• No results found

Is Nederland klaar voor partneralimentatie voor ex-samenlevers?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is Nederland klaar voor partneralimentatie voor ex-samenlevers?"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERSCRIPTIE

Is Nederland klaar voor partneralimentatie voor ex-samenlevers?

Student: Silvia Tromp

Studentnummer: 5875404

Master: Privaatrecht: Privaatrechtelijke Rechtspraktijk

Vakgebied: Personen-en Familierecht

Scriptiebegeleidster: mevrouw mr. M.I. Peereboom - Van Drunick

Tweede lezer: mevrouw mr. T. de Wit

(2)

De masterscriptie die hier voor u ligt is het afsluitend werk van mijn opleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam. Na vijf jaar studeren betekent dit het einde van een interessante studie en leuke studententijd, waar ik nog vaak met plezier aan terug zal denken.

Tijdens de vakken Huwelijksvermogensrecht en Personen-Familie-en Erfrecht ben ik geïnteresseerd geraakt in het juridische verschil tussen gehuwden partners en ongehuwde partners. Dit leek mij erg onrechtvaardig. Het leek mij daarom interessant om mij te verdiepen in een (mogelijk) recht op partneralimentatie voor zowel gehuwden als ongehuwden partners. Op deze plaats zou ik graag een aantal mensen willen bedanken die mij hebben geholpen bij de totstandkoming van deze masterscriptie. Allereerst wil ik mevrouw mr. M.I. Peereboom-Van Drunick bedanken voor haar goede begeleiding en feedback. Verder wil ik mijn vriendinnen bedanken voor de nodige afleiding en lieve woorden. Mijn ouders bedank ik voor de (financiële) steun en het onvoorwaardelijke vertrouwen in mij. Tot slot een woord van dank aan Chiem Westenberg voor zijn steun, liefde en geduld de afgelopen periode.

Ik wens u veel leesplezier!

(3)

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 : Inleiding 1.1.Uiteenzetting onderwerp 1.2. Onderzoeksvraag 1.3. Verantwoording opzet 1.4. Begrippen

Hoofdstuk 2 : Het recht op partneralimentatie na beëindiging huwelijk/geregistreerd partnerschap

2.1. Inleiding

2.2. Grondslag van de partneralimentatie 2.2.1. Behoefte

2.2.2. Draagkracht

2.2.3. Duur van de alimentatieverplichting 2.3. Einde van de alimentatieverplichting

Hoofdstuk 3 : Partneralimentatie na ongehuwd of ongeregistreerd samenwonen 3.1. Inleiding.

3.2. Het samenlevingscontract

3.3. Stilzwijgende onderhoudsovereenkomst 3.4. Natuurlijke verbintenis

3.5. Lotverbondenheid voor ex-samenlevers? 3.5.1. Lotsverbondenheid

3.5.2. Wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de lotsverbondenheid 3.5.3. Lotsverbondenheid ten aanzien van ex-samenlevers

5.5.3.1. Geen recht op partneralimentatie voor ex-samenlevers

3.5.4. Het WOCD-rapport

Hoofdstuk 4 : Een kijkje over de grens 4.1. Inleiding

4.2. De wettelijke regeling in Canada 4.2.1. Regelgeving

4.3. De wettelijke regeling in Zweden

(4)

4.3.1. De Zweedse samenwoonwet 4.4. De wettelijke regeling in Slovenië

4.4.1. Regelgeving

4.4.2. Beschouwing Sloveense regelgeving 4.5. De wettelijke regeling in Aruba

4.5.1. Regelgeving

4.5.2. Beschouwing Arubaanse regelgeving 4.6. Overige landen

4.7. De wettelijke regelgeving in Duitsland, een inspiratie? 4.7.1. Regelgeving

4.7.2. Beschouwing Duitse regelgeving Hoofdstuk 5 : Conclusie en Aanbevelingen 5.1. Inleiding 5.2. Conclusie 5.3. Eigen visie 5.4. Aanbevelingen 5.5. Slotwoord Literatuurlijst 2

(5)

Inleiding

1.1.Uiteenzetting onderwerp

Een huwelijk schept lotsverbondenheid. Deze lotsverbondenheid heeft een vergaande werking: wanneer het huwelijk eindigt door echtscheiding, eindigt daarmee niet de lotsverbondenheid tussen de partners. Dit betekent dat de partner die na echtscheiding onvoldoende eigen inkomsten kan verwerven recht heeft op partneralimentatie.1 De regeling van de partneralimentatie is door de jaren heen sterk veranderd. Vóór 1971 had de partneralimentatie de strekking van een levensverzekering, deze kon namelijk onbeperkt voortduren. De levenslange alimentatie was het gevolg van de visie die men destijds had van het huwelijk. Het huwelijk werd gezien als een levenslange lotsgemeenschap.2

De Wet herziening echtscheidingsrecht die op 1 oktober 1971 in werking trad bracht een grote verandering met zich mee. De rechter kreeg de mogelijkheid partneralimentatie toe te kennen voor bepaalde tijd en onder bepaalde voorwaarden.3 In 1985 is er een wetsvoorstel op tafel gelegd voor limitering van de alimentatieduur.4 Dit resulteerde uiteindelijk in de Wet Limitering Alimentatie die op 1 juli 1994 in werking is getreden (hierna te noemen WLA). Deze wet bepaalt dat de maximale duur van de alimentatie in principe twaalf jaar is. Het opnemen van een limiet in de wet is een gevolg van de steeds meer veranderende maatschappelijke opvattingen ten aanzien van het huwelijk. Men was van mening dat er door het huwelijk een onderhoudsverplichting om bij te dragen aan de andere (zwakkere) partij ontstond tussen de partners, maar deze verplichting behoorde niet ongelimiteerd te zijn. Deze gedachte wordt in de kamerstukken nader toegelicht.5 De veranderingen bestaan voornamelijk uit het feit, dat er niet langer sprake is van een rolverdeling waarbij de vrouw het huishouden op zich neemt en de man kostwinnaar is. Tevens hebben steeds meer vrouwen een opleiding waardoor zij in staat zijn zelf in hun onderhoud te voorzien.6 Ook recent is er discussie ontstaan over de duur van de partneralimentatie. Veel Nederlanders zijn van mening dat de duur van de partneralimentatie onredelijk lang is. De termijn van de partneralimentatie zou niet meer van deze tijd zijn en zou moeten worden herzien.7 Dit standpunt vindt haar grondslag voornamelijk in de geëmancipeerde rol van de vrouw. De laatste decennia zijn er ook andere ontwikkelingen te zien omtrent de relatievorming die aanleiding zouden kunnen zijn voor een aanpassing in de huidige partneralimentatieregeling.

De opkomst van het ongehuwd samenwonen

Tot het begin van de jaren ’70 van de vorige eeuw leefde de Nederlandse bevolking volgens een traditioneel patroon: men was gehuwd of ongehuwd. Samenwonen kwam niet of nauwelijks voor. In die tijd werden samenlevingscontracten in beginsel als onzedelijk gezien en waren daarmee nietig.8 Sinds enkele decennia is het niet meer zo vanzelfsprekend om in het huwelijk te treden. Men heeft tegenwoordig de vrijheid om zelf een relatievorm te kiezen die het beste bij hem of haar past. Men kan besluiten om ongehuwd en ongeregistreerd samen

1 Artikel 1:158 BW.

2 R.C. Gisolf 1988, Alimentatierecht in beweging, pag. 4. 3 Zie artikel 1:157 lid 3 BW.

4

Kamerstukken II, 1985/86, 19295, A-C en 1-2. 5 Idem. 6 Kamerstukken II, 1985-1986, 19295, nr.5, p.2. 7 Spalter 2013, p. 101. 8 W.G. Huijgen 2009, p. 73. 3

(6)

te wonen. Soms heeft dit als doel om proef te draaien voor het huwelijk, soms is het blijvend. Uit onderzoek blijkt, dat 40% van de samenwonende nooit de intentie heeft om in het huwelijk te treden.9 Een sociologische verklaring voor de groei van het aantal ongehuwd samenwonenden is te vinden in twee pijlers: individualisering en informalisering.10 Individualisering betekent, dat mensen hun eigen wensen en behoeften belangrijker gaan vinden dan het belang van het gezin of de familie.11 Men gaat niet langer uit van “wij” maar van “ik”. Informalisering is na een golf van emancipatie in de jaren ’70 ingevoerd en verwijst naar meer informele en soepele omgangsvormen.12 Zowel de individualisering als de informalisering hebben bijgedragen aan de groei van het aantal ongehuwd samenwonenden in Nederland. Ook zijn religieuze argumenten denkbaar.

Gevolg is echter wel, dat de regels omtrent partneralimentatie niet gelden voor deze groep ongehuwd of ongeregistreerd samenwonenden. De Hoge Raad heeft dit bevestigd in zijn arrest van 9 januari 1987. Het oordeel was, dat samenwonen geen rechtsgrond schept tot het voorzien in elkaars levensonderhoud.13 Het ontbreken van een dergelijke regeling kan verdedigd worden aan de hand van het feit dat men zelf de keuze maakt voor een relatievorm die geen juridische gevolgen met zich mee brengt. Uiteraard zijn er situaties denkbaar waarin het ontbreken van de verplichting tot partneralimentatie bij beëindiging van de samenleving geen enkel probleem oplevert. Hierbij moet men voornamelijk denken aan twee samenlevers die elk een eigen inkomen verwerven zodat zij door of tijdens de samenleving niet aan verdiencapaciteit hebben ingeleverd. Bij het verbreken van de relatie zal er in dat geval vaak geen financieel probleem ontstaan. Echter zijn er ook situaties denkbaar waarbij het ontbreken van levensonderhoud wel degelijk voor problemen zal zorgen. Dit zal zich voornamelijk voordoen indien samenlevers hun leven op dezelfde wijze hebben ingericht als gehuwden. Denk hierbij aan de situatie, waarin de vrouw haar carrière op een laag pitje heeft gezet om de zorg van de kinderen op zich te nemen of het huishouden te verzorgen. In dergelijke gevallen kan er bij beëindiging van de samenleving een onwenselijke situatie ontstaan. De vraag is dan of wettelijk ingrijpen hier noodzakelijk is. Is het rechtvaardig om de gehuwde vrouw een recht op twaalf jaar levensonderhoud toe te kennen en de ongehuwd samenwonende vrouw in de kou te laten staan terwijl zij in feite dezelfde levensweg hebben gekozen?.14

Het samenlevingscontract

Wanneer partijen besluiten om ongehuwd of ongeregistreerd samen te blijven leven en niet in het huwelijk te treden, bestaat er de mogelijkheid om afspraken vast te leggen in een samenlevingscontract. In een samenlevingscontract kunnen onder andere zaken betreffende het eigen vermogen of inkomen geregeld worden alsmede een verdeling van gemeenschappelijke goederen bij het eindigen van een relatie en de partneralimentatie.15 Ondanks de mogelijkheid die gegeven wordt om juridische gevolgen te verbinden aan het ongehuwd of ongeregistreerd samenleven, blijkt uit de gegevens van het CBS dat slechts de helft van de ongehuwd samenwonenden daadwerkelijk een samenlevingscontract heeft

9 W.G. Huijgen 2009 , p. 74. 10 C. de Hoog 2007, FJR 2007-116. 11 Idem. 12 R. van Daalen 2006, p.38. 13 HR 9 januari 1987, NJ 1987, 927. 14 HR 8 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV9539,LJN BV9539. 15

S.F.M. Wortmann e.a.2009, pag. 39.

4

(7)

opgesteld.16 De oorzaak zou men kunnen vinden in het feit, dat veel samenlevers niet willen denken aan de mogelijkheid dat de relatie ooit zou kunnen eindigen. Ook speelt de onwetendheid een rol. Veel samenlevers weten niet welke gevolgen er kleven aan het beëindigen van de relatie. De samenlevers realiseren zich vaak niet dat er geen recht op partneralimentatie bestaat bij het beëindigen van de relatie.

1.2. Onderzoeksvraag

Uit het bovenstaande blijkt dat de ex-echtgenoot wordt beschermd bij de beëindiging van het huwelijk. De wetgever kent de ex-echtgenoot het recht op levensonderhoud toe indien men niet in staat is om in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. In principe geldt dat voor de duur van twaalf jaar. Ex-samenlevers hebben dit recht niet. Deze situatie gaat uit van het eigen vermogen van de partner. De vermogensrechtelijke lotsverbondenheid is beperkt. Er zijn landen die wel degelijk een recht op partneralimentatie toekennen aan de ongehuwde en ongeregistreerde samenlevers. Zou Nederland daar een voorbeeld aan moeten nemen? In deze scriptie wordt daarom getracht antwoord te geven op de volgende vraag:

Is Nederland klaar voor partneralimentatie voor ex-samenlevers?

Deze scriptie zal een vergelijkend onderzoek inhouden waarbij de Nederlandse regelgeving omtrent partneralimentatie zal worden vergeleken met landen die wel een recht op partneralimentatie toekennen aan ex-samenlevers. Hierbij zal ik de wetgeving van de landen Canada, Zweden, Slovenië en Aruba als vergelijkingsmateriaal onder de loep nemen. Ook zal ik de Duitse alimentatie-regeling onderzoeken.

1.3. Verantwoording opzet

Mijn scriptie zal bestaan uit een rechtsvergelijkend onderzoek tussen Nederlands en enkele andere landen. Om antwoord te kunnen geven op de bovengenoemde onderzoeksvraag zal ik in het volgende hoofdstuk onderzoeken hoe de partneralimentatie in Nederland is geregeld na beëindiging van het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Beschreven zal worden, wanneer en onder welke omstandigheden er een recht op partneralimentatie bestaat en wanneer dit recht eindigt. Dit is van belang voor de latere rechtsvergelijking.

In het derde hoofdstuk zal ik daarom opnemen, welke regeling de wetgever heeft getroffen voor ex-samenlevers. Het samenlevingscontract zal hier uitgebreid aan bod komen. Zonder te onderzoeken hoe de partneralimentatie is geregeld voor ongehuwde of ongeregistreerd samenwonenden, zou ik geen aanbevelingen kunnen doen over hoe een vergelijkende regeling zou kunnen gelden voor ex-samenlevers. Vervolgens zal ik in dit hoofdstuk ingaan op de grondslag van de alimentatieregeling, te weten lotsverbondenheid. Hier zal beschreven worden of een dergelijke vermogensrechtelijke verbondenheid ook ontstaat bij samenlevers en welke gevolgen dit mogelijk zou kunnen hebben voor hun recht op partneralimentatie. In het vierde hoofdstuk zal ik ingaan op de vraag, waarom men zou kunnen kiezen voor de relatievorm ongehuwd of ongeregistreerd samenleven. Hier zullen religieuze en sociale aspecten nader belicht worden. Ook zal ik hier kort een mogelijke toekomstvisie beschrijven.

16 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2004/2004-1418-wm.htm, geraadpleegd op 18 november 2014.

5

(8)

Om een antwoord op de onderzoeksvraag te formuleren zal in hoofdstuk vijf een rechtsvergelijking worden gemaakt met de rechtsstelsels van de landen Canada, Zweden, Slovenië en Aruba. Deze landen kennen namelijk wel een regeling met betrekking tot partneralimentatie voor ex-samenlevers. Aangegeven zal worden hoe de verplichting tot partneralimentatie voor ex-samenlevers in de desbetreffende landen wettelijk is geregeld. Ook zal ik de Duitse alimentatieregeling uitgebreid bespreken. Ons buurland heeft namelijk recentelijk de alimentatieregelingen vernieuwd en aangepast aan de huidige ontwikkelingen in de samenleving. Ik wil graag onderzoeken, of dit stelsel een voorbeeld voor Nederland zou kunnen zijn.

Als laatste zullen in hoofdstuk zes de conclusies van de onderzoeksresultaten worden weergegeven. Ook zal ik mijn eigen visie bespreken. Verder zullen er (mogelijke) aanbevelingen voor de Nederlandse regeling omtrent partneralimentatie voor ex-samenlevers gegeven worden.

1.4. Begrippen

In deze masterscriptie zal ik de (juridische) positie van ongehuwde partners vergelijken met gehuwde partners. Indien ik de term gehuwde partners gebruik bedoel ik daar tevens

geregistreerde partners mee. Verder gebruik ik gemakshalve steeds de relatievorm man-vrouw. Uiteraard zijn mogelijke rechten op partneralimentatie voor ongehuwd samenwonende ook van toepassing op relaties met personen met hetzelfde geslacht. Tevens zal ik naast de term ongehuwde partners ook de term samenlevers gebruiken.

Ter verduidelijking geef ik aan dat met de term “ongehuwd samenwonenden” een duurzame relatie wordt bedoeld waarin twee volwassen personen een gezamenlijke huishouding voeren (er is meer dan slechts een affectieve relatie).

(9)

Hoofdstuk 2 : Het recht op partneralimentatie na beëindiging huwelijk/geregistreerd partnerschap

2.1. Inleiding

Zoals reeds in het vorige hoofdstuk is besproken bestaat er van oudsher een onderhoudsverplichting tussen echtgenoten. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het recht op partneralimentatie anno 2014 in de Nederlandse wet is geregeld. Allereerst zal ik de grondslag van de partneralimentatie nader toelichten. Verder wordt besproken in welke gevallen men recht heeft op partneralimentatie en wanneer dit recht eindigt.

2.2. Grondslag partneralimentatie

De grondslag voor de partneralimentatie is gelegen in de verantwoordelijkheid voor elkaars bestaan. Deze verantwoordelijkheid komt tijdens het huwelijk tot uitdrukking in artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Dit artikel geeft aan dat echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand zijn verschuldigd. Tevens dienen echtgenoten elkaar het nodige te verschaffen. Dit artikel brengt een dwingendrechtelijke onderhoudsverplichting met zich mee.17 Artikel 1:84 BW ziet toe op de huishoudkosten. Tezamen vormen deze twee artikelen de rechtsgrond voor de partneralimentatie.

De echtscheiding heeft niet als gevolg dat de lotsverbondenheid die ex. artikel 1:81 ontstaat, wordt verbroken.18 De Hoge Raad oordeelde in 1977 als volgt: “Hoezeer na de ontbinding

van een huwelijk tussen de echtgenoten wat de verplichting tot het verschaffen van levensonderhoud betreft een nieuwe rechtstoestand intreedt die beheerst wordt door andere regels dan die welke die verplichting tijdens het huwelijk regelden, de aard der verplichtingen is in beide gevallen dezelfde en de verplichting om na de ontbinding van het huwelijk de echtgenoot, die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft noch zich in redelijkheid kan verwerven, te blijven steunen, berust evenzeer als de in artt. 81 en 84 Boek 1 BW omschreven verplichting, op de levensverhouding zoals die door het huwelijk is geschapen en die haar werking, zij het in beperkter omvang, behoudt ook al wordt de huwelijksband geheel of ten dele geslaakt.”19 Dit oordeel werd in 2001 wederom bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtsgrond voor het bestaan van een onderhoudsverplichting tussen de echtgenoten is gelegen in de lotsverbondenheid zoals die door het huwelijk is geschapen.20

Uit het bovenstaande blijkt dat de lotsverbondenheid niet eindigt door echtscheiding maar dat zij zich vertaalt in een recht op partneralimentatie. Partneralimentatie kan daardoor worden gezien als de nawerking van de wederzijdse verantwoordelijkheid binnen het huwelijk. Die nawerking zorgt ervoor dat de economische zwakkere partij moet worden gecompenseerd. De partneralimentatie is hiermee aan te merken als een compensatie na het huwelijk. Bij de berekening van de partneralimentatie dient men rekening te houden met de behoefte van de alimentatiegerechtigde en de draagkracht van de alimentatieplichtige. Daarnaast speelt het

17 Van Mourik & Nuyticnk 2009, p. 139. 18 Van Mourik & Verstappen 2006, p. 673.

19 HR 28 september 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC6056. 20

HR 9 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9900.

7

(10)

welstandsniveau waarin de gehuwden hebben samengeleefd ook een rol.21 Deze voorwaarden zal ik hieronder nader bespreken.

2.2.1. Behoefte

Partneralimentatie kan slechts worden toegekend indien er sprake is van een huwelijks- gerelateerde behoefte aan de zijde van de alimentatiegerechtigde. Er is een onderscheid tussen behoefte en behoeftigheid.

De behoefte van de alimentatiegerechtigde wordt mede bepaald door de welstand waarin echtgenoten leefden ten tijde van het huwelijk. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij het bepalen van de aan de welstand gerelateerde behoefte rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.22 Er dient gekeken te worden naar het inkomen dat de partners voor de echtscheiding verworven. Daarnaast spelen het uitgavepatroon en de vermogensvorming een rol.23

Behoeftigheid wil zeggen dat een persoon (de alimentatiegerechtigde) niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien24. Het gaat om een persoon die onvoldoende inkomsten heeft en deze ook niet in redelijkheid kan verwerven.25 De Commissie Alimentatienormen heeft in 1978 een aantal omstandigheden genoemd die er redelijkerwijs voor zouden kunnen zorgen dat een persoon niet in staat is om zelf inkomsten te verwerven. Dit zou het geval kunnen zijn indien een persoon de zorg heeft over kinderen. Ook zouden de leeftijd en de gezondheidstoestand in de weg kunnen staan bij het vinden van een baan. Tevens spelen de situatie op de arbeidsmarkt en de mede door het huwelijk opgelopen achterstand in scholing en vakopleiding een rol.26

Indien een persoon niet in staat is om in het levensonderhoud te voorzien (en dus behoeftig is), wordt de hoeveel hulp die noodzakelijk is aangeduid met de “behoefte”. De vraag is dus, hoeveel financiële middelen er nodig zijn (de behoefte) om aan de behoeftigheid (het onvermogen) te kunnen beantwoorden.27

De bepaling van de behoefte is maatwerk en zal in beginsel in het concrete geval moeten worden vastgesteld. Als vuistregel wordt de behoefte van een onderhoudsgerechtigde op 60% van het besteedbaar gezinsinkomen gesteld.28 Deze vuistregel wordt enkel toegepast indien de ex-echtgenoten het met elkaar eens zijn over de hoogte van de partneralimentatie. Indien zij geen overeenstemming kunnen bereiken ten aanzien van de partneralimentatie dan zullen beide partijen een behoeftelijst moeten inleveren waaruit zou kunnen blijken dat er een behoefte aan partneralimentatie bestaat. Wanneer blijkt dat de ex-echtgenoot niet behoeftig is en in voldoende mate in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien bestaat er geen recht op partneralimentatie. 2.2.2. Draagkracht 21 Artikel 1:379 lid 2 BW. 22 HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2379. 23 Idem

24 Rechtbank Den Haag 14 augustus 2012 LJN: BX3804 25

Vlaardingerbroek2008, p. 164. 26 Vlaardingerbroek 2008, p. 165. 27 Vlaardingerbroek 2008, p. 165.

28 De zogenoemde Hofnorm is sinds 2001 ontwikkeld vanuit in de jurisprudentie. Zie HR 19 oktober 2001, LJN AB2742 en HR 19 december 2003, LJN AM 2379 en Hof Den Bosch 15 januari 2004 (FA RK 2003/00601).

8

(11)

Naast de behoeftigheid speelt ook de draagkracht een belangrijke rol. Draagkracht verwijst naar het bedrag dat de alimentatieplichtige zou kunnen betalen. Om de draagkracht vast te stellen wordt er gekeken naar de financiële middelen die hem ten dienste staan en wat nodig is om zichzelf en zijn ex-echtgenoot te onderhouden. 29 Bij de vaststelling van de draagkracht heeft de rechter een zelfstandige taak.30 De rechter kan bij de berekening van de draagkracht gebruik maken van de zogenaamde alimentatienormen.31 Deze alimentatienormen zijn vastgesteld door de werkgroep Alimentatie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en worden jaarlijks aangepast en gepubliceerd.32 In deze normen staat vermeld naar welke inkomsten en overige kosten gekeken dient te worden. De Hoge Raad heeft de Alimentatienormen niet erkend als recht in de zin van art. 79 RO.33 De normen dienen dus slechts als richtlijn. 34

Het deel van het inkomen dat geen draagkracht oplevert wordt het draagkrachtloos inkomen genoemd.35 Het gaat hier om de bijstandsnorm en andere vaste lasten. Wanneer het inkomen hoger is dan het draagkrachtloze deel is er draagkrachtruimte voor alimentatievaststelling en dient de onderhoudsplichtige partneralimentatie te betalen aan zijn ex-echtgenoot.36 Het vaststellen van de draagkracht is een zelfstandige taak van de rechter.37 Hij kan rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Denk hierbij aan de inkomens- en vermogenspositie van de alimentatieplichtige, de leefsituatie, de woonlasten en het pensioen.38 Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de rechter de draagkrachtruimte voornamelijk baseert op het inkomen en het vermogen van de alimentatieplichtige.39 Daarbij komt, dat de rechter - naast het daadwerkelijk verworven inkomen - ook rekening kan houden met hetgeen de alimentatieplichtige redelijkerwijs aan inkomsten zou kunnen verwerven. In 2001 oordeelde de Hoge Raad als volgt:

Uitgangspunt bij de bepaling van diens draagkracht is immers dat het daarbij niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven’.40 Dit betekent dat er naast het feitelijk inkomen ook kan worden gelet op de

verdiencapaciteiten van de alimentatieplichtige, mits dit van hem gevergd kan worden.41 Naast het inkomen en de mogelijke verdiencapaciteiten zal er ook gekeken worden naar de schulden van de alimentatieplichtige.42 Van belang is dat de alimentatieplichtige het bestaan van de schuld “voldoende aannemelijk” maakt. Ook kan de rechter verlangen dat men aan kan tonen dat er sprake is van een aflosverplichting en dat men daadwerkelijk feitelijk aflost op de

29 Rapport Alimentatienormen 2015.

30 HR, 23 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1458. 31

Voorheen bekend als de Tremanormen.

32 Zie <

http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/sector-familie-en-jeugdrecht/Pages/Werkgroep-Alimentatienormen.aspx>, geraadpleegd op 25 november 2014. 33 HR 1 november 1991, NJ1992, 30.

34

Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 167.

35 Zie Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 12. 36 Idem.

37 HR 23 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1458. 38 Van Mourik & Nuytinck 2009, p. 142.

39 Zie o.a.HR 23 april 2010, ECLI: NL: HR:2010:BL8622 en HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:9641 40 HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4010.

41 HR 6 december 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1827. 42 HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:40.

9

(12)

lening dan wel rente betaalt. Tegenwoordig is de hoofdregel echter dat alle schulden in beginsel worden meegenomen bij de bepaling van de draagkracht.43

De omstandigheden kunnen er voor zorgen dat de draagkracht wordt verhoogd. Denk hierbij aan de situatie, waarin de alimentatieplichtige een nieuwe partner krijgt en zij ook een eigen inkomen heeft (waardoor hij zijn vaste lasten met haar kan delen). De draagkracht kan echter ook verminderen.44 Hierbij kan worden gedacht aan de situatie, waarbij de nieuwe partner van de alimentatieplichtige geen eigen inkomen heeft en kinderen meebrengt. De alimentatieplichtige kan zich dan verantwoordelijk voelen voor het welzijn van zijn nieuwe partner en stiefkinderen.45 De Hoge Raad heeft in haar arrest aangegeven, dat dit een legitieme reden is om de partneralimentatie van de ex-echtgenoot te verminderen aangezien de draagkracht van de alimentatieplichtige is afgenomen:

Bij de beoordeling van de draagkracht van de man met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting om bij te dragen in het levensonderhoud van zijn gewezen echtgenote, dient in beginsel rekening te worden gehouden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen. Tot dergelijke uitgaven zullen in het algemeen ook moeten worden gerekend redelijke uitgaven van de man om te voorzien of bij te dragen in het levensonderhoud van een met hem samenwonende nieuwe partner en haar kind’.46 De draagkracht is dus afhankelijk van verschillende factoren

en kan daardoor zowel toe- als afnemen.

2.2.3. Duur van de alimentatieverplichting

Voor 1 juli 1994 bestond er geen limiet voor de alimentatieduur. De alimentatie kon toen levenslang doorgaan. Na de inwerkingtreding van de WLA op 1 juli 1994 is de termijn van twaalf jaren in de wet opgenomen. In beginsel is de alimentatieduur dus twaalf jaar tenzij door de rechter een andere termijn is vastgesteld, artikel 1:157 lid 4 BW. De uitzondering is opgenomen in lid 6: “Indien de duur van het huwelijk niet langer dan 5 jaar bedraagt en er

uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van de termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk”.

Indien de beëindiging van de alimentatie - als gevolg van het verstrijken van de wettelijke termijn - van zo ingrijpende aard is kan handhaving van de twaalf jaren termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet worden gevergd. De rechter kan in dat geval op verzoek van de alimentatiegerechtigde een termijn vaststellen (artikel 1:157 BW).

Ook kunnen partijen zelf een termijn vastleggen in een overeenkomst (artikel 1:158 BW). Deze termijn kan langer duren dan twaalf jaren. Deze overeenkomst kan voor of na de beschikking tot echtscheiding tot stand zijn gekomen. De alimentatieovereenkomst kan wegens wilsgebreken vernietigbaar zijn (artikel 3:44 jo. artikel 3:59 BW). Ook kan de overeengekomen termijn door de rechter gewijzigd of ingetrokken worden indien zij door een wijziging van omstandigheden niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven of als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.47

2.3. Einde van de partneralimentatieverplichting

43 Idem.

44 Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 166. 45 Van Mourik & Nuytinck 2009, p. 142. 46 HR 3 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1788. 47

Artikel 1:401 lid 1 en lid 5 BW.

10

(13)

In paragraaf 2.2 is aan bod gekomen wanneer er een recht op partneralimentatie bestaat en welke factoren van belang zijn. Hierna zal worden besproken in welke situaties het recht op partneralimentatie eindigt of zal wijzigen.

2.3.1. Beëindiging van rechtswege

Zoals eerder vermeld is de regeling omtrent de partneralimentatie voor het laatst gewijzigd in juli 1994 (in werking treding WLA). Sindsdien is de duur van de partneralimentatie gelimiteerd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt, dat deze termijn aansluit bij de meest ongunstige situatie waarbij het kind van partijen werd geboren vlak voor de echtscheiding. De achterliggende gedachte is dat de alimentatiegerechtigde gedurende de tijd dat de kinderen nog opgroeien langzamerhand kan wennen aan een leven zonder financiële steun van haar ex-echtgenoot.48 De wetgever heeft echter bij de limitering wel de mogelijkheid opengelaten om – na het verstrijken van de termijn van twaalf jaar- een verzoek tot verlenging in te dienen. Voorwaarde voor verlening is, dat beëindiging van de partneralimentatie van zo ingrijpende aard zou zijn dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevergd.49 Dit verzoek dient binnen 3 maanden na de beëindiging van rechtswege te worden ingediend bij de rechter. Dit is een fatale termijn.50

Wanneer het huwelijk niet langer heeft geduurd dan vijf jaren en er uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, is de alimentatieverplichting geen twaalf jaar maar is de termijn gelijk aan de duur van het huwelijk.51

2.3.2. Beëindiging op grond van artikel 1:160 BW.

Naast het feit dat de alimentatieverplichting eindigt na afloop van de termijn, eindigt de verplichting ook bij het overlijden van één van de ex-echtgenoten. Dit vanwege het hoogst persoonlijke karakter van de verplichting. Daarnaast heeft de wetgever bepaald dat er geen recht op partneralimentatie meer bestaat wanneer de alimentatiegerechtigde hertrouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat, of “gaat samenleven als ware zij gehuwd”.52 Deze laatste voorwaarde is opmerkelijk gelet op het feit dat er geen recht op partneralimentatie ontstaat indien samenlevers besluiten de relatie te beëindigen. De wetgever meet hier dus met twee maten. Enerzijds worden er geen rechtsgevolgen toegekend aan de relatievorm samenleven maar anderzijds eindigt het recht op partneralimentatie indien je als ex-echtgenoot met een andere partner gaat samenleven als ware zij gehuwd (het recht dat je bij beëindiging van het huwelijk had verworven). De wetgever verbindt in het ene geval geen rechtsgevolgen aan de relatiekeuze samenwonen maar in het andere geval wel. Dit zorgt voor rechtsongelijkheid. Het “samenleven als ware zij gehuwd” is lastig te bewijzen. Allereerst kan men slechts “samenleven als ware zij gehuwd” indien de samenleving zou kunnen worden omgezet naar een huwelijk of geregistreerd partnerschap.53 Daarnaast moet vast komen te staan dat tussen

48 Kamerstukken II, 1985-1986, 19295, nr.6 p.10. 49

Zie artikel 1:157 lid 5 BW.

50www.alimentatie.nl. Geraadpleegd op 2 december 2014. 51 Zie artikel 1:157 lid 6 BW.

52

Zie artikel 1:160 BW.

53 C. Forder & A. Verbreke 2005, p.277.

11

(14)

de samenwonenden een affectieve relatie (1) bestaat van duurzame aard (2) die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen (3), met elkaar samenwonen (4) en een gemeenschappelijke huishouding voeren (5).54 Ondanks het feit dat in 2001 het vereiste dat echtgenoten tijdens het huwelijk tot samenwoning verplicht zijn uit de wet is geschrapt heeft dat niet tot gevolg gehad dat ook voor artikel 1:160 BW het samenwoningsvereiste is komen te vervallen. Voor de uitleg van artikel 1:160 BW dient aansluiting te worden gezocht bij de kenmerken van een als 'normaal' te beschouwen huwelijk. Een van die kenmerken is dat de echtgenoten met elkaar samenwonen, aldus de Hoge Raad.55 Bij een LAT-relatie kan dus geen beroep op artikel 1:160 BW worden gedaan.56 Dit artikel wordt restrictief uitgelegd omdat toepassing ervan vergaande consequenties heeft. De alimentatiegerechtigde verliest definitief haar recht op partneralimentatie van de ex-echtgenoot. Dit betekent dat de alimentatieplicht niet meer kan herleven. Ook niet als de alimentatiegerechtigde niet meer samenleeft of indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap is stukgelopen.

Uit het bovenstaande blijkt dat de kans op een geslaagd beroep op artikel 1:160 BW nihil is.

2.3.3. Wijziging van de alimentatieverplichting op grond van 1:401 BW

Ingevolge artikel 1:401 BW is een rechterlijke uitspraak vatbaar voor wijzigingen indien er sprake is van “een wijziging van omstandigheden”.57 Een wijziging van omstandigheden kan gelegen zijn in het feit dat de alimentatiegerechtigde geen behoefte meer heeft aan partneralimentatie of wanneer de alimentatieplichtige geen draagkracht meer heeft. De partij die een wijziging van alimentatie verzoekt zal moeten stellen en bewijzen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een grond oplevert voor het wijzigen van de alimentatie.

Er zijn verschillende redenen denkbaar waarbij de behoefte van de alimentatiegerechtigde kan afnemen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de alimentatiegerechtigde zelf in het eigen onderhoud kan voorzien. Ook het achterwege blijven van inspanningen om tot verbetering van de inkomenspositie te komen kan in bepaalde situaties worden aangemerkt als het afnemen van de behoefte. Indien de alimentatiegerechtigde kan aantonen dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om een passende dienstbetrekking te vinden maar het desondanks niet is gelukt om haar werkzaamheden uit te breiden, is niet voldaan aan dit criterium.58

Daarnaast kan de draagkracht van de alimentatieplichtige door omstandigheden afnemen wanneer hij een wettelijke onderhoudsplicht jegens een derde krijgt. Denk hierbij aan de situatie waarbij de alimentatieplichtige een nieuwe partner heeft gevonden en er sprake is van uitbreiding van het nieuwe gezin. Een verzoek tot wijziging kan worden afgewezen indien de nieuwe partner in staat wordt geacht zelf in haar levensonderhoud te voorzien.59 Ook kan een

54 HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3603. 55 HR 3 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5961.

56 Hof Den Haag 9 september 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4417. 57

HR 2 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AB7996. 58Hof Den Haag 2 maart 2009, LJN BG5007.

59 Hof Den Haag 1 mei 2005, LJN AE2387; geschil over draagkracht man, man is hertrouwd en nieuwe echtgenote is na geboorte van de baby gestopt met werken. Volgens het hof brengt een afweging van de belangen met zich mee dat aan de huidige echtgenote enige verdiencapaciteit moet worden toegerekend.

12

(15)

verzoek tot wijziging worden ingediend indien men bij de vaststelling van de draagkracht is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.60

Wanneer een verzoek tot alimentatievermindering of nihil stelling wordt toegewezen vervalt de aanspraak op alimentatie niet definitief.61 Op grond van wijziging van omstandigheden kan de alimentatiegerechtigde een verzoek indienen om de partneralimentatie te vermeerderen of te laten herleven.

60 Zie artikel 1:401 lid 4 BW. 61

Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 174.

13

(16)

Hoofdstuk 3 : Partneralimentatie na ongehuwd of ongeregistreerd samenwonen 3.1. Inleiding

Zoals reeds in de inleiding is aangegeven bestaat er op dit moment nog geen wettelijke regeling voor partneralimentatie na ongehuwd of ongeregistreerd samenwonen. Indien samenlevers de relatie verbreken hebben zij dus geen aanspraak op partneralimentatie jegens de ander, tenzij dit uitdrukkelijk is overeengekomen.62 Partijen kunnen afspraken omtrent partneralimentatie schriftelijk vastleggen in een contract of als onderdeel in het samenlevingscontract. Deze laatste vorm zal ik hieronder nader bespreken. Ook zal ik de overige mogelijkheden voor ex-samenlevers en de mogelijkheid tot een aanspraak op partneralimentatie bespreken. Tot slot zal ik het begrip lotsverbondenheid toepassen op ex-samenlevers en toelichten of zij hieruit een aanspraak op partneralimentatie kunnen baseren. 3.2. Het samenlevingscontract

Uit cijfers van het CBS blijkt dat ruim de helft van de ongehuwd samenwonenden een samenlevingscontract heeft opgesteld.63 Door het opstellen van een samenlevingscontract bestaat er duidelijkheid over ieders rechten en plichten. Een samenlevingscontract is niet bij wet verplicht maar kan problemen voorkomen indien de relatie van de ongehuwd samenwonende wordt beëindigd. Partijen kunnen verschillende aspecten opnemen in het samenlevingscontract. Er is niet één universeel model. Dit zorgt ervoor dat ongehuwde samenwoners er voor kunnen kiezen om op hun eigen manier de juridische aspecten van het ongehuwd samenzijn kunnen regelen. Ongehuwde samenwoners kunnen het samenlevingscontract laten ondertekenen door een notaris (men spreekt dan van een notariële akte). Het gevolg daarvan is dat het samenlevingscontract bewijskracht krijgt. Dit betekent dat de partners elkaar kunnen aanspreken op het niet-naleven van de afspraken die zijn vastgelegd in het samenlevingscontract en juridische stappen kunnen ondernemen (nakoming vorderen) op basis van de notariële akte.

De inhoud van het samenlevingscontract kan door de ongehuwde samenwoners zelf worden ingevuld. Het samenlevingscontract kent daarmee grote contractsvrijheid. De begrenzing van de contractsvrijheid is te vinden in artikel 3:40 BW (strijd met de wet, openbare orde). Het contract heeft geen externe werking. Dat betekent dat een derde partij geen rekening hoeft te houden met afspraken die partners in het samenlevingscontract hebben opgenomen (die gelden enkel tussen de partners onderling). Zaken die voornamelijk worden geregeld zijn: afspraken over de woning, verdeling van bezittingen, de verdeling van de financiële kosten (denk aan huishoudkosten e.d.). Ook kan er een regeling omtrent partneralimentatie worden

62 A. Heida e.a., Echtscheidingsrecht, Den-Haag: Boom Juridische uitgevers 2010, p.84.

63http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-3044-wm.htm, geraadpleegd op 6 december 2014.

14

(17)

opgenomen in het samenlevingscontract. Een bepaling zou kunnen zijn, dat bij beëindiging van het samenlevingsverband de minst verdienende partner recht heeft op alimentatie of dat de minst verdienende partner op basis van “redelijkheid en billijkheid” een bedrag aan partneralimentatie zal ontvangen. Het enkele feit dat ongehuwd samenwonende de mogelijkheid hebben om de partneralimentatie vast te laten leggen in een samenlevingscontract betekent niet dat iedereen ook daadwerkelijk gebruik maakt van deze mogelijkheid. De vraag is dan ook, of ongehuwd samenwonende wel voldoende op de hoogte zijn van deze mogelijkheid.

3.3. Stilzwijgende onderhoudsovereenkomst

Wanneer samenwoners geen samenlevingscontract hebben opgesteld kan er ook sprake zijn van een impliciet contract, de zogenoemde stilzwijgende overeenkomst. De kwalificatie van een dergelijke overeenkomst is de op rechtsgevolg gerichte wil van partijen. Zij moeten deze wil ook kenbaar hebben gemaakt. 64 De ongehuwde samenwoners kunnen dus stilzwijgend in rechte bindende afspraken hebben gemaakt die uit de dagelijkse gang van zaken kan worden afgeleid.65 Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien één van de partners fulltime werkt en de andere ouder de zorg van de kinderen of het huishouden op zich heeft genomen. Voor diegene die een fulltime dienstverband heeft zou mogelijk onder omstandigheden een onderhoudsverplichting kunnen ontstaan gelet op het financiële nadeel van de partner die gedurende de samenleving thuis is gebleven.

In de rechtspraak is echter weinig bekend over de stilzwijgende onderhoudsovereenkomst. Dit komt doordat dit aspect rechtsonzekerheid met zich mee brengt. Het is vaak onduidelijk hoe men aan de hand van feitelijke omstandigheden vast kan stellen of sprake is van een op rechtsgevolg gerichte wil.66 Schrama is van mening dat men vooral zou moeten kijken naar de manier waarop ongehuwde samenwonende hun relatie in financieel opzicht geregeld hebben.67Zij geeft daarmee aan dat er aansluiting moet worden gezocht bij de uitleg van de wet op het ontstaan van een alimentatie/onderhoudsplicht. Het gaat hierbij ook om een dermate financieel nadeel welke een direct gevolg is van een keuze gemaakt tijdens de samenleving.68

3.4. Natuurlijke verbintenis

Een andere mogelijkheid voor het ontstaan van een onderhoudsverplichting is mogelijk door middel van een beroep op een natuurlijke verbintenis. Er is sprake van een natuurlijke verbintenis “wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.” 69

64

Zie artikel 3:33 BW jo. 6:213 BW.

65 Zie HR 8 juni 2012, NJ 2012, 364; de vraag of er sprake is van een impliciet contract dient te worden beantwoord aan de hand van het Haviltexcriterium.

66 Schrama 2000, p. 32. 67

Schrama 2010, p. 222.

68 Ik wil echter wel benadrukken dat Schrama van mening is dat een onderhoudsplicht voor ongehuwde

samenwoners niet zonder meer uit een stilzwijgende overeenkomst kan worden aangenomen. Meerdere factoren spelen een rol.

69

Zie artikel 6:3 lid 1 en lid 3 BW.

15

(18)

Er is weinig rechtspraak bekend waarin ongehuwde samenlevers een beroep op een natuurlijke verbintenis hebben gedaan. Door de Rechtbank Amsterdam70 is in 2008 geoordeeld dat er sprake was van een natuurlijke verbintenis tussen ongehuwd samenwonenden. De rechter overwoog hierbij echter wel dat “de drempel voor het aannemen van een natuurlijke verbintenis in die situatie in het algemeen hoger zal liggen dan bij echtgenoten die zijn gehuwd in algehele uitsluiting.” Een belangrijke beperking bij de natuurlijke verbintenis is dat deze verbintenis alleen geldt indien de partner tijdens de samenleving reeds geld of goederen aan de andere partner heeft verstrekt. Een natuurlijke verbintenis is immers een dringende morele verplichting, die rechtens niet afdwingbaar is en alleen van dienst kan zijn bij de vraag of het geld en de goederen moeten worden teruggegeven. De natuurlijke verbintenis creëert geen recht op een periodieke uitkering, zoals alimentatie. Wanneer de ene partner geen goederen of geld tijdens de samenleving aan de partner heeft verstrekt zal de natuurlijke verbintenis geen mogelijkheid bieden.

3.5. Het huwelijksvermogensrecht analoog toepassen?

Zou het mogelijk zijn om de vermogensrechtelijke regels die van toepassing zijn op gehuwden ook van toepassing te verklaren op ongehuwd samenwonenden? Vanuit juridisch oogpunt zijn er veel verschillen tussen de samenleefvormen aan te wijzen maar praktisch gezien komt het vaak op hetzelfde neer. Het analoog toepassen van het huwelijksvermogensrecht uit boek 1 van het BW op ongehuwd samenwonenden word in de literatuur vaak afgewezen.71 De voornaamste reden is te vinden in het feit, dat de wetgever deze regels specifiek voor gehuwden heeft opgesteld. Dit neemt niet weg dat deze regels wel degelijk van enige betekenis kan zijn voor ongehuwd samenwonenden. Schrama is van mening dat de huwelijksvermogensrechtelijke regels in bepaalde gevallen analoog zouden kunnen worden toegepast op ongehuwde samenwoners.72

3.5.1. Getrouwheid, hulp en bijstand

Zoals in hoofdstuk 2 is vermeld zijn echtgenoten elkaar hulp, getrouwheid en bijstand verschuldigd (artikel 1:81 BW). Deze regeling is niet van toepassing op ongehuwd samenwonenden. Volgens van Mourik spreekt dit voor zich gelet op de aard van de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap en alle daarmee samenhangende regels.73 Deze regeling is dan ook niet terug te vinden in de algemene vermogensrechtelijke regels van boek 3, 5, 6 en 7 BW. Ook in een samenlevingscontract kan men dergelijke bepalingen omtrent getrouwheid, hulp en bijstand niet laten vastleggen. Deze normen zijn namelijk niet van vermogensrechtelijk aard. Ook zijn deze waarden nimmer objectief bepaalbaar.

Nu de ongehuwd samenwonenden geen werking kunnen ontlenen aan artikel 1:81 BW zijn zij aangewezen op de ongeschreven regels van de redelijkheid en billijkheid.

3.5.2. Kosten van de huishouding

Zoals de naam al aangeeft hebben de kosten van de huishouding te maken met de kosten die worden gemaakt ten behoeve van de huishoudelijke zaken. Denk hierbij onder andere aan de boodschappen, abonnementskosten, woonlasten, verzekeringen of vakanties. Ongehuwd

70 Rechtbank Amsterdam, 2 juli 2008:BE9636.

71 Zie o.a. Van Mourik 2009, p. 185 en Quispel 2005, p.41. 72 Schrama 2004, p. 532.

73 Van Mourik 2009, p. 186.

16

(19)

samenwonenden kunnen in een samenlevingscontract nadere invulling geven aan het begrip “ kosten der huishouding” en aangeven welke zaken daar wel of juist niet onder vallen. Belangrijk is dat deze kosten altijd primair een verbruikskarakter dienen te hebben.

Tijdens de relatie kunnen deze kosten gezamenlijk door de partners worden gedragen. Dit kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld gebruik te maken van een gezamenlijke rekening. In de meeste gevallen houden de partners hier echter geen rekening mee. Na verloop van tijd is het vaak moeilijk vast te stellen wie er voor welke kosten opdraait. Wanneer de relatie wordt beëindigd zal het vaak onmogelijk zijn om te achterhalen, of men gedurende de relatie in gelijke mate heeft bijgedragen in de huishoudkosten. Van belang is dat het slechts gaat om de interne verhoudingen tussen partners. Volgens de algemene regels van het verbintenissenrecht is men alleen aansprakelijk voor verbintenissen die men zelf is aangegaan.

In het huwelijksvermogensrecht is de draagplicht ten aanzien van de huishoudkosten opgenomen in artikel 1:84 BW. Deze luidt als volgt:

“de kosten der huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, komen ten laste van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voor zover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan”

In eerste opzicht zou men deze regeling analoog kunnen toepassen op ongehuwd samenwonenden. De vraag is echter, of ongehuwd samenwonenden ook daadwerkelijk iets hebben aan deze regeling. Volgens Schrama is het toepassen van artikel 1:84 BW op ongehuwde samenwoners moeilijk afdwingbaar.74 In beginsel spelen de algemene vermogensrechtelijke regels een rol. De vraag is, of de partners expliciet dan wel impliciet afspraken hebben gemaakt ten aanzien van de huishoudkosten.

3.5.2.1 Expliciet contract

Wanneer ongehuwde samenwoners ervoor kiezen de kosten van de huishouding en de daarbij horende draagplicht vast te leggen in een samenlevingscontract, is er sprake van een expliciet contract. Zoals in het begin van dit hoofdstuk is aangegeven, is een samenlevingsovereenkomst voornamelijk gebaseerd op zelfregulering. Partners kunnen er voor kiezen om de draagplicht van de huishoudkosten naar rato van inkomsten te verdelen, net zoals dit in artikel 1:84 BW voor gehuwde of geregistreerde partners is vastgesteld.

3.5.2.2. Impliciet contract (stilzwijgende overeenkomst)

Indien er geen expliciet contract is valt men terug op de in paragraaf 3.3 besproken stilzwijgende overeenkomst. Zoals vermeld is het lastig vast te stellen welke impliciete afspraken er - aan de hand van de feitelijke omstandigheden - tussen de partners zijn gemaakt. Zoals eerder vermeld is Schrama van oordeel dat men voornamelijk dient te kijken naar de manier waarop de ongehuwde samenwoners hun relatie in financieel opzicht hebben ingericht.75 Belangrijke aspecten waar men aan kan toetsen is de vraag of de ongehuwd samenwonende de inkomsten en uitgave gescheiden houden en of zij de wens hebben om

74 Schrama 2010, p.220. 75

Schrama 2010, p. 222.

17

(20)

financieel onafhankelijk van elkaar te zijn (en de financiën ook op die wijze vorm hebben gegeven). Indien deze vragen bevestigend worden beantwoord kan worden aangenomen dat de ongehuwd samenwonende de kosten van de huishouding op basis van het evenredigheidsbeginsel hebben willen dragen en zal er sprake zijn van analoge toepassing met het huwelijksvermogensrecht. 76

3.6. Lotsverbondenheid voor ex-samenlevers?

Zoals reeds in de inleiding van het eerste hoofdstuk is besproken berust de grondslag van de partneralimentatie op het idee dat indien aan het huwelijk een einde komt, de lotsverbondenheid tussen de partners die door het huwelijk is ontstaan door de echtscheiding niet zal worden verbroken. Deze lotsverbondenheid brengt met zich mee dat de partner die onvoldoende eigen inkomsten verwerft, een beroep kan doen op zijn of haar recht op partneralimentatie. In de voorgaande paragrafen heb ik besproken in welke gevallen er wellicht een rechtsgrond bestaat voor partneralimentatie. In de volgende paragraaf zal ik het begrip lotsverbondenheid toepassen op ex samenlevers en zal ik nader bespreken, of hieruit een recht op partneralimentatie kan worden afgeleid.

3.6.1 Lotsverbondenheid

Zojuist is aangegeven dat lotsverbondenheid een voorwaarde is voor het toekennen van een onderhoudsbijdrage aan de ex-partner.77 Ex-samenlevers kennen een dergelijke regeling niet. De vraag is of er bij samenlevers ook een dergelijke lotsverbondenheid ontstaat. Hieronder zal ik eerst de wetsgeschiedenis van de lotsverbondenheid bespreken. Vervolgens zal ik een tweetal auteurs aanhalen die van mening zijn dat er sprake is van lotsverbondenheid bij ex-samenlevers. Daartegenover zullen twee auteurs worden aangehaald die van mening zijn dat er geen aparte regeling ten aanzien van partneralimentatie dient te komen voor ex-samenlevers. Tot slot zal ik een onderzoeksrapport aanhalen waaruit geconcludeerd wordt dat ex-samenlevers een recht op partneralimentatie zouden moeten verwerven.

3.6.2 Wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de lotsverbondenheid

Blijkens de wetsgeschiedenis vormt de lotsverbondenheid die tussen gehuwde partners ontstaat de grondslag van de partneralimentatie. Het huwelijk schept daarmee een wederzijdse financiële verantwoordelijkheid.78 Deze lotsverbondenheid kan enkel door het voltrekken van de huwelijksceremonie ontstaan. De Hoge Raad heeft op 14 juni 2013 wederom geoordeeld dat er geen recht op partneralimentatie bestaat voor ex-samenlevers.79 De huidige jurisprudentie sluit hierbij aan op de wetsgeschiedenis.

3.6.3. Lotsverbondenheid ten aanzien van ex-samenlevers

Voor veel samenwoners zal gedurende de samenleving een gelijke vorm van lotsverbondenheid worden ervaren. Volgens Swennen ontstaat er door de samenleving een tijdelijke vorm van lotsverbondenheid met betrekking tot de lasten die als gevolg van de samenleving zijn ontstaan (o.a. woning, huishoudkosten e.d.).80 De manier waarop men

76 Idem.

77 C. Forder, supra noot 35, p. 14 -200.

78 Kamerstukken II 1985/86, 19 295 nr. 3, blz. 2 en Kamerstukken I 1993/94, 22 170, 109a, p. 1 en 2. 79

HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2925.

80 C. Forder en A. Verbeke 2005, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, p.60.

18

(21)

vormgeeft aan de lotsverbondenheid rechtvaardigt het niet-doorbreken van de lotsverbondenheid na het einde van de samenleving. De samenlevers zouden beide voldoende tijd moeten krijgen om hun weg naar zelfstandigheid te vinden, aldus Swennen.81

Ook David gaat uit van het feit dat samenlevers tijdens de samenleving een soortgelijke lotsverbondenheid opbouwen en dat deze lotsverbondenheid een grondslag vormt voor een recht op partneralimentatie.82 David is van mening dat ongehuwd samenwonende hun relatie zodanig vorm kunnen geven dat er sprake is van “een samenleving die zo innig” was dat er lotsverbondenheid is ontstaan. Deze lotsverbondenheid vormt de grondslag van de plicht tot een billijke vereffening van de economische nadelen die door de samenleving zijn ontstaan.83 Verbeke is van mening dat het aannemelijk is dat er altijd lotsverbondenheid ontstaat tussen partners, ongeacht de relatievorm.84

3.6.3.1. Geen recht op partneralimentatie voor ex-samenlevers.

Een belangrijk tegenwoord is afkomstig van mevrouw van Duivendijk-Brand.85 Zij is van mening dat de steeds verdergaande emancipatie van de vrouw en het bevorderen van de rol van de vrouw in het arbeidsleven niet aansluit bij een mogelijke wettelijke regeling voor partneralimentatie voor ex-samenlevers. Daarbij komt dat de vrije keuze voor een relatievorm niet valt te rijmen met het concept van partneralimentatie voor ex-samenlevers. Dat de keuze van een stel om ongehuwd samen te wonen niet altijd goed doordacht is, vormt naar de mening van Van Duivendijk-Brand geen grondslag voor ingrijpen in de contractsvrijheid. Een andere (tegen)mening is afkomstig van Quispel. Zij is van oordeel dat het huidige relatierecht toe is aan geringe veranderingen. Quispel stelt dat betere informatie en voorlichting voor ongehuwde samenwoners voldoende maatregelen zouden zijn om de onrechtvaardigheid tussen de samenlevingsvormen te verminderen. Zij stelt voor dat de media kan worden ingeschakeld om adequate voorlichting te geven. Ook zou er volgens Quispel een informatietaak liggen bij de advocatuur en de gemeente waarin de samenwoners zich inschrijven. Speciale regelingen ten aanzien van ongehuwd samenwonenden (een recht op partneralimentatie) acht Quispel dus niet nodig.86

3.6.4. Het WOCD-rapport

Ook in de politiek speelt de kwestie rondom partneralimentatie en ex-samenlevers een rol. Naar aanleiding van een verzoek van De Wit heeft de regering een onderzoek ingesteld met de vraag, of er vermogensrechtelijke gevolgen verbonden kunnen worden bij het beëindigen van de relatie van ongehuwd samenwonenden.87 De Minister van Justitie heeft naar aanleiding van deze motie (in samenhang met een motie van Van Anker op 11 september 2008) het Wetenschappelijk onderzoeks- en Documentatiecentrum gevraagd onderzoek te doen naar de gevolgen van de beëindigen van een ongehuwd samenleefrelatie.88 Dit rapport verscheen in maart 2011.

81

Idem, p.309.

82 Schrama 2004, De niet-huwelijkse samenleving in het Nederlandse en Duitse recht, p.492. 83 Idem.

84 C. Forder en A. Verbeke 2005, Gehuwd of niet: maakt het iets uit? , p.606. 85 FJR 2007/113. 86 Quispel 2005, p. 40-46. 87 Kamerstukken II 2007/08, 28 867, nr. 21. 88 Kamerstukken II 2007/08, 28 867, nr. 20. 19

(22)

Een belangrijke conclusie van het onderzoeksrapport is de bevinding dat het ongehuwd samenwonen vaak geen bewuste gemeenschappelijke keuze is. Het zijn voornamelijk mannen die geen behoefte blijken te hebben aan het huwelijk. Door de vaak sterkere financiële positie hebben mannen de bescherming die het huwelijk biedt niet nodig. Het rapport beschrijft tevens dat ongehuwd samenwonenden vaak pas een samenlevingscontract aangaan indien een notaris hen op deze mogelijkheid wijst. Denk hierbij aan de situatie waarbij een stel heeft besloten om samen een huis te kopen. Daarbij komt dat veel stellen geen onderhoudsverplichting opnemen in de samenlevingsovereenkomst. De reden die hiervoor in het rapport wordt gegeven is het feit, dat veel stellen niet willen nadenken over een mogelijke relatiebreuk.

Naar aanleiding van het onderzoek wordt er geconcludeerd dat er een wettelijke recht op partneralimentatie voor ongehuwd samenwonenden geïntroduceerd zou moeten worden. Het verbreken van de samenwoonrelatie kan financiële problemen met zich meebrengen voor de economisch zwakkere partij. Overheidsingrijpen zou daardoor gerechtvaardigd zijn.

(23)

Hoofdstuk 4 : Een kijkje over de grens 4.1. Inleiding

In de eerste twee hoofdstukken heb ik voornamelijk de juridische aspecten besproken van het gehuwd en ongehuwd samenwonen. Ook is ingegaan op het begrip ongehuwd samenwonenden en de rechten en plichten die daar bij horen. In het derde hoofdstuk is ingegaan op het begrip lotsverbondenheid

In dit hoofdstuk staat de rechtsvergelijking ten aanzien van de regelingeving omtrent partneralimentatie voor ex-samenlevers centraal. Ik zal Nederland vergelijken met Canada, Zweden, Aruba en Slovenië. Hierbij zal ik zowel de verschillen als de overeenkomsten nader beschrijven. Tot slot zal het Duitse alimentatierecht worden toegelicht. Duitsland heeft zich recentelijk gericht op het vernieuwen van het relatierecht en heeft zich daarbij specifiek bezig gehouden met de rechtvaardiging ten aanzien van het recht op partneralimentatie. Ons buurland zou wellicht een inspiratie kunnen zijn voor Nederland.

4.2. Wettelijke regeling naar Canadees recht

Canada is opgedeeld in verschillende provincies. Elke provincie heeft een eigen regering en parlement en daarmee dus ook eigen wettelijke regelingen. De meeste Canadese provincies kennen een wettelijk recht op partneralimentatie na ongehuwd samenwonen. Deze regels gelden zowel voor partners van gelijk geslacht als voor heteroseksuele partners (aldus vastgesteld door de Supreme Court)89. Deze uitspraak werkt door in alle provincies van Canada.

Opvallend is dat de grootste provincie van Canada (Québec) geen regeling kent voor partneralimentatie na ongehuwd samenwonen. Dit is opmerkelijk omdat deze provincie procentueel gezien de meeste samenwoners heeft.

Hieronder zal ik echter de provincies bespreken die wel een partneralimentatie-regeling ten aanzien van ongehuwd samenwonenden hebben opgenomen.

4.2.1. Manitoba

Manitoba kent een recht op partneralimentatie indien partners die niet met elkaar gehuwd zijn, ononderbroken gedurende een periode van vijf jaren hebben samengewoond. De verzoeker van een toekenning op levensonderhoud moet gedurende de relatie in belangrijke mate

89

M.v.H (1999) 2 SCR 3, SCJ 23.

21

(24)

afhankelijk zijn geweest van de andere partner. Het verzoek moet worden ingediend terwijl de partners nog samenwonen of binnen één jaar na beëindiging van de samenwoning.90

4.2.2. Nova Scotia

Ook de provincie Noca Scotia kent een recht op partneralimentatie na ongehuwd samenwonen. Er bestaat een alimentatieverplichting indien “een man en een vrouw, niet met

elkaar gehuwd zijnde, gedurende een jaar als man en vrouw samenwonen”.91

Verder worden er geen nadere voorwaarden gesteld voor de toekenning van een recht op partneralimentatie. Opmerkelijk is, dat er al na een periode van één jaar samenwonen een recht op partneralimentatie ontstaat.

4.2.3. Ontario

In Ontario is de onderhoudsverplichting die geldt voor ex-echtgenoten ook van toepassing op ongehuwd samenwonenden.92 Er zijn echter wel een aantal voorwaarden verbonden aan het samenwonen. De samenwoners moeten “gedurende een ononderbroken periode van niet

minder dan drie jaren samenwonen” of “in een relatie van enige bestendigheid samenwonen, indien zij de biologische of adoptieve ouders zijn van een kind”.93

Dit zijn duidelijke voorwaarden. Wat overblijft is de vraag hoe men invulling moet geven aan het begrip samenwonen. Volgens Section 1 (1) van de Ontario Family Law is samenwonen een met een huwelijk op één lijn te stellen relatie. De rechters in Ontario hebben op basis van deze twee punten “samenwonen” en “een met een huwelijk op één lijn te stellen relatie” -verschillende oordelen uitgesproken.94

Sommige rechters kijken specifiek naar de economische verhoudingen binnen een relatie. In de uitspraak Stoikiwicz vs. Filas95 was er volgens de rechter geen sprake van samenwoning in de zin van Section 29 waarin is vermeld, dat de onderhoudsverplichting ten aanzien van gehuwde ook geldt voor ongehuwd samenwonenden. De partners woonden in deze zaak samen maar er was geen sprake van een gezamenlijke slaapkamer. De man was eigenaar van de woning en de vrouw betaalde hem maandelijks huur. Van belang was ook, dat de vrouw haar eigen boodschappen kocht. De rechter was van oordeel dat beide partners economisch zelfstandig waren, waardoor er geen recht op levensonderhoud ontstaat op grond van Section 29.

Andere rechters zijn van mening dat deze zuivere economische benadering te restrictief was. In de zaak Armstrong vs. Thompson is de economische afhankelijkheidstheorie zoals die hierboven is omschreven niet toegepast. In deze zaak werkt de vrouw buitenshuis, heeft zij haar eigen rekening en geeft zij haar eigen geld uit. Volgens de rechter zijn dit geen redenen om er van uit te gaan dat deze partners niet samenleven op dezelfde wijze als gehuwden. Het

90 Family Maintenance Act R.S.M. 1987, c. F20, s. 4(1). 91

Family Maintenance Act, s.2(1). 92 Section 29 Ontario Family Law Act. 93 Section 14b Ontario Family Law Act. 94 Forder 2000, p. 16.

95 Stoikiewicz v Filas. (1978) 7 R.F.L. (sd) 366 (Ont. U.F. Ct).

22

(25)

enige verschil is, dat zij niet daadwerkelijk getrouwd zijn. In dit geval werd er wel een recht op partneralimentatie toegewezen.96

De rechters die niet slechts de economische afhankelijkheid als uitgangspunt nemen zijn van mening dat er onderzocht moet worden, of de relatie in functioneel opzicht vergelijkbaar is met die van een huwelijk.97 Sommige rechters maken in dat geval gebruik van een checklist waarin allerlei mogelijke functies van het huwelijk worden aangegeven. Op deze checklist staan onder andere functies op het gebied van onderdak, de seksuele en persoonlijke relatie van de partners, het sociale leven van de partners, het levensonderhoud, de eigendomssituatie en de eventuele aanwezigheid van kinderen.98

Als eenmaal door de rechter is vastgesteld dat de partners samenwonen in de zin van Section 29 van de Family Law Act wordt er aan de andere eisen niet meer zo zwaar getild. Bijvoorbeeld de eis van het minimaal 3 jaar ononderbroken samenwonen. In de zaak Freehan and Atwells was de vrouw gedurende de samenwoning een tijdje bij vrienden ingetrokken. Er ontstond een geschil over de duur van dit verblijf. Volgens de vrouw was zij slechts één week vertrokken uit de gezamenlijke woning, volgens de man was dit minstens drie weken. De rechter gaf hier aan, dat de duur van het vertrek niet van doorslaggevende aard was. Het gaat om de vraag, of de partners het apart wonen bestempelen als een tijdelijke of blijvende situatie. De voorwaarden om toch onder Section 29 te vallen is dus dat men destijds niet de intentie had om de relatie te beëindigen. 99

Indien uit de relatie van de partners kinderen zijn geboren wordt al snel aangenomen dat er sprake is van een relatie van enige bestendigheid. Partijen hoeven dan ook niet aan de drie jaar samenwoon-eis te voldoen. In de meeste gevallen acht de rechter de komt van een kind voldoende om een recht op partneralimentatie toe te wijzen.100

4.2.4. Beschouwing Canadese regelgeving

Uit het bovenstaande blijkt dat Canada verschillende regelingen kent ten aanzien van het toekennen van partneralimentatie voor ex-samenlevers. De meest gebruikte voorwaarde voor het toekennen van een recht op alimentatie is de duur van de samenwoning.

De hierboven besproken Canadese regelingen hebben verschillende samenwoon-eisen opgenomen in de wet. De periodes variëren van de duur van één jaar tot en met vijf jaar. Een samenwoon eis van één jaar is mijns inziens wel een erg korte periode. In de meeste gevallen is het samenwonen van één jaar een proef voor de relatie of voor een eventueel huwelijk. Om zo snel een recht op partneralimentatie toe te kennen lijkt mij geen billijke regeling. Naar mijn mening kan er na een dergelijke korte periode nog geen sprake zijn van een financieel afhankelijke partij. Die partner heeft namelijk één jaar daarvoor ook nog in zijn eigen levensonderhoud moeten voorzien. Hij of zij kan na deze korte samenwoonperiode weer instromen op de arbeidsmarkt, tenzij uit de relatie een kind is geboren. Hier is echter niets over opgenomen in de wet.

96 Armstrong v Thompson (1979) 23 O.R. (2d) 421 (S.Ct.). 97 Feehan and Attwells (1979) 23 O.R. (2d) 421 (S.C.T.).

98 Zie voor de checklist o.a. Molodowich v Pentinnen (1980) 17 R.F.L. (2d) (OntDistr. Ct) en Routley v Dimitrieff (1982) 36 O.R. (2d) 302 (Master).

99 Feehan and Attwells (1979) 23) O.R. (2d) 421 (S.C.T.). 100

Labbe v McCullough 1979 (1979) 23 O.R. (2d) 536.

23

(26)

4.3. Wettelijke regeling naar Zweeds recht

Sinds het jaar 1973 worden er in Zweden al rechten toegekend aan ongehuwd samenwonenden. Zweden is daarmee het eerste Europese land die het verschil tussen gehuwden en ongehuwden in de wet heeft geregeld. Deze rechten werden vastgelegd de Act on the Joint Dwelling of an Unmarried Couple van 1973. In de loop der jaren heeft Zweden zich ontwikkeld op het gebied van regelgeving omtrent ongehuwd samenwonenden. De opvolger van de wet uit 1973 werd geïntroduceerd in 1988, de zogenoemde Cohabitees (Joint Homes) Act.101 Uiteindelijk is in 2003 de Zweedse Cohabitees Act tot stand gekomen. Deze wet zal ik hieronder nader bespreken.

4.3.1. De Zweedse samenwoonwet

In Zweden wordt samenwonen ook wel ‘Sammenboende’ of ‘Sambo’ genoemd. Naar schatting wonen ongeveer samenwonende koppels in Zweden ongehuwd samen.102 Het ongehuwd samenwonen is tegenwoordig geregeld in de Zweedse Cohabitation Act van 2003.103 Deze wet heeft als doel het beschermen van de economische positie van de zwakkere partner wanneer de relatie wordt beëindigd.104 De samenwoonwet is enkel van toepassing indien één van de partners daar expliciet een beroep op doet.105 Daarnaast is van belang dat de wet geen rechten of plichten voor de partners heeft vastgelegd ten tijde van de relatie.106

De definitie van samenwonen is vastgelegd in Sectie 1 van de Cohabitation Act. Het dient te gaan om “twee personen die op permanente basis samenwonen als een stel en die een

gezamenlijke huishouding voeren”. Daarnaast mag geen van de partners met een ander

getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Van belang is dat de twee personen van gelijk of verschillend geslacht kunnen zijn.107

De eerste voorwaarde, het op permanente basis samenwonen, brengt met zich mee dat er sprake moet zijn van een zekere duurzaamheid van de relatie.108 De wet geeft echter geen nadere invulling aan het begrip duurzaamheid. Dit criterium is hiermee lastig objectief vast te stellen. Het feit dat de partners als stel dienen samen te wonen geeft aan, dat er sprake moet zijn van een affectieve (seksuele) relatie. Familieleden die samenwonen kunnen op deze wijze nimmer onder de samenwoonwet vallen. De voorwaarde dat er sprake moet zijn van een gezamenlijke huishouding brengt met zich mee dat beide partners verantwoordelijk zijn voor de kosten die de samenleving met zich mee brengt.109

Zoals eerder vermeld voorziet de wet enkel in bepalingen die een rol kunnen spelen bij het beëindigen van de relatie.110 Zo dienen de gezamenlijke woning en de gezamenlijke

101

In 1987 zijn The Cohabitants (Joint Homes) Act (Lag om sambaros gemensamma hem 1987:232) en The Homosexual Cohabitees Act (Lag om homosexuella sambor, 1987:813) opgesteld. Deze wetten zorgden ervoor dat de zwakkere partij bij scheiding beschermd werd. Hij of zij had het recht om de helft van de gezinswoning en de huishoudelijke goederen over te nemen.

102

Brattström 2009, p. 345.

103 Sambolag (Samenwoonwet), 2003:376. 104 Sörgjerd 2005, p. 336.

105 Artikel 8 Cohabitation Act. 106 Sörgjerd 2005, p. 337. 107 Idem. 108 Idem. 109 Idem. 110

Zie artikel 2 Cohabitation Act voor de vraag wanneer een relatie beëindigd is.

24

(27)

huishoudelijke goederen die ten tijde van de relatie zijn verkregen, herverdeeld te worden bij het einde van de relatie.111 Bij deze verdeling gaat men uit van de eigendomsverhouding zoals deze bij het beëindigen van de relatie aanwezig zijn. Op deze hoofdregel bestaan een aantal uitzonderingen. Goederen met een recreatief doel zijn uitgesloten van de verdeling.112 Ook goederen die in eigendom zijn verkregen door een gift van een derde of goederen die verkregen zijn door testamentaire vererving en die expliciet aan één van de partners is toebedeeld, worden niet tot de gezamenlijke goederen gerekend.113

Uit het bovenstaande blijkt dat de Zweedse samenwoonwet zich voornamelijk richt op de verdeling van goederen. Er is geen regeling ten aanzien van partneralimentatie voor ex-samenlevers opgenomen in de wet. Forder geeft als verklaring voor dit gebrek dat er in Zweden weinig zaken zijn waarin partneralimentatie wordt opgelegd door de rechter. Daarbij komt dat reeds is voorzien in een goede verdeling van de gezamenlijke goederen. Hierdoor zal de ex-partner weinig tot geen behoefte hebben aan een bijdragen in het levensonderhoud.114 Het opnemen van een recht op partneralimentatie in de wet wordt in Zweden niet nodig geacht.

4.4. Wettelijke regeling naar Arubaans recht

Ook in Aruba heeft het huwelijk een minder exclusief karakter gekregen. Men heeft de mogelijkheid om ongehuwd samen te wonen of een samenlevingscontract op te stellen.115 Op 15 januari 2001 is er een nieuw personen- en familierecht ingevoerd in de Nederlandse Antillen. De regelingen zijn opgenomen in boek 1 Burgerlijk Wetboek Nederlandse Antillen (BWNA). De nieuwe wetgeving is op 1 januari 2002 in werking getreden in Aruba (BWA).

4.4.1. Regelgeving Aruba

In het BWA is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt alimentatie op te leggen na beëindiging van de relatie van ongehuwd samenwonenden. Artikel 1:408b luidt als volgt:

‘Hebben twee personen langdurig samengeleefd, als waren zij gehuwd, en is aan deze samenleving anders dan door de dood een einde gekomen, dan kan de rechter, indien dat redelijk is, aan een van hen op diens verzoek ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Het bepaalde omtrent een uitkering tot levensonderhoud aan een gewezen echtgenoot is van overeenkomstige toepassing’.

Wanneer het ontstaan van een recht op levensonderhoud voor ex-samenlevers “redelijk” is zal door de rechtspraak nader moeten worden ingevuld. De rechter moet in zijn overwegingen rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Denk hierbij aan de leeftijd, de gezondheidstoestand en het arbeidsverleden van de samenlevers. Ook de rolverdeling die

111 Artikel 3 en 6 Cohabitation Act. 112

Artikel 7 Cohabitation Act. 113 Artikel 4 Cohabitation Act. 114 Forder 2000, p. 20.

115 M.J.C. Koens, ‘Nieuw relatie- en echtscheidingsrecht in Aruba en Nederland-overeenkomsten en verschillen’, FJR 2009-120.

25

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voorts zijn er ook nieuwe plannen om in een geleidelijk afbouw de hoogte waartegen aftrekposten zoals de partneralimentatie in mindering kunnen worden gebracht, te

In general, this study aimed at investigating the mainstream HIV/AIDS intervention strategies if they indeed minimise high risky sexual behaviour of the blind people in

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

We willen een serieuze gesprekspartner worden voor zuivelondernemingen om zo de problematiek onder de aandacht te brengen en oplossingen aan te dragen.. We willen meer waardering

This result suggests that attenuated GSH levels may contribute to atherosclerosis development in these participants [9], whereas the positive association we found between

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en