toetst 10. Het materiaal in deze bundel rechtvaardigt de conclu-sie dat er een MIC bestaat dat afhankelijk is van defenconclu-sie-uit- defensie-uit-gaven, en bovenaien dat dit MIC invloed uitoefent op het defen-siebeleid. Maar hoe groot deze invloed is, vooral in vergelijking met andere in- of externe factoren, daarover geeft de bundel

geen uitsluitsel. Wel laat Kurth11 bijvoorbeeld zien dat belang-rijke defensie-opdrachten voor de vliegtuigindustrie eerder voortkomen uit de noden van deze industrie dan uit militaire overwegingen. Maar elders in dezelfde bundel betogen Slater en Nardin12 dat voorbeelden die de MIC-theorie ondersteunen niet bewijzen dat de theorie deugdelijk is. Er moeten ook verkla-ringen zijn voor tegenvoorbeelden zoals een verlaging van het defensiebudget of het schrappen van defensie-opdrachten. Hierin schiet de MIC-theorie volgens hen tekort.

(21)

in een andere richting. Als de oorlogsuitgaven buiten beschou-wing worden gelaten, dan is een deel van de veranderingen van Washingtons defensiebudget volgens deze auteurs verklaarbaar uit de mate van overcapaciteit in de Noordamerikaanse economie of net naderen van de presidentsverkiezingen. De al eerder aan-gehaalde Ostrom1

4

tenslotte heeft geprobeerd het belang van bureaucratische en organisatorische factoren te toetsen. Maar erg succesvol was hij niet: zijn model bleek te onnauwkeurig om de fluctuaties van Washingtons militaire uitgaven te kun-nen verklaren.

Indru~wekkend zijn al deze resultaten niet. De zojuist bespro-ken onderzoebespro-ken ver~laren of niets, of slechts een klein deel van de veranderingen van het Noordamerikaanse defensiebudget. De belangrijkste reden voor deze tegenvallende toetsingsresul-taten is te vinden in de grafiek op pagina 2 van de inleiding. Hieruit komt naar voren dat er een sterke samenhang bestaat

tus-sen de defensie-uitgaven van de Verenigde Staten en Washingtons deelname aan de Korea- en Vietnamoorlog. Dit verklaart waarom de meeste kwantitatieve onderzoeken naar het 'actie-reactie1

-model of de verschillende interne oorzaken zo weinig succes-vol zijn.

Maar dat geldt niet vo~r alle onderzoeken. Het eerder bespro-ken artikel van Nincic en Cusack laat bijvoorbeeld zien dat als w~l reKening wordt gehouden met de kosten van oorlogsvoering, een aanzienlijk groter deel van de veranderingen van Washingtons defensiebudget verklaarbaar is. Samen met de vermelde binnen-landse factoren verklaart hun onderzoek in dat geval ruim 70}6

van deze veranderingen. Een nog oe~er resultaat behaalt de Cana-deze onderzoeker Wallace 1 j, die re;:erüng houdt met twee externe

factoren: internationale crises en de actieve deelname aan een oorlog. Volgens zijn onderzoek kan 90~ van de veranaeringen van het Noordamerikaanse defensiebudget tussen

1950

en

1976

worden verklaard uit de gezamenlijke werking van deze twee factoren, en het verschuivende gemiddelde van de militaire uitgaven van de Sovjetunie.

Kritiek

(22)

zijn besproken maken alle een plausibele indruk. Fen keuze lijkt moeilijk te maken, vooral omdat geen enkele theorie kan bogen op overtuigende onderzoeksresultaten. Er zijn weliswaar onder-zoeken die net belang van een aantal interne factoren bevesti-gen, maar grote veranderingen van het Noordamerikaanse defen-siebudget lijken met geen enkele theorie verklaarbaar.

Er zijn

echte;t'~k

andere bezwaren tegen de zojuist behandelde theorie~n in te brengen. Ze richten zich vrijwel uitsluitend op een verklaring van het bewapeningsgedrag van staten, en daar-door blijft een aantal belangrijke problemen grotendeels buiten beschouwing. De meesten van de besproken auteurs pretenderen weliswaar alleen maar iets over bewapening te beweren, maar voor de beantwoording van mijn probleemstelling vond ik hun theorie~n een te beperkte reikwijdte hebben.

Een eerste gemis is dat geen van de theorie~n bewapening ex-pliciet in verband brengt met conflicten of conflictpotentieel. In de vorige paragraaf is besproken dat dit een belangrijke la-cune is. Een groot deel van de fluctuaties van het Noordameri-kaanse defensiebudget, waarvan maar 10 tot 20~ bestemd is voor de nucleaire bewapening (zie Bijlage A), blijkt samen te hangen met de actieve deelname aan conflicten zoals de Korea- en Viet-namoorlog.

Een hiermee samenhangend tweede bezwaar is dat ondu~delijk blijft waar wapens voor dienen. Wapens kunnen worden gebruikt, zowel om daadwerkelijk oorlog mee te voeren, in de derde wereld bijvoorbeeld, als

om

~ee te dreigen of af te schrikken.

Een derde, hierbij aansluitende beperking, en dat geldt vooral voor theorie~n die bewapening noofdzakelijk uit binnenlandse factoren verklaren, is net ontoreKen van het verband tussen

het bewapeningsgedrag van een land en zijn buitenlandse politiek, en de manier waarop die politiek functioneert binnen de context van de internalionale politieke verhoudingen. Bij de bestude-ring van het bewapeningsgedrag van een invloedrijke en machtice mogendheid als de Verenigde Staten zou het weglaten van die context een te grote reductie van de politieke werkelijkheid betekenen.

Fen vierde gemis is een verklaring waarom de Verenigde Staten en de Sovjetunie elkaar vijandig gezind zijn. Uit de zojuist

(23)

behanaelde literatuur wordt onvoidoenae duidelijk waar het con-flict tussen deze landen eigenlijk om gaat.

Een vijfde bezwaar is dat de meeste verklaringsmodellen of -factoren geen aangrijpings1unt lijken te bieden voor een

gril-lig verloop van bewapeningsuitgaven. De logische gevolgtrekking van de meeste theorie~n is een voortdurende, constante stijging van de bewapeningsuitgaven van staten. Een daling of een plot-selinge stijging van deze uitgaven, wat met de Verenigde Staten in de jaren zeventig het geval was, is op grond van deze theo-rieän niet waarschijnlijk. Alleen het 'actie-reactie'-model zou niervoor een verklaring kunnen geven. Maar de grafiek op pagina 2 van de inleiding laat zien, dat de bewapeningsuitgaven van de Sovjetunie in de jaren zeventig een laag en vrijwel con-stant stijgingspercentage vertoonden. Op het eerste gezicht biedt daarom ook net •actie-reactie'-model geen aangrijpingspunt voor het paraboolach~ige verloop, een daling gevolcd door een allengs snellere stijging, van het Noordameri~aanse defensiebudget in ae jaren zeventig. Bovendien is slechts eon deel van Washingtons defensie-inspanningen direct tecen de Sovjetunie gericht: de kernbewapening, die zoals gezegd maar een klein deel van het budget uitmaakt, en ae Noordamerikaanse bijdrage aan de NAVO. Het grootste deel van ae stijging vanaf 1979 lijkt juist niet voor dit doel bestemd, maar voor de versterking van net vermo-gen oorlog in de derde wereld te voeren16 • Ook om deze reden lij~t het 'actie-reactie'-model niet Geschikt.

Tenslotte lijken de overige verklarende factoren, aie zich zoals vermela vooral op binnenlandEOe oorzaken richten, geen op-lossing te bieden voor de vraag waarom de Noordamerikaanse be-wapeningsuitgaven juist vanaf 1J79 sterk oeginnen te stijgen,

en niet eerder of later. Een andere benadering

Op grond van de zojuist genoemde bezwaren besloot ik geen ge-bruik te maken van de behandelde cheorieän~, en de scriptie op te zetten vanuit een andere benaaering. Hiermee wil ik niet

be-'3{_

(24)

1

9.

weren dat deze theorie~n niet deugen. Een aantal interne fac-toren lijkt immers wel degelijk van belang. Maar mijn probleem-stelling vereist een verklaring van een aanzienlijke stijging van Washingtons defensiebudget, een stijging die lijkt samen te hangen met het conflictpotentieel in de derde wereld. En voor een dergelijke stijging bleek geen enkele theorie voldoen-de aangrijpingspunten te bievoldoen-den.

Langs twee wegen dacht ik de vermelde bezwaren te kunnen op-vangen. Ten eerste door de aandacht te richten op de interna-tionale politieke en economische context waarbinnen de bewape-ningsinspanningen van de Verenigde Staten plaatsgrijpen. Hier-mee wil ik proberen een verband te leggen tussen Washingtons bewapeningsgedrag en het bestaan van conflicten of conflict-potentieel. Bovendien zou hiermee verduidelijkt kunnen worden waar de spanningen tussen de supermogendheden momenteel uit voortkomen. De tweede oplossing is het onderzoek toe te spitsen op de denkwereld van de Noordamerikaanse machthebbers aan het eind van de jaren zeventi~. Hierdoor zou aan het licht kunnen komen in welk belcüdskader en vo0r welke doeleinden zij bewa-pening nodig menen te hebben. Bovendien kan op die manier hope-lijk duidehope-lijk worden waarom de Noordamerikaanse bewapenings-uitgaven juist toen begonnen te stijgen, en niet eerder of later.

De internationale context is het eenvoudigst inzichtelijk te maken door een weergave in de vorm van een structuur. Een der-gelijke structuur is te zien als een abstractie van de gedrags-patronen of tegenstellingen tussen de voornaamste actoren van de internationale gemeenschap. Maar aangezien er op dit gebied sterk verschillende theoretische benaderingen zijn, bestaan er ook vele manieren waarop de internationale verhoudingen zijn weer te geven door structuren. Het model waarvoor in deze scrip-tie is gekozen is het resultaat van een drietal overwegingen: (1) De wens om de in de inl~idin~ verantwoorde Keuze voor impe-rialismetheorie~n tot uitgangspunt te nemen; (2) het onveran-derlijke in de geschiedenis na 1945 diende er in tot uitdruk-king te komen;

(3)

er moest een verband tussen de bewapening

van de supermogendheden en conflicten of conflictpotentieel uit af te leiden zijn.

(25)

wat in het dagelijks spraakgebruik het Noord-Zuidconflict wordt genoemd. Gezien het structurele karakter van dit conflict ligt het voor de hand de analyse daar te laten beginnen. ~aar dat heeft ook een bezwaar: een deel van de landen in het Noorden be-hoort tot het Warschaûpact en heeft mede daarom een andere ver-houding tot de derde wereld dan de rijke westerse landen. Wil-len we niettemin een kompasrichting aan de conflictstructuur toekennen, stelt de Noorse vredeswetenschapper Johan Galtung1

7,

dan is het beter te spreken van een conflict tussen het Noord-westen met de rest van de wereld, dus tussen de rijke landen met zowel het Oostblok als de onderontwik~elde landen.

Galtung nanteert mede daarom ean model van twee invloedssferen, door nem a2ngeduid als imperia, waarbij het ene imperium (I)

wordt gedomineerd door de Verenigae Staten en het andere (II) aoor de Sovjetunie. Dit statische, beschrijvende model omvat de

belang-Imperium

A Imperium I I

Centrum

B

Periferie

De indelin~ van ae werela in twe~ invloedssferen, met in elk een dominerende su_::,ermuge11dneia, sy;nbo_tiseert de Oost-West t.ee;·ens-cel-ling. De indeling binnen deze invloedssferen in een ce11trum en een periferie symboliseert de ondergeschikte en/of afhankelijke positie van de landen in de invloedssferen van deze mogendheden. Binnen elk land - de uit ~eerdere landen bestaande periferieën worden weergegeven a;.Jor slecHts één sy:11bool (een cirkel) - bestaat een tegenstelling tussen de heersende machtselite (zie p. 21) en de overheerste bevolking, wat vooral in de onderontwi~kelde lan-den duidt op een (potenti~le) conflictverhouding. Om de figuur overzichtelijk te houaen zijn in vergelijKiD6 met het origineel maar een paar pijlen geLekena, net genoeg

om

de structuur te ver-duidelijken. De betekeais van de pijlen en de letters A tot en met D wordt in de tekst verduidelij~t.

(26)

21. rijkste internationale en binnenlandse tegenstellingen die de ge-schiedenis na 1947 te zien gaf. Aangezien deze tegenstellingen sterk samenhangen met conflicten en conflictpotentieel, voldoet het model aan de door mij genoemde overwegingen, en zal hierna gebruikt worden als structuur v m de internationale context.

In de invloedssferen van de grootmachten bestaan binnenlandse tegenstellingen die van tijd tot tijd tot interne conflicten

uit-. 1 ' l t th . 1 8 . . ' . . '

groeien. Vo gens Ga un~s - eorie ziJn ae inspanningen van ae supermogendheden er op gericht als nadelig ervaren machtswisse-lingen in de eigen invloedssfeer te verhinderen (de vertikale pijlen); als voorde g ~eziene machtswisselin~en in de invloeds-sfeer van de ander te bevorderen (de diagonale pijlen); en het andere blok militair af te schrikken (de horizontale pijl). Hier-bij is aan te tekenen dat de Noordamerikaanse invloedssfeer hoofd-zakelijk uit onderontwikkelde landen bestaat, terwijl die van de Sovjetunie zowel Oosteuropese - als arme landen bevat. In hoofd-stuk twee komt er sprake dat Washingtons invloedssfeer vooral een economisch karakter heeft, terwijl aan die van de Sovjetunie hoofdzakelijk politieke betekenis is toe te kennen.

Twee sleutelbegri pen verdienen enige Loelichting. Ten eerste de term machtselite, waarmee ik afwijk van Galtungs terminologie, omdat deze me te verwarrend is (Hij spreekt bijvoorbeeld over het centrum van liet Centrum.). Wat becreft de sovjetu.rüe duidt deze term op de heerschappij van het partijkader, terwijl ik er bij de Verenigde Staten de klasse van machtige ondernemers en bankiers mee oedoel. Mijn uitcancspunt ls dat deze klasse streeft naar het handnaven of verbeteren van zijn GUnsLige economiscne positie, nationaal en internationaal, terwijl het bij het partij-kader van de Sovjetunie vooral o~ een politieke machtspositie draait. Met de rnacn t.üebbers (en de synoniemen 'Washington 1 en 1MOE> kou') bedoel ik die personen van de machtse te die invloedrijke posities in de regering bekleden. Ik neem daarbij aan dat zij, be-wust of niet, de groepsbelangen van hun machtselite behartigen.

Om tot een verdere inperking van het onderwerp te komen zal ik de volgende zaken grotendeels buiten beschouwing laten:

(1) tegenstellingen tussen machtselites en bevolkingen binnen de supermogendheden; ( 2) binnenlandse tec:;enst ellin;:;en in de in-vloedssfeer van de .Sovjetunie; (3) de bemoeïeni,ssen van zowel

(27)

de Verenigde Staten als de Sovjetunie met deze laatste tegen-stellingen. Deze be:perkingen vind ik verantwoord omdat de mili-taire inspanningen van de Verenigde Staten zich in grote meer-derheid richten tecen de Sovjetunie, en op de beheersing van de westerse invloedssfeer in de derde wereld. De meeste aandacht in deze scriptie zal zodoenae op 6~n Imperium worden gevestigd. De pijlen A en B zijn de belangrijkste te onderzoeken

probleem-gebieden, de pijlen C en D de twee spanningsrelaties waarvan wordt verwacht dat ze er invloed op uitoefenen.

Context, denkwereld en hoofdstukkenindeling

Uitgaande van Galtungs theorie zijn er drie enmerken van de internationale context die voor het beantwoorden van de probleem-stelling van belane; lijken. Het eerste kenmerk vorinen de talrijl .... ~e binnenlandse crises en conflicten in de derde wereld. In de in-~eiding is toegelicht dat deze sterk samenhangen met verschijn-selen als armoede en onderontwikkeling, verschijnverschijn-selen die vol-gens de daar besproken zienswijze hoofazakelijk voortkomen uit de ondergeschikt afhankelijke positie van de arme landen in het wereldeconomische systeem.

Het spreekt voor zich dat niet alle crises en conflicten van binnenlandse aard zijn, maar veel spanningen tussen staten han-gen daar wel mee samen. Zo vormen landen als Iran, Nicaragua en Libi~ volgens Washington vooral een bedreiging vanwege het be-staan van binnenlandse oppositie in de omringende landen. Ande-re voorbeelden zijn de spanningen tussen Zuid-Afrika en ~ijn buurlanden, tussen Pakistan en Afghanistan en tussen China en de regeringen van Vietnam en Cambodja. Hierbij spelen binnen-landse conflicten eveneens een belangrijke rol, maar de bedrei-ging betreft vooral Moskou's bondgenoten.

Het tweede kenmerk van de internationale context is het derde wereldbeleid van de su~ermogendheden. Aan het eind van de jaren vijftig ontwikkelden zowel Washington als Moskou beleidsstrate-gie~n voor de derde wereld die een intensieve organisatie ver-eisten. Zulke organisaties houden over het algemeen vast aan eerder ontwikkelde denkbeelden en gedragingen, hun reproduktie verloopt betrekkelijk autonoom. Na verloop van cijd gingen deze orcanisaties een belangrijk onderdeel van de West- en

(28)

Oost-Zuid-verhouding vormen. In hoofdstuk twee wordt beschreven welke politieke en economiscne betrekkingen de supermogendheden met landen in de derde wereld onderhouden, en welke plaats hun mi-litaire beleid daarin inneemt.

Het derde kenmerk van de internationale coütext is de wissel-werking tussen net derde wereldbeleid van de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Beide mogendheden streven naar handhaving of uitbreiding van hun invloedssfeer, en een mogelijke winst voor de §§n kan een (relatief) verlies voor de ander betekenen. Beide mogendheden menen bovendien dat militaire kracht hierbij een belangrijke rol speelt. Bij een dergelijke wedijver gaat het niet zozeer om het beleid of de doeleinden van elke supermogend-heid afzonderlijk, maar om de 'dwang' die er van deze wedijver uitgaat te reageren of anticiperen op de bewapening of net

mili-taire optreden van de tegenstander. De Noordamerikaanse wiskun-dige en publicist Anatol Rapoport19 meent dat de wisselwerking waartoe dit leidt de kenmerken vertoont van een proces dat on-afhankelijk is van d.e wil van de betrokkenen.

Over de zin van militaire kracht verschillen Washington en Moskou nauwelijks van mening. Rapoport betoogt dat beide mogend-heden hierover opvRttingen huldigen die zijn terug te voeren op Clausewitz, de befaamde strateeg uit het begin van de vorige eeuw20• De supermachten zien zichzelf verwikkeld in een machts-strijd die grote overeenkomsten vertoont met die tussen de Euro-pese mogendheden in de vorige eeuw en in de periode voorafgaand aan 1914. Rapoport stelt dat het hierbij niet zozeer gaat om concrete wrijfpunten op zichzelf, maar om de wil het beleid van de ander zo veel mogelijk dwars te zitten. De Britse hoogleraar Michael Howard21 is eenzelfde mening toegedaan. Als voorbeelden noemt hij het streven de tegenstander te verhinderen invloed te krijgen op gebieden of zeewegen die van politiek belang lij-ken. Het meest gebruikte middel is politieke druk, ondersteund door de dreiging van militair geweld, aldus zowel Howard als Rapoport.

Dreigen is alleen mogelijk als net gepaard gaat met een ge-loofwaardige militaire opbouw. Dit vormt de voornaamste reden dat zowel Washir1gton als Moskou hun militaire kracht voortdurend op peil willen houden. Want alleen dan denken zij in staat te

(29)

twee besteedt daarom niet alleen aandacnt aan het derde wereld-beleid van elke supermogendheid afzonderlijk, maar ook aan de wisselwerking tussen hun beleid en het belang dat Washington en Moskou daarbij aan de onaerlinge krachtsverhouding hechten.

Terwijl hoofdstuk twee een beschrijving geeft van de inter-nationale context van Washingtons bewapeningsinspanningen, be-lichten de hoofdstukken drie en vier de denkwereld van de Noord-amerikaanse machthebbers tussen

1979

en

1983.

Hiermee bedoel ik de manier waarop zij de internationale po.ilitieke ontwikke-lingen in deze periode ervoeren, en de conclusies die zij daar-uit trokken voor wat betreft hun bewapeningspolitiek. Vooral het eerste en derde kenmerk van de internationale context zullen daarbij aan de orde komen. Het belanc van het eerste kenmerk, de voornamelijk binnenlandse conflicten in de derde wereld, is

22

onderzocht door James Rosenau , een Noordamerikaanse hoogle-raar in de politieke wetenschappen.

Rosenau stelt dat binnenlands geweld in de arme landen de po-litiek van de supermogendheden~ kan beinvloeden, door de manier waarop de machthebbers in Washington en Moskou dit ge'seld perci-piären. Met nadruk betoogt hij dat het hierbij niet gaat om de

'werkelijke' gebeurtenissen in die landen, maar uitsluitend om de percepties van deze ~ebeurtenissen. Hiermee bedoelt hij niet alleen 'the unfolding of a mental process' bij de betrokken machthebbers, maar ook de wijze waarop hun inlicnLingendiensten informatie verzamelen en verwerken.

Twee door Rosenau geformuleerde verondersLellingen lijken voor mijn prooleemstelling van belang. De eerste is dat 1structural

wars' het beleid van Washingcon waarschijnlijk meer bernvloeden dan andere soorten binnenlandse conflicten. Onder 'structural wars' verstaat hij burgeroorlogen die bij winst van de oppositie

een aanzien jke verandering van ae binnen- en buitenlandse po-litiek kunnen opleveren. De meeste binnenlandse conflicten in de derde wereld zijn van dit type. Het betreft bijvoorbeeld de ~uerrilla tegen Somoza in Nicaragua destijds, het (gewapende)

~Rosenau's

lheorie is in betrekkelijk algemene termen opgesteld. Ik heb zijn theorie Loegespitst op de supermogendheden, en vooral op de Verenigde Staten.

(30)

verzet tegen de Sjah in Iran in 1978 en 1979, en de nog steeds voortdurende guerrilla-oorlogen in El Salvador, Guatemala en de Filippijnen.

De twe~de veronderstelling van Rosenau is dat hoe langer een binnenlands conflict duurt, des te meer invloed dit zal hebben. Deze veronderstelling vat ik zo op dat het niet alleen waarschijn-lijk is dat de lange du~r van &èn conflict de machthebbers in Washington beinvloedt, maar dat dit ook en vooral geldt voor meerdere langdurige conflicten van netzelfde type.

Tot zover net eerste kenmerk van de internationale context. Het derde kenmerk, de wi.sselwerking tussen net beleid van de

supermogendheden, maakt het noodzakelijk ook te letten op de

Sovjetpolitiek in de derde wereld. Hoofdstuk drie besteedt daarom aandacnt aan zowel de percepties van de Noordamerikaanse macht-hebbers van de vele 1structural wars' uit de Lweede helft van

de jaren zeventig, als Washingtons percepties van de rol die de Sovjetunie hierbij speelde. De bedoeling is na te gaan hoe deze percepties het derde wereldbeleid van de Verenigde

Sta-ten hebben beinvloed. Aangezien bij dit beleid conventionele strijdkrachten het belangrijksLe zijn, ligt in dit hoofdstuk de nadruk op de vraag waarom Washington besloot de uit~aven voor deze striJdkrachten te vernogen. Als n1ethode j_s gekozen voor het bestuderen van offici~le overneidsstukken waarin de percepties en beleidsvoornemens van de Noordamerikaanse machthebbers tot uiting komen. Een opsomming en verantwoording van dit bronnen-materiaal is te vinden in Bijlage B.

Hoofdstuk vier behandelt het kernwapenbeleid Vbn de Verenigde Staten. Het belangrijkste uitsangspunt van dit hoofdstuk vormt het derde kenrierk van d.e internationale COI1text, de wisselwer-king tussen net belèid van de suvermogendnedene In net begin van deze paragraaf is betooGd dat W2shington en Moskou ~et het

ooe;

op deze wisselwerking veel belang aun de onderliuge :t-::racr:.ts-verhouding hechten, en de~ krachtsverhouding wordt voor een

belangrijk deel bepaald door de omvang en kwaliteit van nun kern-wapenarsenalen. In hoofastuk vier worat onderzocht of, en zo ja op welke manier, de versterking van ~ashingtons kernwapenarse-naal voortkomt uit de wed.ijver van de supermogendheden in de derde wereld. De gebruikte .ilethode is dezelfde als die in hoofdstuk drie.

(31)

Problemen

De keuze voor de zojuist besproken werkwiJZe volgde ult mijn bezwaren tegen de meeste andere benaderingen. Het spreekt van-zelf dat iedere werkwijze zowel voor- als nadelen heeft. In deze paracraaf wil ik uiteenzetten welke problemen ik bij de beantwoording van de probleemstelling ontmoette.

Een eerste probleem dat opdoemde betrof de nucleaire bewape-ning. De nieuwe generu tie raketten met bestuurbare kenk.oppen die in de jaren tachtig ge!nstalleerd wordt, zoals net MX-project

en een nieuw type raket voor Trident-onderzeeërs, is al aan het

begin van de jaren zeventig ontworpen. Dat wil zeggen dat de keuze primaire bronnen uit de periode tussen

1978

en

1984

te bestuderen als bezwaar he0ft dat de reden waarom deze wapens ontworpen werden, onduidelijk kan blijven.

Een tweede probleem was Washingtons besluit opnieuw een inter-ventiemacht op te bouwen. Binnen regeringsriringen bestond al vrij lang het denkbeeld dat dit noodzakelijk was. Zo verscheen in

1977

het Presidential Review Memorandum

PPM-10,

waarin wordt gewaarschuwd dat de Vereni~de Staten niet voldoende is toege-rust om crises in de derde wereld. het !loofd te bieden, vooral niet als deze zich in net gebied rond de Perziscüe Golf voor-doen23. Ook hier is üet bezwaar van de keuze me te concentreren op het moment van de beslissingen, dat de voorbereidende be-sluitvorming niet aan bod komt.

Een derde, hiermee samenhangende moeilijkheid volgt uit de selectie van de te bestuderen bronnen. Aangezien het Witte Huis, het State Department en het Pentagon jaarlijks vele duizenden pagina's produceren is selectie onvermijdelijk. Maar iedere keu-ze heeft zijn nadelen. Een niet te vermijden nadeel is dat een aantal uelan.grijke bronnen decennia lang e;er1eim wordt gehouden. Dit zijn bijvoorbeeld de notuJ_en van de ministerraad en vun de bijeenkomsten van de Nation9l Securi ty Council, eé:m orgaan met grote invloed op het defensiebeleid. Verder zijn er talloze openbare rapporten, nota's en hoorzittingen voor het Con~res of commissies daarvdn, eveneens v~n vele duizenden pagina's jaar-lijks, waarin veel materiaal is aan te treffen dat van belang is voor de defensiepolitiek. Door de in Bijlage B beschreven

(32)

2?.

bronnenselectie blijven veel discussies tussen en binnen de verschillende staatsapparaten buiten beschouwing. De geselec-teerde bronnen ~even slechts net eindresultaat van het besluit-vormingsproces. Bovendien tonen ze alleen die beleidsrechtvaar-digingen die de regering openbaar wil laten worden.

Samengevat zijn er twee belangrijke bezwaren: een onvoldoende inzicht in de aanloopperiode van de uiteindelijk openbaar ge-maakte beslissingen, en net gevaar dat de verklaring van deze beslissingen te veel 0 ekleurd wordt do0r het of ficiäle

regerings-standpunt. Het eerste bezwaar aanvaard ik. Voor een doctoraal-scriptie lijkt een betere bronnenselectie nauwelijks mocelijk. Het tweede bezwaar wil ik proberen op te vangen door kritisch met het bronnenmateriaal om te gaan. Dit houdt in dat ik ook secundaire bronnen, literatuur bijvoorbeeld~ en officieuze uit-spraken van regeringswoordvoerders Ril gebruiken om de officiäle regeringsstandpunten te nuanceren of aan te vullen.

(33)

Hoofdstuk 2

DE SUPEFWCJGE:JDHEDE;N K1i DE DE1JDE WERELD

In een zevental paragrafen bel.ic.rit dit rioofdstuk de politieke en economische betrekkingen die de Verenigde Staten en de Sov-jetunie met de derde wereld onderhouden. Deze informatie dient als inleiding en achtergrond voor de volgende twee hoofdstukken. De bedoeling is de internationale context te verduidelijken van de bewapeningspolitiek die 'Nashington rond 1980 ging voeren. Dit verklaart de nadruk op de militaire betrekkingen die de su-permogendheden met onderontwikkelde landen onderhouden. Andere betrekkingen, zoals culturele of diplomatieke, zijn daardoor onderbelicht. Het verklaart ook waarom de informatie is toege-spitst op de jaren zeventig, en waarom de Verenigde Staten meer aandacht krijgt dan de Sovjetunie.

Volgens de zienswijze die in het vori~e hoofdstuk is besproken bezit de internationale context drie kenmerkeu. Het eerste ken-merk, net bestaan en voortduren van vooral binnenlandse

conflic-ten en crises in de arme landen, zal in het vervolg groconflic-tendeels buiten beschouwing blijven. Dit wil niet zeggen dat het geen belangrijke rol op de achtergrond speelt, hoe belangrijk zal ech-ter pas blijken in de noofdstukken drie en vier. In dit hoofd-stuk ligt de nadruk op het cweede en derde kenmerk van de tnter-nationale context, net derde wereldbeleid van de supermogend-heden en de wisselwerking tussen hun beleid. Om het militaire gedrag van deze mogendheden te vergelijken is gekozen voor twee :publikaties van het prookings Institution, één over de Verenig.de Staten en één over de Sovjetunie, die in hun weergave van dit gedrag een vrijwel gelijke methodologie hanteren.

Op verschillende :plaatsen in dit noofdstuk is sprake van socia-listische landen. Of deze landen werkelijk socialistisch zijn laat ik in het midden. Voor mijn betoog vond ik een preciese definitie van socialisme niet nodig. In deze scriptie duidt het louter de perceptie aan die regeringen van de huidige of gewenste sociaal-economische organisatie van hun land hebben.

Het begrip invloedssfeer worat gehruikt in de betekenis die daar in het vorige hoofdstuk aan is gegeven. Het betreft de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

inrichtingen, terwijl sommige (o.m. Georgia) bedreigd werden met een algehele overname van het gevangenissysteem door het federale gerechtshof wegens schending van

Schlichter mag aangenomen worden dat de meeste onder­ nemingen in de Verenigde Staten bij de publicatie hunner resultaten geen rekening hiermede houden, met het

Eind 2016 hebben medewerkers, ledenraadsleden en commissarissen zich afgevraagd hoe zich nog be- ter en betekenisvoller in kunnen zetten voor klanten, leden en het werkgebied waarin

Vrijwel alle evolutionisten zijn het er nu over eens dat de verschillende volksgroepen geen afzonderlijke oorsprongen hebben gehad. Dat betekent dat in hun geloofssysteem

Daar moet de pers zich mee bezighouden, en niet alleen maar de emotionele kant van de zaak belichten. We hebben het hier verdorie toch niet

Van de naar schatting 419.000 Assyriers wonen er zo'n 110.000 in de Verenigde Staten en Canada, bijna net zoveel als op dit moment in Irak.' De grootste gemeenschap van Assyriers

·schemeren, dat hij vooral bègrip had voor de klachten over de onvoldoend-e sala- riëring der onderwijzers. Op korte ter- mijn zal hij deze kwestie bekijken. Op

Wat betreft de exportprodukten, zoals tarwe, voergranen, rijst, sojabonen en katoen, staan de Verenigde Staten een vrij handelsbeleid voor, maar dit wil helemaal niet zeggen dat