• No results found

Van criminele strafpleiter naar polemoloog: de rol van B.V.A. (Bert) Röling in internationale vredesvraagstukken tussen 1946 en 1967

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van criminele strafpleiter naar polemoloog: de rol van B.V.A. (Bert) Röling in internationale vredesvraagstukken tussen 1946 en 1967"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

~ Pagina 1 ~

Van criminele strafpleiter naar polemoloog:

de rol van B.V.A. (Bert) Ro ling in

internationale vredesvraagstukken

tussen 1946 en 1967

Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen

Student: Tim Huisintveld, BA Studentnummer: 11044713

E-mailadres: (Intentioneel weggelaten) Mobiel nummer: (Intentioneel weggelaten) Datum van inlevering: 12 juli 2019

Cursus: Masterscriptie Geschiedenis

Begeleider: dhr. dr. R. (Rimko) van der Maar Tweede lezer: dhr. dr. J.C. (Jeroen) van Zanten Woorden aantal: 19.945

Studiejaar: 2018/2019

(2)

~ Pagina 2 ~

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Hoofdstuk 1: De geschiedenis van het internationale recht – de context voor de verdere ontwikkeling van Röling ... 10

Het Internationaal recht voor de negentiende eeuw ... 10

De academische discussie over het Internationaal recht vanaf (het midden) van de negentiende eeuw ... 12

Opvatting 1: ‘Internationaal recht als een geïsoleerde Westerse ontwikkeling’ ... 13

Opvatting 2: ‘Imperialisme als de belangrijkste factor voor de ontwikkeling van het internationaal recht’ ... 15

De ontwikkeling van het internationaal recht buiten de Westerse wereld – de casestudy van het negentiende eeuwse Japan ... 17

Slot: Röling en het internationaal recht ... 19

Hoofdstuk 2: Het Tokyo Tribunaal (1946 - 1949) - Rölings ontwikkeling van nationale strafpleiter, tot internationale strafpleiter ... 21

De vroege levensloop van Röling ... 21

De vorming van Röling als een jurist ... 22

De prelude van Tokyo ... 24

Het militaire tribunaal van Tokyo... 25

Het eindspel in Tokyo ... 27

Slot: de erfenis van Tokyo ... 29

Hoofdstuk 3: De Verenigde Naties (1949 – 1960) – de sixth committee, definitie van agressiviteit en het biggende kernwapendebat ... 30

De sixth committee ... 30

De kwestie over de definiëring van agressiviteit ... 35

Slot: het einde van Rölings tijd bij de VN en de groeiende kwestie van kernwapens ... 38

Hoofdstuk 4: Het polemologisch instituut (1960 – 1967) – de Invloed en erfenis van Rölings vredesstudies in de jaren 60 ... 40

De definitie van de studie van polemologie... 40

De oprichting van het polemologisch instituut in Groningen ... 42

De invloed van het polemologisch instituut op het Nederlandse kernwapendebat ... 44

Rölings bijdrage aan de vredesstudies rond de jaren 60 ... 46

Slot: Rölings vredesstudies in perspectief ... 49

Conclusie ... 50

(3)

~ Pagina 3 ~

Abstract

Deze scriptie gaat over de rol van de jurist B.V.A. (Bert) Röling (1906 – 1985) in internationale vredesvraagstukken, met betrekking tot internationaal strafrecht en veiligheid, tussen 1946 - 1967. Er zal worden gekeken naar zijn rol als rechter bij het militaire tribunaal van Tokyo, zijn rol als

Nederlandse vertegenwoordiger binnen de Verenigde Naties en uiteindelijk zijn rol als polemoloog in de jaren 60. Hieruit zal onder andere gaan blijken dat er bij Röling voortdurend sprake is van een tegendraadse houding tegenover het gevestigde gezag. In elke rol was hij bereid om onafhankelijke beslissingen te nemen voor wat hij beschouwde als de meest objectieve keuze, ook als dat de minder populaire keuze was. Daarnaast wordt in deze scriptie aandacht besteed aan de ontwikkeling en geschiedenis van het internationaal recht, dat dient als context voor de ontwikkeling van Röling in de onderzoeksperiode. Er is duidelijk een ontwikkeling zichtbaar zijn van Rölings idealen en

interessegebied in de juridische discipline. Uiteindelijk wordt betoogd dat Rölings rol binnen

vredesvraagstukken gedefinieerd kan worden als tegendraads, maar vaak compromisloos als het ging over de inbreng van anderen. Daarnaast had Röling een scherpe en nuchtere handelswijze, maar was tevens te omschrijven als pessimistisch en idealistisch. Röling was hierdoor een belangrijke en invloedrijke autoriteit binnen zijn vakgebied, maar heeft door zijn tegendraadse houding een vergankelijke erfenis.

(4)

~ Pagina 4 ~

Inleiding

“Vrede en gerechtigheid zijn beide relatieve waarden. In vragen van oorlog en vrede kunnen de antwoorden verschillend zijn naar tijd en plaats. Vandaar de naam ‘Polemologie’, ter

onderscheiding.”1 Aldus de juridische hoogleraar en polemoloog B.V.A (Bert) Röling (1906 – 1985) die met dit citaat de kern omschreef van zijn intellectuele gedachtegoed. Hij was er van overtuigd dat langdurige vrede en gerechtigheid doelstellingen waren die afhingen van waardes van een bepaalde plaats en tijd. Deze waardes hingen volgens hem feitelijk samen met de menselijke wil om aan deze vrede vast te blijven houden. Vrede hing zo, volgens Röling, af van de mensheid zelf: willen die dit koesteren of niet? Als in een bepaalde tijd of plaats deze menselijke wil ontbrak was het uitbreken van oorlog imminent. Röling heeft op internationaal niveau een prominente rol gespeeld in dergelijke ideeën en vraagstukken over vrede en oorlog, wat hem in zekere zin gevormd heeft. Deze scriptie zal daarom gaan over de rol van Röling in internationale vredesvraagstukken.

De rol van Röling bij het militaire tribunaal van Tokyo tussen 1946 en 1948 (officieel:

International Military Tribunal for the Far East of IMTFE) is het meest behandelde onderwerp binnen

de historiografie over Röling. Röling, die de Nederlandse rechter was bij het Tokyo Tribunaal, is namelijk internationaal bekend geworden vanwege zijn afkeer van het meerderheidsoordeel van dit tribunaal. Deze afkeuring van Röling was grotendeels gebaseerd op het fenomeen van de victors

justice, dit houdt in dat de Japanse oorlogsmisdadigers werden berecht op grond van feiten die pas

na de Tweede Wereldoorlog strafbaar waren.2 Deze oorlogsmisdadigers moesten volgens Röling juist bestraft worden met het toen geldende internationale recht. Daarnaast was Röling kritisch over de rol van Verenigde Staten en het gebruik van de atoombom. Het gebruik van dit wapen had ook vele onschuldige levens gekost, maar geen Amerikaan is hier ooit voor bestraft. Ondanks deze invloedrijke rol werd Röling pas in 1971 voor het eerst genoemd in een secundaire publicatie. Deze publicatie was een boek, geschreven door de jurist Richard H. Minear.3 Minear schreef in dit boek over het eerder genoemde fenomeen van de victors justice (Nederlands: overwinningsrechtspraak). Röling zou echter geen hoofdrol spelen in het werk. Het was dan ook niet de intentie van Minear om een boek te schrijven over Röling, maar eerder over het tribunaal in het algemeen met kritieken hierop. Röling was simpelweg een goed voorbeeld hierover. Veel andere werken over het tribunaal zouden dezelfde insteek hebben en juist meer aandacht hebben voor de rol van Radhabinod Pal. Dit was de

1

B.V.A. Röling, Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede (Assen, 1973) zie bladzijde XI – XII.

2 Opinion of Mr. Justice Röling – Member for the Netherlands, 12 november 1948, Nationaal Archief (NA),

2.05.116: Ministerie van Buitenlandse Zaken (Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Japan (Tokio), inv. nr. 516.

3 Richard H. Minear, Victors’Justice: The Tokyo War Crimes Trail (New Jersey, 1971). Minear noemt Röling

(5)

~ Pagina 5 ~

rechter die destijds Brits-India vertegenwoordigde en beroemd is geworden door zijn grote afkeer van het tribunaal, eigenlijk nog meer dan Röling.

Pas in 1993 werd er een boek gepubliceerd waarin Röling daadwerkelijk een hoofdrol speelde. Dit werk was afkomstig van Antonio Cassese en was zeer invloedrijk, hetgeen heeft

bijgedragen aan de internationale bekendheid van Röling.4 Het grootste deel van dit werk bestond uit een interview dat Cassese met Röling had gehad in 1972. Het boek kan daarom tevens worden gezien als een gepubliceerde bron, doordat Röling belangrijke inside-informatie deelt over zijn perspectief bij het tribunaal en zijn verdere rol als Nederlandse vertegenwoordiger bij de VN en als polemoloog. Het was vervolgens Robert Cryer die in 2011 het werk van Cassese ging toepassen in een uitgebreid artikel over de rol van Röling in het militaire tribunaal in Tokyo. Cryers’ belangrijkste conclusie is dat Röling een pragmaticus was en daardoor koos voor een duidelijke middenweg tussen de rechters die kozen voor een harde veroordeling en rechter Pal die vrijspraak wensten voor de Japanse oorlogsmisdadigers. 5 Persoonlijke kritiek op zijn artikel is dat hij in sommige aspecten te veel gebruikt maakt van Cassese en mist belangrijke literatuur over Röling zelf. Lisette Schouten is een andere autoriteit op het gebied van Röling. Zo schreef zij een artikel over de rest van de Nederlandse delegatie die aanwezig was tijdens het Tokyo Tribunaal en hoe ze omgingen met Röling.6 Anders dan Cryer kijkt ze verder dan alleen Cassese, waardoor het een belangrijke sleutelpublicatie is over Röling. Ten slotte moet het werk van Hugo Röling, één van de zonen van Röling, genoemd worden.7 Het is wellicht minder academisch dan de andere werken over Röling, maar geeft toch een uniek inzicht in het karakter van Röling. Daarnaast is het werk van Hugo het enige wat concreet ingaat over Rölings tijd vóór het tribunaal. Een belangrijk element dat echter ontbreekt in deze secundaire literatuur over het tribunaal is een antwoord op de vraag waarom überhaupt Röling de Nederlandse afgevaardigde werd. In het werk van Cryer en Hugo wordt opgenoemd dat het kwam omdat Röling destijds hoogleraar Indische recht was, maar nergens staat vermeld hoe hij überhaupt deze positie had gekregen. Daarnaast had Röling in deze tijd geen concrete ervaring op dit vakgebied, waardoor zijn aanstelling een vreemd gegeven is. In de bestaande literatuur wordt dit slechts beschreven als toeval.

Over Röling na het militaire tribunaal van Tokyo komt is minder geschreven. Het eerste voorbeeld van literatuur over deze tijdsperiode was de in 1977 uitgekomen bundel ‘Declarations on

4 B.V.A Röling & Antonio Cassese, The Tokyo Trial and Beyond (Londen, 1993). 5

Robert Cryer, ‘Justice Röling (The Netherlands)’ hoofdstuk 9 uit Timothy L. H. Mccormack, Gerry J. Simpson & Toshiyuki Tanaka, Beyond victor's justice?: the Tokyo War Crimes Trial revisited (Boston & Leiden, 2011) 109 – 126.

6

Lissette Schouten, 'In the Footsteps of Grotius: The Netherlands and Its Representation at the International Military Tribunal for the Far East, 1945-1948' hoofdstuk 11 in: Kerstin von Lingen, Transcultural Justice at the Tokyo Tribunal - The Allied Struggle for Justice, 1946 – 1948 (Leiden & Bosten, 2018) 242 - 261.

7

(6)

~ Pagina 6 ~

Principles: A Quest for Universal Peace.’ Hierin wordt een overzicht gegeven van de geschiedenis van het internationaal recht in verband met vrede en oorlog.8 Röling wordt hierin beschreven als een belangrijke grondlegger van de studie over vrede en oorlog. Andere literatuur over deze periode is daarentegen recenter gepubliceerd. In 2010 zijn bijvoorbeeld drie interessante artikelen

gepubliceerd in The Journal of International Criminal Justice die gingen over de erfenis van Röling als een internationale jurist. Zo ver mijn kennis gaat over Röling was er geen bijzondere reden waarom deze werken allemaal in 2010 waren gepubliceerd. Het artikel van Harmen van der Wilt leest als een ‘tribute’ over de erfenis van Röling.9 Zo was volgens hem het optreden van Röling bij het militaire tribunaal revolutionair op het gebied van internationaal strafrecht. Ook heeft Röling veel

onderwerpen aangekaart die nu nog steeds belangrijke discussies zijn binnen het internationaal strafrecht. Constantijn Kelk focust op de transformatie van Röling als een normale Nederlandse strafpleiter naar een meer idealistische internationale jurist.10 Kelk argumenteert hier dat Röling na 1949 steeds idealistischer werd en constant aan het hameren was op een aanpassing van het internationaal strafrecht vanwege de veranderende situatie van de Koude Oorlog. Nico Schrijver beargumenteert ten slotte dat het succes van Röling vooral samenhing met zijn interesses die hem verder lieten kijken dan alleen de wetten van het strafboek.11 Zo had Röling veel belangstelling voor disciplines zoals geschiedenis en sociologie. Hierdoor kon hij het grotere plaatje zien, wat deels zijn idealistische standpunten betreft. De eerder genoemde Lisette Schouten gaat in een publicatie uit 2014 meer specifiek in op de rol van Röling in de Verenigde Naties.12 Schouten betoogt in haar stuk dat Röling met bepaalde zaken zijn tijd vooruit was. Zo betoogde Röling tijdens zijn tijd in de V.N. voor concepten als ‘algemene wereldrechtspraak’ en standaardisatie tussen nationale en

internationale wetgeving. Hierdoor zou het concept van ‘agressie’ een standaarddefinitie kunnen krijgen. Over zijn rol bij de oprichting en werk aan het polemologisch instituut, waarbij zijn participatie in het Nederlandse kernwapendebat deel van is, bestaat echter nog geen concrete literatuur. Daarom is het waardevol om tijdens het onderzoek hier bij stil te staan.

Met het oog op de bovenstaande beschreven historiografie, is uiteindelijk de volgende hoofdvraag voor het onderzoek relevant: Wat is de rol geweest van B.V.A. (Bert) Röling in het

8 R.J. Akkerman, R.J. Krieken & C.O. Pannenborg, Declarations of Principles: A Quest For Universal Peace

(Amsterdam & Leiden, 1977). Zie vooral pagina XVII – LXVIII.

9

Harmen van der Wilt, ‘A Valiant Champion of Equity and Humaneness: The Legacy of Bert Röling for International Criminal Law’, Journal of International Criminal Justice (2010) 1127 – 1140

10

Constantijn Kelk, ‘Bert Roling as a Criminal Law Scholar’, Journal of International Criminal Justice (2010) 1093 – 1108.

11 Nico Schrijver, ‘B.V.A. Roling - A Pioneer in the Pursuit of Justice and Peace in an Expanded World’, Journal of

International Criminal Justice (2010) 1071 – 1091.

12

Lisette Schouten, ‘From Tokyo to the United Nations: B.V.A. Röling, International Criminal Jurisdiction and the Debate on Establishing an International Criminal Court, 1949 – 1957’ in: Morten Bergsmo, Cheach Wui Ling en Yi Ping, Historical Origins of the International Criminal Law, vol. 2 (Brussel, 2014) 170 - 210.

(7)

~ Pagina 7 ~

internationale debat over vredesvraagstukken, met betrekking tot internationaal strafrecht en veiligheid, in de periode tussen 1946 - 1967? Hierbij wordt specifiek de nadruk gelegd op

internationaal strafrecht en veiligheid omdat Röling zich voornamelijk bezig hield met deze twee thema’s. De tijdsperiode in de scriptie zal grofweg worden opgedeeld in drie periodes: de eerste periode van 1946 tot 1949, de tweede periode van 1949 tot 1960 en de derde periode van 1960 tot grofweg 1967. De eerste periode zal grotendeels in het teken staan van het militaire tribunaal van Tokyo. Door de grote beschikbaarheid aan literatuur over het Tokyo Tribunaal zal dit thema voornamelijk worden gebruikt als een opstap naar de twee andere thema’s. Ook zal er enige aandacht worden besteed aan Rölings ontwikkeling vóórafgaand aan het tribunaal, omdat hier nog weinig literatuur over geschreven is. Vervolgens zal de tweede periode in het teken staan van Röling als een internationale juridische autoriteit bij de Verenigde Naties. Hier zijn slechts een aantal werken over geschreven, waardoor een aanvulling hierop met behulp van archiefstukken relevant is. De derde periode zal in het kader staan van Rölings rol bij het polemologisch instituut en zijn rol in het Nederlandse kernwapen debat in de jaren 60. Zoals eerder is aangegeven is hier buiten een aantal overzichtswerken nog nauwelijks over geschreven, waardoor deze periode de grootste

wetenschappelijke meerwaarde heeft. Naast deze periodes zal aandacht zijn voor de geschiedenis en ontwikkeling van het internationale recht, dat namelijk een overkoepelde context zal zijn voor de rest

van de scriptie.

Het primaire bronnen materiaal kan grofweg worden ingedeeld in drie categorieën. De eerste categorie zijn archiefstukken, voornamelijk afkomstig uit het Nationaal Archief. Een flink deel van het archiefmateriaal gaat over het militaire tribunaal van Tokyo.13 Andere archiefstukken gaan in over Rölings tijd bij de Verenigde Naties.14 Deze archiefstukken zullen uiteindelijk de basis gaan vormen voor de bespreking van de eerste en tweede periodes. Tevens is er in deze categorie een aantal publicaties van het polemologisch instituut, die tegenwoordig worden bewaard in de bibliotheek van het Vredespaleis.15 Deze zullen worden besproken in de derde periode.

De tweede categorie is het meest divers: dit zijn namelijk allemaal werken van Röling zelf. Het varieert tussen boeken, artikelen, voordachten en interviews. Hierbij zullen een aantal relevante voorbeelden worden genoemd. In 1950 zou Röling, bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, een rede uitspreken genaamd 'Strafbaarheid van de Agressieve

13

Zie bijvoorbeeld: Opinion of Mr. Justice Röling – Member for the Netherlands, 12 november 1948, Nationaal Archief (NA).

14 Zie bijvoorbeeld: Speech by professor B.V.A. Röling (Netherlands) before the Sixth Committee, 1949 – 1950,

Nationaal Archief (NA), 2.21.273: Collectie 544 - B.V.A Röling, inv. nr. 60.

15 Zie bijvoorbeeld: B.V.A. Röling o.a, ‘nieuwe literatuur over oorlog en vrede’, Polemologisch instituut van de

(8)

~ Pagina 8 ~

Oorlog.'16 Röling sprak hier over de definitie van agressiviteit, een onderwerp dat voor Röling zeer belangrijk was. Tevens legde Röling hier de nadruk op de studie van Polemologie, waardoor de rede als een belangrijk moment kan worden gezien in het gedachtegoed van Röling. In de jaren 60 publiceerde Röling twee invloedrijke boeken over polemologie, wat samenhing met de oprichting van het polemologisch instituut in 1962.17 In 1973 publiceert Röling een invloed handboek over de studie van Polemologie.18 De hoofdgedachte die Röling in het boek betoogt is dat langdurige vrede

alleen mogelijk is als dit door de mensheid actief in stand wordt gehouden. Uiteindelijk in 1982, drie jaar voor zijn dood, publiceerde hij nog een laatste essay over het probleem van het oorlogsrecht.19 Hierin spreekt hij als een ervaren autoriteit over de polemologie en hoe dit inhaakt op de kwestie van atoomwapens in de context van de vroege jaren 80.

Ten slotte bestaat de derde categorie uit een aantal krantenberichten, die meestal afkomstig zijn uit het online krantenarchief Delpher. Als de bronnen uit de eerste en tweede categorieën tekort schieten, kunnen krantenberichten dienen als belangrijke alternatieve bronnen. Daarnaast laten krantenberichten zien welke rol Röling in het publieke debat heeft gespeeld. Tijdens het publieke debat over kernwapens in de jaren 60, kwam Röling frequent voor in verschillende

krantenberichten.20 Uit andere krantenberichten blijkt dat Röling ook een actieve rol speelde in het Vietnamdebat en vaak het debat aanging met voorstanders van de oorlog.21

Anti-Vietnamoorlogsactivisten gebruikte zelfs citaten en teksten uit zijn werken, simpelweg omdat hij een betrouwbare autoriteit op dit gebied was.22

Aangezien deze scriptie in de eerste plaats een historisch onderzoek is zal de

onderzoeksmethodiek grotendeels gebaseerd worden op een standaard bronnenonderzoek en bronnenkritiek. Vooral als er wordt gereflecteerd op de bovenstaande alinea’s is het evident dat het onderzoek het best uitvoerbaar is als deze methode op de voorgrond staat. Door dit onderzoek al vast te ketenen aan een bepaalde theorie kan er een risico ontstaan dat er minder objectief wordt gehandeld, vooral omdat dan de neiging kan ontstaan om aan de theorie vast te houden. Daarnaast is een meer klassiek bronnenonderzoek iets wat voor mij haalbaarder is dan de toepassing van

16

B.V.A. Röling, 'Strafbaarheid van de Agressieve Oorlog', Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen op 25 maart 1950

17 B.V.A. Röling & Radhabinod Pal (editor), International Law in an Expanded World (Amsterdam, 1960)./ B.V.A.

Röling, Over oorlog en vrede – problemen van het atoomtijdperk, (Amsterdam/Delft, eerste druk 1963).

18

Röling, Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede.

19 B.V.A., Röling, ‘Het oorlogsprobleem en het recht’, Wetenschap en vrede – Cahier 24 (1982) 27 – 40. 20

Zie bijvoorbeeld: A.O, ‘ Over het voorkomen van oorlog’, 16 februari 1963, Het Parool./A.O.,

‘Wetenschappelijke aanpak van oorlogsprobleem onmisbaar’, 3 oktober 1964, Het Algemeen Dagblad./ A.O., ‘Atoomclub al groot genoeg’, 7 december 1967, De Tijd: Dagblad van Nederland./ A.O., ‘Vrede is een vak’, 23 december 1964, Het Algemeen Dagblad.

21

A.O., ‘Prof. Röling zweeg niet 'Machteloos' tegenover De grote oorlogsdenker’, 27 maart 1968, Dagblad van het Noorden./A.O., ‘Volkenrecht en Vietnam’, 23 november 1968, De Volkskrant.

22

(9)

~ Pagina 9 ~

theorieën uit de sociale wetenschap. Wel is er veel aandacht voor het internationale recht. Zonder enig begrip en kennis van dit recht is het namelijk moeilijk om alle argumenten en standpunten van Röling te kunnen begrijpen, het vormt zo een noodzakelijke context voor de scriptie. Hierbij zullen dus enige theorieën uit de sociale wetenschap aan bod komen. De uiteindelijke rechtvaardiging voor het onderzoek, naast de nieuwe inzichten en perspectieven vanwege de onvolledige secundaire literatuur, berust op een nieuwsgierigheid naar de hedendaagse relevantie van het gedachtegoed van Röling. Zo kan er bijvoorbeeld worden afgevraagd of een hernieuwde kijk op de vergeten vredesstudies van Röling relevant zijn voor hedendaagse internationale spanningen.23 Nederland speelt namelijk een belangrijke rol als het gaat om internationale samenwerking en internationaal recht. Het Internationaal Strafhof en het Vredespaleis zijn hier belangrijke voorbeelden van. Wat Nederland echter mist is een persoonlijkheid zoals Röling dat ooit was, om deze internationale belangen te personifiëren. In een tijd waarin de Twitterberichten van Donald Trump bij wijze van spreken het nieuws bepalen, is een herkenbaar tegengeluid nodig. Een persoon zoals Röling, die op internationaal terrein scherp en tegendraads dit tegengeluid kan verdedigen, kan hierbij een zeer relevante rol spelen.

23 Hiermee bedoel ik bijvoorbeeld de kwesties van Iran en Noord-Korea. Met beide gevallen is er sprake van

(10)

~ Pagina 10 ~

Hoofdstuk 1: De geschiedenis van het internationale recht – de context voor

de verdere ontwikkeling van Röling

De geschiedenis en ontwikkeling van het internationale strafrecht is cruciaal voor het begrijpen van het gedachtegoed van Röling. Het is daarom de bedoeling om in dit hoofdstuk de ontwikkeling en geschiedenis hiervan te introduceren en te laten zien hoe deze uiteindelijk voor Röling van belang waren bij zijn optreden in internationale vredesvraagstukken. Tegelijkertijd is het van belang om deze geschiedenis te zien in het perspectief van de ontwikkeling van Röling. Daarom zal er in het betoog regelmatig rekening worden gehouden met de zienswijze van Röling en welke elementen in de geschiedenis van het internationaal recht relevant waren voor zijn ontwikkeling. Dit hoofdstuk dient tevens als context voor Rölings rol in internationale vredesvraagstukken die wordt beschreven in de hoofdtukken daarna.

Het Internationaal recht voor de negentiende eeuw

De geschiedenis van het internationaal recht is volgens de jurist Stephen C. Neff matig beschreven binnen de geschiedwetenschap.24 Hierdoor zijn er nog veel vragen onbeantwoord over dit historische discourse. Neem bijvoorbeeld het ontstaan van het internationaal recht. Het is duidelijk dat er in zowel de Oudheid als de Middeleeuwen bepaalde vormen ontstonden. De oude Griekse historicus Herodotus beschreef hiervan een voorbeeld.25 In één van zijn werken zou Herodotus namelijk de handelsgebruiken van Carthago beschrijven die een enigszins juridische basis hebben. Als Carthago handel dreef met andere stadsstaten werd gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘stille

handelsstrategie.’ Dit was een strategie waar diplomatie werd toegepast en geweld tot een minimum werd gereduceerd.26 Volgens Neff is vooral het element van diplomatie tussen verschillende

machtscentra een interessante element in dit voorbeeld. Aangezien zonder diplomatie internationaal recht niet goed kan functioneren.27 In de middeleeuwen was de zogenaamde Natural Law een rechtssysteem dat in zekere zin bestaande grenzen oversteeg, aangezien het gold als het algemeen recht van alle christenen in verschillende koninkrijken. Net als het internationale recht gold dit recht dus in principe voor iedereen. Toch waren er nog meer rechtssystemen zoals die van de Italiaanse stadstaten, die voor dergelijke stedelingen belangrijker waren dan de Natural Law.28 Hierdoor had Neff tevens zijn twijfels over de vergelijking tussen dit middeleeuwse en het moderne recht. Het is wellicht eerder de vraag of de oudheid en middeleeuwen daadwerkelijk ‘voorlopers’ te noemen zijn, aangezien het begrip van de natiestaat cruciaal is voor het internationaal recht. Hoewel het

24

Stephen C. Neff, ‘A Short History of International Law’ hoofdstuk 1 uit Malcolm D. Evans, International Law (Oxford, 2006) 3 – 31.

25

Neff, ‘A Short History of International Law’, 4 – 5.

26

Ibidem, 4.

27 Ibidem, 4 en 5. 28

(11)

~ Pagina 11 ~

internationaal recht dus belangrijke ‘voorlopers’ heeft gehad in de oudheid en de middeleeuwen, vonden de belangrijkste ontwikkelingen van dit recht plaats gedurende de vroegmoderne en vooral in de moderne tijd.

In de zeventiende en achttiende eeuw werd het eerder beschreven Natural Law langzaam geseculariseerd. Voornamelijk door de Verlichting zou dit recht zijn christelijke connotatie verliezen. Wat er in de praktijk veranderde was dat staten dit recht officieel begonnen te erkennen.29 Hierdoor

werden de individuele rechtssystemen van steden ondermijnd. Dit werd versterkt door het ontstaan van sterk georganiseerde overheden in West-Europa, waarbij onderlinge diplomatieke verhoudingen een steeds belangrijkere rol begonnen te spelen. Het ontstaan van een rechtssysteem tussen deze verschillende staten was op deze manier voor de hand liggend. Pas met de Vrede van Westfalen (1648) kon er daadwerkelijk worden gesproken van een eerste concrete vorm van internationaal recht zoals wij dat in onze tijd kennen. Dit moest, zoals Neff benadrukt, niet worden overdreven, vooral omdat het verdrag nog veel middeleeuwse elementen had. De belangrijkste voortuitgang was dat er langzaam aan een besef kwam van het concept van balance of power tussen deze staten: voor het behoud van hun eigen belangen was het nodig om op internationaal terrein wetten en regulaties vast te stellen.30 Wellicht nog belangrijker was dat dit concept uiteindelijk zou worden beschreven in wetten die werden opgenomen in de nationale wetgeving van verschillende staten en zo effectief werden op het internationale toneel.31 In het begin van de negentiende eeuw werd het concept van

Balance of Power verder uitgediept na het congres van Wenen in 1815. In principe was dit een

militair verdrag tussen de toenmalige grootmachten van Europa (Pruisen, Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland en Oostenrijk), om de vrede op het continent te bewaren. In deze tijd van het ‘Concert van Europa’ werd er voor het eerst op een serieuze wijze een legale basis gelegd voor het internationaal recht. Zo werd het omschreven als de ‘publieke wetten van Europa.’ Zoals Neff het beschrijft was dit vooral gebaseerd op het gezamenlijke respect voor vertrouwen in de soevereiniteit van verschillende grootmachten.32 In theorie zou dit systeem de stabiliteit moeten bewaren tussen staten en moest er geïntervenieerd worden als er gevaar dreigde voor de stabiliteit van het systeem. Tijdens oorlogen werd er zelfs gelimiteerde humanitaire hulp aangeboden.33 Hoewel door vele, zoals de Amerikaanse politicus Henry Kissinger, dit systeem werd gezien als een belangrijke stap in de strategische en diplomatieke geschiedenis, zijn er vele zoals Neff en Adam Zamoyski die van mening zijn dat het

29 Ibidem, 10 – 11. 30 Ibidem, 12. 31 Ibidem, 11 – 12. 32 Ibidem, 13. 33 Ibidem.

(12)

~ Pagina 12 ~

systeem juist op vele aspecten gefaald heeft waar het de internationale veiligheid betreft.34 Toch geeft Neff eerder toe dat het een belangrijke stap is voor de ontwikkeling van het internationaal recht en transnationale organisaties zoals de Verenigde Naties.35

De academische discussie over het Internationaal recht vanaf (het midden) van de negentiende eeuw

Het belangrijkste knelpunt in de discussie over het internationaal recht van voor de negentiende eeuw, zoals is gebleken uit de bovenstaande alinea, was vooral de vraag of er überhaupt gesproken kon worden van 'internationaal recht' in deze periode. In de discussie over de periode rond het midden van de negentiende eeuw gaat het knelpunt echter eerder over de vraag hoe de

ontwikkeling van het internationale recht toen geïnterpreteerd moest worden. Beginnend met het eerder besproken Congres van Wenen zou namelijk de connotatie van het internationaal recht drastisch veranderen. Deze verandering van het internationaal recht is de kern van het academische debat hierover, waar het vooral om de vraag gaat hoe deze verandering geïnterpreteerd moet worden. Binnen dit debat zijn er grofweg twee stromingen: ten eerste zijn er degene die de verandering van het internationaal recht vooral zien als simpelweg een juridische en diplomatieke ontwikkeling, dat zich slechts afspeelde in de Westerse wereld. De tweede groep ziet de verandering van het internationaal recht niet als slechts een ontwikkeling in de Westerse wereld, maar betogen juist dat het internationaal recht een rechtvaardiging was van het toen opkomende moderne imperialisme.36 Beide perspectieven van deze verandering moeten in acht worden genomen, vooral met het oog op het afwijkende vonnis van Röling tijdens het militaire tribunaal van Tokyo. In zijn vonnis hamert Röling er namelijk op dat de Japanse oorlogsmisdadigers veroordeeld moesten

worden op basis van het toen geldende internationale recht, omdat het anders simpelweg neerkwam op een situatie van victor's justice. De ironie was namelijk dat Japan, met belangrijke uitzonderingen, altijd is gebleven binnen de kaders van het internationale recht. Om dit nader te verklaren is het essentieel om rekening te houden met de eerder genoemde perspectieven over de interpretatie van het internationaal recht Als er bijvoorbeeld gekeken wordt naar het perspectief van de tweede groep (over kolonialisme en imperialisme), waar in een latere alinea een specifiekere analyse over zal worden gemaakt, wordt het duidelijk dat internationaal recht ook grotendeels bestond om koloniale praktijken van Europese mogendheden te rechtvaardigen. In de negentiende eeuw was er echter nooit rekening mee gehouden dat Japan in de twintigste eeuw op hetzelfde niveau zou zitten als een

34

Adam Zamoyski, Rites of Peace: The Fall of Napoleon and the Congress of Vienna (Londen, 2007). Hier is het perspectief van Zamoski zeer relevant. Volgens hem was de ‘vrede’ die het congres van Wenen heeft gebracht zeer te relativeren. Al was de manier hoe op internationale wijze onderhandeld werd wel zekere een

revolutionaire gebeurtenis te noemen.

35

Neff, ‘A Short History of International Law’, 13.

36 Graag wil ik benadrukken dat sommige auteurs ook beide perspectieven combineren. Mark Mazower is hier

(13)

~ Pagina 13 ~

invloedrijke Europese mogendheid. Hierdoor waren de Japanse militaire ingrepen en koloniale oorlogen net zo ‘gerechtvaardigd’ als die van de Europeanen ooit waren geweest. Het standpunt van Röling wordt zo duidelijker: kunnen de Japanners worden gestraft voor iets dat niet perse illegaal was om te doen? In de komende alinea’s zullen op basis hiervan verdere analyses worden gemaakt over de discussie van het internationaal recht en welke gevolgen deze disscussie uiteindelijk hebben gehad op het juridische en morele denkproces van Röling.

Opvatting 1: ‘Internationaal recht als een geïsoleerde Westerse ontwikkeling’ Binnen genoemde discussie over het internationaal recht behoort Neff duidelijk tot de eerste groep. In zijn verdere analyse over de ontwikkeling van het internationaal recht blijken namelijk aspecten over imperialisme niet te worden genoemd. In plaats daarvan benadrukt Neff de invloed van het positivisme op het internationaal recht. De context hiervan moet gezocht worden achter de invloed van de Franse filosoof Auguste Comté, die het begrip positivisme revolutioneerde. Met het

positivisme bedoelde Comté dat de mensheid eindelijk aan de onwetendheid van het verleden kon ontsnappen, waardoor er eindelijk sprake kon zijn van werkelijke vrijheid van de geest.37 De invloed van dit concept op het internationale recht kan niet onderschat worden: dit wordt daarom de positivistische revolutie genoemd. Het internationale recht werd namelijk vanaf toen opgesteld en onderhouden tussen conscious (bewuste) en onafhankelijken natiestaten. Deze internationale wetgeving zou tot standkomen tijdens congressen en werd vastgelegd in verdragen waar de internationale gemeenschap zich aan diende te houden. Dit was een stap verder dan het oude middeleeuwse Natural Law, waarbij staten vooral op een christelijke basis instemden met het recht. De algemene consensus over internationale wetgeving veranderde hierdoor: er was niet langer meer de interpretatie dat het slechts een christelijke wetgeving was die van boven werd gedicteerd aan staten, maar dat er daadwerkelijk een seculiere wet was tussen staten.38 Met andere woorden werden de theocratische elementen binnen de internationale wetgeving vervangen door technocratische elementen. Door deze technocratische elementen zou ook de interpretatie van moraliteit veranderen, vooral over de interpretatie over voeren van oorlog. Oorlog werd toen steeds meer gezien als een onvermijdbaar fenomeen. Het was een natuurlijk fenomeen om geschillen op te lossen tussen afhankelijke staten waar de diplomatie gefaald had.39 Deze verandering, waarbij het internationale recht gedefinieerd werd als een technocratisch fenomeen tussen bewuste staten, kan worden beschouwd als het daadwerkelijke begin van het hedendaagse internationale recht zoals dat er nu nog steeds is. In zijn behandeling van het internationaal recht blijft Neff duidelijk bij de

Europese ontwikkeling hiervan. Al is hij hierdoor Eurocentrisch te werk gegaan, kan wat hij zegt niet

37

Neff, ‘A Short History of International Law’, 14.

38 Ibidem, 15 39

(14)

~ Pagina 14 ~

zomaar worden genegeerd. Zo was één van Röling’s ergernissen tijdens het militaire tribunaal van Tokyo dat met name de Amerikanen hamerden op een soort morele rechtvaardiging van de oorlogsmisdaden door Japan, met name voor de aanval Pearl Harbor. Hoewel Röling vanuit een moreel standpunt niet de Japanse oorlogsmisdadigers probeerde goed te praten, was volgens hem een objectieve kijk op het internationaal recht nodig om op een rechtvaardig vonnis uit te komen.40 Deze objectiviteit is duidelijk een erfenis van de positivistische revolutie op het internationaal recht, waarbij religie en moraliteit plaats zouden maken voor technocratie en objectiviteit. Oorlog was volgens deze stroming immers een onvermijdbaar fenomeen.

Wat voor gevolgen zou deze positivistische revolutie in de praktijk hebben in de negentiende eeuw en vroege twintigste eeuw? Neff begint met het voorbeeld van de Verklaring van Parijs (1856), waarbij afspraken werden gemaakt over internationale maritieme wetgeving. Dit verdrag werd getekend door Pruisen, Rusland, het Ottomaanse Rijk, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Sardinië na de Krimoorlog en was feitelijk een afspraak om onderlinge piraterij uit te bannen. Het was één van de praktische gevolgen van de positivistische revolutie. Het bleef echter niet bij dit ene verdrag: in 1868 werd er een internationaal verdrag bereikt in Rusland dat ging over de standaardisatie van kogels.41 De congressen van Den Haag in 1899 en 1907 waren zeer belangrijk voor het internationale oorlogsrecht. Deze congressen zouden feitelijk de eerder genoemde positivistische ideeën over oorlog gaan canoniseren in internationale verdragen. Nieuw hierbij was de positie en rechten van neutrale staten. Iets wat onduidelijk was de morele kant van de oorlog. Moest een oorlog zo humaan mogelijk worden uitgevochten of konden sommige gruwelijkheden niet worden voorkomen? Tijdens de congressen in Den Haag werd dus de definitie van een oorlogsmisdager niet duidelijk. 42 Deze onduidelijkheid was een andere moeilijkheid voor Röling bij het tribunaal in Tokyo. Vrijwel iedere aanwezige had een eigen definitie van wat een oorlogsmisdager was, waardoor op een gezamenlijk oordeel uitkomen moeilijk was. De geest van de onduidelijkheid bij de congressen van Den Haag leefde voort.

Zoals is gebleken blijft Neff met zijn verhaal grotendeels hangen binnen de Europese context. Wellicht is dit voor een deel gerechtvaardigd vanwege het feit dat in de negentiende eeuw de Europese mogendheden op een mondiaal niveau de meeste invloed hadden. Steven Harris, een andere belangrijke academicus die onderzoek heeft gedaan naar de geschiedenis van het

40 Zie bijvoorbeeld de eerste paar pagina’s van: Opinion of Mr. Justice Röling – Member for the Netherlands, 12

november 1948, Nationaal Archief (NA), 2.05.116: Ministerie van Buitenlandse Zaken (Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Japan (Tokio), inv. nr. 516.

41 Neff, ‘A Short History of International Law’, 20 – 21. 42

(15)

~ Pagina 15 ~

internationaal recht, betoogt dat deze voorbeelden indirect wel degelijk globale gevolgen hadden.43 Harris stelt dat niet-Westerse naties, zoals Zuid-Amerikaanse landen en Japan, ook dezelfde

internationale wetgeving begonnen te introduceren voor interacties tussen andere staten. Het bijzondere was dat zulke niet-Westerse naties niet alleen dit recht toepaste voor Europese of andere Westerse naties, maar ook onderling.44 Het begon zo steeds denkbaarder te worden dat toekomstige mondiale diplomatie gedefinieerd zou gaan worden door het Westerse internationale recht. Het is echter jammer dat Harris eigenlijk net als Neff niet veel verder kijkt dan dit, waardoor ook Harris valt in de eerste groep historici in de discussie over het internationaal recht. Daarom zal nu de andere kant van het debat geanalyseerd gaan worden, dat een andere context biedt dan alleen het Europese en/of Westerse perspectief.

Opvatting 2: ‘Imperialisme als de belangrijkste factor voor de ontwikkeling van het internationaal recht’

Brett Bowden uit in zijn artikel kritiek op het fenomeen van de zogenaamde ‘standaard’ van

internationale civilisatie.45 Dit is een ideologisch systeem dat is ontstaan na de tijd van de vrede van Westfalen en sterk beïnvloed was door de aanvaringen van Europeanen met niet-Europeanen. Het werd volgens Bowden de basis waarmee kolonisatie en imperialisme zouden worden

gerechtvaardigd, namelijk onder het nom van het brengen van civilisatie. Het ontstaan van het internationale recht in de negentiende eeuw, zoals is besproken in de vorige alinea’s, zouden dus met deze ‘civilisatie missies’ een legale en zelfs een morele basis gaan bieden voor kolonialisme.46 Bowden baseert zich hierbij op de werken van een aantal juristen, die beargumenteerden dat het internationale recht niet zijn belangrijkste basis ontleedt uit politieke of economische belangen maar uit militaire doeleindes.47 Dit subtiele element was in feiten de kern van de ‘standaard’ van civilisatie: de legalisatie van geweld tegen de ongeciviliseerde. Bowden betoogt dat dit zich op allerlei niveaus van de samenleving afspeelde. Dichters spraken van ongeciviliseerde en verwilderde volkeren die alleen gered konden worden door het ‘licht’ van de Westerse beschaving. De Europese ontdekkers concludeerden dat de ongeciviliseerde mensen zelf geen eigen wetten kenden; de enige wetten die ze hadden waren slechts achterhaalde tradities die niet meer pasten in de moderne tijd.48 De wetten van naties (een andere term voor het internationaal recht) moesten daarom op een mondiaal niveau

43

Steven Harris, ‘Taming Arbitration: States’ Men, Lawyers, and Peace Advocates from the Hague to the War’, Journal of the history of International Law 19 (2017) 362–396.

44

Harris, ‘Taming Arbitration: States’ Men, Lawyers, and Peace Advocates from the Hague to the War’, 381.

45

Brett Bowden, ‘The Colonial Origins of International Law. European Expansion and the Classical Standard of Civilization’, Journal of the History of International Law (2005) 1 – 24.

46

Bowden, ‘The Colonial Origins of International Law. European Expansion and the Classical Standard of Civilization’, 1 – 2.

47 Ibidem, 2 – 3. 48

(16)

~ Pagina 16 ~

worden ingevoerd. Velen beschouwden landen buiten Europa echter niet als zelfstandige naties, maar als opgroeiende kinderen die eerst beschaving moesten worden bijgebracht. Bowden benadrukte dat daarom het zogenaamde fenomeen van de wetten van naties in de negentiende eeuw vooral geïnterpreteerd moest worden als iets wat exclusief was weggelegd voor de christelijke Europese naties.49 Dit was volgens Bowden het grootse probleem met de ‘standaardisatie’ van civilisatie. Om ‘modern’ en ‘beschaafd’ te zijn moesten niet-Europese landen verwesteren en de ‘morele’ christelijke normen en waarden overnemen. Het was niet alleen een excuus voor het rechtvaardigen van kolonisatie, het heeft zelfs hedendaagse gevolgen. 50 Bij hedendaagse pogingen van armere landen om vooruitgang te boeken is namelijk altijd verwarring tussen ‘verwestering’ en ‘modernisatie.’51 Moet modernisatie altijd samengaan met verwestering of kunnen beide fenomenen ook aparte fenomenen zijn? Uiteindelijk is dit een discussie die grotendeels is veroorzaakt door de koloniale implicaties van het internationaal recht in de negentiende eeuw.

Net als bij de vorige groep van de discussie over het internationaal recht is het ook nuttig om te kijken naar een aantal praktische voorbeelden. Zoals is gebleken uit de vorige alinea blijft Bowden zelf grotendeels hangen in abstractie. Op het einde van zijn artikel behandelt hij echter een meer concretere casestudy: namelijk over de gevolgen van de ‘standaardisatie’ van civilisatie voor de Aboriginals in Australië. Ongeciviliseerde stammen zoals de Aboriginals konden wel erkend worden voor het internationale recht, maar in de praktijk bleekt dit eigenlijk niets uit te maken. De

Aboriginals werden namelijk vergelijkbaar met de Noord-Amerikaanse Indianen weggestopt in speciale reservaten en werden zo effectief gebannen uit de geciviliseerde delen van Australië. Daarnaast kregen de Aboriginals niet dezelfde rechten als andere Australiërs omdat ze simpelweg werden beschouwd als mindere mensen. Het toont volgens Bowden de ware aard aan van de ‘standaardisatie’ van civilisatie. Die was niet neutraal of abstract, maar bestond actief om vreemde culturen te elimineren.52 Mark Mazower draagt vervolgens in zijn boek Governing the World ook een praktische voorbeeld aan van de koloniale kant van het internationaal recht.53 Vergelijkbaar met Bowden benadrukt Mazower hoe in de negentiende eeuw het sentiment bestond dat Europa de mondiale standaard moest worden, de zogenaamde Magna Civitas. Op de tweede plaats stonden ‘barbaarse’ machten zoals het Ottomaanse Rijk en China, die anders dan Europa nooit het ‘licht’ hadden gezien. Helemaal onder aan de raciale ladder stond bijvoorbeeld Afrika. Hoewel sommige

49 Ibidem, 16 – 17. Turkije werd hier soms ook onder gerekend. 50

Ibidem, 17 – 18. Bowden noemt in zijn artikel het niet letterlijk op dat het hedendaagse gevolgen heeft, al impliceert hij dit wellicht wel.

51 Meltem Ahiska, ‘Occidentalism: The Historical Fantasy of the Modern’, The South Atlantic

Quarterly (2003), 351-379. Het betoog van Ahiska is zeer verhelderd in dit dilemma.

52

Bowden, ‘The Colonial Origins of International Law. European Expansion and the Classical Standard of Civilization’, 17 – 20.

53

(17)

~ Pagina 17 ~

niet-Westerse landen zoals China wellicht op zeer gelimiteerde wijze zich mochten aansluiten tot het ideaal van Magna Civitas, was dit voor Afrika dus onmogelijk. Dit werd pijnlijk duidelijk tijdens een congres in Berlijn (1884 – 1885) waar Afrika op ‘geciviliseerde’ wijze verdeeld werd.54 Het is dit voorbeeld wat wellicht het best de imperiale kant van het internationaal recht aantoont. In plaats dat er Europese rivaliteit ontstond over de ongekoloniseerde gebieden in Afrika, werd die nu netjes verdeeld zonder dat er bloed werd vergoten. Er werd echter geen aandacht besteed aan de interne situatie van Afrika. Bij de Europese verdeling werd namelijk bijna geen rekening gehouden met regionale en etnische verschillen, aangezien de Afrikaanse kaart gewoon werd opgedeeld. Het is een probleem waar Afrika tot op heden last van heeft. Bij het congres hadden de aanwezige juristen, die bedreven waren in het internationaal recht, dit Afrikaanse project toch gerechtvaardigd als een teken van verlichting. Zo meende de Nederlandse jurist Tobias Asser dat natievorming in een gebied zoals Congo alleen mogelijk was als er eerst civilisatie en economische welvaart zou worden ontwikkeld in het gebied.55 Vanuit een hedendaags perspectief is de opmerking te beschrijven als ironisch, vooral met de wetenschap dat Congo een ordinair wingewest zou worden. Het trieste is natuurlijk dat dit maar een van de vele was.

De ontwikkeling van het internationaal recht buiten de Westerse wereld – de casestudy van het negentiende eeuwse Japan

Anders dan de meeste andere gebieden buiten de Westerse wereld wist Japan kolonisatie te voorkomen en zelf een grootmacht te worden die vergeleken kon worden met die uit het Westen. Op zichzelfstaand is Japan daarom een unieke casus om deze geschiedenis van het internationaal recht mee af te sluiten. Hiermee wordt namelijk duidelijk hoe een niet-Westerse grootmacht omging met het internationaal recht en wat de reactie hierop was van de Westerse grootmachten. Tevens is de Japanse casus interessant vanwege het perspectief van Röling. Het militaire tribunaal van Tokyo ging immers over de Japanse oorlogsmisdaden van de Tweede Wereldoorlog die een belangrijke voorgeschiedenis hadden in de negentiende eeuw. Het biedt inzicht waarom Röling er voor koos om op juridische gronden een aantal Japanse oorlogsmisdadigers te verdedigen tijdens het militaire tribunaal.

In het midden van de negentiende eeuw begon Japan al een belangrijke uitzondering te vormen op de toenmalige Europese standaard. Sommige academici in de late negentiende eeuw begonnen Japan zelfs te beschouwen als een ‘Europese/Westerse’ natie binnen Azië. Zo betoogde Azië-expert John Murray in zijn werk New Japan: the land of the rising sun – recording the Japanese

progress in Western Civilization uit 1873 al dat Japan zo ver was gevorderd met hun modernisatie dat

54 Mazower, Governing the World: The history of an Idea, 71 – 72. 55

(18)

~ Pagina 18 ~

ze moesten worden opgenomen in het eerder beschreven wetten van naties.56 Hij concludeerde vervolgens in zijn werk: “At that time Japan was a mystery, uncertainly and error concerning these

picturesque, fertile and thickly populated isle in eastern Asia. The veil of obscurity as since been uplifted, and we can see the rulers within the light of western civilisation in hand, dispelling their ancient, oriental, inscrutable darkness.”57 Dit sloeg op de voortuitgang en modernisering van Japan sinds 1867, een gebeurtenis die in Japan werd omschreven als de Meiji-restauratie. Deze

modernisatiedrift van Japan kwam grotendeels voort uit de angst van kolonisatie door Westerse mogendheden. De ironie hiervan was dat ze iets werden wat voorkomen diende te worden: een Europese/Westerse natie. Cultureel gezien bleven Japan en Europa nog op belangrijke punten verschillen. Al zou het Japanse buitenlandse beleid, zoals eerder benadrukt, in deze tijd vrijwel gelijk worden gesteld met die van de gemiddelde Europese natie. Op het gebied van het internationaal recht werd Japan gelijk getrokken met de Europese invloedssfeer. Onuma Yasuaki, een Japanse historicus, benadrukt bijvoorbeeld hoe Japan aan het begin van de negentiende eeuw nog duidelijk in de Oost-Aziatische invloedssfeer verkeerde zowel in cultuur als in buitenlands beleid. In de late negentiende eeuw veranderde dit: Japan zou gaan toetreden tot het internationale systeem van Europa. Het zorgde voor ruzie met China die het oude systeem wenste te bewaren.58 Er is zelfs een concreet voorbeeld bekend waarin Japan, net als de Europese mogendheden, kolonisatie begon te rechtvaardigen als een civilisatiemissie. De historicus Robert Eskildsen beschrijft hoe Japan in 1874 soldaten naar Taiwan stuurde na een aanvaring met lokale vissers. Officieel werd dit incident door de Japanse overheid verklaard vanuit het perspectief van een ‘civilisatiemissie’, al was het feitelijk gewoon het begin van een kolonisatiepoging.59 Uiteindelijk was het dus Japan die in deze tijd als enige niet-christelijke Europese natie het ideaal van Magna Civitas wist te bereiken.

Dat wil echter nog niet zeggen dat een overgrote meerderheid van de Europese gezaghebbers Japan als daadwerkelijk gelijkwaardig zag. Susumu Yamauchi beschrijft hoe het negentiende eeuwse internationale recht een bijna onmogelijk streven was voor Japan om te bereiken. Niet omdat dit internationale recht (Japans: bankokukouhou of kokusaihou) in Japan onmogelijk was om te implementeren, maar zoals beargumenteerd hierboven was dit recht in feite alleen bestemd voor Europese christelijke naties.60 Japan probeerde gelijkwaardig te worden aan de

56

John Murray, New Japan: the land of the rising sun – recording the Japanese progress in Western Civilization (Londen, 1873).

57 Murray, New Japan: the land of the rising sun – recording the Japanese progress in Western Civilization, 483. 58

Onuma Yasuaki, ‘When was the Law of International Society Born? An Inquiry of the History of International Law from an Intercivilizational Perspective’, Journal of the History of International Law (2000) 1 – 66. Zie vooral pagina 52 – 53.

59

Robert Eskildsen, ‘Of Civilization and Savages: The Mimetic Imperialism of Japan's 1874 Expedition to Taiwan’, The American Historical Review (2002) 388 – 418. Zie vooral bladzijde 388 – 390.

60Susumu Yamauchi, ‘Civilization and international law in Japan during the Meiji Era (1868 – 1912), Hitotsubashi

(19)

~ Pagina 19 ~

Europese wetten en regulaties, met de kennis dat de grote meerderheid in Europa hen nooit als gelijkwaardige partner zou behandelen. Toch was het algemene sentiment in Japan dat er geen andere keuze was: het was of moderniseren of ‘gemoderniseerd’ worden. Yamauchi benadrukt dat dit het grootste probleem was voor Japan in de negentiende eeuw.61 Pas nadat Japan in 1905 Rusland versloeg in de Russisch-Japanse Oorlog was er een ware schok in Europa voelbaar. Voor het eerst had een traditioneel niet-Westerse mogendheid een Westerse verslagen. Ondanks dat er nu meer bereidheid was vanuit het Westen om Japan gelijkwaardig te behandelen, zo sloot Groot-Brittannië een bondgenootschap met Japan, was er in feite geen grote verandering.

Ongelijkwaardige behandeling op basis van niet veel meer dan racisme was nog steeds sterk

aanwezig in de internationale betrekkingen. Deze behandeling begon Japan steeds meer te irriteren, waardoor Japan zich in het begin van de twintigste eeuw steeds minder begon te richten op

internationale samenwerking met Europa en zich weer begon te concentreren op de Oost-Aziatische invloedssfeer. Wat Japan echter niet verleerde was de agressieve expansiepolitiek, die duidelijk Westerse/Europese invloeden vertoonden.62 Het zou uiteindelijk gaan leiden tot de kolonisatie van Mantsjoerije, andere delen van China, Nederlands-Indië en andere delen van Zuidoost-Azië. Tijdens het militaire tribunaal van Tokyo beargumenteerde de vertegenwoordiger uit Brits-Indië, Radhabinod Pal, in zijn afwijkende vonnis dat Japan geen andere keuze had gehad. Zo benadrukte hij dat Japan in de negentiende eeuw van Europa had geleerd dat internationale politiek ging over het hebben van geweren en slagschepen, om vervolgens kolonies en andere ‘mindere’ mensen uit te buiten.63 Pal gaf duidelijk het meest radicale geluid tijdens het tribunaal, die tevens was gedreven vanwege de onafhankelijkheidsstrijd voor zijn eigen land. Toch kan, met een reflectie op wat ik hierboven heb neergezet, niet worden ontkend dat wat Pal had gezegd geen enkele kern van waarheid heeft. Zelfs Röling gaf later in een interview toe dat hij onder geen voorwaarde de Japanse gruwelijkheden probeerde goed te praten, maar dat de ongelijkwaardige positie van Japan een rol heeft een gespeeld tijdens hun koloniale beleid is volgens hem weldegelijk van belang.64

Slot: Röling en het internationaal recht

De discussie over de geschiedenis van het internationaal recht kent verschillende knelpunten. Voor de negentiende eeuw was het belangrijkste knelpunt de vraag of er in deze periode überhaupt gesproken kon worden over de totstandkoming van het internationaal recht. De discussie over het

61

Yamauchi, ‘Civilization and international law in Japan during the Meiji Era (1868 – 1912), 1 – 3.

62

Zie bijvoorbeeld: Eskildsen, ‘Of Civilization and Savages: The Mimetic Imperialism of Japan's 1874 Expedition to Taiwan’, 417 – 418. Eskildsen benadrukt hier hoe Japan vanaf 1870 aspecten overnamen van het Westerse imperialisme voor de ontwikkeling van wat in hun ogen een moderne natiestaat was.

63

Opinion of Mr. Justice Pal – Member for India, 1948, Nationaal Archief (NA), 2.14.08: RIOD, inv. nr. 1440. In het document zegt hij letterlijk dit: “Right and justice were measured in terms of battleships and army corps.”

64

(20)

~ Pagina 20 ~

internationale recht na de negentiende eeuw ging vervolgens over de vraag hoe de ontwikkeling van het internationaal recht in deze periode gedefinieerd moest worden. Academici zoals Neff en Harris beperken zich in deze discussie over voornamelijk tot de ontwikkeling van het internationaal recht binnen de kaders van Europa. Andere academici, zoals Bowden, beargumenteren echter dat de ontwikkeling van het internationaal recht voor een belangrijk deel samenhangt met het Westerse imperialisme. Uiteindelijk zijn beide interpretaties relevant voor het begrijpen van de ontwikkeling van het internationaal recht. Voor de context van Rölings latere kritiek bij het Tokyo Tribunaal is echter de interpretatie dat de ontwikkeling van het internationaal recht sterk samenhangt met het Westerse imperialisme, het meest relevant. Dit is onder ander aan bod gekomen in de casestudy van het negentiende-eeuwse Japan, waaruit bleek dat bij de praktische uitvoering van het internationaal recht er geen gelijkheid bestond tussen Westerse en niet-Westerse mogendheden.

(21)

~ Pagina 21 ~

Hoofdstuk 2: Het Tokyo Tribunaal (1946 - 1949) - Rölings

ontwikkeling van nationale strafpleiter, tot internationale strafpleiter

Vóór het militair tribunaal van Tokyo was Röling een Nederlandse strafpleiter, met weinig kennis van het internationaal recht. Het tribunaal was in die zin een levensveranderende gebeurtenis voor Röling die op zijn latere juridische en ideologische opvattingen een belangrijke invloed heeft gehad. Daarom zal er in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de rol van Röling tijdens het militair tribunaal van Tokyo en de tijd kort daarna (1946 – 1949). Dit hoofdstuk dient vooral om de juridische ontwikkeling van Röling te kunnen duiden en verklaren binnen de context van het tribunaal. Er zal tevens aandacht worden besteed aan de vroege levensloop van Röling. Dit is van belang omdat zijn vroege levensloop namelijk belangrijke invloed had bij het militair tribunaal van Tokyo, waarbij zijn oude juridische standpunten zouden veranderen.

De vroege levensloop van Röling

De beste bron voor het vroege leven van Röling is afkomstig uit het werk van één van zijn zonen: Hugo Röling. Zoals al even kort ter sprake is geweest in de inleiding heeft Hugo in 2014 een boek gepubliceerd over Röling en het Tokyo tribunaal.65 Het boek gaat echter ook over de tijd voor het tribunaal, waardoor het werk beschouwd kan worden als een biografie. De bronnen die Hugo gebruikt bij het beschrijven van het vroege leven van zijn vader kunnen voor bepaalde historici controversieel zijn. Deze zijn namelijk grotendeels gebaseerd op verhalen die Röling (of andere familieleden) hadden door verteld aan zijn kinderen. Orale bronnen zoals verhalen kunnen natuurlijk verdraaid of verkeerd geïnterpreteerd worden. Er moet daarom aandacht worden besteed aan de beperkingen van dergelijke bronnen, hoewel Hugo in zijn werk daarmee al rekening houdt. Zo vermeldt Hugo het als een verhaal onvolledig is en maakt hij het tevens duidelijk als het gaat om zijn eigen perspectief. Het werk uniek, geen enkel ander werk heeft zulke informatie over het voege leven van Röling.

Röling werd op 26 december 1906 geboren uit het huwelijk van Gerard Röling en Christina Taverne. Hugo benadrukt dat de moeder van Röling veel invloed op hem zou hebben, terwijl zijn vader passief bleef tijdens zijn jeugd. De meest belangrijke erfenis die Röling heeft meegekregen van zijn moeder was zijn streng katholieke opvoeding. Daarnaast vertelde de moeder van Röling altijd verhalen over de verdoemenis die een mens zou treffen als die niet trouw katholiek bleef. Ironisch, aangezien Röling in zijn latere leven grotendeels afstand zou gaan doen van zijn geloof. Desondanks deze afstand kan niet ontkent worden dat door de invloed van zijn moeder het katholisme nog wel degelijk een factor speelde in het latere leven van Röling, bijvoorbeeld met de keuze om specifiek te

65

(22)

~ Pagina 22 ~

gaan studeren op een katholieke universiteit.66 Hierdoor had Rölings moeder een belangrijke indruk achtergelaten bij Röling, die hij duidelijk zag als een autoriteitsfiguur. Dat is anders in het geval van zijn vader, waar Röling nooit iets positiefs over zou vertellen. Genderrelaties spelen hier zo duidelijk een rol: de traditionele rol van de vader als hoofd van het gezin werd namelijk in dit geval

ondermijnt. De afkeer van zijn vader en het geloof waren volgens Hugo tevens een mooi voorbeeld van een generatieconflict, waarbij het nemen van afstand tot het bestaande gezag centraal stond. Deze afstand van het geldende gezag bleek een belangrijke factor te zijn in het latere leven van Röling. Altijd tegendraads maakte hij zijn eigen onafhankelijke beslissingen. Hugo concludeert hierover: “Toch is dat gebrek aan ontzag een van Berts (Röling) sterkste kwaliteiten gebleven. Het stelde hem in staat in Tokio de opinies van ministers, beroemde hoogleraren en oudere collega’s aan zijn laars te lappen, gewoon omdat hij het er niet mee eens was. Weer later werd zijn gebrek aan ontzag voor gevestigde reputaties een bron van belangrijke inzichten in het internationaal recht.”67

De vorming van Röling als een jurist

Röling heeft rechten gestudeerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Later ging hij zich

specialiseren in criminologie. Zijn interesse hiervoor was grotendeels voortgekomen uit bewondering door het werk van zijn oom, Bernard Taverne (de broer van zijn moeder) die werkte voor de Hoge Raad. De studentenjaren van Röling verliepen niet vlekkeloos. Op één punt werd Röling zelfs door een aantal hoogleraren verdacht van antikatholieke en procommunistische sentimenten. Achteraf bleek dit zeer overdreven te zijn, al moest Röling hierdoor wel versneld promoveren omdat zijn inschrijving bij de universiteit niet mocht worden verlengd. Het proefschrift dat hier uit voortkwam kwam bleek een belangrijke indicator te zijn voor Rölings latere gedachtegoed. Het proefschrift had een opvallend zwaar thema: De wetgeving tegen de zogenaamde beroeps- en gewoontemisdadigers (1933). Hierin besprak hij de veranderde wetgeving in Duitsland na de machtsovername door de Nazipartij in 1933.68 Hij betoogde dat de vrijheid van de rechtspraak van de rechter in belangrijke mate beperkt was als deze zich moest baseren op verouderde wetgeving. In Nazi-Duitsland hadden ze volgens Röling op effectieve manier dit probleem aangepakt door bestaande wetgeving compleet te hervormen. Röling streefde zo als jonge jurist duidelijk naar de hervorming van verouderde wetgeving. Door zijn stuk over het Duitse rechtssysteem kreeg hij echter wel aandacht van de NSB.

66

Ibidem, 17. Daarnaast speculeert Hugo over een duistere wending door de blijvende invloed van het

katholisme in het leven van zijn vader. Zo zijn er namelijk volgens Hugo sterke aanwijzingen geweest dat Röling ergens in zijn jeugd seksueel misbruikt zou zijn geweest binnen de katholieke instanties. Hugo benadrukt met klem dat hij hier geen direct bewijs voor heeft, maar het zou hem niet verbazen als dit wel echt was gebeurt. Röling bleek namelijk in de woorden van Hugo te verschieten van kleur en te sidderen van woede zodra er een pater of priester aanwezig was. Voor een strenge, maar nuchtere man zoals Röling was dat volgens Hugo zeer vreemd. Met recentelijke onthullingen over het wijd verspreide misbruik binnen de katholieke kerk, kan het volgens Hugo bijna geen toeval zijn.

67 Ibidem, 19 - 20. 68

(23)

~ Pagina 23 ~

Toen aan hem werd gevraagd om te publiceren in een NSB-blad weigerde Röling dit, omdat de NSB naar zijn eigen zeggen totaal fout was.69 Toch kan niet worden ontkend dat hij in de jaren 30 wel enige sympathieën had voor de wijze waarop het rechtssysteem van Nazi-Duitsland zich vernieuwd had.70 Dit kwam echter niet uit de lucht vallen. In deze tijd heerste er een belangrijke academische discussie onder juristen over de rol van de rechter. Aan de ene kant was de opinie dat rechters en andere juristen zich niet moesten bemoeien met verandering van de wetgeving zelf. Dit was namelijk de taak van politici, terwijl juristen zich alleen moesten richten op de bestaande wetgeving. De andere kant van het debat stond juist wel voor het actief ingrijpen in het interpreteren van bestaande wetgeving door rechters, gedreven door veranderingen binnen de samenleving. Met andere worden moest volgens deze groep wetgeving zo veel mogelijk worden aangepast aan de behoeftes van het huidige tijdsbeeld. In de jaren 30 was Röling dus vooral een aanhanger van de tweede groep. Deze visie zou echter langzamerhand gaan veranderen door zijn ervaring in de Tweede Wereldoorlog en de nasleep hiervan.71

De impact van de oorlog had niet direct invloed op de juridische opvattingen van Röling. Toch kan niet worden ontkend dat de oorlog wel degelijk zijn visie over rechtspraak heeft veranderd. Tijdens de oorlog werd Röling aangesteld als politierechter in Utrecht. Het was zijn taak om tegenstanders van het Duitse regiem te veroordelen. In de praktijk bleken dit vooral individuen te zijn die de NSB dwarszaten. Hierdoor kwamen meestal onschuldige mensen voor de rechtbank, iets wat Röling moreel dwarszat. Desondanks werkte Röling op deze manier wel voor de Duitsers: kan hij dan in dit perspectief worden beschouwd als een collaborateur? Persoonlijk vind ik dit een iets te ver gaande beschuldiging, voornamelijk omdat Röling niet altijd meewerkte met de Duitsers. Een

belangrijk voorbeeld hiervan is wat Hugo beschrijft als Rölings enige daad van actief verzet in de oorlog. Zo was er een man opgepakt nadat hij een aantal leden van de NSB had uitgescholden. Als politierechter was het de taak van Röling om deze schelder te veroordelen. Röling zou deze man echter voor een veel lichtere straf veroordelen dan wenselijk was voor de Duitse bezetter.72 Het had mogelijk kunnen leiden tot zijn eigen arrestatie, zo vreesde Röling. Uiteindelijk kwam het niet zo ver, maar Röling en zijn gezin werden wel overgeplaatst van Utrecht naar Middelburg. Hier kreeg Röling snel weer een baan bij de lokale rechtbank. De rest van de oorlog zou relatief rustig gaan verlopen voor Röling en zijn gezin. Aan het einde van de oorlog waren er nog enige spanningen door zware bombardementen, waar vooral de vrouw van Röling later nog psychologische klachten van kreeg. Het gezin zou uiteindelijk heelhuids de oorlog doorkomen. Verzet zoals Röling dat deed in Utrecht zat er 69 Ibidem, 28 – 30. 70 Ibidem, 27 – 29. 71 Ibidem. 72 Ibidem, 30 – 32.

(24)

~ Pagina 24 ~

niet meer in, iets waar hij volgens zijn zoon later spijt van had gehad.73 Het is aannemelijk dat zijn gevoel voor rechtvaardigheid voor een belangrijk deel stamt uit deze ervaring in zijn levensjaren. Dit werd nog eens verduidelijkt door zijn ambivalente visie op het Neurenberg Tribunaal. Dit sloeg terug op het juridische debat over de vraag in hoeverre (relatief) verouderde wetten letterlijk moesten worden toegepast op de toen hedendaagse situatie. In de Tweede Wereldoorlog waren er namelijk misdaden gepleegd die ongekend waren. Dit vroeg om een andere toepassing van het bestaande recht tijdens de Tribunalen van Neurenberg en Tokyo. Röling, die voor de oorlog een prominente voorstander was van radicale hervorming van de bestaande wetgeving, raakte in tweestrijd. Voor Röling zou deze tweestrijd een continue rode draad vormen tijdens zijn optreden in Tokyo. Het was namelijk voor Röling evident dat de bestaande wetgeving radicaal hervormd moesten worden, maar oorlogsmisdagers konden niet veroordeeld worden met deze nieuwe wetgeving zoals was gebeurt in Neurenberg.74

De prelude van Tokyo

Dat Röling werd uitgekozen als de Nederlandse vertegenwoordiger bij het militaire tribunaal van Tokyo was grotendeels toeval. Na de oorlog werd Röling namelijk tijdelijk aangesteld als bijzonder hoogleraar Indisch recht op de Universiteit van Utrecht, hoewel hij vrijwel niets afwist van Indisch recht. Hierdoor is het überhaupt de vraag waarom Röling deze positie kreeg. Het ministerie van Justitie lette echter niet op Rölings ervaring in het vakgebied, maar zagen hem als een geschikte kandidaat voor het militaire tribunaal van Tokyo omdat zijn positie iets te maken had met Azië. Röling zou daarom met enige twijfel deze uitnodiging accepteren. Hij was tot dit moment nog een normale jurist, met weinig kennis over het internationaal recht.75 Uiteindelijk zouden de twijfels bij Röling verdwijnen. Hij besefte zich namelijk dat hij als rechter in het tribunaal een belangrijke invloed kon hebben in het naoorlogse Nederland. Zo benadrukt Hugo hoe zijn vader na de oorlog een zeer pessimistische kijk had op de toekomst. Röling was niet overtuigd van de vernieuwingsretoriek in Nederland na 1945. In zijn optiek kon er in een niet al te korte tijd weer een nieuwe oorlog uitbreken waarbij atoomwapens het slagveld zouden domineren. De mensheid speelde op deze manier geen rol meer. Toch wilde Röling niet zomaar de hoop opgeven. Hij zag het tribunaal als een kans om toch een bijdrage te kunnen leveren aan langdurige vrede.76 Het was een kans om het recht verder te

73

Ibidem, 31 – 32.

74

Ibidem, 29

75 Röling & Cassese, The Tokyo Trails and Beyond, 19 – 20. Röling: “It was just by chance that I was nominated.

The reason was that I was a judge in Utrecht and at the same time extraordinary professor of Indonesian criminal law. It was suggested that, because I had something to do with Asia, it would be good for me to have this job in the Far East. I was not an international Lawyer. At that time I didn’t know anything about

international law. No political elements were involved in the nomination. I had no ties with any political party

at that time. In fact, I had abstained from joining a political party because I believe a judge should not be affiliated with any political grouping.”

76

(25)

~ Pagina 25 ~

laten ontwikkelen ten goede van de mensheid als een geheel. Deze opvatting kan worden gezien als een belangrijke prelude voor Rölings toekomstige rol als polemoloog.

Na de ervaring van de Tweede Wereldoorlog was de deelname aan het tribunaal voor Röling bijna een betaalde vakantie. In eerste instantie was hij nerveus om naar zo’n onbekend en voor hem vreemd land te gaan. Toen hij daar was zouden deze zorgen verdwijnen en ontwikkelde hij op zekere hoogte vriendelijke relaties met een aantal Japanners. Zo was Röling verteld dat hij in Japan zware beveiliging nodig had voor zowel zijn verblijfplaats als zijn vervoer. Toen hij daar eenmaal was aangekomen bleek dit niet nodig te zijn. Röling kon zichzelf onbewaakt voortbewegen zonder dat er iets gebeurde. De lokale Japanners gedroegen zich zeer vriendelijk tegen Röling. Toen Röling namelijk net was aangekomen in Japan moest het tribunaal nog worden ingericht en worden voorbereid. De rechters kregen de zelfde privileges als een generaal. Zij gingen op excursie naar beroemde culturele trekpleisters in Japan, Röling ook. 77 De traditionele stad Kyoto bleek populair en had geen last gehad van bombardementen.78 Tijdens een van deze excursies bleef de auto waar Röling in werd vervoerd vastzitten in een greppel. Vriendelijke Japanse boeren zouden hen helpen, zonder enige

vijandigheid.79 Het is iets waar Röling zelf zeer verbaasd over was. Hij had verwacht dat er veel meer frustratie zou zijn onder de Japanse bevolking. Zelf vergeleek hij de Amerikaanse bezetting van Japan met de Duitse bezetting in Nederland. In Nederland zouden veel mensen de Duitsers na de oorlog verachten. De mensen in Japan keken liever naar de toekomst, zoals een Japanner (met behulp van een vertaler) aan Röling had gezegd. De oorlog was gruwelijk geweest, maar dit verleden moest in hun ogen niet in de weg staan om vriendelijke relaties met elkaar te onderhouden.80 Toch was deze ervaring voor Röling cruciaal voor zijn rol in het tribunaal van Tokyo, wat blijkt uit zijn levendige herinneringen hiervan die hij deelde tijdens het interview met Cassese.81 Op het eerste gezicht lijkt dit irrelevant te zijn, toch beargumenteer ik hier het tegenovergestelde. De warme en gastvrije behandeling die Röling heeft ervaren kan namelijk onbewust hebben meegespeeld in het beslissingsproces van Röling tijdens het tribunaal. Met een negatievere behandeling had Röling wellicht op een andere manier gehandeld. Vaak kunnen dergelijke kleine aspecten een zeer belangrijke rol spelen in de geschiedenis van de internationale betrekkingen.

Het militaire tribunaal van Tokyo

Toen het militaire tribunaal van Tokyo uiteindelijk begon in het voorjaar van 1946 gingen de zaken in eerste instantie nog vrij voorspoedig. Onder leiding van de Australische rechter William Webb ging

77

Ibidem, 76 – 95.

78

Ruud Janssens, Gentlemen Don’t Read Each Other’s Mail - United States Intelligence and National Security – Hoorcollege 6: ‘Creating intelligence organizations’ (13 oktober 2017). Uit dit hoorcollege bleek dat Kyoto door de invloed van een Amerikaanse Japanoloog bespaard was gebleven van bombardementen in de oorlog.

79

Röling & Cassese, The Tokyo Trails and Beyond, 21 – 22.

80 Ibidem, 22 – 23. 81

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verspaningstechnoloog maakt effectief gebruik van zijn technisch inzicht, vakkennis van verspanende technieken en kennis van voorgeschreven programmeertaal bij het schrijven van

Figuur 3 Nederlandse agrarische goederenexport naar productgroep, raming 2016 Bron: CBS, raming nov-dec 2016 door CBS en Wageningen Economic Research.. Het Nederlandse

Deze is bovendien, bij aanhouden van een gelijke afstand voor de veld- kavels (i.e. 1600 m ) , mede bepalend voor de gemiddelde afstand voor het bedrijf als geheel.Door

[r]

percentile for age and gender after adjusting for weight and height) identified the children which were at risk. These references proved to be good indicators

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

One of the major tools that we used to inves- tigate the automorphisms of the finite groups was the fact that the elements of the general linear group were much more than just

Maar juist omdat het hier niet alleen gaat om militaire macht - dat is nationale macht die zich stelt tegenover andere nationale macht - maar ook om economische en