• No results found

De omvang van een accountantskantoor en de auditkwaliteit : de relatie tussen de omvang van een accountantskantoor en de auditkwaliteit: een literatuuronderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De omvang van een accountantskantoor en de auditkwaliteit : de relatie tussen de omvang van een accountantskantoor en de auditkwaliteit: een literatuuronderzoek"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De omvang van een accountantskantoor en de

auditkwaliteit

Titel: de relatie tussen de omvang van een accountantskantoor en de auditkwaliteit: een literatuuronderzoek.

Naam student: Talha Beytullah Korkmaz

Studentnummer: 6075479

Datum inlevering: 19-07-2013

Begeleider: A.T.A. Koet RA

Faculteit: Economie & Bedrijfskunde (FEB) Bachelor: Accountancy & Control

(2)

Voorwoord

Deze scriptie heb ik geschreven als afronding van mijn bachelor Accountancy & Control aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens mijn opleiding heb ik mijn kennis en vaardigheden in het economisch gebied ontwikkeld.

In deze studiejaren moest ik ook een enorm verlies gaan verwerken. Aan het einde van dit proces, wil ik dan graag een aantal mensen bedanken voor hun steun. Ten eerste wil ik mijn vader, zusje, broer en vriendin bedanken voor hun geloof en steun. Verder wil ik mijn collega-studenten bedanken met wie ik in deze studiejaren, zowel binnen als buiten de universiteit, vriendschap heb opgebouwd. Hiernaast wil ik mijn scriptiebegeleider dhr. A.T.A. Koet RA speciaal bedanken voor zijn hulp, steun en tijd.

1 juli 2013,

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting 3

1 Inleiding 4

2 Theoretisch kader 5

2.1 Inleiding 5

2.2 De functie van de accountant 5

2.3 Auditkwaliteit 6

2.4 Omvang het accountantskantoor 7

3 Literatuuronderzoek 8

3.1 Jeff Boone, Inder Khurana en K. Raman 8

3.1.1 Aanleiding en opzet 8

3.1.2 Onderzoeksmethode 9

3.1.3 Populatie 10

3.1.4.Resultaten 11

3.1.5 Slotconclusie 11

3.2 Kenneth Reynold en Jere Francis 11

3.2.1 Aanleiding en Opzet 11

3.2.2 Onderzoeksmethode 12

3.2.3 Populatie 13

3.2.4 Resultaten 13

3.2.5 Slotconclusie 14

3.3 Jere Francis en Michael Yu 14

3.3.1 Aanleiding en opzet 14 3.3.2 Onderzoeksmethode 15 3.3.3 Populatie 16 3.3.4 Resultaten 16 3.3.5 Slotconlusie 17 3.4 Clive Lennox 17 3.4.1 Aanleiding en opzet 17 3.4.2 Onderzoeksmethode 18 3.4.3 Populatie 18 3.4.4 Resultaten 19 3.4.5 Slotconclusie 19 3.5 Zoe-Vonna Palmrose 19 3.5.1 Aanleiding en Opzet 20 3.5.2 Onderzoeksmethode 20 3.5.3 Populatie 20 1

(4)

3.5.4 Resultaten 21

3.5.5 Slotconlusie 21

3.6 Bevindingen uit het literatuuronderzoek 21

4 Conclusie 23

5 Bibliografie 26

6 Bijlage 28

(5)

Samenvatting

Dit literatuuronderzoek betreft een onderzoek naar de kwaliteit van de accountantscontrole in relatie tot de omvang van een accountantskantoor. Omdat de kwaliteit van

accountantscontrole niet rechtstreeks gemeten kan worden, wordt er in onderzoeken gebruik gemaakt van afgeleiden zoals:

- De omvang van earnings management

- Het wel of niet terecht afgeven van een going-concern verklaring - Het aantal tegen een accountantskantoor gerichte rechtszaken

Uit dit literatuuronderzoek komt naar voren dat er een positieve relatie bestaat tussen auditkwaliteit en de omvang van een accountantskantoor. Dit houdt dus in dat Big-N accountants hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

(6)

1 Inleiding

In het verleden zijn er grote schandalen in de accountancywereld aan het licht gekomen. Deze schandalen hebben wereldwijd tot hevige discussies geleid over de kwaliteit van de accountantscontrole. Het Enron-schandaal is er één van. Toen Enron in 2001 ten onder ging, bleek na een onderzoek door de Amerikaanse financiële controlecommissie (SEC) dat het bedrijf haar winsten fors had overdreven, de managers van Enron miljoenen in hun zak hadden gestopt, het bedrijf bijna duizend dochter ondernemingen had opgezet om belasting te ontduiken en 20 miljard in het rood stond. Echter had de accountant een goedkeurende verklaring voor de jaarrekening van Enron gegeven, terwijl het overduidelijk was dat de jaarrekening van Enron niet klopte (Accounting Degree, 2013). Ook was het opvallend dat de goedkeurende verklaring was gegeven door Arthur Andersen, één van de grootste accountantskantoren in de wereld. In 2002 kwam Arthur Andersen in opspraak nadat het schuldig was bevonden voor het vernietigen van documenten die van belang waren bij de accountantscontrole van Enron. Dit heeft uiteindelijk tot opheffing van Arthur Andersen geleid ( Velury, 2003; Cullinan, 2004).

Nelson (2006) definieert accountantscontrole als een proces waarbij een oordeel wordt gegeven over de juistheid en de betrouwbaarheid van de in de financiële jaarverslagen van een onderneming opgenomen financiële informatie. Omdat beleggers in een onderneming bij hun besluitvorming om wel of niet te investeren in een bedrijf informatie halen uit de financiële jaarverslagen van dat betreffende bedrijf, is het van belang dat deze informatie betrouwbaar is. De beleggers moeten erop kunnen vertrouwen dat de accountant integer is geweest en zich niet door de klanten heeft laten beïnvloeden.

Uit recent verschenen onderzoeken blijkt dat niet elk accountant in staat is om

accountantscontrole van hoge kwaliteit te leveren. Choi e.a. (2010) stellen dat bepaalde accountants beter optreden bij het onderzoeken van de omvang van earnings management. Hiernaast blijkt uit het onderzoek van Geiger en Rama (2006) dat bepaalde accountants meer terechte going-concern verklaringen afgeven aan financieel noodlijdende bedrijven dan anderen. Onderzoekers hebben ontdekt dat de omvang van een accountantskantoor de prestaties van de accountants kan beïnvloeden, wat uiteindelijk leidt tot verschillen in auditkwaliteit (DeAngelo, 1981; Becker, 1998; Davidson en Neu, 1993). In dit

literatuuronderzoek wordt dan ook aandacht besteed aan de auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren. De onderzoeksvraag die daarbij centraal staat is: Heeft de omvang van een accountantskantoor invloed op de auditkwaliteit?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, wordt een literatuuronderzoek uitgevoerd. De opbouw van deze scriptie is als volgt: in hoofdstuk 2 wordt de functie van de accountant, de auditkwaliteit en de omvang van een accountantskantoor beschreven. Vervolgens volgt in hoofdstuk 3 het resultaat van de literatuurstudie. In dit hoofdstuk wordt een vijftal

(7)

empirische onderzoeken besproken waar auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren wordt gemeten. Ten slotte wordt in hoofdstuk 4 een antwoord geformuleerd op de hoofdvraag van dit onderzoek.

2 Theoretisch kader

2.1 Inleiding

Voordat een literatuuronderzoek wordt gedaan naar de invloed van de omvang van een accountantskantoor op de kwaliteit van de accountantscontrole, wordt er in dit hoofdstuk uitleg gegeven over de functie van de accountant. Tevens wordt er ingegaan op de definities van auditkwaliteit en de omvang van een accountantskantoor.

2.2 de functie van de accountant

Aan de beursgenoteerde vennootschappen zijn wettelijk verplicht om hun jaarrekening te laten controleren door een accountant. De meest belangrijke taak van een accountant is het controleren van de jaarrekening van het bedrijf. De accountant verzamelt dan

bewijsmateriaal waarmee hij vaststelt of de informatie in de jaarrekening wordt ondersteund door het verzamelde bewijsmateriaal (Eimers, 2008).

In artikel 393 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is ook de functie van de accountant beschreven. In het artikel is aangegeven dat de accountant ervoor moet zorgen dat de jaarrekening van een bedrijf voldoet aan alle eisen van artikel 362, waarin onder andere staat dat de jaarrekening een juiste en betrouwbare weergave van de financiële situatie van het bedrijf moet geven.

Het is belangrijk dat accountants controles van hoge kwaliteit leveren, omdat anders het vertrouwen in de functie van de accountant geschaad kan worden. Dit vertrouwen is belangrijk voor het in stand houden van het beroep. Dit is in Nederland voor het eerst uitvoerig aan de orde gesteld door Limperg (1932). Limperg geeft namelijk aan dat de accountant de vertrouwensman is van het maatschappelijk verkeer en zijn functie ontleent aan de behoefte aan een deskundige en onafhankelijke controle en oordeel. Hierbij is het vertrouwen in de functie van de accountant heel belangrijk: het vertrouwen is een bestaansvoorwaarde voor de functie van de accountant. Als het vertrouwen beschaamd wordt, kan de functie van de accountant onder druk komen te staan. De accountant moet dan ook op een zodanige manier zijn werk verrichten dat het vertrouwen in zijn controle of zijn oordeel gerechtvaardigd is. Hierbij moet de accountant geen hogere verwachting wekken bij het maatschappelijk verkeer dan dat hij kan waarmaken. Limperg geeft twee mogeijkheden, indien het gestelde vertrouwen en de wijze van vervulling van de functie elkaar niet dekken. De eerste mogelijkheid is als er een tekortkoming in de vervulling van de functie is, dan is er tevens een overdreven vertrouwen in de accountant, die verder gaat dan

(8)

door de wijze van vervulling van de functie is gerechtvaardigd. In dit geval ligt de oorzaak bij de accountant die een rechtmatig vertrouwen heeft beschaamd. De tweede mogelijkheid is als er een overdreven verwachting is, dan schiet ook de verrichte arbeid ten opzichte van het gestelde vertrouwen tekort. In dit geval ligt de oorzaak bij het maatschappelijk verkeer dat een overdreven verwachting van de accountant heeft. In beide gevallen wordt de functie van de accountant niet vervuld. Limperg beschrijft de leer van het gewekte vertrouwen als volgt: de accountant moet zijn functie op een zodanige wijze uitoefenen dat hij de gewekte verwachting niet beschaamt en geen hogere verwachting wekt dan door zijn functie gerechtvaardigd is. De leer verlangt van de accountant dat hij rekening houdt met de verwachting en zich bewust is van het vertrouwen. Hierbij is het nodig om inzicht te hebben in een aantal factoren om de inhoud van het vertrouwen te bepalen. De meest belangrijke factor is de behoefte van het maatschappelijk verkeer. Er wordt gebruik gemaakt van de diensten van de accountant om in de behoefte van het maatschappelijk verkeer te voorzien en er wordt verwacht dat de accountant deze behoefte van het maatschappelijk verkeer bevredigt. De verwachting van het maatschappelijk verkeer wordt beperkt tot hetgeen de accountant bij de vervulling van de functie in redelijkheid in staat is om te doen.

Het is volgens Limperg dus van groot belang dat het maatschappelijk verkeer vertrouwen heeft in de accountant. Door de functie van de accountant heeft het maatschappelijk verkeer een bepaalde verwachting en de accountant moet ervoor zorgen dat dit vertrouwen niet geschaad wordt. Als de accountant dit vertrouwen schaadt, zal dit schadelijk zijn voor de functie van de accountant (Limperg, 1932).

2.3 Auditkwaliteit

In deze paragraaf wordt er uitgelegd wat er onder auditkwaliteit wordt verstaan. In de gebruikte onderzoeken worden verschillende definities van auditkwaliteit gehanteerd. In deze paragraaf wordt er een aantal van deze definities beschreven.

Francis (2011) stelt dat een eenduidig definitie van auditkwaliteit complex is en niet op een eenvoudige manier gedefinieerd kan worden. Hierdoor geeft Francis geen definitie van auditkwaliteit, maar worden een aantal van belang zijnde elementen die van invloed kunnen zijn op de auditkwaliteit aangegeven. Deze elementen zijn dan competentie,

onafhankelijkheid, specialisatie en de technische kwaliteiten die een accountant heeft om de functie zo goed mogelijk te vervullen (Francis, 2011).

Velury (2003) omschrijft auditkwaliteit als de mate waarin de onderliggende economische aspecten van een bedrijf weerspiegelt zijn in het financiële verslag. Dit wil zeggen dat een accountantscontrole van hoge kwaliteit is als in het jaarverslag opgenomen financiële verantwoording een juiste beeld geeft van de financiële situatie van het bedrijf.

DeAngelo (1981) definieert auditkwaliteit als de kans dat er een fout wordt ontdekt in het

(9)

financieel jaarverslag. Hierbij geeft zij aan dat het niet alleen belangrijk is dat een fout in het jaarverslag wordt ontdekt, maar dat deze ook gerapporteerd wordt. DeAngelo geeft ook aan dat het ontdekken van de fouten afhankelijk is van de methoden/procedures die gebruikt worden bij een accountantscontrole. Dit zijn bijvoorbeeld steekproeven en de technische kwaliteiten/deskundigheid van de accountant om de functie te vervullen.

Watkins, Hillison en Morecraft (2004) onderkennen in de definitie van auditkwaliteit een aantal te onderscheiden elementen. Het eerste element is de werkelijke kwaliteit van de accountantscontrole, wat is onder te verdelen in de werkelijke deskundigheid en de werkelijke onafhankelijkheid. Het andere element is de waargenomen kwaliteit van de accountantscontrole, onderverdeeld in verwachte onafhankelijkheid en verwachte deskundigheid van de accountant. Het onderscheid tussen de werkelijke en de

waargenomen kwaliteit van de accountantscontrole wordt verklaard door de kracht van het toezicht en de reputatie van de accountant. Bij een krachtig toezicht op het werk van de accountant is de werkelijke kwaliteit van de accountantscontrole hoger en als de reputatie van de accountant hoger is, wordt een accountantscontrole van hogere kwaliteit

waargenomen. Watkins e.a. stellen dat de werkelijke deskundigheid en onafhankelijkheid de kracht van het toezicht bepalen en de verwachte deskundigheid en onafhankelijkheid bepalend zijn voor de reputatie van de accountant.

2.4 Big-4 en de verandering van Big-8 naar Big-4

De huidige vier grootste accountantskantoren worden aangeduid als de Big-4: KPMG, PricewaterhouseCoopers, Ernst & Young en Deloitte. De Big 4 accountantskantoren controleren meer dan 90% van de beursgenoteerde bedrijven in de VS (Choi, 2010). Deze vier accountantskantoren zijn ontstaan door fusies. Voor deze fusies waren de grootste accountantskantoren: Coopers & Lybrand, Arthur Andersen, Deloitte Haskins & Sells, Price Waterhouse en Touche Ross, Arthur Young & Co, Ernst & Whinney, Deloitte Haskins & Sells, Peat Marwick Mitchell. Deze accountantskantoren werden de Big-8 genoemd ( Palmrose, 1988; DeAngelo, 1988). Deze accountantskantoren groeiden snel in de jaren 80, omdat er wereldwijd aandacht werd besteed aan marketing en aan promotie van hun naam. De eerste fusie vond plaats tussen Arthur Young met Ernst en Whinney om vervolgens verder te gaan als Ernst en Young in 1989. Hiernaast fuseerde in dat jaar

Touche Ross en Deloitte Haskins en Sells en ging verder onder de naam Deloitte en Touche. De derde fusie vond plaats in 1998 tussen Price Waterhouse en Coopers en Lybrand om verder te gaan onder de naam PriceWaterhouseCoopers.

De ondergang van Enron heeft indirect voor de verandering van de Big- 5 naar de Big- 4 accountantskantoren gezorgd in 2002. Er kwam een onderzoek na de ondergang van Enron en daaruit bleek dat het accountantskantoor Arthur Andersen documenten had vernietigd

(10)

m.b.t. de accountantscontrole van Enron. Hierdoor werd Arthur Andersen veroordeeld en liep het accountantskantoor enorme reputatieschade op. Dit heeft uiteindelijk tot opheffing van Arthur Andersen geleid.

Omdat de verschillende in dit literatuuronderzoek gebruikte onderzoeken in verschillende opeenvolgende tijden zijn uitgevoerd, was er sprake van de Big-8, de Big-6 en ten slotte de Big-4. Om verwarring te voorkomen worden de grootste accountantskantoren in dit

onderzoek aangeduid als de de Big-N en de kleine accountantskantoren als de non Big-N 3 Literatuuronderzoek

Het onderzoek naar de relatie tussen auditkwaliteit en de omvang van een

accountantskantoor wordt uitgevoerd aan de hand van een aantal onderzoeken die gepubliceerd zijn in artikelen. Deze onderzoeken worden op de volgende wijze besproken: van elk onderzoek wordt de aanleiding, de opzet, de onderzoeksmethode, de onderzochte populatie, de onderzoeksresultaten en de slotconclusie weergegeven. Vervolgens wordt er in paragraaf zes de bevindingen besproken uit het literatuuronderzoek.

3.1 Jeff Boone, Inder Khurana en K. Raman

3.1.1 Aanleiding en opzet

Boone, Khurana en Raman (2010) hebben de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountants onderzocht. Zij gingen er vanuit dat de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountants aan elkaar gelijk zijn. Omdat auditkwaliteit niet rechtstreeks gemeten kan worden, hebben Boone e.a. de volgende afgeleiden gebruikt om de auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren te meten: het wel of niet terecht afgeven van going-concern verklaringen aan de klanten en de mate van earnings management op basis van abnormal accruals. Ten eerste doen zij een onderzoek naar het aantal wel of niet terecht afgegeven going-concern verklaringen aan bedrijven in financieel zwaar weer. De accountant is verplicht om een mededeling over de going-concern te geven als er twijfel bestaat over de continuïteit van de klant (Sas, No. 59). Boone

e.a.gaan er vanuit dat de Big-N en de non Big-N accountants evenveel terechte going-concern verklaringen geven aan in financieel zwaar weer verkerende bedrijven en dus geen verschil is in geleverde auditkwaliteit tussen de Big-N en de non Big-N kantoren. De eerste geteste hypothese luidt dan als volgt: Big-N accountants geven evenveel going-concern verklaringen aan in continuïteitsproblemen verkerende bedrijven als non Big-N accountants. Ten tweede wordt de mate van earnings management van de klanten van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren op basis van abnormal accruals onderzocht. De hoogte van abnormal accruals geeft een goede indicatie over de omvang van earnings management. Oftewel, hoe hoger de abnormal accruals zijn des te groter de omvang van earnings

(11)

management is. Boone e.a. gaan er vanuit dat er geen verschil is in abnormal accruals tussen de door de Big-N en de non Big-N accountantskantoren gecontroleerde

jaarrekeningen en dus geen verschil is in de geleverde auditkwaliteit tussen deze kantoren. De tweede geteste hypothese luidt dan als volgt: er is geen verschil in abnormal accruals tussen de door de Big-N en de non Big-N accountantskantoren gecontroleerde

jaarrekeningen

3.1.2 Onderzoeksmethode

In de eerste hypothese wordt het aantal gegeven going-concern verklaringen aan in financieel zwaar weer verkerende bedrijven getoetst. In de vergelijking worden veel

variabelen gebruikt. De variabele BIG4 geeft de omvang van een accountantskantoor weer. De Big-N kantoren worden aangeduid met een 1 en de non Big-N kantoren met een 0. De variabele AUDTEN geeft het aantal jaren aan dat de accountant de klant heeft gecontroleerd. De omvang van de gecontroleerde klant wordt gemeten in de assets en wordt weergegeven door de variabele SIZE. De variabele LEV geeft de verhouding tussen de schuld en de bezittingen van de klant weer en de variabele ΔLEV geeft de verandering van de variabele LEV weer ten opzichte van het voorafgaande jaar. Het aantal jaren dat de klant bestaat, wordt weergegeven door de variabele AGE. De variabele PRIORLOSS geeft weer of de klant verlies heeft geleden in het voorafgaande jaar. Met een 1 wordt aangeduid dat het bedrijf verlies heeft geleden in het voorafgaande jaar en met een 0 als dit niet het geval is. De investeringen van de klanten worden weergegeven door de variabele INVEST en de cashflow van de klant wordt weergegeven door de variabele CFFO. De hoogte van de audit fee wordt weergegeven door de variabele FEE. De variabele LAGGC geeft weer of er een going-concern verklaring in het voorafgaande jaar aan de klant is gegeven. Met een 1 wordt aangeduid dat er een going-concern verklaring in het voorafgaande jaar is gegeven en met een 0 als dit niet het geval is. De vergelijking ziet er dan als volgt uit:

In de tweede hypothese wordt de hoogte van abnormal accruals getoetst. Abnormal accruals worden weergegeven door ABACC. Abnormal wordt berekend als het verschil tussen de nettowinst en de operationele cashflow, dus de wijzigingen in de activa en passiva op de balans die niet te herleiden zijn tot de nettowinst. De test variabele BIG4 geeft de omvang van een accountantskantoor weer. De Big-N kantoren worden aangeduid met een 1 en de non Big-N kantoren met een 0. In de vergelijking worden veel variabelen gebruikt. Een aantal variabelen is gelijk aan de variabelen van de eerste hypothese: AUDTEN, SIZE, CFFO en LEV. De variabele GROWTH geeft de verandering in de omzet weer ten opzichte

(12)

van het voorafgaande jaar. De variabele FINANCE geeft weer in welke mate een bedrijf is gefinancierd met eigen en vreemd vermogen. Met een 1 wordt aangeduid dat de totale aandelen van de gecontroleerde klant met meer dan 10% of de langlopende schulden van de gecontroleerde klant met meer dan 20% stijgen en met een 0 als dit niet het geval is. De vergelijking ziet er dan als volgt uit:

3.1.3 Populatie

Dit onderzoek heeft betrekking op de periode van 2003 tot en met 2006. De populatie van dit onderzoek bestaat uit 11.529 bedrijven. Er zijn 2219 in financieel zwaar weer verkerende bedrijven onderzocht om de eerste hypothese te toetsen, waarvan 1859 bedrijven door de Big-N en 360 door de non Big-N accountantskantoren zijn gecontroleerd. Bij de toetsing van de tweede hypothese zijn er 9310 bedrijven onderzocht, waarvan 8074 door Big-N en 1236 door de non Big-N accountantskantoren zijn gecontroleerd.

3.1.4 Resultaten

Tabel 4 (zie bijlage) geeft de resultaten weer van de toetsing van de eerste hypothese . Uit tabel 4 blijkt dat de test variabele Big-N significant is. Uit het statistisch onderzoek blijkt dat de Big-N accountants drie keer zoveel going-concern verklaringen geven dan non Big-N accountants. De eerste hypothese kan dus worden verworpen op basis van deze resultaten. Dit geeft aan dat de Big-N accountants de financiële situatie van een klant beter kunnen beoordelen en blijkbaar de druk van de klant beter kunnen weerstaan om toch een going-concern verklaring te geven. Dit wil zeggen dat de Big-N accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. Verder blijkt uit tabel 4 dat de variabele AUDTEN significant is. Dit betekent dat hoe meer jaren achtereen de accountant de jaarrekening van de klant controleert invloed heeft op het geven van going-concern verklaringen. Daarnaast blijkt dat de variabele FEE niet significant is. Dit wil zeggen dat de hoogte van de audit fee geen invloed heeft op het geven going-concern verklaringen. Tabel 6 (zie bijlage) geeft de resultaten weer van de toetsing van de tweede hypothese. Uit tabel 6 blijkt dat de test variabele Big-N niet significant is. Dit betekent dat er geen verschil is in abnormal accruals tussen de door de Big-N en de non Big-N accountantskantoren gecontroleerde jaarrekeningen.Op basis van deze resultaten kan de tweede hypothese ondersteund worden. Dit wil zeggen dat de Big-N en de non Big-N accountants aan elkaar gelijk zijn in het beperken van earnings management. Verder blijkt uit tabel 6 dat de

variabele CFFO significant is. Dit betekent dat de operating cashflow van de gecontroleerde

(13)

klant invloed heeft op de hoogte van abnormal accruals. Dus hoe hoger de operating cashflow hoe hoger de abnormal accruals zijn. Uit tabel 6 blijkt ook dat de variabele SİZE significant is. Dit wil zeggen dat de omvang van de klant gemeten in de totale assets invloed heeft op de hoogte van de abnormal accruals. Dus hoe groter de omzet van een bedrijf hoe hoger de abnormal accruals zijn.

3.1.5 Slotconclusie

Uit het onderzoek van Boone, Khurana en Raman komt naar voren dat de Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Hieruit concluderen zij dat Big-N accountants een hogere auditkwaliteit leveren, gemeten in het aantal gegeven going-concern verklaringen aan de gecontroleerde klanten, dan non Big-N accountants. Daar tegenover staat dat Big-N en non Big-N accountants gelijk presteren als het om het beperken van earnings

management gaat. Dit wil zeggen dat gemeten daarin de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren aan elkaar gelijk is.

3.2 Kenneth Reynold en Jere Francis

3.2.1 Aanleiding en opzet

Reynold en Francis hebben de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren onderzocht. Zij gaan er vanuit dat de Big-N accountantskantoren minder afhankelijk zijn van de audit fee van een individuele klant dan non Big-N

accountantskantoren. Dit wil zeggen dat de Big-N accountants minder snel door een klant onder druk gezet kunnen worden om iets goed te keuren en dus ook een hogere

auditkwaliteit kunnen leveren. Reynold en Francis hebben dit empirisch onderzocht. Omdat auditkwaliteit niet rechtstreeks gemeten kan worden, hebben Reynold en Francis de volgende afgeleiden gebruikt om de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren te meten: de mate van earnings management op basis van abnormal accruals en het wel of niet terecht afgeven van going-concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven. Ten eerste wordt de omvang van earnings management van de klanten van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren op basis van abnormal accruals onderzocht. De hoogte van abnormal accruals geeft een goede indicatie over de omvang van earnings management. Oftewel, hoe hoger de abnormal accruals zijn des te groter de omvang van earnings management is. Reynold en Francis gaan ervan uit dat de Big-N accountants minder earnings management toestaan aan hun klanten en dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. De eerste geteste hypothese luidt dan als volgt: Big-N accountants staan minder earnings management toe aan hun klanten en leveren dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit dan non Big-N accountants.

(14)

Ten tweede wordt er een onderzoek gedaan naar het aantal wel of niet terecht afgegeven going-concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven. De accountant is verplicht om een mededeling over de going-concern te geven als er twijfel bestaat over de continuïteit van de klant (Sas, No. 59). Reynold en Francis gaan ervan uit dat de Big-N accountants vaker terechte going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven en dus een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. De tweede hypothese luidt dan als volgt: de Big-N accountants geven vaker going-concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. 3.2.2 Onderzoeksmethode

In de eerste hypothese wordt de mate van earnings management op basis van abnormal accruals gemeten. De hoogte van abnormal accruals wordt weergegeven met ACCRUAL. Abnormal accruals wordt berekend als het verschil tussen de nettowinst en de operationele cashflow, dus de wijzigingen in de activa en de passiva op de balans die niet te herleiden zijn tot de nettowinst. In deze vergelijking worden veel variabelen gebruikt. De omvang van het accountantskantoor, gemeten in het totaal aantal klanten, wordt weergegeven door de variabele INFLUENCE. De Big-N kantoren worden aangeduid met een 1 en de non Big-N kantoren met een 0. De operating cashflow (winst+afschrijvingen+verschil in

debiteuren+verschil in vorraad) van het bedrijf wordt weergegeven door de variabele OCF. De grootte van de klant wordt gemeten in de omzet en wordt weergegeven door de variabele SALES. De variabele DEBT geeft weer in welke mate de totale activa zijn

gefinancierd met vreemd vermogen en de kans op faillissement wordt weergegeven door de variabele PBANK. De vergelijking ziet er dan als volgt uit:

In de tweede hypothese wordt het aantal wel of niet terecht afgegeven going-concern verklaringen onderzocht. Er zijn een aantal variabelen gebruikt in de vergelijking. De omvang van het accountantskantoor gemeten in het totaal aantal klanten wordt

weergegeven door de variabele INFLUENCE. De Big-N kantoren worden aangeduid met een 1 en de non Big-N kantoren met een 0. De kans op faillissement wordt weergegeven door de variabele PBANK. Bedrijven die een verlies hebben geleden in het voorafgaande jaar worden weergegeven door de variabele LOSS. Met een 1 wordt aangeduid dat het bedrijf verlies heeft geleden en met een 0 als dit niet het geval is. De variabele DEBTCHG geeft weer in welke mate de totale activa zijn gefinancierd met vreemd vermogen in het huidige en voorafgaande jaar. De variabele MITIGATE geeft de verkochte aandelen in het huidige en voorafgaand jaare weer. Met een 1 wordt aangeduid dat de klant aandelen heeft

(15)

verkocht in het huidige en voorafgaande jaar en met een 0 als dit niet het geval is. De grootte van de klant wordt gemeten in de omzet en wordt aangeduid met de variabele SALES. De variabele PRIORGC geeft weer of er een going-concern verklaring in het voorafgaande jaar aan de klant is gegeven. Met een 1 wordt aangeduid dat er een going-concern verklaring is gegeven en met een 0 als dit niet het geval is. De vergelijking ziet er dan als volgt uit:

3.2.3 Populatie

Voor de toetsing van de eerste hypothese bestaat de populatie uit 4952 bedrijven, waarvan 4012 bedrijven door de Big-N en 940 bedrijven door de non Big-N accountantskantoren zijn gecontroleerd.

Voor de tweede hypothese worden alleen in financiële nood verkerende bedrijven

onderzocht. De bedrijven die een verlies hebben geleden in het voorafgaande jaar worden in dit onderzoek als in financiële nood verkerende bedrijven beschouwd. Bij de toetsing van de tweede hypothese zijn er 2439 bedrijven onderzocht, waarvan er 2091 door Big-N en 348 door de non Big-N accountants zijn gecontroleerd. 9.2% van de 2439 in financiële nood verkerende bedrijven hebben een going-concern verklaring gekregen en voor de totale populatie van 6747 bedrijven bedraagt dat 3.8%

3.2.4 Resultaten

Uit tabel 2 (zie bijlage) blijkt dat de variabele INFLUENCE significant is. Dit betekent dat de gecontroleerde jaarrekening van de klanten van de Big-N accountantskantoren minder abnormal accruals bevatten. De eerste hypothese wordt dus ondersteund door dit onderzoek. Dit wil zeggen dat Big-N accountants beter zijn in het beperken van earnings management van de gecontroleerde klanten en dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.Tabel 2 (zie bijlage) laat ook zien dat de variabele OCF significant is. Dit betekent dat de operating cashflow van een bedrijf invloed heeft op de hoogte van abnormal accruals. Dus hoe hoger de operating cashflow hoe hoger de abnormal accruals zijn. Uit tabel 2 blijkt ook dat de variabele SALES significant is. Dit wil zeggen dat de grootte van de klant gemeten in de omzet invloed heeft op abnormal accruals. Dus hoe groter de omzet van een bedrijf hoe hoger de abnormal accruals zijn.

Reynold en Francis geven aan dat 224 bedrijven een going-concern verklaring en 2215 bedrijven een goedkeurende verklaring hebben gekregen. Tabel 6 (zie bijlage) laat zien dat de variabele INFLUENCE significant is voor in financiële nood verkerende bedrijven. De

(16)

tweede hypothese wordt dus ondersteund. Dit betekent dat de Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven en dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. Ook blijkt uit tabel 6 dat de variabelen PBANK en LOSS significant zijn. Dit wil zeggen dat er vaker sprake is van een faillissement en er vaker verlies is geleden in het huidige en voorafgaande jaar. Verder blijkt uit tabel 6 dat de variabelen MITIGATE en PRIORGC significant zijn. Dit betekent dat deze 224 bedrijven vaker aandelen hebben verkocht in het huidige en voorafgaande jaar en vaker een going-concern verklaring hebben gekregen in het voorafgaande jaar. Uit tabel 6 blijkt ook dat de variabele SALES niet significant is. Dit betekent dat de grootte van de klant gemeten in de omzet geen invloed heeft op het geven van going-concern verklaringen. 3.2.5 Slotconclusie

Uit het onderzoek van Reynold en Francis komt naar voren dat Big-N accountants beter zijn in het beperken van earnings management van de gecontroleerde klanten dan non Big-N accountants. Ook blijkt uit het onderzoek dat Big-N accountants vaker een going-concern verklaring geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Op basis daarvan geven Reynold en Francis aan dat Big-N accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

3.3 Jere R. Francis en Michael D. Yu

3.3.1 Aanleiding en opzet

De accounting schandalen van Enron en Worldcom hebben het vertrouwen in de kwaliteit van de Big-N accountantskantoren geschaad. Na deze schandalen ontstond er veel

discussie over de geleverde auditkwaliteit van de Big-N accountantskantoren. Francis en Yu hebben daarom een onderzoek uitgevoerd naar de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren. Omdat auditkwaliteit niet rechtstreeks gemeten kan worden, hebben Reynold en Francis de volgende afgeleiden gebruikt om de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren te meten: de mate van earnings management op basis van abnormal accruals en het wel of niet terecht afgeven van going-concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven. Earnings management van de klanten van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren wordt op basis van abnormal accruals onderzocht. De hoogte van abnormal accruals geeft een goede indicatie over de omvang van earnings management. Oftewel, hoe hoger de abnormal accruals zijn des te groter de omvang van earnings management is. Francis en Yu gaan er vanuit dat de Big-N accountants minder earnings management toestaan aan hun klanten en dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. De eerste geteste hypothese luidt dan als volgt: Big-N accountants staan minder earnings

(17)

management toe aan hun klanten en leveren dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit dan non Big-N accountants. Ten tweede wordt er een onderzoek gedaan naar het aantal wel of niet terecht afgegeven going-concern verklaringen aan bedrijven die in financiële nood verkeren. De accountant is verplicht om een mededeling over de going-concern te geven als er twijfel bestaat over de continuïteit van de klant (Sas, No. 59). Reynold en Francis gaan er vanuit dat Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants en dus een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. De tweede geteste hypothese luidt dan als volgt: Big-N accountants geven vaker going-concern verklaringen aan bedrijven die in financiële nood verkeren bedrijven dan non Big-N accountants.

3.3.2 Onderzoeksmethode

In de eerste hypothese wordt de omvang van earnings management op basis van abnormal accruals gemeten. De hoogte van abnormal accruals wordt weergegeven met ACCRUAL. Abnormal accruals wordt berekend als het verschil tussen de nettowinst en de operationele cashflow, dus de wijzigingen in de activa en de passiva op de balans die niet te herleiden zijn tot de nettowinst. In deze vergelijking worden veel variabelen gebruikt. De test variabele LNOFFICE geeft de omvang van het accountantskantoor weer. De Big-N

accountantskantoren worden aangeduid met een 1 en de non Big-N accountantskantoren met een 0. In de vergelijking worden veel variabelen gebruikt. De variabele TENURE geeft het aantal jaren aan dat de accountant de klant heeft gecontroleerd. De omvang van de gecontroleerde klant wordt gemeten in de totale assets en wordt weergegeven door de variabele SIZE. De variabele SALES geeft de verandering in de omzet weer ten opzichte van het voorafgaande jaar. De variabele SALESGROWTH geeft de verandering in de omzet weer en de variabele FINANCE geeft weer in welke mate een bedrijf is gefinancierd met eigen en vreemd vermogen. Met een 1 wordt aangeduid dat de totale aandelen van de gecontroleerde klant met meer dan 10% of de langlopende schulden van de gecontroleerde klant met meer dan 20% stijgen en een 0 als dit niet het geval is. De variabele LOSS geeft weer of de klant verlies heeft geleden in het voorafgaande jaar. Met een 1 wordt aangeduid dat het bedrijf verlies heeft geleden in het voorafgaande jaar en een 0 als dit niet het geval is. De variabele PRIORGC geeft weer of er een going-concern verklaring in het voorafgaande jaar aan de klant is gegeven. Met een 1 wordt aangeduid dat er een going-concern verklaring in het voorafgaande jaar is gegeven en een 0 als dit niet het geval is. De vergelijking ziet er dan als volgt uit:

In de tweede hypothese wordt het aantal wel of niet terecht afgegeven going-concern 15

(18)

verklaringen onderzocht. De omvang van het accountantskantoor gemeten in het totaal aantal klanten, wordt weergegeven door de variabele LNOFFICE. De Big-N kantoren worden aangeduid met een 1 en de non Big-N kantoren met een 0. De kans op faillissement wordt weergegeven door de variabele BANKRUPTCY. Bedrijven die verlies hebben geleden in het voorafgaande jaar worden weergegeven door de variabele LOSS. Met een 1 wordt aangeduid dat het bedrijf verlies heeft geleden en een 0 als dit niet het geval is. De variabele DEBTCHG geeft weer in welke mate de totale activa zijn gefinancierd met vreemd vermogen in het huidige en voorafgaande jaar. De variabele MITIGATE geeft weer of er aandelen verkocht zijn in het huidige en voorafgaande jaar. Met een 1 wordt aangeduid dat de klant aandelen heeft verkocht in het huidige en voorafgaande jaar en een 0 als dit niet het geval is. De grootte van de klant wordt gemeten in de omzet en wordt aangeduid met de variabele SALES. De variabele PRIORGC geeft weer of er een going-concern verklaring in het voorafgaande jaar aan de klant is gegeven. Met een 1 wordt aangeduid dat er een going-concern verklaring is gegeven en een 0 als dit niet het geval is. De vergelijking ziet er dan als volgt uit:

3.3.3 Populatie

Voor de toetsing van de eerste hypothese bestaat de populatie uit 6568 bedrijven, waarvan 5593 bedrijven door de Big-N en 975 bedrijven door de non Big-N accountantskantoren zijn gecontroleerd. Voor de tweede hypothese worden alleen in financiële nood verkerende bedrijven onderzocht. Bij de toetsing van de tweede hypothese zijn er 2572 in financiële nood verkerende bedrijven onderzocht, waarvan er 2181 door Big-N en 331 door de non Big-N accountants zijn gecontroleerd.

3.3.4 Resultaten

Uit tabel 4 (zie bijlage) blijkt dat de variabele LNOFFICE significant is. Dit betekent dat door de Big-N accountantskantoren gecontroleerde jaarrekeningen minder abnormal accruals bevatten. De eerste hypothese wordt dus ondersteund. Dit wil zeggen dat de Big-N accountants beter zijn in het beperken van earnings management van de gecontroleerde klanten dan non Big-N accountants en dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit leveren dan de non Big-N accountants. Tabel 4 (zie bijlage) laat ook zien dat de variabele

BANKRUPTCY significant is. Dit betekent dat een hogere kans op faillissement invloed heeft op de hoogte van abnormal accruals. Dus hoe hoger de kans op faillissement hoe hoger de abnormal accruals zijn. Uit tabel 4 (zie bijlage) blijkt ook dat de variabele LOSS niet significant is. Dit wil zeggen dat een verlies in het voorafgaande jaar geen invloed heeft op de hoogte van abnormal accruals.

(19)

Tabel 6 (zie bijlage) laat zien dat de variabele LNOFFICE significant is voor in financiële nood verkerende bedrijven. Dit betekent dat Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants en dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. Ook blijkt uit tabel 6 dat de variabelen LOSS significant is. Dit wil zeggen dat bedrijven die een going-concern verklaring hebben gekregen vaker verlies hebben geleden in het huidige en voorafgaande jaar. Hiernaast blijkt uit het onderzoek van Francis en Yu dat de Big-N accountants 90 going-concern verklaringen hebben gegeven aan hun klanten. In het jaar daarna zijn er acht van deze bedrijven failliet gegaan. De non Big-N accountants hebben 83 going-concern verklaringen gegeven aan hun klanten, waarvan er één klant in het jaar daarna failliet is gegaan. De tweede hypothese wordt dus ondersteund. Dit betekent dat Big-N accountants vaker terechte going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants en dus wat dat betreft een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

3.3.5 Slotconclusie

Uit het onderzoek van Francis en Yu komt naar voren wanneer gekeken wordt naar de abnormal accruals dat Big-N accountants beter zijn in het beperken van earnings

management van de gecontroleerde klanten dan non Big-N accountants. Ook blijkt uit het onderzoek dat de Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Op basis daarvan geven Francis en Yu aan dat de N accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

3.4 Clive Lennox

3.4.1 Aanleiding en opzet

Lennox heeft de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren onderzocht. Hij ging er vanuit dat de verklaring van de Big-N accountants betrouwbaarder overkomt op de beleggers van een bedrijf. Omdat auditkwaliteit niet rechtstreeks gemeten kan worden, heeft Lennox de volgende afgeleide gebruikt om de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren te meten: het wel of niet terecht afgeven van going-concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven. De accountant is verplicht om een mededeling over de going-concern te geven als er twijfel bestaat over de continuïteit van de klant (Sas, No. 59). Lennox gaat er vanuit dat de Big-N accountants vaker terechte going-concern verklaringen geven dan non Big-N accountants. De geteste hypothese luidt dan als volgt: Big-N accountants geven vaker terechte going-concern

(20)

verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven en leveren dus een hogere auditkwaliteit dan non Big-N accountants.

3.4.2 Onderzoeksmethode

Lennox toetst de hypothese op basis van twee errors: error I is gelijk aan het aantal bedrijven dat failliet is gegaan na een goedkeurende accountantsverklaring en error II is gelijk aan het aantal bedrijven dat niet failliet is gegaan na het afgeven van een going-concern verklaring. Een dergelijke verklaring wordt gegeven als de accountant zich geen oordeel kan vormen over de juistheid van de visie van het bedrijf gericht op de risico’s aangaande de continuïteit van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf (NBA, 2013). Deze errors geven een goede indicatie over het wel of niet terecht geven van going-concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven: hoe lager deze errors zijn hoe vaker terechte going-concern verklaringen worden gegeven.

Ook wordt de hypothese getoetst op basis van een vergelijking: er worden bedrijven onderzocht die een jaar voor het faillissement een goedkeurende accountantsverklaring hebben gehad. FAILS worden aangeduid met een 1 als de accountant een goedkeurende accountantsverklaring heeft gegeven en een 0 als dit niet het geval is. De variabele GQ geeft weer of er een going-concern verklaring in het voorafgaande jaar aan de klant is gegeven. Met een 1 wordt aangeduid dat er een going-concern verklaring is gegeven en een 0 als dit niet het geval is. De vergelijking ziet er dan als volgt uit:

3.4.3 Populatie

De populatie komt uit de periode 1987-1994. In rij 1 van tabel 1 (zie hieronder) blijkt dat er in totaal 7104 bedrijven zijn onderzocht. Rij 2 laat het aantal bedrijven zien dat failliet is gegaan in de periode 1987-1994. Vervolgens blijkt uit rij 3 dat er 123 bedrijven een jaar voor het faillissement een goedkeurende accountantsverklaring hebben gekregen. Rij 4 laat zien dat er 123 bedrijven een going-concern verklaring hebben gekregen voor het faillissement.

(21)

3.4.4 Resultaten

Uit tabel 5 (zie bijlage) blijkt dat de errors lager zijn voor de klanten van de Big-N

accountantskantoren dan voor de klanten van non Big-N accountantskantoren. Error I en error II zijn voor de klanten van de Big-N accountantskantoren 72.73% en 1.26% en voor de klanten van de non Big-N accountantskantoren 77.14% en 1.50%. Dit betekent dat de Big-N accountants minder goedkeurende accountantsverklaringen geven aan klanten die failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. Ook blijkt dat de Big-N accountants minder going-concern geven aan bedrijven die uiteindelijk toch niet failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. De hypothese wordt dus ondersteund door dit onderzoek. Dit betekent dat de Big-N accountants meer terechte verklaringen geven en dus een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

Ten tweede blijkt uit tabel 5 dat er 15 klanten van de Big-N accountantskantoren failliet zijn gegaan. 13 van deze klanten hadden voor het faillissement een going-concern verklaring gekregen. Daar tegenover zijn 8 klanten van de non Big-N accountantskantoren failliet gegaan, waarvan één van deze klanten een going-concern verklaring voor het faillissement had gekregen. De hypothese wordt dus ondersteund door dit onderzoek. Dit betekent dat de Big-N accountants meer terechte going-concern verklaringen geven en dus een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

3.4.5 Slotconclusie

Uit het onderzoek van Lennox komt naar voren dat de Big-N accountants minder

goedkeurende accountantsverklaringen geven aan klanten die later failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. Ook blijkt dat de Big-N accountants minder going-concern

verklaringen geven aan bedrijven die uiteindelijk toch niet failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. Hiernaast blijkt uit het onderzoek van Lennox dat de Big-N accountants meer terechte going-concern verklaringen geven dan non Big-N accountants. Op basis van deze resultaten geeft Lennox aan dat Big-N accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

3.5 Zoe-Vonna Palmrose

3.5.1 Aanleiding en Opzet

Palmrose heeft de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N

accountantskantoren onderzocht met de volgende afgeleide: het aantal tegen een accountantskantoor gerichte rechtszaken. Palmrose gaat er vanuit dat het risico op rechtszaken de accountant prikkelt om de functie zo goed mogelijk te vervullen en dat de auditkwaliteit gekoppeld is aan de hoogte van de schadevergoeding waarmee de accountant te maken kan krijgen. Op basis daarvan doet zij een onderzoek naar het aantal tegen een

(22)

accountantskantoor gerichte rechtszaken en de door het accountantskantoor betaalde schadevergoedingen. Palmrose gaat er vanuit dat de geleverde auditkwaliteit hoog is als er geen materiële fouten zijn ontdekt in de jaarrekening. Dit meet zij op basis van het aantal tegen een accountantskantoor gerichte rechtszaken. De auditkwaliteit is hoog als de accountants weinig worden aangeklaagd. Palmrose verwacht dat de Big-N accountants minder geconfronteerd worden met rechtszaken en minder schadevergoedingen betalen aan hun klanten dan non Big-N accountantskantoren. De geteste hypothese luidt dan als volgt: De Big-N accountantskantoren worden met minder rechtszaken geconfronteerd en betalen minder schadevergoedingen aan hun klanten dan non Big-N accountantskantoren. 3.5.2 Onderzoeksmethode

In dit onderzoek wordt geen gebruik gemaakt van een statistisch onderzoek. Er is in het onderzoek informatie verzameld over het aantal tegen de Big-N en de non Big-N

accountantskantoren gerichte rechtszaken en de door deze accountantskantoren aan hun klanten betaalde schadevergoedingen. Deze informatie is afkomstig van een aantal betrouwbare bronnen zoals: de Wall Street journal index, Litigation News in the Public Accounting (PAR) en in het International Accounting Bulletin en tenslotte informatie afkomstig van Securities en Exchange Commission. Tabel 2 laat het aantal rechtszaken tegen de Big-N en de non Big-N accountantskantoren zien. Palmrose stelt dat dit gegeven op zichzelf niet bruikbaar is, omdat de Big-N kantoren meer klanten hebben dan non Big-N kantoren. In tabel 3 wordt daarom het totaal aantal rechtszaken in verhouding met het totaal aantal klanten van de accountantskantoren in procenten gegeven. Tabel 6 laat het aantal betaalde schadevergoedingen door de Big-N en de non Big-N accountantskantoren zien. Daar tegenover geeft tabel 7 het aantal betaalde schadevergoedingen in procenten in verhouding tot het totaal aantal klanten van het accountantskantoor weer.

3.5.3 Populatie

Dit onderzoek heeft betrekking op de periode van 1987 tot en met 1994: het gaat in die periode om in totaal 472 tegen accountantskantoren gerichte rechtszaken. Deze populatie wordt weergegeven in tabel 2 en 3. Hiernaast zijn er door de accountantskantoren 183 schadevergoedingen betaald. Dit blijkt uit tabel 6 en 7.

3.5.4 Resultaten

Uit tabel 2 (zie bijlage) blijkt dat er vaker rechtszaken gericht zijn tegen de Big-N

accountantskantoren. In totaal zijn er 381 rechtszaken tegen de Big-N accountantskantoren aangespannen en 91 rechtszaken tegen de non Big-N accountantskantoren. Uit tabel 3 ( zie bijlage) blijkt dat de non Big-N accountantskantoren vaker geconfronteerd worden met rechtszaken in verhouding tot het aantal klanten van een accountantskantoor dan Big-N

(23)

accountantskantoren. Voor de Big-N is dit percentage 3% en voor de non Big-N accountantskantoren is dit percentage 5%.

Tabel 6 (zie bijlage) laat zien dat de Big-N accountantskantoren vaker schadevergoeding betalen dan non Big-N accountantskantoren. Er wordt 92 keer een schadevergoeding betaald door de Big-N accountantskantoren en 20 keer door de non Big-N

accountantskantoren. In tabel 7 (zie bijlage) zijn de betaalde schadevergoedingen in verhouding met het totaal aantal klanten van een accountantskantoor weergegeven. Uit tabel 7 blijkt dat de Big-N accountantskantoren minder vaak schadevergoedingen betalen dan non Big-N accountantskantoren, respectievelijk 40% en 36%. De hypothese wordt dus gedeeltelijk ondersteund door dit onderzoek. Uit het onderzoek kwam namelijk naar voren dat de Big-N accountantskantoren frequenter te maken krijgen met rechtszaken en betaalde schadevergoedingen dan non Big-N accountantskantoren. Wanneer er ook gekeken wordt naar het aantal klanten van een accountantskantoor blijkt dat relatief gezien non Big-N accountantskantoren vaker geconfronteerd worden met rechtszaken en vaker

schadevergoedingen betalen dan Big-N accountantskantoren. 3.5.5 Slotconclusie

Uit het onderzoek van Palmrose komt naar voren dat Big-N accountantskantoren vaker geconfronteerd worden met een rechtszaak en vaker schadevergoedingen betalen dan non Big-N accountantskantoren. Wanneer er gekeken wordt naar het aantal klanten van de accountantskantoren blijkt echter dat non Big-N accountantskantoren relatief gezien vaker geconfronteerd worden met rechtszaken en relatief gezien vaker schadevergoedingen betalen dan Big-N accountantskantoren. Op basis daarvan stelt Palmrose dat op basis van het aantal rechtszaken en betaalde schadevegoedingen relatief gezien Big-N kantoren een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N kantoren.

3.63.6. Bevindingen uit het literatuuronderzoek

Alle in dit literatuuronderzoek Deopgenomen onderzoeken zijn op dezelfde wijze uitgevoerd. Ondanks dat komt uit de in dit hoofdstuk weergegeven literatuuronderzoek naar voren dat de resultaten van de onderzoeken niet altijd overeen komen.

Even nog iets over het onderzoek naar kwaliteit en de door de onderzoekers gebruikte afgeleiden. Benadruk ook nog even dat de onderzoeken over verschillende perioden hebben plaatsgehadi.

Wanneer er gekeken wordt naar het aantal gegeven going-concern verklaringen aan in financiële nood verkerende bedrijven, komen de resultaten van elk onderzoek overeen. In de drie onderzoeken zijn het aantal door de Big-N en de non Big-N accountants afgegeven going-concern verklaringen op dezelfde wijze onderzocht (Boone, Khurana en Raman;

Formatted: Font: Not Bold

(24)

Reynold en Francis; Francis en Yu). Uit deze drie onderzoeken komten naar voren dat Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Vervolgens blijkt uit het onderzoek van Lennox dat de Big-N accountants minder goedkeurende accountantsverklaringen geven aan klanten die later failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. Ook heeftstelt Lennox vastgesteld dat de Big-N accountants minder going-concern verklaringen geven aan bedrijven die

uiteindelijk toch niet failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. Hiernaast blijkt uit het onderzoek van Lennox dat de Big-N accountants vaker terechte going-concern verklaringen geven dan non Big-N accountants.

De resultaten van de onderzoeken komen echter niet overeen als er gekeken wordt naar de mate van earnings management van de klanten van de accountantskantoren op basis van abnormal accruals. Uit het onderzoek van Boone e.a. komt naar voren dat de Big-N en de non Big-N accountants gelijk presteren als het om het beperken van earnings management gaat. Daar tegenover staat dan weer dat Reynold en Francis op basis van dezelfde variabelen hebben geconcludeerd stellen Reynold en Francis dat Big-N accountants beter zijn in het beperken van earnings management van de gecontroleerde klanten dan non Big-N accountants. Ook blijkt uit het onderzoek van Francis en Yu dat Big-Big-N accountants beter presteren als het om het beperken van earnings management gaat dan non Big-n

accountants.

Ook hier weer iets over kwaliteit en dit onderzoek

Uit het onderzoek van Palmrose komt naar voren dat Big-N accountantskantoren vaker geconfronteerd worden met een rechtszaak en vaker schadevergoedingen betalen dan non Big-N accountantskantoren. Wanneer er gekeken wordt naar het aantal klanten van de accountantskantoren blijkt echter dat non Big-N accountantskantoren relatief gezien vaker geconfronteerd worden met rechtszaken en relatief gezien vaker schadevergoedingen betalen dan Big-N accountantskantoren.

Op basis van de resultaten van de onderzoeken kan er geconcludeerd worden dat Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Daar tegenover staat dan weer dat op basis van de resultaten van de onderzoeken kan er niet met honderd procent zekerheid gezegd kan worden op basis van de resultaten van de onderzoeken dat Big-N accountants beter presteren als het om het beperken van earnings management gaat dan non Big-N

accountants. Ook kan er niet geconcludeerd worden dat Big-N accountantskantoren minder vaak geconfronteerd worden met een rechtszaak en minder vaak schadevergoedingen betalen dan non Big-N accountantskantoren. Wanneer er gekeken wordt naar het aantal klanten van de accountantskantoren blijkt echter uit het onderzoek dat non Big-N

(25)

accountantskantoren relatief gezien vaker geconfronteerd worden met rechtszaken en relatief gezien vaker schadevergoedingen betalen dan Big-N accountantskantoren.

Nog even een relatie leggen met auditkwaliteit

UUit de in dit hoofdstuk weergegeven literatuuronderzoek komt naar voren dat Big-N accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountantskantoren maar dit niet met honderd procent zekerheid gezegd kan worden.

5 Conclusie

Uit in de jaren tachtig en begin negentiger jaren uitgevoerde onderzoeken recent

verschenen onderzoeken (DeAngelo, 1981; Becker, 1998; Davidson en Neu, 1993) kwam naar voren dat de omvang van een accountantskantoor de prestaties van de accountants kan beïnvloeden, wat uiteindelijk kan leiden tot verschillen in auditkwaliteit. Het is van belang te onderzoeken of deze conclusie ook bevestigd wordt doior later uitgevoerde onderzoeken.

In dit onderzoek iswerd er ddaarom door middel van een literatuuronderzoek de volgende onderzoeksvraag onderzocht: Heeft de omvang van een accountantskantoor invloed op de geleverde auditkwaliteit?

Auditkwaliteit wordt dan gedefinieerd als de kans dat er tijdens een accountantscontrole een fout in het financieel jaarverslag wordt ontdekt in het financieel jaarverslag. Hierbij is het niet alleen belangrijk dat er een fout in het jaarverslag wordt ontdekt, maar dat deze ook gerapporteerd wordt. Het ontdekken van de fouten is afhankelijk van de door de betreffende accountants bij een accountantscontrole gebruikte controlemethoden./procedures die gebruikt worden bij een accountantscontrole. Dit zijn bijvoorbeeld de steekproeven steekproeven maar ook en de technische kwaliteiten/deskundigheid van de accountant om de functie te vervullen.

De verschillende in dit literatuuronderzoek gebruikte onderzoeken zijn verspreid overin verschillende jaren opeenvolgende tijden uitgevoerd. Hierdoor was er sprake van de Big-8, de Big-6 en ten slotte de Big-4. Voor dit ondezroek zijn om die reden Om verwarring te voorkomen werden dde grootste accountantskantoren in dit onderzoek aangeduid als de de Big-N en de kleine accountantskantoren als de non Big-N.

Het literatuuronderzoek naar de relatie tussen auditkwaliteit en de omvang van een accountantskantoor is uitgevoerd aan de hand van een aantal onderzoeken van de volgende onderzoekers: Boone, Khurana en Raman; Reynold en Francis; Francis en Yu; Lennox; Palmrose. Omdat de auditkwaliteit niet rechtstreeks gemeten kan worden, wordt er in onderzoeken gebruik gemaakt van afgeleiden zoalste weten: de omvang van earnings

(26)

management, het wel of niet terecht afgeven van een going-concern verklaring en het aantal tegen een accountantskantoor gerichte rechtszaken. Deze afgeleiden worden door alle onderzoekers op dezelfde wijze met wat variatie in de variabelen gemeten. Het in dit literatuuronderzoek gebruikt onderzoek van , behalve het onderzoek van Palmrose . is op een andere manier uitgevoerd namelijk door het aantal tegen een accountantskantoor gerichte rechtszaken te meten en het aantal betaalde schadevergoedingen.

Uit het onderzoek van Boone, Khurana en Raman komt naar voren dat de Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Hieruit concluderen zij dat Big-N accountants gemeten daarin een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants. Daar tegenover staat dat Big-N en non Big-N accountants gelijk presteren als het om het beperken van earnings management gaat. Dit wil zeggen dat gemeten daarin de geleverde auditkwaliteit van de Big-N en de non Big-N accountantskantoren aan elkaar gelijk is. Daar tegenover blijkt uit de onderzoeken (Reynold en Francis; Francis en Yu) dat Big-N accountants beter zijn in het beperken van earnings management van de gecontroleerde klanten dan non Big-N accountants. Ook blijkt uit deze onderzoeken (Reynold en Francis; Francis en Yu) dat Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Op basis daarvan geven Reynold en Francis aan dat Big-N accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

Vervolgens komt uit het onderzoek van Lennox naar voren dat de Big-N accountants minder goedkeurende accountantsverklaringen geven aan klanten die later failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. Bovendien stelt Lennox dat de Big-N accountants minder going-concern verklaringen geven aan bedrijven die uiteindelijk toch niet failliet zijn gegaan dan non Big-N accountants. Hiernaast blijkt uit het onderzoek van Lennox dat de Big-N accountants meer terechte going-concern verklaringen geven dan non Big-N accountants. Op basis van deze resultaten geeft Lennox aan dat Big-N accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountants.

Palmrose stelt dat Big-N accountantskantoren vaker geconfronteerd worden met een rechtszaak en vaker schadevergoedingen betalen dan non Big-N accountantskantoren. Wanneer er gekeken wordt naar het aantal klanten van de accountantskantoren blijkt echter dat non Big-N accountantskantoren relatief gezien vaker geconfronteerd worden met rechtszaken en relatief gezien vaker schadevergoedingen betalen dan Big-N accountantskantoren. Op basis daarvan stelt Palmrose dat op basis van het aantal rechtszaken en betaalde schadevegoedingen relatief gezien Big-N kantoren een hogere

(27)

auditkwaliteit leveren dan non Big-N kantoren.

In deze onderzoeken zijn er gebruik gemaakt van afgeleiden om auditkwaliteit te meten. Het is door deze afgeleiden niet altijd duidelijk of er wel echt kwaliteit is geleverd en of deze afgeleiden een goede meetinstrument zijn voor kwaliteit. In de toekomst wordt het daarom aanbevolen om te zoeken naar een meer directe onderzoeksmethode, wellicht via de rapporten van de AFM in Nederland.

Op basis van de resultaten van de onderzoeken kan er geconcludeerd worden dat Big-N accountants vaker going-concern verklaringen geven aan in in financiële nood verkerende bedrijven dan non Big-N accountants. Daar tegenover kan er niet met honderd procent zekerheid gezegd worden op basis van de resultaten van de onderzoeken dat Big-N accountants beter presteren als het om het beperken van earnings management gaat dan non Big-N accountants. Ook kan er niet geconcludeerd worden dat Big-N

accountantskantoren minder vaak geconfronteerd worden met een rechtszaak en minder vaak schadevergoedingen betalen dan non Big-N accountantskantoren. Wanneer er gekeken wordt naar het aantal klanten van de accountantskantoren blijkt echter uit het onderzoek dat non Big-N accountantskantoren relatief gezien vaker geconfronteerd worden met rechtszaken en relatief gezien vaker schadevergoedingen betalen dan Big-N

accountantskantoren.

Uit de in dit hoofdstuk weergegeven literatuuronderzoek komt naar voren dat Big-N

accountants een hogere auditkwaliteit leveren dan non Big-N accountantskantoren maar dit niet met honderd procent zekerheid gezegd kan worden.

In de in dit literatuuronderzoek gebruikte onderzoeken is gebruik gemaakt van afgeleiden om de auditkwaliteit te meten. Het is de vraag of deze afgeleiden echt iets zeggen over de geleverde auditkwaliteit. Het is door deze afgeleiden niet altijd duidelijk of er wel echt kwaliteit is geleverd en of deze afgeleiden een goede maatstaf zijn voor kwaliteit. Het verdiend daarom aanbeveling om in de toekomst te zoeken naar een meer directe onderzoeksmethode, wellicht kan dat via via de rapporten van de AFM in Nederland.

(28)

B

5 Biibliografie

- Accountant.(2013). SNS en nogmaals de audit alert. Retrieved February 18,2013, from

http://www.accountant.nl/Accountant/Weblogs/Marcel+Pheijffer/SNS+en+nogmaals+de+audit +alert.aspx

- Arnett, H. and P. Danos, 1979, CPA firm viability (University of Michigan, Ann Arbor, MI). - Boone, J.P., Khurana, I.K., en Raman, K.K. (2010). Do the Big 4 and the second-tier firms

provide audits of similar quality? Journal of Accounting and Public Policy, 29 (4), 330–352. - Burrows, G., Black, C., 1998. ‘Profit sharing in Australian Big 6 Accounting Firms: An

explanatory study’. Accounting Organizations and Society, Vol. 24, page 517-530 - Choi, J-H., Kim, C.F., Kim, J-B., Zang, Y., 2010. ‘Audit Office Size, Audit Quality, and Audit

Pricing’. A Journal of Practice & Theory, Vol. 29, page 73-97

(29)

- Cullinan, C. (2004). Enron as a symptom of audit process breakdown: can the Sarbanes-Oxley Act cure the disease. Critical Perspectives on Accounting, 15, 853-864. - Danos, P., J. W. Eichenseher, and D. L. Holt. 1989. Specialized knowledge and its

communication in auditing. Contemporary Accounting Research 6: 91–109

- Davidson, R.A. and D. Neu (1993). A Note on the Association between Audit Firm Size and Audit Quality. Journal of the Canadian Academic Accounting Association, 9, (2), 479-488 - DeAngelo, L.E. (1981). Auditor size and audit quality. Journal of Accounting and Economics,

3, (3), 183-199.

- Deckers en van Kollenburg (2002) “Elementaire Theorie Accountantscontrole” – Vierde druk - Eimers, P.W.A. (2008). De betekenis van de accountant in een dynamische wereld: wat

hetzelfde blijft en wat verandert. Amsterdam: Vrije Universiteit.

- Francis, J. R., E. Maydew, and H. C. Sparks. 1999. The role of Big 6 auditors in the credible reporting of accruals. Auditing: A Journal of Practice & Theory 18: 17–34.

-- Francis, J.R. (2011). A framework for understanding and researching audit quality. Auditing: A Journal of Practice & Theory 30 (2): 125-152.

- Francis, R. and Yu, D. 2009. Big 4 office size and audit quality. The Accounting Review. - Geiger, M.A. and D.V. Rama (2006). Audit Firm Size and Going-Concern Reporting Accuracy.

Accounting Horizons, 20, (1), 1-17.

- Hopwood, W.. McKeown, J. and Mutchler, J. (1989). ‘A test of the incremental explanatory power of opinions qualified for consistency and uncertainty’. The Accounting Review. 64: 28-48.

- Jones, J. 1991. Earnings management during import relief investigations. Journal of Accounting Research.

Journal of Business Research, Vol. 31, pag. 23 – 31

- International Federation of Accountants (2008c), International Education Standards 1-8, New York, www.ifac.org

- Jensen, M.C. & Meckling, W.H. (1976). Theory of the Firm: Managerial behavior, agency costs and ownership structure. Journal of Financial Economics, 3(4), 305-360. doi: 10.1016/0304-405X(76)90026-X

- Kaplan, Steven E. ; Williams, David D.(2012). Accounting, Organizations and Society, 2012, Vol.37(5), pp.322-341 [Peer Reviewed Journal]SciVerse ScienceDirect Journals

- Koh, H. (1991). ‘Model predictions and auditor assessments of going concern status’. Accounting and Business Research, 21 : 331-338.

- Krishnan, J. (1994). Auditor switching and conservatism. The Accounting Review 69 (1): 200-215.

- Lennox, C.S. (1999). Are large auditors more accurate than small auditors? Accounting and Business Research, 29, (3), 217-227

- Limperg Jr., Th. (1932), De functie van de Accountant en de Leer van het Gewekte Vertrouwen’, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde, februari

- Nelson, M.W. (2006). Ameliorating conflicts of interest in auditing: effects of recent reforms on auditors and their clients. The Academy of Management Review 31 (1): 30-42.

(30)

- Palmrose, Z. (1988). “Litigation and Audit Service Quality,” The Accounting Review, Vol. 63, No. 1, pp. 55-73.

- Reynolds, J. K., and J. R. Francis. 2000. Does size matter? The influence of large clients on officelevel auditor reporting decisions. Journal of Accounting and Economics 30: 375–400.. - Sarbanes-Oxley Act of 2002 (2006). Verkregen op 1 mei, 2013, van http://www.soxlaw.com/. - Velury, U., Reisch, J., and O’reilly, D. 2003. Institutional ownership and the selection of

industry specialist auditors. Review of Quantative Finance and Accountin

- Watkins, A.L., W. Hillison and S.E. Morecroft (2004). Audit quality: a synthesis of theory and empirical evidence. Journal of Accounting Literature, 23, 153-93

- Watts, R., Zimmerman, J., 1986. Positive Accounting Theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall.

6 Bijlage misschien is het handiger als je gebruik maakt van aparte bijlagen per onderzoeker

Onderzoek Boone, J.P., Khurana, I.K., en Raman, K.K.

(31)
(32)

Onderzoek Reynold en Francis

(33)

Onderzoek Francis en Yu

(34)
(35)

Onderzoek Lennox

(36)

Onderzoek Palmrose

(37)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het geconstateerde verschil tussen twee en drie weken koelen is echter niet goed te verklaren, omdat uit de klimaatrealisatie bleek dat deze behande- lingen beiden drie weken

Interfaces comprised specifically of epitaxial LaAlO 3 and SrTiO 3 have been at the core of the research in this field but the prime attributes such as being of perovskite

The first set of regression analyses were done for the individual years (2003-2007), where the gross operating profit (GOP) is regressed against fixed financial assets (Fix

Taken together, these results suggest that squalamine inhibits the initial step in the lipid-induced aggregation of α-synuclein through competitive binding at the surface of the

Om een enkel voorbeeld te noemen wil ik wijzen op de reorganisatie van de goederenbeweging in een produktiehuishouding. Het plan dat hiervoor ontwik­ keld wordt

M ij is indertijd bij de opleiding voor de hoofdvakken dit bijgebracht: H e t accountantsberoep heeft een zeer persoonlijk karakter, de persoon­ lijke

Andersom, wanneer narcisten het gevoel hebben dat hun zelfbeeld wordt bevestigd door toedoen van meta-percepties van vertrouwen, zullen narcisten deze negatieve gevoelens

To evaluate the performance of the cooling design software tool, the focus of the present investigation was to keep constant the injection moulding set-up in terms of