• No results found

De Verenigde Naties (1949 – 1960) – de sixth committee, definitie van agressiviteit

In 1956 bracht de beroemde Japanse auteur en literaire criticus Michio Takeyama een bezoek aan Röling. De twee waren bevriend geraakt tijdens de jaren van het militaire tribunaal van Tokyo en waren na een aantal jaren nog steeds goede kennissen. Tijdens dit bezoek bespraken ze de

uitkomsten van het Tokyo Tribunaal, waar Röling lichtelijk emotioneel van werd. Röling zei: “that trial

was a mistake. If that trial were held now, it’s unimaginable that it would turn out that way. Most likely we would view things as the Indian Pal did.”105 In 1948 positioneerde hij zich nog in het midden ten opzichte van rechter Pal en de andere rechters, maar een aantal jaar later koos hij duidelijk de kant van Pal.106 Hugo Röling zet vraagtekens bij de juridische transformatie van zijn vader in die jaren. Een mogelijke verklaring die hij hiervoor geeft is dat Röling de tribunalen van Neurenberg en Tokyo als een desastreuze basis zag voor de ontwikkeling van het naoorlogse internationale recht.107 Persoonlijk heb ik een andere verklaring voor deze verandering bij Röling. Eén die berust op de ervaring van Röling in de VN en zijn latere rol in het kernwapendebat. Dit zal in dit hoofdstuk verder worden uitgewerkt, waarbij Röling zich langzaam ging ontwikkelen als een volleerde polemoloog.

De sixth committee

Röling was al, zoals besproken aan het eind van het vorige hoofdstuk, sinds 1949 betrokken bij de VN. Röling kreeg namelijk een diplomatieke functie aangeboden als een Nederlandse

vertegenwoordiger bij de algemene vergadering van de VN. Röling hield zich hier voornamelijk bezig met discussies over de invoering van principes die voort waren gekomen uit de tribunalen van Neurenberg en Tokyo. Röling accepteerde deze functie met blijdschap: in een dergelijke positie dacht hij namelijk beleid te kunnen verdedigen dat het potentieel van het internationale recht ten goede kwam.108 In het begin speelde Röling vooral een adviserende rol, hij was echter door zijn prominente rol in Tokyo al een bekende autoriteit. In datzelfde jaar werd Röling door zijn buitengewone ervaring met internationaal recht, dat hij had opgedaan tijdens zijn jaren bij het tribunaal, uitgekozen als een vertegenwoordiger van de zogenaamde sixth committee (het juridisch comité) binnen de VN.109

De zwaarte van deze functie toont nog maar eens aan hoe belangrijk de invloed van Tokyo was geweest voor Röling’s ontwikkeling als een internationale jurist. Deze speciale committee was namelijk alleen toegankelijk voor degenen met buitengewone kennis en ervaring van het

internationaal recht, iets wat Röling zonder zijn ervaring in Tokyo simpelweg niet zou hebben. De

105

Röling, de rechter die geen ontzag had, 424.

106 Ibidem, 424 – 426. 107

Ibidem, 424.

108

Schouten, ‘From Tokyo to the United Nations: B.V.A. Röling, International Criminal Jurisdiction and the Debate on Establishing an International Criminal Court, 1949 – 1957’, 192 – 193.

109

~ Pagina 31 ~

sixth committee was in feite een orgaan binnen de VN dat de relaties verzorgde tussen de Algemene

Vergadering en de commissie van het internationaal recht (ILC). Daarnaast controleerde ze de jaarlijkse rapporten van het ILC en schreven ze eveneens de eerste versie van het statuut van het ILC. De sixth committee kreeg tevens de taak om rapporten met verschillende onderwerpen te publiceren bij de Algemene Raad, om zo weer het ILC te sturen met beleid.110 Röling, die de enige Nederlander was in deze commissie, zou hierbinnen een kleine, maar invloedrijke rol gaan spelen. Hij richtte zich vooral op kwesties van internationale misdrijven en de effectieve methodes om hierover recht te kunnen spreken. Röling had namelijk benadrukt dat ondanks dat het goed was dat de VN

internationale misdaad erkende, het onzeker was of internationale tribunalen wel voldoende waren als een middel om hierover recht te spreken. Al ging het Röling met name om bredere erkennen van internationale misdaad. Als meerdere staten dit namelijk ook zouden erkennen waren internationale tribunalen niet meer nodig en kon het simpelweg via nationale wetgeving worden geregeld.111 Niettemin is de bijdrage van Röling binnen de sixth committee beperkt gebleven. Ricardo Alfaro (Panama) en Emil Sandström (Zweden) hadden in vergelijking met Röling een veel grotere rol binnen de sixth committee, aangezien zij verantwoordelijk waren geweest voor de eerste versie van het statuut van ILC . Desondanks bleef Röling tot en met 1957 lid van de sixth committee en zette zich actief in voor besluiten en verdragen waar hij betrokken bij was.

Een van Rölings vroegste bijdragen binnen de sixth committee was zijn rol bij het verdrag van plichten en rechten van staten. Een dergelijk verdrag werd noodzakelijk gevonden omdat er officieel nog geen concrete definiëring bestond voor de rechten en plichten van staten in een internationale context. Door staten een gelijkwaardig speelveld te geven, op het gebied van plichten en rechten, werd de kans op een oorlog verkleind. Als de Nederlandse vertegenwoordiger bij de totstandkoming van het verdrag moest Röling het Nederlandse belang vertegenwoordigen. Bij de Nederlandse delegatie bij de VN waren daarom een aantal adviseurs aanwezig die er voor moesten zorgen dat Röling dit ook daadwerkelijk deed. Röling hield zich grotendeels aan de belangen, al zou hij soms zijn eigen visie voorrang geven. Het zorgde voor kleine geschillen tussen Röling en de Nederlandse delegatie. Dit blijkt uit interne correspondentie, daarin geven een aantal Nederlandse adviseurs punten van kritiek op Rölings inbreng bij dit verdrag.112 Opnieuw getuigt dit van de onafhankelijke en koppige persoonlijkheid van Röling. Uiteindelijk zou hij ook zijn visie over de totstandkoming van het verdag gaan verwoorden in een speech bij de sixth committee.113 Röling begon zijn speech met het

110

Ibidem, 193

111 Ibidem, 198. 112

Brief buitenlandse zaken naar Röling, 1949 – 1950, Nationaal Archief (NA), 2.21.273: Collectie 544 - B.V.A Röling, inv. nr. 60.

113 Speech by professor B.V.A. Röling (Netherlands) before the Sixth Committee, 1949 – 1950. 2.21.273:

~ Pagina 32 ~

benadrukken dat een dergelijk verdrag niet met haastige spoed moet worden ingevoerd, aangezien dat gevaarlijk is voor de internationale veiligheid. Het verdrag was volgens Röling een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van het internationaal recht en zou in de toekomst gebruikt gaan worden als blauwdruk voor vergelijkbare wetten.114 Het is deze, bijna bombastische, manier van formuleren die kenmerkend was voor Röling. Het is naar mijn idee één van de zwakheden van Röling: hij is namelijk veel te idealistisch. Zo had dit verdrag ongetwijfeld belangrijke toekomstige waarde, maar het is de vraag of dat daadwerkelijk zo ver gaat als Röling in zijn speech beweert. Iets nuchterder benadrukt Röling in de volgende alinea wel dat het behouden van vrede en de ontwikkeling van het internationaal recht onmogelijk altijd samen kunnen gaan. Het is slechts zijn hoop dat deze wetten geleidelijk aan de mensheid kunnen verenigen, voor de hoop op een betere toekomst.115 Röling benadrukt met klem dat wetten en verdragen binnen het kader van het Internationaal recht concreet moeten zijn. De ontwikkeling van het internationaal recht moet op een natuurlijke wijze gaan, bepaalde wetten kunnen namelijk niet zomaar uit de lucht vallen. Als wetten worden opgesteld door ervaren en getrainde juristen moet vaagheid ten alle kosten worden voorkomen. Zo benadrukt Röling uiteindelijk: “Vagueness is in matters of law is an ally for the powerful and the enemy for the

weak. Equality for law before the law derives its real importance from the fact that law is clear and un-ambiguous.”116 Zijn aversie tegen vaagheid in internationaal wetgeving zou belangrijk worden voor Röling, zeker in de kwestie rond het definiëren van agressiviteit.

Röling benadrukt in latere alinea’s van zijn pleidooi dat er in de huidige conceptversie van het verdrag, al enige vaagheden waren ingeslopen. Röling noemt bijvoorbeeld artikel 6. In het artikel stond: “Every state has the duty to treat all persons under its jurisdiction with respect to human right

and fundamental freedom without distinction as to race, sex, language or religion.” Op het eerste

gezicht lijkt het volgens Röling een universeel gunstige wet, want die is immers gebonden aan het principe van de universele mensenrechten. Waar volgens Röling geen rekening mee wordt gehouden is de vraag hoe dit dan precies geïmplementeerd zou moeten worden. Zoals het toen was

geformuleerd lijkt het alsof elk land die dit verdrag tekent verplicht is om hun inwoners precies te behandelen zoals was aangeven in het artikel, zonder enige nationale nuances.117 Met de

tegenwoordige relevantie van de universele mensenrechten lijkt het standpunt dat Röling inneemt negatief: het is net alsof hij tegen de universele mensenrechten betoogt. Het moet echter worden gezien in de context van de jaren 50: Rölings redenatie slaat namelijk op zijn algemene cynisme over de natuur van staten en de internationale gemeenschap. Tegenwoordig is het veel normaler dat we bepaalde internationale wetgeving hebben die niet wordt bepaald door nationale wetgeving,

114

Ibidem. Zie pagina 1 & 2 van de speech.

115

Ibidem. Zie pagina 3 van de speech.

116 Ibidem. 117

~ Pagina 33 ~

bijvoorbeeld de Europese Unie. In de tijd van de vroege Koude Oorlog, was nationale soevereiniteit bijna de enige legitieme wetgeving die er bestond.118 De Verenigde Naties stonden nog in de kinderschoenen. Röling was een voorstander van meer internationale wetgeving, zoals hij benadrukte in het begin van zijn speech.119 Hij wist dat er echter nog steeds grote tegenstand bestond voor toenemende internationalisering, hetgeen dat zijn redenatie bij artikel 6 enigszins verklaart. Vervolgens spreekt Röling over artikel 12 van het conceptverdrag. Het ging in dit artikel over het recht dat staten hadden om zich te verdedigen tegen gewapende agressiviteit. De implicatie van dit artikel is echter dat staten zich enkel mogen verdedigen tegen gewapende agressiviteit, terwijl er ook andere vormen van agressiviteit zijn te bedenken.120 Het is volgens Röling zeer belangrijk om vast te stellen wat dit verdrag nou eigenlijk impliceert. Zijn het principes die

verschillende landen moeten overnemen in hun nationale wetgeving of zijn de voorgestelde richten en plichten iets wat letterlijk door staten moet worden opgevolgd naast hun eigen wetgeving. Zolang deze vaagheid bestond over de plaats van nationale en internationale wetgeving, was het

internationaal recht volgens Röling een nutteloos middel voor het behoud van vrede. Uiteraard kon het huidige internationaal recht gebruikt blijven worden, maar pas als deze vaagheid was opgelost was er volgens Röling pas sprake van daadwerkelijke ontwikkeling binnen het internationaal recht.121

Een andere belangrijke discussie in de sixth committee ging over de oprichting van een internationaal strafhof. Zoals eerder besproken was Röling erg geïnteresseerd in het fenomeen van internationale misdrijven (zoals oorlogsmisdaden) en hoe dit moest worden berecht. De oprichting van een internationaal strafhof had daarom voor Röling belangrijke waarde. In een statement dat Röling in 1954 maakte in de sixth committee benadrukte hij dat de discussie over de oprichting van een internationaal strafhof een noodzakelijk gevolg van de uitkomsten van de tribunalen van Neurenberg en Tokyo.122 De erfenis van deze tribunalen waren de zogenaamde principes van Neurenberg, die volgens Röling revolutionair waren. Zo stond er bijvoorbeeld in artikel 1 van deze principes dat iedereen die een handeling pleegt, die volgens het internationaal recht gelijk staat aan een misdrijf, hiervoor bestraft wordt.123 De principes zorgden er volgens Röling voor dat het

internationaal strafrecht een werkend instrument kon worden. Deze principes moesten daarom worden gecodificeerd in het internationaal recht en moesten dienen als de basis voor de oprichting

118

Zie bijvoorbeeld: Mazower, Governing the World, 246 – 247.

119 Speech by professor B.V.A. Röling (Netherlands) before the Sixth Committee, 1949 – 1950. Zie baldzijde 1 en

2 van de speech.

120

Ibidem. Zie bladzijde 7 van de speech.

121 Ibidem. Zie bladzijde 8 – 9 van de speech. 122

Statement by professor B.V.A. Röling (Netherlands) before the Sixth Committee, 1954 – 1957, Nationaal Archief (NA), 2.21.273: Collectie 544 - B.V.A Röling, inv. nr. 63.

123 Voor een overzicht van de andere principes van Neurenberg zie:

~ Pagina 34 ~

van het internationaal strafhof. Röling vreesde echter dat er niet meer terug zou worden gekomen op deze principe en verwoordde dit zelfs als het verraad van de revolutie van de principes

Neurenberg.124 Röling verwees hierbij naar de opmerking die van de Amerikaanse delegatie kwam dat het onmogelijk was om de principes van Neurenberg te kunnen codificeren in het internationale recht. Voor een deel kwam dit door de internationale spanning van de Koude Oorlog, waardoor de codificatie simpelweg ongunstig uitkwam door de globale tegenstelling tussen Oost en West. De voornaamste reden was echter dat verschillende naties nog grote verschillen hadden in wetgeving en waarschijnlijk niets in zagen om zich te binden aan het internationaal recht. In 1949 had Röling er al op gewezen dat internationaal recht op deze manier nutteloos was en hij probeerde nu actief de

sixth committee hiervan te overtuigen. Volgens Röling waren de argumenten van de Amerikanen

tegen de codificatie van de principes van Neurenberg simpelweg onjuist. Bijvoorbeeld dat landen geen grip meer zouden hebben op hun eigen wetgeving door zich te binden aan het internationaal recht kon voorkomen worden door heldere codificatie, zonder vaagheden in de formulering. Tevens ontkracht Röling dat de verschillen tussen landen te groot zou zijn. Volgens Röling misbruikte de Amerikanen de situatie van de Koude Oorlog. Al was er grote verdeeldheid ontstaan in de wereld, volgens Röling was dit geen geldig argument tegen de codificatie van de principes en de oprichting van een internationaal strafhof.125

Röling gaf uiteindelijk aan bereid te zijn om compromissen te sluiten. Zijn primaire doelstelling was het codificeren van de principes van Neurenberg binnen de kaders van het internationaal recht.126 De oprichting van een internationaal strafhof was de meest gunstige optie voor een concrete uitvoering van deze principes, al waren er volgens Röling ook andere

mogelijkheden. Zoals eerder benadrukt was Röling namelijk ook van mening dat de principes ook via nationale wetgeving konden worden ingevoerd. Op deze manier konden de principes geleidelijk aan worden verwerkt in de wetgeving van verschillende landen.127 Maar beide mogelijkheden hadden hun tekortkomingen. Door dergelijke internationale wetten te implementeren kan een deel van de nationale soevereiniteit verloren gaan. Druk vanuit de nationale parlementen kan er voor zorgen dat dergelijke wetgeving slechts in gereduceerde vorm of zelf helemaal niet wordt ingevoerd.128 De invoering van een internationaal strafhof heeft volgens Röling net zo goed nadelige gevolgen. Hier heeft Röling een interessante redenering voor. Volgens hem zou een internationaal strafhof namelijk altijd in zekere zin imperfect zijn. De internationale gemeenschap bestaat namelijk volgens Röling uit

124

Statement by professor B.V.A. Röling (Netherlands) before the Sixth Committee, 1954 – 1957. Zie bladzijde 1 de statement.

125

Ibidem. Zie bladzijde 1 de statement.

126

Ibidem.

127 Ibidem. Zie baldzijde 2 van de statement. 128

~ Pagina 35 ~

allemaal imperfecte naties. Ieder land had namelijk zijn tekortkoming. Het resultaat hiervan is dat imperfecte natiestaten op deze manier de weg vrij maken voor een internationaal strafhof dat tevens imperfect is. Het is een realiteit die volgens Röling onontkoombaar is: imperfecties komen namelijk voort uit fouten in het systeem zelf, maar voornamelijk doordat mensen zelf imperfect zijn.

Uiteindelijk is Röling wel voor de invoering van een internationaal strafhof, al moet volgens hem duidelijk zijn dat dit een geleidelijk proces is. Pas na een aantal jaren van ontwikkeling kan een dergelijk strafhof ook daadwerkelijk legitiem zijn.129 Als we kijken naar de geschiedenis van het Internationaal Strafhof Is het perspectief van Röling erg interessant. Een dergelijk instituut zou namelijk in die tijd nog lang niet worden ingevoerd. Vanwege het eerder genoemde Amerikaanse argument. Pas in 2002 werd het huidige Internationaal Strafhof opgericht in Den Haag. Dit moderne strafhof heeft echter veel van de problemen die Röling al 50 jaar eerder beschreef: namelijk het element van imperfectie. Een goed voorbeeld hiervan is de recente kritiek van Afrikaanse landen op het strafhof. Een aantal Afrikaanse landen beschuldigde het Internationaal Strafhof namelijk van vooroordelen tegen Afrikanen. Afrikanen blijken namelijk veel sneller door dit strafhof te worden veroordeeld dan Westerlingen.130 Rölings opmerking over imperfectie is dus nog steeds actueel.

De kwestie over de definiëring van agressiviteit

Naast zijn werk voor de sixth committee zou Röling ook geselecteerd worden voor een aantal speciale commissies binnen de VN. In 1951 werd hij genomineerd als de Nederlandse

vertegenwoordiger bij het Geneve comité. Hierdoor werd hij tevens een belangrijke adviseur voor het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Twee jaar later, in 1953, werd Röling tevens rapporteur van het comité in New York over internationale wetgeving. Het belang van deze positie was groot. De nieuwe positie van Röling werd destijds gepubliceerd in het Parool: “Dit is een

erkenning van het prestige en de verdiensten, welke prof. Röling zich heeft verworven als Nederlands afgevaardigde in de jurische commissie van de V.N.”131 De vermelding is bijzonder aangezien er eerder nog geen Nederlands krantenbericht was gepubliceerd over het werk van Röling in de VN. Het gaf wellicht het groeiende belang aan van Röling als juridisch autoriteit in Nederland. Met een dergelijke positie had Röling toegang gekregen tot een speciale commissie, namelijk die ging over het definiëren van agressiviteit. Deze kwestie over agressiviteit werd al snel een van Rölings belangrijkste werk binnen de VN en uiteindelijk zijn bekendste erfenis uit deze periode. In 1956 werd hij zelfs benoemd als hoofd-rapporteur van deze commissie.132

129

Ibidem. Zie bladzijde 5, 7 & 10.

130 Richard Lough, ‘African Union accuses ICC prosecutor of bias’, 30 januari 2011, Reuters. Opgehaald op 19

juni 2019 op: https://www.reuters.com/article/ozatp-africa-icc-20110130-idAFJOE70T01R20110130.

131

A.O., ‘Prof-Röling rapporteur bij VN-commissie’, 29 juli 1953, Het Parool.

132 Schouten, ‘From Tokyo to the United Nations: B.V.A. Röling, International Criminal Jurisdiction and the

~ Pagina 36 ~

Het is daarom interessant om te bekijken hoe Röling zich in deze kwestie heeft opgesteld. Het was in september 1953 dat Röling zijn eerste voordracht bij de VN hield over de definitie van agressiviteit.133 Röling verklaarde dat de meeste van de delegaties tot nu toe hadden benadrukt dat de definitie van agressie moest worden beperkt tot het gebruik van geweld of het dreigement van het gebruiken van geweld. Röling kon zich hierin echter niet goed vinden. Dit komt feitelijk neer op Rölings achterdocht tegenover vaagheid in de wet. Is namelijk elke vorm van geweld te classificeren als daadwerkelijke agressiviteit? Röling sloot zich bij deze kwestie aan bij de delegatie van de Sovjet- Unie. Die hadden namelijk nee beantwoord op de stelling, iets waar Röling zich in kon vinden. Röling betoogt namelijk stellig dat niet alle vormen van geweld kunnen worden beschouwd als een daad van agressiviteit. Grensconflicten noemt Röling bijvoorbeeld als incidenten waar geweld wordt gebruik, maar niet perse gesproken kan worden van agressiviteit. Ter illustratie van zijn punt presenteert Röling een aantal historische voorbeelden van grensconflicten. Eén van deze voorbeelden is het Kasjmirconflict tussen India en Pakistan, dat in die tijd nog een vrij recente gebeurtenis was. Hier is volgens Röling simpelweg sprake van een spanning tussen twee verschillende staten, van duidelijke agressie ontbreekt elk spoor als een duidelijke factor.134

Verdedigingsoorlogen zijn volgens Röling een andere reden waarbij geweld wordt gebruik, maar niet gerekend kan worden tot het kader van agressiviteit. Oorlog en geweld moeten natuurlijk zo veel