• No results found

Het polemologisch instituut (1960 – 1967) – de Invloed en erfenis van Rölings

“Röling verviel nogal eens in de fout van een moraliserende declamatie. Röling was een estheet, voor wie de wereld uiteenviel in goed en kwaad, mooi en lelijk. Hij was een idealist met een scherpe politieke intuïtie, maar een slordig geleerde. Een rijzige, imponerende verschijning, die met een ironisch opgetrokken wenkbrauw een discussie kon beslechten.”152 Aldus Jaap Nobel, een voormalige assistent van Röling, die deze woorden sprak toen het polemologisch instituut in Groningen zijn deuren sloot in 1993. Voor de Nederlandse vredesstudies betekende de sluiting van dit instituut het einde van een tijdperk. Het polemologisch instituut was in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog in de jaren 60 opgericht door Röling zelf. Daarna, met name in de jaren 70 en 80, was het een

gerespecteerd instituut waarin veel belangrijke werken zijn gepubliceerd over vrede en oorlog. Met het einde van de Koude Oorlog in de jaren 90 keerde het tij echter voor het instituut: door

bezuinigingen bij de Rijksuniversiteit van Groningen (RUG) werd het instituut opgedoekt. Waarom de RUG er toen voor koos om juist dit invloedrijke instituut weg te bezuinigen blijft de vraag. In het NRC artikel wordt er gespeculeerd dat het lot van het instituut grotendeels was verbonden met de Koude Oorlog. Nu deze voorbij was zou het instituut geen praktisch nut meer hebben.153 Er kan wellicht ook worden verwezen naar de methode van Röling die volgens sommigen zoals Nobel duidelijk niet meer van deze tijd waren. Ondanks het lot van het instituut in de jaren 90 kan met recht worden betoogd dat het een van Rölings belangrijke erfenissen is geweest. In dit laatste hoofdstuk zal deze erfenis worden onderzocht, waarbij duidelijk zal worden welke invloed Röling met zijn instituut heeft gehad op internationale vredesvraagstukken.

De definitie van de studie van polemologie

Het is nuttig om eerst stil te staan bij de vraag wat eigenlijk precies de definitie en ontwikkeling is van de studie van polemologie. De term ‘polemologie’ is afgeleid van de Griekse term polemos, wat oorlog betekent. Als de term met de letterlijke betekenis gebruikt wordt zou de studie beschreven moeten worden als ‘de studie van oorlog’ of ‘oorlogsstudies.’ De polemologische studies gaan echter verder dan de naam suggereert: niet alleen oorlog, maar ook het aspect van vrede is belangrijk in deze studie. Officieel doen polemologen zoals Röling namelijk onderzoek naar de diepere oorzaken van oorlog, om zo inzicht te krijgen naar het pad van langdurige vrede. Het komt overeen met de gegeven definities van polemologie in de eerdere hoofdstukken, namelijk dat polemologie de studie is van oorlog en vrede. De definitie van polemologie is echter door de tijd heen uitvoering

152

Coen van Zwol, ‘Polemologie gesneuveld’, 18 februari 1993, NRC. Opgehaald op 19 – 01 – 2019 op

https://www.nrc.nl/nieuws/1993/02/18/polemologie-gesneuveld-7173456-a884183.

153

~ Pagina 41 ~

veranderd.154 Door deze verandering zijn er verschillende interpretaties van polemologie ontstaan en is het in de praktijk lastig om een universele definitie voor de term te formuleren.

In 1973 publiceerde Röling een zeer invloedrijk handboek over de studie van polemologie.155 In de introductie van dit handboek behandelt Röling daarin een debat met betrekking tot de

definiëring van polemologie. Er was namelijk een stroming ontstaan binnen de polemologie die zich onderscheidde als de ‘kritische polemologie.’ Röling benadrukte echter het oneens te zijn met die definiëring van polemologie. Ten eerste bleken namelijk kernwapens een semi-geaccepteerd fenomeen te zijn binnen de kritische polemologie. Bij de kritische polemologie waren ze op de hoogte van de vernietigende kracht van dergelijke wapens, maar ze waren ervan overtuigd dat deze wapens om precies deze reden nooit gebruikt gingen worden. Hierdoor zouden ze juist vrede op de lange termijn bevorderden. Röling is het niet eens met deze notie. Zo benadrukt Röling dat het met kernwapens maar één keer hoeft mis te gaan om te zorgen voor de totale vernietig van alles wat wij kennen.156 Het is een debat dat vandaag de dag nog steeds relevant is. Door de vernietigde kracht van kernwapens zijn ze eigenlijk in conflictsituaties nooit gebruikt. Hierdoor kan inderdaad worden gezegd dat kernwapens bijdragen aan vrede, omdat niemand hierdoor een directe confrontatie wil tussen twee kernmachten. Toch blijft wat Röling zegt natuurlijk ook relevant, het hoeft inderdaad maar een keer mis te gaan voor een ramp van catastrofale omvang. Er zijn genoeg historische voorbeelden waarbij het inderdaad bijna misging met kernwapens, waarbij zowel menselijke fouten en systeemfouten een belangrijke rol speelden.157 Hoe dan ook, een tweede belangrijke focus van de kritische polemologie was dat kapitalisme op een mondiaal niveau op de lange termijn langdurige vrede ondermijnt. Röling is het niet perse oneens met deze redenering en benadrukt dat het kapitalistische sociaaleconomische systeem op de lange termijn inderdaad moet gaan veranderen. Op de korte termijn doen zulke veranderingen volgens Röling echter meer kwaad dan goed en wees

154 Nils Petter Gleditsch, Jonas Nordkvelle & Hâvard Strand, ‘Peace research - Just the study of war?’, Journal of

Peace Research (2014) 145 – 158. Zie pagina 146 - 150. Voor de Tweede Wereldoorlog bestond ‘polemologie’ uit verschillende wetenschappelijke studies die zich bezig hielden met het fenomeen oorlog. Deze studies werden collectief beschreven als oorlogsstudies, waarmee polemologie in deze tijd nog letterlijk betekende wat de naam impliceerde. Het was pas na de Tweede Wereldoorlog dat het aspect van vrede op systematische wijze werd toegepast. Dit werd voor het eerst gedaan door de Franse socioloog Gaston Bouthoul, die tevens in 1945 het eerste instituut voor polemologie oprichtte in Parijs. Pas op dit moment kreeg de studie van

polemologie zijn definitie als de studie van oorlog en vrede

155

Röling, Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap

van oorlog en vrede. Zie vooral pagina 6 – 7. Dit handboek bestaat uit vijf deelonderwerpen. Röling begint ten eerste met een inleidend deel waar hij zijn sleutelbegrippen en doelstellingen introduceert. Ten tweede heeft hij het over de oorzaken van oorlog en geweld. Ten derde over de voorwaarden voor vrede. Vervolgens ten vierde over de veranderingsprocessen in de maatschappij. Ten slotte heeft Röling het in het vijfde deel over verschillende methodes die kunnen worden toegepast in de studie van polemologie.

156

Ibidem, IX.

157 De Cubacrisis uit 1962 is hiervan een goed voorbeeld. Daarnaast was er in 1983 door een fout in het

~ Pagina 42 ~

het daarom nog steeds af.158 Het is een discussie die in onze tijd minder relevant is geworden, al kan er wellicht worden gesuggereerd dat ongelimiteerd kapitalisme een belangrijke oorzaak is geweest voor de opwarming van de aarde. Het laatste punt van de kritische polemologie is het wantrouwen voor het ‘establishment’ of tewel de gevestigde machten. Zo wordt er beweerd dat dergelijke machten alleen maar eigen belangen hebben en op deze manier langdurige vrede ondermijnen. De focus moest daarom eerder liggen bij ‘grassroots’ of kleinschalige organisaties. Röling is het hier zelf niet mee eens en wijst erop dat bepaalde traditionele machten juist wel hebben gedaan voor

langdurige vrede.159 Net als bij kernwapens is dit debat nog steeds in onze tijd relevant te noemen, al wordt het nu door compleet verschillende partijen vertolkt. Röling benadrukt ten slotte dat de absolute vrede die de kritische polemologen nastreven onmogelijk is: soms moet er geweld worden gebruikt om grotere vernietiging, zoals een nucleaire oorlog, te voorkomen. Waarden van oorlog en vrede hebben immers een sterke band met plaats en tijd, benadrukt Röling uiteindelijk.160

De oprichting van het polemologisch instituut in Groningen

Vervolgens zal er worden gekeken naar de uiteindelijke oprichting van het polemologisch instituut in 1962. Het begon er allemaal mee toen Röling rond 1957 uit zijn functie werd gezet als Nederlandse vertegenwoordiger bij de VN. Rond dezelfde tijd zou hij de positie voor de leerstoel van hoogleraar internationaal recht op de universiteit Leiden afwijzen. Hiermee wees hij de belangrijkste positie af op het gebied van internationaal recht in Nederland. 161 Het was niet een geheel vrijwillige actie, het was bedoeld om geen gezichtsverlies te lijden vanwege het al eerder genoemde conflict dat hij had gehad met de toenmalig minister Luns over de kwestie Nieuw-Genua.162 Röling werd namelijk door dit incident bedreigt en beschuldigt van landverraad. Buitenlandse Zaken noemde hem in deze tijd zelfs een gevaarlijke communist.163 Door deze ontwikkeling bleef hij werkzaam bij de RUG.

Oorspronkelijk was hij daar al in zijn tijd in Tokyo benoemd tot hoogleraar criminologie. Naar eigen zeggen had hij echter geen interesse meer in dit vakgebied. Zijn primaire specialisatie- en

interessegebied was namelijk veranderd naar internationaal recht.164 Gedwongen gaf Röling daarom colleges in beide vakgebieden. Pas toen op de RUG de leerstoel van internationaal recht vrij kwam

158

Röling, Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede, X.

159

Ibidem, X – XI.

160 Ibidem, XII. 161

Akkerman, Krieken & Pannenborg, Declarations of Principles: A Quest For Universal Peace, XXII.

162

Röling, de rechter die geen ontzag had, 428. Hier blijkt tevens uit dat ze hem in deze tijd bij buitenlandse zaken hadden weggezet als een gevaarlijke communist./ Zie ook: Stukken betreffende een adres aan de minister-president tot bevordering van onderhandelingen met Indonesië inzake Nieuw Guinea, 1962. Zoals eerder benoemd heb ik niet meer de kans gehad om deze documenten te bekijken, maar er kunnen zeer interessante stukken inzitten over de Nieuw Guinea kwestie.

163

Röling, de rechter die geen ontzag had, 428.

164

Röling & Cassese, The Tokyo Trails and Beyond, 118. “During my stay in Tokyo I was appointed professor of criminal law and criminology at the University of Groningen. When I came home I started teaching criminal law,

~ Pagina 43 ~

zou internationaal recht zijn primaire vakgebied worden. Röling’s interesse voor polemologie of ‘vredesstudies kwam hier uiteindelijk uit voort. Hij was er namelijk van overtuigd dat een dieper begrip van internationaal recht bereikt kon worden door een beter begrip van vredesstudies. Hij zei hierover: “I discovered that if you want to participate in the progress of international law, especially

in the field of war and peace, you need more knowledge of societal forces, power relations, prevailing interests and existing values. You cannot just propose what you think is nice for the world. You have to elevate ends and means. You have to know what has a chance of succeeding, or under what conditions it can succeed. Therefore, I came to the conclusion that it was necessary to know more about the causes of war and the conditions of peace.”165 Röling wilde dit in de praktijk brengen op de

RUG. Met behulp van een aantal gedreven studenten ging Röling kijken wat er mogelijk was voor vredesstudies op de RUG. Het bleek uiteindelijk een groot potentieel te hebben voor de RUG. In Parijs en Oslo waren er respectievelijk in 1945 en 1954 al instituten opgericht die zich bezig hielden met dergelijke vredesstudies, wat laat zien dat het destijds internationaal gezien een groeiend fenomeen was.166 Hierdoor kon Röling uiteindelijk in 1962 het polemologisch instituut gaan oprichten.167

Achteraf kan worden afgevraagd welke motivering Röling zelf had voor het oprichten van een dergelijk instituut. Was het daadwerkelijk omdat hij gepassioneerd raakte over vredesonderzoek? Of was het vanwege de hele Nieuw-Genua kwestie in 1957, waarbij Buitenlandse Zaken en veel

Nederlandse academici hun vertrouwen verloren in Röling? Het is bijvoorbeeld opvallend dat hij in het interview met Cassese met geen woord spreekt over deze gebeurtenissen in 1957, alsof hij zich er een beetje voor schaamde. Persoonlijk is het mijn opvatting dat het een mix is van beiden. Voor Röling was dit een alternatief voor de meer lucratieve baan in Leiden die hij misliep door de Nieuw- Genua kwestie. Tegelijkertijd ben ik er echter van overtuigd dat Röling een oprechte passie had voor de vredesstudies. Dit werd onder meer duidelijk door de goede resultaten die werden gepubliceerd in een rapport over het instituut in 1967, vijf jaar na de stichting van het instituut in Groningen.168 De schrijver van dit rapport was Jaap Nobel, dezelfde man die in de jaren 90 een opmerking maakte over de erfenis van Röling. Uit het rapport bleek dat het instituut flink was gegroeid. Naast Röling waren acht wetenschappelijke medewerkers en twee student-assistenten in dienst. Het bestuur probeerde het instituut op een flexibele manier in te richten, waardoor er verschillende studierichtingen konden komen. Hierdoor had instituut voor de studie van polemologie niet perse een eigen methodiek, maar ontleent dit aan verschillende deelwetenschappen. Polemologie heeft belangrijke overeenkomsten met de studie van internationale betrekkingen, waardoor er vaak werd gekeken naar disciplines als

165

Ibidem, 118.

166

Akkerman, Krieken & Pannenborg, Declarations of Principles: A Quest For Universal Peace, XXII – XXIII.

167 Ibidem, 118 – 119. 168

~ Pagina 44 ~

rechten en geschiedenis. Andere belangrijke disciplines waren bijvoorbeeld economie, sociologie, psychologie, sociale psychologie en politieke wetenschappen.169 Op het gebied van activiteiten en publicaties werd in het rapport benadrukt dat het instituut vooral verkennend was. In deze verkende periode waren er een aantal voorstellen gekomen die betrekking hadden op de Nederlandse

maatschappij. Dit bestond onder andere uit het idee van het instellen van een enquête over verwachtingen voor het jaar 2000, waarbij de focus lag op toekomstige periodes van oorlogen en vrede. Daarnaast was het idee om voorlichting te gaan geven op middelbare scholen over internationale vredesvraagstukken. Daarnaast hielden ze zich bezig met onderwerpen als

ontwapening, de non-proliferatie van kernwapens en de voortdurende oorlog in Vietnam.170 In het onderwijs had het instituut nog een bescheiden rol gespeeld. Polemologie was namelijk nog niet een studie die gevolgd kon worden als een concrete studie. Wel bleken er studenten te zijn van de RUG en andere universiteiten die bijvakken volgden bij het instituut. Ook waren er verschillende

gastcolleges en gastsprekers die zowel in academische als in niet-academische kringen aansloegen. Met dit alles werd uiteindelijk de basis gelegd voor het succes van het instituut in de jaren 70 en 80.

De invloed van het polemologisch instituut op het Nederlandse kernwapendebat De anti-kernwapenbeweging in Nederland is vooral bekend geworden in de jaren 80. Toen werd er namelijk op grote schaal geprotesteerd tegen de plaatsing van kruisraketten op Nederlands grondgebied.171 Het polemologisch instituut kent echter, zoals opgenoemd in de bovenstaande alinea, al sinds de jaren 60 een traditie naar het streven voor de non-proliferatie van kernwapens. Onder de invloed van Röling was het instituut de voornaamste criticus van kernwapens in Nederland van deze tijd. Publieke belangstelling voor dit onderwerp zou in deze tijd langzaam gaan toenemen, met name door de gebeurtenissen van de Cubacrisis in 1962. Tussen 1962 en 1967 waren er bijvoorbeeld in verschillende regionale en landelijke kranten stukken gepubliceerd over de inspanningen van het non-proliferatiebeleid van het polemologisch instituut.172 In de meeste

gevallen beperkten deze krantenstukken zich simpelweg tot een interview met Röling of een analyse over Rölings werk als polemoloog. Inhoudelijk zouden deze stukken niet erg verschillen. Globaal kwam het in dergelijke stukken er meestal op neer dat Röling al sinds de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki een criticus was van kernwapens. Röling was namelijk van mening dat de verspreiding en ontwikkeling van deze wapens moest worden stop gezet, om desastreuze gevolgen voor de mensheid te voorkomen. De Cubacrisis was dan ook voor Röling een bevestiging hoe

169

Nobel, het polemologisch instituut, 1 – 2.

170 Ibidem, 2. Het is mij onbekend of er daadwerkelijk een enquête is geweest over het jaar 2000 in deze tijd. 171

Zie bijvoorbeeld: Remco van Diepen, Hollanditis – Nederland en het kernwapendebat 1977 – 1987 (Amsterdam, 2004).

172 Zie bijvoorbeeld: A.O, ‘ Over het voorkomen van oorlog.’/A.O., ‘Wetenschappelijke aanpak van

~ Pagina 45 ~

kwetsbaar de wereld was geworden.173 Ondanks dat de meeste van de krantenstukken neerkwamen op dezelfde inhoud, bleek er een toenemende behoefte te zijn voor berichtgeving over kernwapens. Dat juist het polemologisch instituut en Röling zelf bij dergelijke berichtgeving vaak in beeld kwamen toont het groeiende belang aan voor het instituut in het publieke debat.

Er waren echter ook concrete ontwikkelingen in het proces van non-proliferatie waar het polemologisch instituut een concrete rol in had. In 1964 had het instituut bijvoorbeeld voor elkaar gekregen dat de Tweede Kamer een onderzoekscommissie ging in stellen over het Nederlandse non- proliferatieproces.174 Deze onderzoekscommissie, onder leiding van Minister Luns, onderzocht welke rol Nederland kon spelen in het internationale non-proliferatieproces. In 1966, toen de resultaten van de commissie werden gepubliceerd, kon er worden gesproken van een kleine overwinning voor het instituut. Er werd namelijk benadrukt dat Nederland op internationaal terrein zo veel mogelijk werk moest gaan maken van non-proliferatie, al mocht dit niet ten koste gaan van het NAVO- bondgenootschap. Naast de politieke kant wilde het instituut ook zorgen voor bredere politieke bewustzijn over verschrikking van een kernoorlog. Om dit doel te bereiken kregen ze het in 1967 voor elkaar om de Britse film The War Game te vertonen in Groningen.175 Die film toonde op zeer realistische wijze aan wat de gevolgen zouden zijn van een atoomoorlog. De geplande vertoning van de film had landelijke belangstelling, door deze populariteit zorgde het echter ook voor enige controverse. Daarom werd er een debat georganiseerd bij de RUG over de vertoning van de film.176 Tegenstanders meende dat de schokkende beelden de kijkende mensen een zeer machteloos en pessimistisch toekomstbeeld zouden bezorgen. Röling was het eens met deze stelling, maar benadrukte dat dit de realiteit was van de huidige wereld. De vertoning van deze film was daarom volgens Röling een goede zaak, omdat zoveel mogelijk mensen moesten inzien wat het gevolg was van de steeds maar toenemende kernwapens in de wereld.177

Naast hun rol in de publieke discussie, hield het instituut zich tevens bezig met de

academische kant van het Nederlandse kernwapendebat. Dit blijkt uit de verschillende publicaties van het instituut uit de jaren 60. Deze publicaties bestaan uit verschillende boeken en

vaktijdschriften. Met name het vaktijdschrift van het polemologisch instituut, nieuwe literatuur over

oorlog en vrede, vervulde een belangrijke rol bij het toegankelijk maken van de academische visie op

173 Naast de eerder genoemde krantenberichten benadrukt Röling dit ook duidelijk in: Röling, Polemologie. Een

inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede, 39 & 41 – 42.

174 A.O, ‘Het tegengaan van de verspreiding van kernwapens’, 7 mei 1966, Het Parool. 175

A.O, ‘The War Game – film over nucleaire oorlog in Groningen’, 18 oktober 1967, Het Dagblad van het Noorden.

176 A.O., ‘Vertoning van film over kernoorlog een goede zaak’, 25 oktober 1967, Het Dagblad van het Noorden. 177

~ Pagina 46 ~

het kernwapendebat.178 Zoals de naam suggereert ging de inhoud van het blad over recente

literatuur van polemologie, van zowel binnenlandse als buitenlandse auteurs. Deze literatuur werd in het blad beknopt samengevat en er werd geen waardenoordeel aan verbonden, omdat het slechts de bedoeling was om de lezer op de hoogte te brengen van de hoofdgedachte van het literaire werk.