• No results found

De invloed van het universitaire onderwijs op de kennis van geschiedenisstudenten over het Nederlandse slavernijverleden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het universitaire onderwijs op de kennis van geschiedenisstudenten over het Nederlandse slavernijverleden"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie 16 juni 2015

De invloed van het universitaire onderwijs op de

kennis van geschiedenisstudenten over het

Nederlandse slavernijverleden

Rowan van der Stelt Studentnummer:

11131845 Aantal woorden 19259 Begeleider Djoeke van Netten

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding ... 2

Hoofdstuk 1: Historiografie van het Nederlandse slavernijverleden ... 10

Hoofdstuk 2: Het Nederlandse slavernijverleden ... 16

2.1. Het Atlantische gebied ... 16

2.2. De Indische Oceaan ... 21

2.3. Vergelijking ... 24

Hoofdstuk 3: Schoolboekonderzoek... 26

3.1.Historiografie... 26

3.2.Methodologie... 28

Hoofdstuk 4: De analyse van de verplichte literatuur ... 32

4.1. Frequentieanalyse ... 32 4.2. Ruimteanalyse ... 41 4.3. Kwalitatieve analyse ... 42 4.4. Groepsanalyse ... 44 Hoofdstuk 5: De enquête ... 46 Conclusie ... 52

Bijlage 1: Overzicht literatuur verplichte vakken... 55

Bijlage 2: De frequentieanalyse ... 58

Bijlage 3: De ruimteanalyse ... 63

Bijlage 4: De enquête ... 67

Bijlage 5: De Nederlandse handelscompagnieën ... 73

Bijlage 6: Origine slaven ... 76

Bijlage 7: De bestemming van de slaven ... 77

Bijlage 8: Behandeling Nederlandse slavernijverleden tijdens de bachelor ... 78

Bijlage 9: Het aandeel van Nederland in de slavenhandel ... 79

Literatuurlijst ... 82

(3)

2

Inleiding

Aan de glorie van de kaapvaart, aan forten Elmina aan de Goudkust, aan de plantage-economie in Suriname en op de Antillen, zit een andere kant: de keerzijde van de medaille is de slavenhandel en slavernij. Deze zijde is tot nu toe ten onrechte

onderbelicht gebleven. Ten onrechte, omdat het een vals beeld is, maar ook omdat de verre nazaten van slaven uit Suriname en van de Nederlandse Antillen en Aruba, nu deel uitmaken van onze Nederlandse samenleving. De slavenhandel is er direct of indirect de oorzaak van dat zij hier zijn. Het collectief geheugen, het historische deel van onze cultuur moet in onze multiculturele maatschappij worden bijgesteld met kennis die niet vanzelfsprekend past bij de iconen als Piet Heijn en Jan de Witt.1

Tot aan de dag van vandaag duurt de onzichtbaarheid in zekere zin voort. Want de geschiedenis van de slavernij past niet in het veelgeprezen zelfbeeld van Nederland als de van oudsher tolerante en progressieve natie. Het wordt tijd dat we de sporen van dit verleden gaan zichtbaar maken.2

Deze twee uitspraken werden gedaan tijdens de viering van de 137-jarige afschaffing van de slavernij op 1 juli 2000 (Keti Koti) in de toespraken van minister Roger van Boxtel en staatssecretaris Frederick van der Ploeg. In deze twee uitspraken staat de omgang van Nederland met het slavernijverleden centraal en komt naar voren dat zij meer aandacht voor dit verleden in Nederland belangrijk vinden. Om de aandacht voor het slavernijverleden te realiseren kwam er in het jaar 2002 een nationaal slavernijmonument in Amsterdam en werd het expertisecentrum NiNsee opgericht. NiNsee heeft als doel het bevorderen van onderzoek naar en de verspreiding van kennis over het Nederlandse slavernijverleden.3 In 2005 kwam er een kernleerplan voor tien tot vijftienjarigen op het basis- en voortgezet onderwijs over het Nederlandse slavernijverleden.Twee jaar later kwam er een canon voor het

geschiedenisonderwijs waarin de slavenhandel en slavernij een plaats kregen.4

1 Jan Greven, Leren en herinneren. Het Nederlandse slavernijverleden, kernleerplan 10-15 jarigen (Enschede

2005) 9-10.

2 Greven, Leren en herinneren, 10-11.

3http://www.ninsee.nl/ (laatst bekeken op 27 januari 2016).

4 De canon van Nederland. Rapport van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon Deel C, juli 2007.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, documenten,

https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2007/07/03/canon-van-nederland/27731.pdf (laatst bekeken op 25 januari 2016).

(4)

3 Aan de hand van deze ontwikkelingen ontstond er een debat in Nederland over de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden in schoolboeken op het basis- en voortgezet onderwijs. In dit debat wordt er niet gesproken over Nederlandse universiteiten, terwijl de universiteiten heel erg belangrijk zijn voor het toekomstige geschiedenisonderwijs. Universitaire geschiedenisstudenten zijn onder andere toekomstige historici die verder historisch onderzoek gaan doen en docenten worden op Nederlandse scholen. De centrale vraag in mijn onderzoek is dan ook hoe de bacheloropleiding geschiedenis aan Nederlandse universiteiten in de periode van 2010 tot 2016 de kennis van geschiedenisstudenten over het Nederlandse slavernijverleden beïnvloed heeft.

Er zijn verschillende artikelen en boeken waarin de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden op het basis- en voortgezet onderwijs centraal staat. In het artikel ‘Slavery and the contest for national heritage in the United States and the Netherlands’ van J.O. Horton en J.C. Kardux uit 2004 is het slavernijverleden in Nederlandse schoolboeken binnen een groter debat over de omgang van Nederland met dit verleden geplaatst.5 Er komt een

onderzoek van Het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie uit 1999 aan bod waarin gekeken is naar de zes meest gebruikte geschiedenisboeken op middelbare scholen in Nederland. De conclusie van beide auteurs is dat het Nederlandse slavernijverleden nog niet voldoende behandeld wordt in de geschiedenisschoolboeken.6

Een ander artikel waarin het onderwerp naar voren komt is van Arie Wilschut uit 2005.7 Hij heeft een belangrijke bijdrage gehad in de totstandkoming van de canon met de

tien tijdvakken. Volgens Wilschut wordt het Nederlandse slavernijverleden in recente schoolboeken wel besproken, maar worden er verkeerde accenten gelegd. De nadruk ligt vooral op Suriname en het stereotype zwarte slaaf, terwijl slavernij ook heeft bestaan in andere Nederlandse koloniën in de Cariben en er aandacht moet komen voor de verhalen van slaven zelf.8 In zijn artikel gaat hij ook in op het debat over de canon voor het

geschiedenisonderwijs.9 Volgens Wilschut zijn er conservatieven die vinden dat de

traditionele canon hersteld moet worden en progressieven die vinden dat de canon bijgesteld moet worden aan hedendaagse eisen zoals het multiculturalisme, tolerantie en

gelijkwaardigheid van de man en vrouw. De progressieven vinden de canon te eurocentrisch,

5 James O. Horton en Johanna C. Kardux, ‘Slavery and the contest for national heritage in the United States and

the Netherlands’, American Studies International 42:2/3 (2004) 51-74.

6 Horton en Kardux, ‘Slavery and the contest’, 64.

7 Arie Wilschut, ‘Het Nederlands slavernijverleden en het canonieke denken over het geschiedenis onderwijs’,

Kleio 8 (2005) 34-38.

8 Wilschut, ‘Het Nederlands slavernijverleden’, 36. 9 Ibidem, 38.

(5)

4 blanke geschiedenis en mannengeschiedenis. De Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming neemt een ander standpunt in binnen dit debat, omdat zij vinden dat een

conservatieve of progressieve canon geen verbetering is van het geschiedenisonderwijs. Deze commissie vindt dat een historisch referentiekader de canon moet vervangen, omdat een referentiekader voor oriëntatiekennis zorgt en het kritische denken van studenten stimuleert.10

In het kernleerplan Leren en herinneren uit 2005 analyseert Jan Greven ook een aantal geschiedenisschoolboeken van het basis- en voortgezet onderwijs uit de periode na de Tweede Wereldoorlog.11 Het kernleerplan is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Greven concludeert dat de slavenhandel en slavernij wel genoemd werden in de methoden van de jaren vijftig en zestig, maar in de schoolboeken stond een eenzijdige eurocentrische visie centraal en ontbrak het perspectief van de slaaf.12 In recente schoolboeken is er wel aandacht voor het onrecht en wordt het onderwerp uitvoeriger besproken. Er zijn nog wel een aantal verbeterpunten volgens Greven.13 Ten eerste ligt de nadruk op Suriname en de Verenigde Staten. Er moet ook aandacht komen voor de Antillen en Aruba. De nadruk moet op het Nederlandse slavernijverleden komen en minder op het slavernijverleden van de Verenigde Staten. Ten tweede wordt er nog veel gebruik gemaakt van het stereotype zwarte slaaf. De verbeterpunten van Greven komen overeen met de conclusies van Wilschut.

In het werk ‘The book no one has read’ uit 2006 en een lezing uit 2011 van Alex van Stipriaan komt het onderwerp ook naar voren.14 Volgens Van Stipriaan is er een oudere

generatie in Nederland die vaak verrast is als zij achter het slavernijverleden komen van Nederland, terwijl afstammelingen van voormalige slaven het gevoel hebben dat hun geschiedenis grotendeels genegeerd wordt in algemene geschiedenisschoolboeken. In 2006 concludeerde Van Stipriaan dat het nog jaren kon duren voordat wetenschappelijk onderzoek een plek zou krijgen in schoolboeken en populaire literatuur en zou er een nieuwe generatie geschiedenisstudenten nodig zijn om nieuwe inzichten te verwerken in schoolboeken en lessen op scholen.15 In het jaar 2011 gaf Van Stipriaan een lezing waarin hij een nieuwe balans opmaakte van de stand van de wetenschap waarin ook de behandeling van het

10 Wilschut, ‘Het Nederlands slavernijverleden’, 38. 11 Greven, Leren en herinneren, 15-29.

12 Ibidem, 27. 13 Ibidem, 28-29.

14 Alex van Stipriaan, ‘Slavery in the Dutch Caribbean. The books no one has read’ in: Juanita de Barros, Audra

Diplee en David V. Trotman ed., Beyond fragmentation. Perspectives on Caribbean history (Princeton 2006) 69-92; Alex van Stipriaan, Slavernij-onderzoek en debat in Nederland: een stand van zaken (Amsterdam 2011).

(6)

5 slavernijverleden in schoolboeken naar voren kwam. Ondanks dat er meer aandacht gekomen was voor het Nederlandse slavernijverleden in schoolboeken was de behandeling nog heel summier en lag de nadruk vooral op de Verenigde Staten.16 In 2006 én 2011 concludeerde hij

dat er nog veel te doen is. Momenteel is Van Stipriaan bezig met het ontwikkelen van een

toolbox in samenwerking met NiNsee om docenten te prikkelen het slavernijthema meer eigen

te maken en onderdeel te laten worden van hun lessen.17

In een onderzoek uit 2011 keek Ineke Mok naar de aandacht die geschiedenisdocenten in het Amsterdamse voortgezet onderwijs besteden aan slavernij.18 Het onderzoek is gedaan in opdracht van de Gemeente Amsterdam. Volgens Mok is er een verband tussen de kennis van docenten over de slavernij en de behandeling van dit onderwerp in de lessen. Hoe meer kennis de docent heeft, hoe meer het behandeld wordt tijdens de geschiedenislessen.19

In het artikel ‘Racial neoliberalism, social forgetting, and scientific colonialism in Dutch primary school history textbooks’ uit 2014 heeft Melissa F. Weiner onderzoek gedaan naar de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden in schoolboeken die gepubliceerd zijn na 1980.20 Volgens Weiner wordt er wel gepleit voor het belang van onderzoek naar slavernij in schoolboeken, maar is hier in de praktijk nog niet veel onderzoek naar gedaan. Van de 96 schoolboeken noemen 49 boeken de slavernij en veertig boeken de slavenhandel. Racisme als aspect van de slavernij en de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) worden nergens behandeld. Volgens Weiner is er sprake van een eurocentrisch perspectief waarin het verhaal van de slaaf niet behandeld wordt en draagt dit bij aan het vergeten van het slavernijverleden in Nederland.21Kortom, de schoolboeken geven volgens Weiner een

verkeerd beeld over de rol van Nederland in de slavenhandel en rechtvaardigen het kolonialisme.

Zoals al eerder is genoemd is het debat over de behandeling van het slavernijverleden in schoolboeken onderdeel van een groter debat over de omgang van Nederland met dit verleden. Een historicus die hier veel werken over heeft geschreven is Gert Oostindie. In zijn boek Postcolonial Netherlands: Sixty-five years of forgetting, commemorating, silencing uit 2010 staat de migratie naar Nederland uit voormalige Nederlandse koloniën, de invloed van

16 Van Stipriaan, Slavernij-onderzoek en debat in Nederland, 5.

17 Alex van Stipriaan, Slavernij daar willen wij meer van weten (Amsterdam 2014).

18 Juf, was dat echt zo? Lessen over slavernij in het Amsterdamse voortgezet onderwijs. Surveyonderzoek door

Ineke mok, april 2011. Cultuursporen Bureau voor interculturele en educatieve projecten, publicaties,

http://www.cultuursporen.nl/ (laatst bekeken op 27 januari 2016).

19 Juf was dat echt zo?, april 2011, Cultuursporen Bureau, 17.

20 Melissa F. Weiner, ‘Racial neoliberalism, social forgetting, and scientific colonialism in Dutch primary school

history textbooks’, Du Bois Review 11:2 (2014) 329-351.

(7)

6 deze migratie op de Nederlandse samenleving en de relatief succesvolle integratie van deze migranten centraal.22 Een onderdeel hiervan is de omgang van Nederland met het

slavernijverleden. Volgens Oostindie is er geen sprake van actief en bewust negeren van dit verleden, maar is er ook geen breed begrip.23 In zijn artikel beschrijft hij onder andere de tegenstelling tussen de reacties van Surinaamse organisaties en de Molukse- en Indonesische gemeenschap. Surinaamse organisaties laten regelmatig kritische geluiden horen door

protesten en brieven te sturen naar de ministers. Slavernij en slavenhandel speelden en spelen een belangrijkere rol bij deze organisaties. De Molukse- en Indonesische gemeenschap protesteren niet tot nauwelijks en houden zich minder bezig met slavernij en de slavenhandel. Een voorbeeld zijn de reacties op de viering van het 400 jarige bestaan van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Surinaamse organisaties gingen protesteren en eisten excuses, terwijl de Molukse- en Indonesische gemeenschap weinig tot niets van zich lieten horen.24 Er is ook een verschil in de omgang met het slavernijverleden tussen

Afro-Surinamers en Indo-Afro-Surinamers, omdat er voor Indo-Afro-Surinamers weinig ruimte is voor

bitterheid en slachtofferschap.25 Bij de Indo-Surinamers ligt de nadruk op cultuur en religie in plaats van historische onrechtvaardigheid. Afro-Surinamers willen juist dat er aandacht komt voor het slavernijverleden in de Nederlandse geschiedenis.

In een ander werk van Oostindie uit 2009 in European Review plaatst hij de omgang van Nederland met het slavernijverleden in een vergelijkend Europees perspectief. Oostindie vergelijkt Portugal, Spanje, Frankrijk, Engeland en Nederland. Frankrijk, Engeland en Nederland waren veel meer tegemoetkomend in het erkennen van hun betrokkenheid in de slavenhandel en slavernij vergeleken met Portugal en Spanje.26 In deze twee laatstgenoemde landen is er geen publieke erkenning en nationaal debat over de betrokkenheid. De verklaring is de afwezigheid van een omvangrijke gemeenschap van postkoloniale migranten die

afstammen van voormalige Afrikaanse slaven in Portugal en Spanje.27 De aanwezigheid van deze gemeenschap in de andere drie Europese landen heeft gezorgd voor een herontdekking van het slavernijverleden. Door de komst van de migranten uit voormalige koloniën werd Nederland geconfronteerd met haar slavernijverleden.

22 Gert Oostindie, Postcolonial Netherlands: Sixty-five years of forgetting, commemorating, silencing

(Amsterdam 2010).

23 Oostindie, Postcolonial Netherlands, 134. 24 Ibidem.

25 Ibidem, 147.

26 Gert Oostindie, ‘Public memories of the Atlantic slave trade and slavery in contemporary Europe’, European

Review 17:3/4 (2009) 611-626.

(8)

7 In een artikel van Ulbe Bosma uit 2012 komt er een andere visie naar voren. Volgens Bosma is er geen postkoloniaal debat in Nederland.28 Voor het ontbreken van het debat geeft

Bosma verschillende verklaringen. Ten eerste het feit dat postkoloniale migranten niet gezien worden als aparte groep in het minderheden discours. Ten tweede het ontbreken van een ambitie om een overkoepelend theoretisch perspectief over de koloniale erfenis te bereiken. De verschillende groepen postkoloniale migranten zien geen overeenkomsten met elkaar.

Van Stipriaan heeft ook een artikel geschreven over dit onderwerp. In opdracht van de Gemeente Amsterdam heeft hij gekeken naar de viering van de 150 jarige afschaffing van de slavernij in 2013.29 Er was in 2013 toenemende aandacht voor het slavernijverleden door de organisatie van officiële herdenkingen, tentoonstellingen in musea, theatervoorstellingen, symposia, debatten, stadswandelingen en speciale projecten voor scholen. In hoeverre deze aandacht is blijven bestaan na het jaar 2013 is de vraag waar Van Stipriaan zich mee

bezighield. De kennis is toegenomen na 2013, maar het besef van de impact van dit verleden op de Nederlandse samenleving bleef beperkt. Om een blijvend en veranderend besef te realiseren, is onderwijs aan jongeren de sleutel volgens Van Stipriaan.30

Er zijn dus meerdere werken verschenen over de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden in schoolboeken op het basis-en voortgezet onderwijs. In dit onderzoek staat echter de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden tijdens de bacheloropleiding geschiedenis aan Nederlandse universiteiten in de periode van 2010 tot 2016 centraal en de invloed hiervan op de kennis van geschiedenisstudenten over dit slavernijverleden. Het onderzoek bestaat uit twee kernonderdelen. Het eerste kernonderdeel is de analyse van de literatuur (studieboeken, readers en artikelen) van de verplichte vakken Wereldgeschiedenis, Economische & Sociale Geschiedenis, Vroegmoderne Geschiedenis en Vaderlandse/

Nederlandse Geschiedenis. Het tweede kernonderdeel is een enquête om de kennis van geschiedenisstudenten te toetsen over het Nederlandse slavernijverleden. De resultaten van de literatuuranalyse koppel ik aan de resultaten van de enquête om mijn hoofdvraag te

beantwoorden. Er worden zes Nederlandse universiteiten behandeld: Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam, Rijksuniversiteit Groningen, Radboud Universiteit, Vrije Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Utrecht. De Erasmus Universiteit wordt niet behandeld in dit onderzoek, omdat een gebrek aan medewerking geresulteerd heeft in

28 Ulbe Bosma, ‘Why is there no post-colonial debate in the Netherlands’ in: Ibidem, Post-Colonial immigrants

and identity formations in the Netherlands (Amsterdam 2012) 194-212.

29 Van Stipriaan, Slavernij meer van weten, 4. 30 Ibidem, 5.

(9)

8 onvoldoende respons op de enquête door Erasmus geschiedenisstudenten. De Vrije

Universiteit van Amsterdam heeft een ander onderwijssysteem vergeleken met de andere universiteiten, omdat de studenten in de periode van 2010 tot 2014 konden kiezen uit

verschillende majors in plaats van verplichte vakken. In de periode van 2014 tot 2016 werden er wel verplichte vakken gegeven tijdens de bachelor. In mijn onderzoek analyseer ik de literatuur van vakken in de majors niet, maar ik houd hier wel rekening mee in mijn enquête.

Naast deze twee kernonderdelen bestaat het onderzoek uit drie inleidende

hoofdstukken. Ten eerste de historiografie van het Nederlandse slavernijverleden waarin de ontwikkeling van de historiografie, debatten, perspectieven en belangrijke historici aan bod komen. Het hoofdstuk bestaat uit twee delen: het slavernijverleden in het Atlantische Gebied met de rol van de West-Indische Compagnie (WIC) en de Middelburgsche Commercie Compagnie (MCC) en het slavernijverleden in de Indische Oceaan met de rol van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De behandeling van de historiografie van het Nederlandse slavernijverleden is belangrijk, omdat historiografische ontwikkelingen invloed hebben op de vorming van studiemateriaal. Ten tweede een overzicht van het Nederlandse slavernijverleden waarvoor ik de historische werken uit het eerste hoofdstuk gebruik. Dit overzicht is belangrijk voor de literatuuranalyse om te bepalen welke aspecten wel en niet behandeld worden. Het overzicht is net zoals de historiografie verdeeld in twee onderdelen: het Atlantische gebied en de Indische Oceaan. De deelthema’s waar ik naar kijk zijn de oprichting, het bestuur, doelen, handelsactiviteiten, regio’s, aanbod van en vraag naar slaven, soorten slavernij en aantallen. Het hoofdstuk eindigt met een vergelijking tussen de

slavenhandel en slavernij in het Atlantische Gebied en de Indische Oceaan. Ten slotte behandel ik de historiografie en methodologie van het schoolboekonderzoek.

Dit onderzoek is op verschillende manieren vernieuwend en van belang. Ten eerste geeft het onderzoek inzicht over de kennis van Nederlandse universitaire

geschiedenisstudenten over het slavernijverleden van Nederland door middel van een enquête. Er is eerder een enquête uitgevoerd waarin het slavernijverleden van Nederland centraal stond, maar in deze enquête waren Nederlanders de doelgroep en stond de periode 2000 tot 2008 centraal.31 Ten tweede is de combinatie van de literatuuranalyse met een enquête om de kennis te toetsen over dit verleden nog nooit eerder gedaan. Ten slotte worden er nieuwe inzichten toegevoegd aan het debat over de behandeling van het slavernijverleden van Nederland in het geschiedenisonderwijs, omdat ik het Nederlandse universitaire onderwijs

31 Oostindie, Postcolonial Netherlands, 153.

(10)

9 onderzoek. Dit komt tot nu toe nog niet terug in het debat, terwijl het Nederlandse

slavernijverleden, de erkenning van dit verleden en de behandeling van dit verleden op scholen onderwerpen zijn die centraal staan in actuele discussies in Nederland.

(11)

10

Hoofdstuk 1: Historiografie van het Nederlandse slavernijverleden

In het laatste kwart van de twintigste eeuw is de studie naar het Nederlandse slavernijverleden veranderd. Deze verandering werd gestimuleerd door de opkomst van

onafhankelijkheidsbewegingen, niet-westers nationalisme en de dekolonisatie waardoor historici hun perspectief op de koloniale geschiedenis gingen herzien.32 Het gevolg van deze ontwikkelingen was het ontstaan van een postkoloniale migratie naar Nederland vanaf de jaren 1970. Door deze migratie werd Nederland geconfronteerd met haar slavernijverleden en werden historici gestimuleerd om de gedeelde geschiedenis te revalueren.

De historiografie heeft vanaf het laatste kwart van de twintigste eeuw een

ontwikkeling doorgemaakt en kan verdeeld worden in verschillende periodes.33 De periode tot de jaren 1990 werd gekenmerkt door een superieure koloniale blik van buitenaf, een

wettelijke en institutionele benadering van bovenaf en een economisch perspectief. Er werden bestuurlijke en wettelijke bronnen gebruikt naast secundaire literatuur. Vanaf de jaren 1990 ontstond er een debat in Nederland over het slavernijverleden. Het perspectief verschoof geleidelijk naar een perspectief waarin het van binnenuit begrijpen en analyseren centraal staat. Er kwam meer ruimte voor een kritische benadering en een Caribisch perspectief, gebaseerd op een grotere verscheidenheid aan primaire bronnen.

In 2006 concludeerde Van Stipriaan dat de historische werken over het Nederlandse slavernijverleden vooral beschrijvend van karakter waren, met de focus op Nederland waarin nauwelijks vergelijkingen werden gemaakt met andere gebieden in de Cariben.34 De nadruk lag vooral op Suriname en de WIC en minder op de Antillen en de MCC. In 2015

concludeerde Van Stipriaan dat er een jonge, kritische generatie met een minder

eurocentrische blik is opgekomen en de oudere historici met een eurocentrische koloniale visie zoals Piet Emmer en Henk den Heijer met pensioen waren gegaan.35 Bovendien is er meer aandacht gekomen voor de Antillen. Naast deze conclusies was Van Stipriaan in 2006 van mening dat het vakgebied gedomineerd werd door een kleine groep Nederlandse historici die elkaar kennen en afhankelijk waren van elkaar.36 Ondanks deze afhankelijkheid zijn er verschillende debatten en perspectieven binnen het vakgebied over de economische impact

32 Stipriaan, ‘The book no one has read’, 71. 33 Ibidem.

34 Ibidem, 82.

35 Deze informatie heb ik gekregen van Alex van Stipriaan via een e-mail op 11 januari 2016. 36 Stipriaan, ‘The book no one has read’, 82.

(12)

11 van de slavenhandel, het relatieve aandeel van Nederland, de behandeling van de slaven en het bestaan van een zwart- en blank discours.37

In het debat over de economische impact van de slavenhandel zijn er twee

verschillende perspectieven.38 Ten eerste het bagatelliserende perspectief waarin de slavernij neergezet wordt als een marginaal verschijnsel, uiterst onrendabel en een irrationele afwijking in de economische ontwikkeling van de Republiek. In het werk van Piet Emmer uit 2003 komt naar voren dat de impact van de slavenhandel en slavenpopulatie klein was en meer cultureel dan economisch.39 Het tweede perspectief is het begrijpende en analytische perspectief waarin het scheppen van begrip en inzicht in de werking van het verleden naast academische vragen centraal staat. Matthias van Rossum en Karwan Fatah-Black komen met een andere visie over de economische impact in een artikel uit 2012 na een onderzoek naar de bruto-winstmarge in de periode van 1595 tot 1829.40 Volgens Van Rossum en Fatah-Black heeft de slavenhandel een cruciale rol gespeeld in het Atlantische systeem door het leveren van arbeid en heeft het een belangrijke economische impact gehad op Nederland.41 Emmer was niet overtuigd van het nieuwe perspectief en was van mening dat de winst van de slavenhandel niet van speciaal belang was.42 Een andere historicus die onderzoek heeft gedaan naar de economische impact is Henk den Heijer. In zijn boek uit 1997 concludeert Den Heijer dat de slavenhandel in de zeventiende eeuw een grotere winst als resultaat had en erkende de economische impact.43 De winstmarge van Fatah-Black en Van Rossum is wel hoger vergeleken met het winstmarge van Den Heijer, maar dit verschil kan verklaard worden door nieuw beschikbaar materiaal uit de studie van Ruud Paesie over de illegale

slavenhandel.44

Een ander debat binnen het vakgebied gaat over het aandeel van Nederland in de trans-Atlantische slavenhandel. Na intensief archiefonderzoek kwam Johannes Postma in zijn werk

37 Stipriaan, ‘The book no one has read’, 82.

38 Matthias van Rossum, Kleurrijke tragiek. De geschiedenis van slavernij in Azië onder de VOC (Hilversum

2005).

39 Pieter C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel, 1500–1850 (Amsterdam 2003) 168–78.

40 Matthias van Rossum en Karwan Fatah-Black, ‘Wat is winst? De economische impact van de Nederlandse

trans-Atlantische slavenhandel’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 9:1 (2012) 3-29.

41 Van Rossum en Fatah-Black, ‘Wat is winst’, 79.

42 Matthias van Rossum en Karwan Fatah-Black, ‘Een marginale bijdrage? Van ‘winstgevendheid’ naar de

economische impact van de Nederlandse trans-Atlantische slavenhandel. Repliek van de auteurs op de reactie van Piet Emmer’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 9:4 (2012) 71-78.

43 Henk den Heijer, Goud, ivoor en slaven. Scheepvaart en handel van de Tweede West-Indische Compagnie op

Afrika, 1674–1740 (Zutphen 1997) 158–65.

44 Van Rossum en Fatah-Black, ‘Wat is winst’, 79; Ruud Paesie, Lorrendrayen op Africa: De illegale goederen-

en slavenhandel op West-Afrika tijdens het achttiende-eeuwse handelsmonopolie van de West-Indische Compagnie, 1700-1734 (Amsterdam 2008).

(13)

12 uit 1990 tot de conclusie dat Nederland een dominante positie heeft gehad in de slavenhandel in bepaalde periodes.45 De eerste periode van dominantie was 1636 tot 1648 toen Nederland

Fort Elmina, een slavenstation aan de kust van Angola en de kolonie Nieuw-Holland in Brazilië in handen had. De tweede periode was 1662 tot 1675 toen de WIC subcontracten in bezit had van de asiento-handel.46 De laatste periode was van 1686 tot 1689 toen de WIC het asiento zelf in handen had en later een subcontract. Over deze dominantie bestaat geen consensus onder de historici die gespecialiseerd zijn in het Nederlandse slavernijverleden. Postma schatte het aantal vervoerde slaven door Nederlandse schepen op 550.000 en vijf procent van het totaal van de trans-Atlantische slavenhandel.47 In het werk van Den Heijer uit 2013 wordt het aandeel van ruim vijf procent wel genoemd, maar komt er een aantal van 600.500 vervoerde slaven aan bod.48 In het artikel van Fatah-Black en Van Rossum uit 2012 komen er ook andere aantallen naar voren. Volgens Fatah-Black en Van Rossum zijn er 608.849 slaven vervoerd vanuit West-Afrika door Nederland in de periode van 1595 tot 1829.49

Binnen het debat over het aandeel van Nederland in de trans-Atlantische slavenhandel is er ook een debat over het aandeel van de illegale slavenhandel. Postma, Emmer en Wim Klooster zijn van mening dat het aandeel van de illegale slavenhandel gering is, omdat de trans-Atlantische slavenhandel een complexe onderneming was waarin slechts weinig lorrendraaiers (illegale slavenhandelaren) succesvol konden opereren.50 Postma schat het aantal illegaal verhandelde slaven in de periode van 1675 tot 1730 op ongeveer 13.000 waarvan 3.500 in de zeventiende eeuw.51 Hij erkent wel dat slaven ook verkocht werden op

Franse en Spaanse markten in de Cariben waar geen gegevens van zijn. Later voegde Postma een marge van 5.000 slaven toe voor niet getraceerd transport.52 W.S. Unger, A. Van Dantzig,

Den Heijer en Paesie zijn van mening dat het aandeel van de illegale slavenhandel groter moet zijn geweest.53 Unger spreekt over een verband tussen de particuliere slavenhandel en de

45 Johannes Postma, The Dutch in the Atlantic slave trade 1600-1815 (New York enz. 1990) 303. 46 Het asiento was een contract voor de levering van slaven aan de Spaanse koloniën. Spanje had geen

bezittingen aan de Afrikaanse kust door het Verdrag van Tordesillas waardoor het afhankelijk was van andere landen voor de levering van slaven.

47 Postma, Dutch slave trade, 302.

48 Henk den Heijer, Geschiedenis van de WIC. Opkomst, bloei en ondergang (Zutphen 2013) 149. 49 Van Rossum en Fatah-Black, ‘Wat is winst’, 72.

50 Piet Emmer, ‘De vaart buiten Europa. Het Atlantische gebied’ in: L.M. Akveld, S. Hart en W.J. Hoboken ed.,

Maritieme geschiedenis der Nederlanden, deel II (Bussum 1977) 272-288, aldaar 287-288; Wim Klooster, Illicit riches, Dutch trade in the Caribbean 1648-1795 (Leiden 1998) 117-118.

51 Postma, Dutch slave trade, 81 en 110.

52 Johannes Postma, ‘A reassessement of the Dutch Atlantic slave trade’, in: Johannes Postma en V. Enthoven

ed., Riches from Atlantic commerce (Leiden 2003) 124-125 en 136.

(14)

13 achteruitgang van de slavenhandel door de WIC.54 Volgens Paesie zijn illegale

slavenhandelaren er wel in geslaagd om deel te nemen aan de complexe trans-Atlantische slavenhandel en zijn er in de periode van 1674 tot 1730 55.000 tot 60.000 slaven verscheept van West-Afrika naar Amerika door smokkelschepen.55

Over de ernst en behandeling van de slaven in de trans-Atlantische slavenhandel bestaan eveneens verschillende perspectieven. Emmer pleit voor een meer rationele dan emotionele benadering door historici. Hij heeft een aantal uitspraken gedaan over dit verleden waar veel reacties op zijn gekomen.56 Ten eerste dat Nederland zich niet hoeft te schamen voor het slavernijverleden en dat het wetenschappelijk gezien gewoon een vorm van migratie is. Ten tweede ligt de oorzaak voor de trans-Atlantische slavenhandel volgens Emmer

grotendeels bij Afrika zelf, omdat er al slavenhandel bestond en de Europeanen hier alleen maar gebruik van maakten. Ten derde was de slavernij niet wreed en vergeleek hij de ruimte in een slavenschip met de ruimte in de economy class in de Boeing 747. Volgens Van Stipriaan zijn Emmer, Unger, Dantzig en Postma van mening dat de slaven relatief goed behandeld werden vanwege het commerciële belang, terwijl L.R. Priester in zijn werk aantoont dat er vele incidenten zijn beschreven in journalen van scheepsofficieren waaruit blijkt dat de slaven niet altijd goed behandeld werden.57 Deze uitspraak van Van Stipriaan staat in contrast met de beschrijving van de behandeling van de slaven in het werk van Postma uit 1990. Volgens Postma kregen de bemanningsleden van slaven de opdracht om de kostbare slaven goed te behandelen, maar werd er niet altijd aan deze opdracht gehouden en erkent Postma dat de slaven niet altijd goed behandeld werden.58

Binnen het debat over het Nederlandse slavernijverleden is er volgens Van Stipriaan een zwart discours en een blank discours.59 Het zwarte discours is Afro-centrisch,

antikoloniaal en geïnspireerd door het slavernijdebat in de Verenigde Staten. Het idee is dat blanke historici geen betrouwbare geschiedenis kunnen schrijven over slavernij. In

tegenstelling tot het zwarte discours is het witte discours top-down, paternalistisch en

54 W.S. Unger, ‘Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel I. Beknopt overzicht van de

Nederlandse slavenhandel in het algemeen’, Economisch-Historisch Jaarboek 26:3 (1956) 133-174; Den Heijer, Goud, ivoor en slaven, 280; A van Dantzig, Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel (Bussum 1968) 108.

55 Paesie, Lorrendrayen op Africa, 271.

56http://www.doorbraak.eu/gebladerte/11186f75.htm geraadpleegd op 11 april 2016.

57 Stipriaan, ‘The book no one has read’, 73 en L.R. Priester, De Nederlandse houding ten aanzien van de

slavenhandel en slavernij 1596-1863. Het gedrag van de slavenhandelaren van de Commercie Compagnie van Middelburg in de 18e eeuw (Middelburg 1987).

58 Postma, Dutch slave trade, 243.

59 Alex van Stipriaan, ‘Between diaspora, (trans) nationalism, and American globalization: A history of

Afro-Surinamese Emancipation Day’, in: Ruben Gowricharn ed., Caribbean transnationalism: Migration, pluralization, and social cohesion (Lanham enz. 2006) 155-78, aldaar 169.

(15)

14 gecentreerd in politieke, culturele en onderwijsinstellingen. Het witte discours maakt geen deel uit van een breder gedragen transnationaal discours. Daar waar het zwarte discours zich richt op slachtofferschap, distantieert het witte discours zich van het idee van een

overgedragen slavernijtrauma van generatie op generatie. Hierdoor is er is wel ruimte voor symbolische erkenning van de slavernij, maar niet voor financiële tegemoetkomingen.

In de historiografie over het Nederlandse slavernijverleden ligt de nadruk op het Atlantische Gebied.60 Het slavernijverleden in de regio van de Indische Oceaan heeft in het academische en publieke debat een zeer marginale plaats. In een artikel uit 2008 geeft Rik van Welie een aantal verklaringen voor deze marginale plaats in de historiografie.61 De bronnen zijn incompleet en verspreid over verschillende landen. Volgens Van Welie is het onderwerp slavenhandel en slavernij niet populair bij historici gespecialiseerd in de VOC. Een voorbeeld is het belangrijke overzichtswerk van F.S. Gaastra over de VOC waarin de slavenhandel nauwelijks beschreven wordt.62 Andere verklaringen zijn het ontbreken van een duidelijk begin- en eindpunt door het bestaan van slavenhandel netwerken in de Indische Oceaan zelf en het ontbreken van een duidelijke raciale identificatie in het VOC domein waardoor het onderscheid tussen slaaf en niet-slaaf minder zichtbaar was in de samenleving.

In de historiografie over de slavernij en slavenhandel in de Indische Oceaan ligt de nadruk op Afrika volgens Markus Vink.63 Door de nadruk op het Afrikaanse circuit is er

sprake van een onderontwikkeld Aziatisch perspectief in de historiografie over de slavernij en slavenhandel in de Indische Oceaan.64 Vink geeft hiervoor een aantal verklaringen, zoals de

gefragmenteerde bestuursstructuren waardoor archiefonderzoek moeilijk is door de verspreiding van de archieven. De tweede verklaring zijn de overeenkomsten tussen de inheemse en Europese vormen van slavernij door de overname van de bestaande systemen door de Europeanen in plaats van het opleggen van een eigen systeem. De derde verklaring is

60 Van Rossum, Kleurrijke tragiek, 9.

61 Rik van Welie, ‘Slave trading and slavery in the Dutch colonial empire: a global comparison’, Nieuwe

West-Indische Gids 82:1/2 (2008) 47-96, aldaar 67-69.

62 F.S. Gaastra, De geschiedenis van de VOC (Zutphen 2012).

63 Markus Vink, ‘The world’s oldest trade: Dutch slavery and slave trade in the Indian Ocean’, Journal of World

History 14:2 (2003) 131-177, aldaar 133.

64 Belangrijke historische werken over het Afrikaanse circuit zijn: Nigel Worden, Slavery in Dutch South Africa

(Cambridge 1985); P.J. Moree, A concise history of Dutch Mauritius 1598-1710. A fruitful and healthy land (Londen enz. 1998); James C. Armstrong, ‘Madagascar and the slave trade in the seventeenth century’, Omaly Sy Anio (Hier Et Aujourd’hui): revue d’études historiques 17-20 (1983-1984) 211-233; Piet Westra en James C. Armstrong ed., Slave trade with Madagascar: the journals of the Cape slaver Leijdsman, 1715. Slawehandel met Madagaskar: die joernale van die Kaapse slaweskip Leijdsman, 1715 (Kaapstad 2006); J.C. Hoffman, ‘Reise nach dem Kaplande 1671-1676’ in: S.P. L’Honoré Naber ed., Reisbeschreibungen von Deutschen beambten und kriegsleuten im dienst der Niederlandischen West-und Ost-Indischen Kompagnien 1602-1797 (Den Haag 1931); Gwyn Campbell ed., The structure of slavery in Indian Ocean Africa and Asia (Londen 2004).

(16)

15 de nadruk op de huishoudslavernij in de beeldvorming over de Aziatische slavernij. De laatste verklaring is de focus op contractarbeid, gedwongen arbeidssystemen in een latere periode, nieuwe systemen van slavernij zoals de koelies uit Java, China en India, het cultuurstelsel en de liberale periode van de negentiende eeuw in Java en Zuidoost- Sulawesi.

Binnen het vakgebied over de slavernij in de Indische Oceaan bestaat er een debat over de aard van de slavernij in deze regio. Het werk van Anthony Reid uit 1993 is belangrijk geweest in de beeldvorming over de slavernij in Azië als een milde vorm van

huishoudslavernij.65 Een andere visie komt terug in het werk van Van Rossum uit 2015 over de slavenhandel van de VOC en de Aziatische slavernij.66 In zijn werk wil hij aantonen dat de Aziatische slavernij vaak neergezet wordt als milde huishoudslavernij en geconcentreerd was in stedelijke regio’s, terwijl de slaven een economische functie hadden en de Aziatische slavernij omvangrijk en hard was.67

Kort samengevat kan de historiografie van het Nederlandse slavernijverleden verdeeld worden in twee deelthema’s: het Atlantische gebied en de Indische Oceaan. In het debat over het slavernijverleden in het Atlantische gebied staat de economische impact van de

slavenhandel, het aandeel van Nederland, de ernst van de slavenhandel en slavernij en het zwarte discours tegenover het blanke discours centraal. De nadruk ligt op Suriname en de WIC en minder op de Antillen, Aruba en de MCC. De historiografie over het Nederlandse slavernijverleden in de Indische Oceaan heeft een marginale plaats in het academische en publieke debat. Binnen dit vakgebied ligt de nadruk op het Afrikaanse circuit en staat de aard van de slavernij in de Indische Oceaan centraal.

65 Anthony Reid en J. Brewster ed., Slavery, bondage and dependency in Southeast Asia (St. Lucia 1993). 66 Van Rossum, Kleurrijke tragiek.

(17)

16

Hoofdstuk 2: Het Nederlandse slavernijverleden

2.1. Het Atlantische gebied

Volgens de meest recente gegevens heeft Nederland ongeveer 600.500 slaven vanuit Afrika naar verschillende koloniën geëxporteerd en daarmee ruim vijf procent van de totale trans-Atlantische slavenhandel voor haar rekening genomen.68 Ongeveer de helft van de 600.500

slaven is verscheept door de WIC. Deze compagnie werd opgericht in het jaar 1621 en voor een tweede keer in 1674 als gevolg van financiële problemen.69 De WIC was verdeeld in vijf regionale kamers: Amsterdam, Zeeland, Maze (regio Rotterdam), Noorder Kwartier (noorden van Amsterdam) en Stad en Lande (regio Groningen). Het centrale bestuur van de compagnie werd gevormd door de Heren Tien en kwam alleen bij elkaar om te beslissen over belangrijke kwesties. Het dagelijkse bestuur werd uitgevoerd door de directeuren van de twee

belangrijkste kamers (Amsterdam en Zeeland) op roterende basis.

Voor de jaren 1630 hadden de bestuursleden van de WIC weinig interesse in de slavenhandel en de handelscompagnie was in eerste instantie opgericht om te participeren in de goudhandel en kaapvaart.70 Europese landen produceerden weinig producten waar grote vraag naar was in de wereldmarkt, waardoor goud belangrijk was voor de Europese

dominantie in de wereldhandel.71 Voor de jaren 1630 was er alleen sprake van een incidentele slavenhandel door de kaapvaart van de WIC.72 Bij het kapen van schepen werden namelijk soms slaven buit gemaakt en doorverkocht. In de jaren 1630 kwam er een verandering in de houding van de bestuursleden ten opzichte van de slavenhandel door de verovering van het noorden van Brazilië (Nieuw Holland) in 1630 en meerdere regio’s aan de Afrikaanse kust zoals het Fort Elmina in 1637 en Luanda in 1641.73 Nederland kon profiteren van de

verzwakte positie van Portugal, omdat het land onder de Spaanse koning geen prioriteit meer kreeg, waardoor het kwetsbaar werd ten opzichte van Europese concurrenten. Het gevolg was dat Nederland actief kon participeren in de trans-Atlantische slavenhandel, omdat er vraag was naar slaven in Nieuw-Holland door de aanwezigheid van vele suikerplantages in de regio en toegang tot slaven door de dominantie aan de Afrikaanse westkust. De slaven werden vooral uit de regio Angola gehaald, omdat de Portugese-Braziliaanse plantagehouders de

68 De Trans-Atlantic Database biedt informatie over aantallen en percentages van verschillende landen in de

trans-Atlantische slavenhandel, waaronder ook Nederland. http://www.slavevoyages.org/ geraadpleegd op 16 mei 2016.

69 Den Heijer, Geschiedenis WIC, 107 en 149. 70 Ibidem, 53.

71 Postma, Dutch slave trade, 85. 72 Ibidem, 13 en 17.

(18)

17 voorkeur gaven aan slaven uit deze regio. Volgens Postma had de compagnie een dominante positie in de trans-Atlantische slavenhandel en was de WIC de grootste slavenexporteur in de periode van 1636 tot 1648.74 Ondanks deze uitbreiding in de slavenhandel bleef de

goudhandel het belangrijkste exportproduct.75 De toenemende participatie in de slavenhandel ging niet goed samen met de goudhandel, omdat de handel in goud profijt had bij vrede tussen vorstendommen om de handelswegen en kust veilig te houden. De slavenhandel was gebaat bij oorlogen, omdat er dan voldoende krijgsgevangen als slaaf verkocht konden worden. Uiteindelijk werd tot 1670 de goudhandel verkozen boven de slavenhandel, omdat met de goudhandel meer winst behaald kon worden.76

Vanaf het jaar 1654 vonden er een aantal veranderingen plaats in de rol van de WIC als slavenexporteur. Ten eerste kwam Nieuw-Holland in 1654 weer in handen van de Portugezen door de focus van Nederland op de Eerste Engelse Zeeoorlog (1652-1654), het ontstaan van financiële problemen, het ontstaan van vijandigheden in de kolonie en het falen om voldoende Nederlandse kolonisten aan te trekken.77 De WIC ging op zoek naar nieuwe markten voor de slavenhandel en begon te participeren in de illegale slavenhandel naar

Spaanse gebieden zoals Santo Domingo en Puerto Rico.78 De WIC ging zich focussen op deze handel, omdat Frankrijk en Groot-Brittannië een mercantilistisch beleid hadden en Portugal wegviel als bron van slavenarbeid door een oorlog. Spanje was afhankelijk van andere Europese landen om slaven te leveren, omdat Spanje door het Verdrag van Tordessilas geen handelsposten had aan de Afrikaanse kust. Uit angst dat de illegale slavenhandel naar Spaanse gebieden standaard zou gaan worden, werd het asiento, na een tijdelijke stop, in 1662 weer ingevoerd. Het asiento is een contract dat uitgegeven werd door de Spaanse koning en meestal in handen kwam van een belangrijke handelaar of edelman. Deze personen sloten weer

subcontracten met handelscompagnieën zoals de WIC. In de periode van 1662 tot 1711 heeft de WIC achttien keer een subcontract gehad en van 1686 tot 1689 was het asiento in het bezit van de Amsterdamse koopman Balthasar Coymans.79 Het bezit van de asientocontracten zorgde voor een vergroting van de activiteit van de WIC in de slavenhandel door het bestaan van een vaste afnemer van slaven. De slavenhandel werd vanaf 1670 één van de belangrijkste handelsactiviteiten van de WIC.

74 Postma, Dutch slave trade, 302-303. 75 Den Heijer, Geschiedenis WIC, 73. 76 Ibidem.

77 Postma, Dutch slave trade, 24.

78 Van Welie, ‘Slave trading and slavery’, 61. 79 Postma, Dutch slave trade, 18.

(19)

18 Ten tweede begon de WIC in toenemende mate slaven te leveren aan Curaçao en Suriname.80 Curaçao werd in de zeventiende eeuw een van de belangrijkste slavenmarkten in

de regio door haar strategische positie nabij Spaans-Amerikaanse koloniën.81 Het eiland was

niet geschikt voor de verbouw van stapelproducten op grote plantages en werd een

doorvoerhaven voor slaven. De sterke slaven werden doorgevoerd naar andere koloniën voor de verkoop en zwakkere slaven gingen arbeid verrichten op het eiland zelf. Er waren wel plantages op het eiland, maar die waren vooral gericht op de voedselproductie zoals

maisverbouw voor de lokale markt.82 In de periode van 1720 tot 1730 nam Sint Eustatius de positie van Curaçao over als centrale slavenmarkt en doorvoerhaven, omdat het eiland nabij verschillende Franse en Britse eilanden lag en er veel vraag naar slaven was in deze gebieden. De tweede belangrijke slavenmarkt was Paramaribo in Suriname waar lokale plantagehouders slaven kwamen kopen.83 Suriname was wel geschikt voor de plantagelandbouw en de

belangrijkste producten waren suiker en koffie. De vraag naar slaven in deze kolonie was erg groot door de grote hoeveelheid plantages, hoge sterfte van slaven door de zware arbeid op suikerplantages en het bestaan van grote marronsamenlevingen bestaande uit gevluchte slaven.84 De WIC kon niet voldoen aan deze vraag mede door conflicten over de betaling van slaven. Bij de aanvoer van slaven kreeg de kolonie wel de prioriteit boven kleinere koloniën zoals Berbice, Essequibo en Saba.85 Op deze kleinere eilanden bestond ook plantagelandbouw

en was de vraag naar slaven erg groot.

De derde verandering was de herkomst van de slaven.86 In de periode dat de WIC

Nieuw-Holland in bezit had werden de slaven vooral uit Angola gehaald, omdat de

Braziliaanse plantagehouders de voorkeur gaven aan deze slaven. In 1648 werd Luanda weer heroverd door de Portugezen met als gevolg dat de WIC in toenemende mate slaven van de slavenkust (Bocht van Benin) ging halen. Door het ontstaan van een onstabiele politieke situatie in deze regio besloot de WIC de handelsposten te sluiten in de regio. Het gevolg was

80 Postma, Dutch slave trade, 300.

81 Han Jordaan, Slavernij en vrijheid op Curaçao. De dynamiek van een achttiende-eeuws Atlantisch

handelsknooppunt (Leiden 2012) 48.

82 W.E. Renkema, Het Curaçaose plantagebedrijf in de negentiende eeuw (Zutphen 1981) 113-116; Han

Jordaan, ‘The Curaçao slave market: From asiento trade to free trade, 1700-1730’ in: Johannes Postma en Victor Enthoven ed., Riches from Atlantic commerce: Dutch Transatlantic trade and shipping 1585-1817 (Leiden 2003) 219-57.

83 K.J. Fatah-Black, ‘Paramaribo as Dutch and Atlantic nodal point, 1650-1795’ in: Gert Oostindie en

Jessica Roitman ed., Dutch Atlantic connections, 1680-1800: Linking empires, bridging borders (Leiden en Boston 2014) 52-71.

84 R.F. Dragtenstein, De ondraaglijke stoutheid der wegloopers. Marronage en koloniaal beleid in Suriname,

1667-1768 (Utrecht 2002).

85 Gert Oostindie, Het paradijs over zee. De ‘Nederlandse’ Caraïben en Nederland (Amsterdam 1998) 19. 86 Postma, Dutch slave trade, 299.

(20)

19 dat in de achttiende eeuw de Goudkust de belangrijke slavenmarkt werd en transformeerde in een slavenkust.87 De lokale bevolking in de Goudkust ging zich ook meer richten op de

toevoer van slaven in plaats van op de goudhandel.

De verschillende West-Afrikaanse kustregio’s die actief waren in de slavenhandel.88

In de jaren 1730 kwam er een einde aan het monopolie van de WIC en begon de periode van de vrije handel. De WIC kreeg een intermediaire positie en bleef de

handelsposten en verversingsstations controleren in Afrika en de Cariben.89 De WIC verkocht slaven in West-Afrika aan vrije handelaren. Het gevolg van deze verandering was een stijging van het volume van de slavenhandel en een verplaatsing van het centrum van de Nederlandse slavenhandel van Amsterdam naar Zeeland. In de periode van het WIC monopolie was vooral

87 Postma, Dutch slave trade, 115.

88http://www.slavevoyages.org/assessment/intro-maps geraadpleegd op 25 mei 2016. 89 Postma, Dutch slave trade, 204.

(21)

20 Amsterdam actief in de slavenhandel en Zeeland meer in de illegale slavenhandel. De

verplaatsing naar Zeeland kan verklaard worden door de oprichting van de MCC in 1720. Het centrale bestuur van de MCC bestond uit directeuren en commissarissen. Het dagelijks

bestuur werd gevormd door acht directeuren en een voorzitter uit het Middelburgse

stadsbestuur. Vijf jaar later werd het dagelijks bestuur naar zes directeuren teruggebracht. Het doel van de MCC was het bevorderen van de handel en scheepvaart in Middelburg en zij legde zich aanvankelijk vooral toe op de Afrikaanse goederenhandel. Vanaf 1732 begon deze compagnie te participeren in de slavenhandel en verscheepte in de periode van 1732 tot 1804 ruim 32.000 Afrikaanse slaven naar de Amerika’s.90 Het merendeel van deze Afrikaanse

slaven kwam van de kust van Guinea en een kleiner deel van de Loango-Angola kust.

In de jaren 1770 was er sprake van een internationale economische crisis waardoor de prijzen van koloniale producten drastisch afnamen en plantagekoloniën failliet gingen.91 Daarnaast was Nederland voor een lange periode in oorlog van 1795 tot 1815 en werd de slavenhandel verboden in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Verschillende

Nederlandse koloniën werden in bezit genomen door Groot-Brittannië en waren alleen tot teruggave bereid als Nederland de slavenhandel zou afschaffen.92 Door de grote druk werd de Nederlandse slavenhandel in 1814 afgeschaft en kreeg het zijn koloniën terug behalve

Berbice, Essequibo, Demerary, de Kaapkolonie en Ceylon. De slavernij werd pas afgeschaft in 1863. Nederland was laat vergeleken met andere Europese landen in het maken van deze beslissing. In Engeland werd de slavernij afgeschaft in 1833 en in Frankrijk in 1848. De afschaffing in 1863 betekende niet direct vrijheid voor de slaven, omdat zij nog tien jaar moesten werken als contractarbeider voor de plantagehouders onder staatstoezicht.93 Bovendien kregen de plantagehouders een tegemoetkoming van 300 gulden voor de slaven die konden werken. Na deze tien jaar verlieten vele voormalige slaven de plantages en werd de plaats van deze arbeiders vervangen door contractarbeiders uit China, Indonesië en India.

90 Paesie, Geschiedenis MCC, 99. 91 Postma, Dutch slave trade, 211. 92 Paesie, Geschiedenis MCC, 113.

93 Maartje Janse, De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880 (Amsterdam

2007); Maarten Kuitenbrouwer, ‘De Nederlandse afschaffing van de slavernij in vergelijkend perspectief’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 93:1 (1978) 69-101; Gert Oostindie ed., Fifty years later: Antislavery, capitalism and modernity in the Dutch Orbit (Leiden 1995).

(22)

21

2.2. De Indische Oceaan

Het Nederlandse slavernijverleden wordt vooral geassocieerd met het Atlantische Gebied en de WIC, maar ook de VOC was actief in de slavenhandel in de Indische Oceaan. Volgens Vink was het aandeel van de VOC in de slavenhandel in de Indische Oceaan vijftien tot dertig procent van de totale trans-Atlantische slavenhandel.94 Het aandeel van Nederland in de

slavenhandel in de Indische Oceaan was drie tot zes keer zoveel als het aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel. De VOC werd opgericht in 1602 en kreeg het monopolie van de Staten-Generaal op de Aziatische vaart.95 De VOC was verdeeld in zes regionale kamers:

Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen. Het centrale bestuur van de compagnie was de Heren Zeventien.

Batavia werd in 1619 het centrum waar het gehele scheepvaartverkeer in de Indische Oceaan werd gereglementeerd en georganiseerd. De gouverneur-generaal in Batavia was verantwoordelijk voor het centrale bestuur in het netwerk van de VOC. Het realiseren van monopolies op specerijen was het primaire doel van de VOC.96 Er waren verschillende gebieden belangrijk voor de specerijenhandel zoals de Banda-eilanden (foelie en

nootmuskaat), Makasar en Ambon (kruidnagels) en Ceylon (kaneel). De VOC kreeg een monopolie op foelie en nootmuskaat in 1622 en op kaneel en kruidnagels in de tweede helft van de 17e eeuw.97 Peper was de belangrijkste specerij, maar er was veel concurrentie en de VOC kreeg nooit een monopolie op dit product. Om een negatieve handelsbalans te

voorkomen, nam de VOC deel aan de intra-Aziatische handel om specerijen te kunnen betalen met producten die wel gewild waren in Azië. Textiel uit India was een belangrijk ruilmiddel voor specerijen en er werden verschillende factorijen gevestigd aan de kust van Coromandel, Bengalen en Suratte.

Naast de specerijenhandel was de VOC actief in de slavenhandel in de Indische Oceaan. Er waren drie regio’s in het netwerk waar slaven vandaan gehaald werden: het

Afrikaanse circuit van Oost-Afrika (Madagaskar en Mozambique), het Zuid-Aziatische circuit van India (Malabar, Coromandel, Bengalen/Arakan-kust) en het Zuidoost-Aziatische circuit van Maleisië, Indonesië, Nieuw Guinea en zuidelijke Filipijnen.98 De slavenhandel uit

Madagaskar was van marginaal commercieel belang, omdat er geen stabiele toevoer was van slaven uit Madagaskar en er voldoende aanbod van slaven was uit de andere twee circuits.

94 Vink, ‘The world’s oldest trade’, 168.

95 Dennis de Witt, History of the Dutch in Malaysia (Petalang Jaya 2007). 96 Gaastra, Geschiedenis VOC, 40-43.

97 Ibidem, 43.

(23)

22 Andere oorzaken waren de risico’s voor aanvallen van Europese vijanden en piraten,

concurrentie van Europeanen en Arabieren en de perifere ligging van Madagaskar ten

opzichte van het centrum Batavia.99 De VOC zocht een alternatieve regio voor de toevoer van

slaven uit Oost-Afrika en stichtte een tijdelijke vestiging in Mozambique van 1721 tot 1730, maar daar kwamen minder slaven vandaan dan gehoopt. De Portugezen in Mozambique wilden namelijk geen slaven verkopen aan de VOC, omdat zij de slaven zelf nodig hadden.

De slaven vanuit Madagaskar gingen vooral naar Mauritius en de Kaapkolonie. In de periode van 1641 tot 1646 werden er verschillende slavenexpedities georganiseerd vanuit Mauritius naar Madagaskar.100 De slaven werden gebruikt voor het kappen van ebbenhout en de ontwikkeling van de landbouw. Door verschillende problemen besloot de VOC het eiland te verlaten in 1710. Er waren problemen met de ontwikkeling van de landbouw als gevolg van rattenplagen en slecht weer, waardoor er een voedselprobleem ontstond. Andere oorzaken voor het verlaten van Mauritius waren de overname van de strategische positie door de Kaapkolonie, het vluchten van slaven en de uitputting van de voorraad van ebbenhout. De VOC wilde snel geld verdienen met de kap van ebbenhout, maar wilde niet investeren in het eiland om het een succes te laten worden.101

In de Kaapkolonie waren belangrijke sectoren afhankelijk van slavenarbeid. De kolonie was een verversingsstation en handelscentrum waar slaven werkten in de tuinen van de compagnie en de graan- en wijnproductie op boerderijen.102 De periode van de VOC op de Kaap heeft gezorgd voor een intensivering van het gebruik van slaven. Ondanks deze

afhankelijkheid van de slavenarbeid kregen de vrijburgers in de Kaap weinig steun van de VOC in de toevoer van slaven. Verklaringen voor deze houding zijn de concurrentie van andere Europeanen en Arabieren, problemen met het verzekeren van regelmatig aanbod van lokale heersers en het gevaar voor de schepen door piraterij. Om het tekort aan slavenarbeid op te lossen werden slaven vaak onderling verhuurd tussen de wijnproducenten en

graanproducenten of voor arbeid in Kaapstad.103 In de productie van wijn en graan waren er namelijk verschillende oogst- en zaaiperiodes. Een andere oplossing was het toenemende gebruik van lokale arbeiders zoals de Khoikhoi en San arbeiders in de achttiende eeuw. Zij werden vooral gebruikt in de grensgebieden voor de veeteelt, omdat zij hierin ervaring

99 Worden, Slavery Dutch South Africa, 41; Westra en Armstrong, Journals Leijdsman, 29 en 135; Vink, ‘The

world’s oldest trade’, 145.

100 Moree, Concise history Mauritius, 31-32.

101 Sydney Selvon en Abhimanyu Unnuth, A new comprehensive history of Mauritius. From the beginning to this

day (Leipzig 2012) 49.

102 Worden, Slavery Dutch South Africa, 3. 103 Ibidem, 26.

(24)

23 hadden.104 Ondanks deze oplossingen bleef het probleem van een tekort aan slaven bestaan in

de Kaapkolonie tot 1795.

Een kaart van het VOC netwerk in de Indische Oceaan. De vormen met kleur zijn belangrijke plaatsen in dit netwerk die niet duidelijk op de kaart staan. Rood= Mauritius; zwart is Malabar; paars is

Coromandel; bruin is de Arakan-kust; donkerrood is Batavia; grijs is Bali; blauw is Makasar; oranje is Nias; donkergroen is Sulawesi en donkergeel is de Bengalen.105

Het Zuid-Aziatische circuit was de belangrijkste bron van slaven tot de jaren 1660.106 Uit de regio van de Arakan-kust werden er in de periode van 1626 tot 1662 5.726 slaven gehaald, maar uiteindelijk werd die toevoer van slaven onderbroken door de oostwaartse expansie van de Mongolen.107 Coromandel bleef het centrum van de periodieke slavenhandel tijdens de zeventiende eeuw waar in de periode van 1622 tot 1677 tussen de 13.857 en 15.857 slaven vandaan kwamen in tijden van hongersnood en oorlog.108 De slaven werden vooral verscheept naar Batavia en Ceylon.109 In Batavia werden de slaven ingezet in scheepswerven,

104 Worden, Slavery Dutch South Africa, 27.

105http://www.lastminutezeilvakanties.nl/indische-oceaan.html/ De kaart is van deze internetsite, de gekleurde

vormen heb ik zelf toegevoegd.

106 Reid en Brewster, Slavery Southeast Asia, 249. 107 Vink, ‘The world’s oldest trade’, 141.

108 Ibidem.

(25)

24 pakhuizen, ambachtskwartieren of voor publieke werken. In Ceylon werkten de slaven in de verbouw van verschillende producten zoals rijst, katoen, tabak en aardappelen. Na de jaren 1660 werd het Zuidoost-Aziatische circuit de belangrijkste toevoer van slaven, omdat er een stabiele toevoer van slaven was door oorlog en rooftochten.110 In dit circuit waren Makassar, Bali en Batavia belangrijke centra. Makassar was een belangrijke doorvoerhaven voor slaven, het koninkrijk Bali was een onafhankelijk slavenexporteur en in Batavia waren er

verschillende slavenmarkten.

Door de afschaffing van de Nederlandse slavenhandel in 1813 en het invoeren van verschillende regels werd het systeem van slavernij geleidelijk vervangen door een systeem van vrije arbeid.111 De Nederlandse slavernij in de Indische Oceaan werd afgeschaft in 1860 in de gebieden die onder direct bestuur stonden van de VOC.112 Pas in 1910 werd de slavernij afgeschaft op het eiland Soembawa in Nederlands Oost-Indië en in 1914 op het eiland

Samosir.

2.3. Vergelijking

In het Atlantische gebied en de Indische Oceaan heeft Nederland geparticipeerd in de slavenhandel en bestond er slavernij in de Nederlandse koloniën. Er zijn een aantal

verschillen tussen de slavenhandel en slavernij in beide regio’s. Ten eerste is er een verschil in de aard van de slavernij. In het Atlantische gebied waren de Nederlandse koloniën vooral plantagekoloniën gericht op de verbouw van producten voor de Europese markt, terwijl de commerciële productie in de Indische Oceaan vooral in handen bleef van de inheemse populatie. De slavernij in Azië was vooral stedelijk en huishoudelijk van karakter. Er zijn echter een aantal uitzonderingen zoals de goudmijnen in Silida en de plantage-economieën op Ambon en de Banda-eilanden.113 De slavenarbeid in de voedselproductie op Curaçao was daarentegen weer vergelijkbaar met de slavenarbeid in de Kaapkolonie in de landbouw en wijnproductie.

Ten tweede is er een verschil in de slavenhandel van de compagnieën. De WIC en VOC maakten beide gebruik van de inheemse slavenhandel, maar de WIC kon meer haar eigen stempel drukken op de handel door de overheersing van de inheemse populatie in de Nederlandse koloniën in het Atlantische gebied. Bovendien claimde de VOC geen monopolie

110 Vink, ‘The world’s oldest trade’, 250.

111 Gerrit J. Knaap, ‘Slavery and the Dutch in Southeast Asia’ in: Gert Oostindie ed., Fifty years later.

Antislavery, capitalism and modernity in the Dutch orbit (Leiden 1995).

112 Knaap, ‘Slavery Dutch Southeast Asia’, 202-203. 113 Van Rossum, Kleurrijke tragiek, 60.

(26)

25 op de slavenhandel in de Indische Oceaan en hief het geen belastingen op de slavenhandel in tegenstelling tot de WIC.114 Ondanks het alleenrecht op de handel in het Atlantische gebied

heeft de WIC nooit een sluitend monopolie gehad op deze handel.115 In tegenstelling tot de

VOC werd de WIC vanaf het begin geconfronteerd met een levendige illegale slavenhandel. Illegale slavenhandelaren waren actief in de tussenhandel en de trans-Atlantische

slavenhandel.116 De vaart op Azië vergde meer kapitaal door de lange reistijd en grote afstand vergeleken met de relatief korte vaart op West-Afrika.

Het derde verschil is het bestaan van een sterke raciale identificatie in de Atlantische wereld, terwijl in de Indische Oceaan hier geen sprake van was. In de Indische Oceaan

bestond er minder een slaaf/vrij dichotomie door het bestaan van tussencategorieën en was het onderscheid tussen slaaf en niet-slaaf minder zichtbaar in de samenleving.117 Een gevolg van de raciale identificatie in de Atlantische wereld was het ontstaan van een gezamenlijke slavencultuur, terwijl in de Indische Oceaan dit niet ontstond, mede door de verscheidenheid in de herkomst van de slaven.118 Het vierde verschil is het verbod op interraciale huwelijken in het Atlantische gebied, terwijl in de Indische Oceaan dit wel toegestaan was en voormalige vrouwelijke slaven de rang van koloniale elite konden bereiken.119 In de Balinese

slavenhandel werden vooral vrouwen verkocht aan Chinese en Europese mannen als

potentiële huwelijkspartner. Er werden daardoor hogere prijzen gevraagd voor vrouwen dan mannen, terwijl in het Atlantische gebied meer vraag was naar mannen en de prijs hoger door de noodzaak van het verrichten van zware arbeid.120 In Suriname werden de prijzen voor

vrouwen gemiddeld een kwart lager getaxeerd.121 Kortom zijn er verschillen in onder andere

de aantallen, rol van de compagnieën en soort slavernij, maar in beide gebieden heeft Nederland een rol gehad in de slavenhandel en bestond er slavernij in de Nederlandse koloniën.

114 Van Rossum, Kleurrijke tragiek, 45. 115 Den Heijer, Geschiedenis WIC, 187. 116 Paesie, Lorrendrayen op Africa, 243-248.

117 Gwyn Campbell, ‘Slavery in the Indian Ocean world’ in: Gad Heumen en Trevor Burnard ed., The Routledge

history of slavery (Londen en New York 2012) 60.

118 Van Welie, ‘Slave trading and slavery’, 88. 119 Ibidem, 87.

120 Ibidem, 86-88.

121 Alex van Stipriaan, Surinaams contrast. Roofbouw en overleven in een Caraïbische plantagekolonie

(27)

26

Hoofdstuk 3: Schoolboekonderzoek

Een centraal onderdeel van dit onderzoek is de analyse van de studieboeken, readers en artikelen van de verplichte vakken van de bachelor geschiedenis. Voordat ik begin met deze analyse wil ik eerst een historiografische en methodologische achtergrond geven van het schoolboekonderzoek. Het is belangrijk om op te merken dat er een onderscheid is tussen schoolboeken en studieboeken, omdat schoolboeken gebruikt worden in het basis- en middelbare onderwijs en studieboeken in het hoger onderwijs. In dit onderzoek analyseer ik studieboeken, maar de historiografische en methodologische achtergrond van het

schoolboekonderzoek zijn relevant voor het onderzoek naar studieboeken. Er is namelijk geen specifieke methodologie voor de analyse van studieboeken en de methodes van het

schoolboekonderzoek kunnen ook gehanteerd worden in het onderzoek naar studieboeken. Het is opvallend dat in het onderzoek naar boeken op scholen de nadruk ligt op het basis- en voortgezet onderwijs. Er zijn weinig onderzoeken gedaan naar studieboeken in het hoger onderwijs.

3.1.Historiografie

Het schoolboekonderzoek is een jonge deeldiscipline van de geschiedenisdidactiek. Na de Eerste Wereldoorlog werd er een grootschalig internationaal schoolboekonderzoek opgezet om geschiedenisschoolboeken te zuiveren van vijandige en nationalistische beeldvorming. De dossiers van dit onderzoek waren opgeslagen in de bibliotheek van het Vredespaleis, maar de dossiers zijn niet meer beschikbaar doordat zij zoek zijn geraakt.122 Pas na de Tweede

Wereldoorlog kwam het schoolboekonderzoek echt op gang.123 Een impuls voor deze opkomst was het misbruiken van het geschiedenisonderwijs door totalitaire regimes om de jeugd te indoctrineren. Het voornaamste initiatief voor kritisch schoolboekonderzoek kwam uit Duitsland. Een voorbeeld is de oprichting van het Internationale Schulbuchinstitut in 1951 door George Eckert. In 1975 werd dit instituut omgedoopt tot het George-Eckert Institut für

Internationale Schulbuchforschung.124 Het doel van dit instituut is vergelijkend schoolboekonderzoek doen op historisch, geografisch en politiek gebied. De

122 P. den Boer, ‘Geschiedenisonderwijs op school en aan de universiteit’ in: P. den Boer en G.W. Muller,

Geschiedenis op school (Amsterdam 1998) 97.

123 Raphaël de Keyser, ‘Schoolboekenhistoriografie. Een verkenning’ in: Jo Tollebeek, Georgi Verbeeck en Tom

Verschaffel ed., De lectuur van het verleden. Opstellen over de geschiedenis van de geschiedschrijving aangeboden aan Reginald de Schryver (Leuven 1998) 331-349, aldaar 338.

(28)

27 onderzoeksresultaten werden gepubliceerd, er werden congressen georganiseerd en

aanbevelingen gedaan.125 In de periode van 2009 tot 2016 heeft het instituut verschillende

schoolboekonderzoeken gepubliceerd in hun eigen tijdschrift Journal of Educational Media,

Memory and Society.126

In de laatste decennia van de twintigste eeuw werd er ook onderzoek naar

schoolboeken verricht in andere Europese landen zoals Frankrijk en België. In Frankrijk werd het Service d’ Histoire de L’Education opgericht om educatieve publicaties te onderzoeken. Een project van dit instituut was ‘Emmanuelle’ waarbij honderdduizend schoolboeken uit Frankrijk die gepubliceerd zijn sinds de Franse Revolutie onderzocht werden.127 In België kwam het onderzoek vanaf de jaren 1970 langzaam op. Een voorbeeld is het werk van Antoon de Baets uit 1994 waarin totaal 558 schoolboeken uit Nederlandstalig België uit de periode van 1945 tot 1984 zijn onderzocht.128 Ook buiten Europa zijn er verschillende

schoolboekonderzoeken gepubliceerd zoals in de Verenigde Staten. Er zijn vele artikelen gepubliceerd waarin schoolboekonderzoek centraal staat in Amerikaanse tijdschriften zoals de

American Educator, Educational Studies, Harvard Educational Review, Book Research Quarterly en de American Journal of Education.129

Volgens P.F.M. Fontaine was er in 1980 weinig aandacht voor het

schoolboekonderzoek in de Nederlandse academische wereld, maar in de periode van 1980 tot 2016 is er verandering gekomen in deze positie.130 In 2001 publiceerde André Beening een onderzoek naar de beeldvorming van Duitsland in Nederlandse schoolboeken in de periode van 1750 tot 2000.131 Er zijn ook verschillende scripties geschreven waarin het

schoolboekonderzoek centraal staat.132 Bovendien is het aantal zoekresultaten van de term

125 K.P. Fritzsche ed., Schulbücher auf dem Prüfstand. Perspektiven der Schulbuchforschung und

Schulbuchbeurteilung in Europa (Frankfurt am Main 1992).

126http://www.gei.de/en/publications/jemms.html geraadpleegd op 1 mei 2016.

127 A. Choppin, ‘Le programme Emmanuelle sur les manuals scolaires’, Newsletter UNESCO. Réseau

international de recherches sur les Manuals Scolaires 2 (1993) 28-30.

128 A. de Baets, De figuranten van de geschiedenis: hoe het verleden van andere culturen wordt verbeeld en in

herinnering gebracht (Antwerpen 1994).

129http://digital.library.pitt.edu/nietz/webbibn.html geraadpleegd op 1 mei 2016. Op deze website staat een

bibliografie van artikelen en boeken waarin schoolboekonderzoek centraal staat.

130 P.F.M. Fontaine, ‘Het schoolboek als geschiedschrijving’ in: Idem, Historische-didactische cahiers. 3

Schoolboekanalyse (Groningen 1980) 8-30, aldaar 23.

131 A. Beening, Tussen bewondering en vergruizing. Duitsland in Nederlandse schoolboeken, 1750-2000

(Amsterdam 2001).

132 Bijvoorbeeld: L. Hogervorst, ‘Van etnocentrisme naar cultuurrelativisme? Over de historische beeldvorming

van het Nederlands koloniaal verleden in de geschiedenisboekjes voor het lager- en basisonderwijs in de periode 1945-2000’ (Scriptie geschiedenis, Rotterdam 2004); J. Rijpma, ‘Jan Pieterszoon Coen op school. Historisch besef en geschiedenisonderwijs in Nederland, 1857-2011’ (Scriptie geschiedenis, Amsterdam 2012); Marleen van den Hoven, ‘Afscheid van een kolonie. Schoolboekonderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië in Nederlandse geschiedenismethoden, 1950-2012’ (Scriptie geschiedenis, Amsterdam 2013).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The vibro-acoustic modulation method is applied to a composite skin-stiffener structure to investigate the possibilities to utilise this method for damage identification in terms

De bedrijven zijn geselec- teerd omdat de opbrengst van gras en maïs (in kg droge stof en stikstof per ha) duidelijk hoger is dan de opbrengsten waarop de gebruiks- normen

Toch valt de diameterverdeling erg mee (84 % in de goede diameter). De bladlengte op het veld is duidelijk beter dan van het monster. Dit komt waarschijnlijk omdat door

kunnen veroorzaakt zijn door de groeikracht en diameter van de bollen De verschillen zijn wiskundig niet betrouwbaar. Aan het gewas waren geen afwijkingen of verkleuringen als

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

In vraag een moes die proefpersone ’n spesifieke ouderdom (in jare) aandui waarop hulle gemeen het die meeste lengtegroei plaasgevind het, terwyl vraag twee

Misschien biedt deze procedure voor bepaalde zeugen ook in Nederland mogelijkheden.. Een aantal deskundigen zijn van mening, dat de