• No results found

‘Elke keer opnieuw verbaas ik mij er over, dat ik dit dagboek eens zoo trouw en opgewekt bijgehouden, thans zoo verwaarloos.’ Een leeseditie van de dagboeken van Jan Greshoff tijdens zijn verblijf in New York 1942-1945

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Elke keer opnieuw verbaas ik mij er over, dat ik dit dagboek eens zoo trouw en opgewekt bijgehouden, thans zoo verwaarloos.’ Een leeseditie van de dagboeken van Jan Greshoff tijdens zijn verblijf in New York 1942-1945"

Copied!
143
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Elke keer opnieuw verbaas ik mij er over, dat ik dit dagboek eens zoo

trouw en opgewekt bijgehouden, thans zoo verwaarloos.’

~

Een leeseditie van de dagboeken van Jan Greshoff tijdens zijn verblijf in New York 1942-1945

Silke de Kruif - 10411089 Universiteit van Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen

Masterscriptie Redacteur/Editor Begeleidster: drs. J.W. Recourt Tweede lezer: prof. dr. E.A. Kuitert Maart 2014

(2)

Inhoudsopgave

I. Voorwoord ... 2

II. Inleiding ... 4

1. Jan Greshoff: biografie ... 4

2. Historische context ... 8

2.1 Het boekenvak in Nederland ... 8

2.2. Het Nederlands Informatiebureau ... 10

3. Vraagstelling ... 12 III. Editie ... 14 1. Verantwoording ... 14 1.1. De dagboeken ... 14 1.2. Annotaties ... 18 1.3. Tekstconstitutie ... 19 2. Dagboekeditie ... 23 2.1. 1943 ... 23 2.2. 1944 ... 67 IV. Conclusie ... 137 V. Nawoord ... 140 VI. Bibliografie ... 141

1. Artikelen in boek of tijdschrift ... 141

2. Boeken ... 141

3. Digitale publicaties... 142

4. Scripties ... 142

(3)

I. Voorwoord

Deze scriptie vormt de afsluiting van mijn masteropleiding Redacteur/editor aan de Universiteit van Amsterdam. Het idee voor het onderwerp werd mij aangereikt door Nico Laan en Lisa Kuitert, die opperden dat het maken van een editie een interessant alternatief was ten opzichte van een ‘reguliere’ scriptie. Van Jan Greshoff wist ik aanvankelijk zeer weinig – alleen dat hij een invloedrijke rol had gespeeld op het literaire toneel. In de loop van deze studie echter heb ik hem gevoelsmatig zeer goed leren kennen en is hij mij na aan het hart gaan staan, hoe vreemd het ook is zoiets te beweren van iemand die je nooit ontmoet hebt (en nooit zult ontmoeten).

Een dagboek is normaal gesproken een strikt persoonlijk document en ik besef me dan ook dat het feit dat ik de dagboeken van Greshoff heb mogen lezen en nu kan delen met de buitenwereld, erg bijzonder is. Wie de moeite zal nemen dit hele onderzoek te lezen, zal in Jan Greshoff een intelligent, zachtaardig en gevoelig persoon ontdekken, onderhevig aan regelmatige schommelingen in zijn fysieke en mentale gesteldheid. Een mens is slechts een mens, en zo ook Jan Greshoff.

Maandenlang werk is vooraf gegaan aan het voltooien van deze scriptie, waarin ook vele momenten van wanhoop. Mijn grote dank gaat uit naar mijn scriptiebegeleidster Annemiek Recourt, die mij met raad en daad heeft bijgestaan. Vanaf de allereerste dag heeft zij mij geholpen dit onderzoek in goede banen te leiden. Niet alleen beantwoordde ze geduldig en snel al mijn vragen, ook stelde ze zich zeer flexibel en geduldig op ten aanzien van verschoven deadlines en verhuizingen naar het buitenland. Ik ben Annemiek erg dankbaar en zal nooit vergeten dat ik mij bij haar altijd een gelijke, en nooit een ondergeschikte, heb gevoeld.

Daarnaast verdient ook Lisa Kuitert een bijzondere vermelding. Als zij mij niet het voordeel van de twijfel had gegeven door mij aan te nemen voor deze prestigieuze masteropleiding, had deze scriptie nooit bestaan en had ik bovendien een geweldig jaar gemist. Ook wil ik haar bedanken voor de flexibele houding ten opzichte van de deadline voor het inleveren van deze scriptie, die ik meerdere malen heb moeten verschuiven. Tevens wil ik de overige docenten van de opleiding, Everdien Rietstap

(4)

en Frans Blom, hartelijk bedanken voor de inspirerende lessen waarin de basis is gelegd voor de correcte uitwerking van dit onderzoek.

Veel dank ook aan Salma Chen en Sjoerd van Faassen van het Letterkundig Museum voor het verlenen van toestemming voor inzage van de dagboeken van Jan Greshoff en voor het overbrengen van de dagboeken van het Letterkundig Museum in Den Haag naar de Bijzondere Collecties in Amsterdam, wat mij heel wat reisuren en -kosten heeft bespaard. Hiervoor bedank ik ook Klaas van der Hoek van de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, die zo vriendelijk is geweest het bewuste materiaal tijdelijk in depot te nemen.

Verder wil ik mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun in alles wat ik ooit heb gedaan of ooit nog zal gaan doen. Een duwtje in de juiste richting, een schouder om op uit te huilen, financiële steun op momenten dat het even tegenzit – niets is ooit teveel gevraagd. Zij hebben me altijd de ruimte gegeven mezelf te ontdekken en ontplooien, en hebben daar nooit iets voor teruggevraagd. Ik kan me geen betere ouders voorstellen.

Tot slot bedank ik jou. Zonder jou is de wereld grijs.

(5)

II. Inleiding

Met deze scriptie maak ik een leeseditie van de dagboeken van de Nederlandse journalist en schrijver Jan Greshoff gedurende zijn verblijf in New York tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een selectie van de dagboeken van Jan Greshoff wordt in het editiedeel getranscribeerd en geannoteerd. In wat volgt zal echter eerst een beeld worden geschetst van de persoon Jan Greshoff en zijn leven, evenals de historische en maatschappelijke context waarin hij zich op dat moment bevond.

1. Jan Greshoff: biografie

Jan Greshoff (1888-1971) werd geboren in Nieuw Helvoet, als zoon van Jan Hendrik Greshoff en Petronella Jacoba Maria Buys. Zijn vader was technisch officier bij de Koninklijke Nederlandse Marine, voordat hij in 1894 om gezondheidsredenen uit dienst ging.

Na het overlijden van zijn vader in 1900 werd Andries de Bloeme, de man van zijn tante Antoinette Greshoff, toeziend voogd van de twaalfjarige Greshoff. Die verhuisde met zijn moeder naar Apeldoorn, waar zij een pension had. Petronella en Andries wilden dat Jan notaris zou worden en stuurden hem daarom naar de HBS. Jan bleek echter geen voorbeeldige leerling en in 1908 verliet hij uiteindelijk school, zonder diploma, om de journalistiek in te gaan.

Zijn eerste baan was als loopjongen bij het Dagblad voor Zuid-Holland

en ’s-Gravenhage in Den Haag. Hier raakte hij al snel bevriend met P.N. van Eyck,

over wie hij later zou zeggen: “Ik heb de invloed van P.N. van Eyck diep ondergaan. Niet in hoofdzaak van zijn poëzie, waar ik eens mede gedweept heb en die ik nog hoog stel, maar van zijn houding ten opzichte van het leven, en van de letterkunde in het bijzonder. Hij leerde mij dat de poëzie in haar wezen onaantastbaar is, dat de dichter er naar moet streven dat ook te worden (...).”1

Na de kennismaking met Van Eyck volgde al snel de ontmoeting met J.C. Bloem, Dirk Coster, Adriaan Roland Holst en schilder Jan Boon, die geregeld bijeen kwamen om over kunst en literatuur te

1

(6)

praten. In Den Haag ontmoette hij ook zijn toekomstige vrouw Agatha Christina (Aty) Brunt (1887-1987), de boekhandelaarsdochter met wie hij uiteindelijk op 14 februari 1917 zou trouwen.

Eind 1909 richtte Greshoff samen met J.C. Bloem de bibliofiele reeks De

Zilverdistel op, waar ook Van Eyck spoedig bij betrokken werd. In hetzelfde jaar

debuteerde Greshoff met Lumen (een bewerking in verzen van een balletscenario), kort daarop gevolgd door de bundel Aan den verlaten vijver en in 1910 door de bundel

Door mijn open venster. In mei 1912 startte Greshoff tevens De Witte Mier: een klein maandschrift voor de vrienden van het boek, dat tot november 1913 zou bestaan en

waarin aandacht werd besteed aan boekverzorging. Daarnaast was hij tot 1914 achtereenvolgens werkzaam voor De Hofstad, de Haagsche Courant, De Nieuwe

Courant en De Avondpost.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte hij een halfjaar als ambtenaar op het Bureau van de Industriële Eigendom, waarna hij van 1916 tot 1920 werkzaam was op de kunstredactie van De Telegraaf. Op 1 januari 1920 werd hij benoemd als hoofdredacteur bij de Nieuwe Arnhemsche Courant, waar hij in april 1923 zijn ontslag indiende om ‘principiële redenen’. Daarna deed hij voornamelijk freelance journalistiek tot hij in juni 1927 een baan kreeg als cultureel correspondent van Het

Vaderland en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Hij verhuisde met Aty en hun twee

zonen naar Brussel.

Daarnaast vormde hij sinds februari 1920, samen met J.C. Bloem en Jan van Nijlen, de redactie van de bibliofiele reeks Palladium. Deze reeks was in 1917 gestart door zijn zwager Jan van Krimpen, die zich bekommerde om de typografische verzorging. Tevens maakte hij van 1925 tot 1928, samen met Gerard van Eckeren, deel uit van de redactie van Den Gulden Winckel, een onafhankelijk literair tijdschrift.

Op het gebied van Greshoffs eigen werk was het van 1917 tot 1924 betrekkelijk stil, wat wellicht wijst op twijfel over de waarde van zijn eerste poëzie. Na jarenlang zwijgen echter schreef Greshoff in enkele dagen tijd tien gedichten die hij in augustus 1924 zou bundelen onder de titel De Ceder, waarna tot 1937 bijna jaarlijks een poëzie- en prozabundel verscheen. Zijn ontwikkeling in de poëzie werd verder

(7)

aangemoedigd door de toekenning van de Prijs van Amsterdam in 1927, voor de ‘blijmoedige toon’ van zijn werk.

In november 1931 verscheen de eerste uitgave van het tijdschrift Forum, bij de oprichting waarvan Greshoff nauw betrokken was. Tijdens deze eerste redactievergaderingen zou de basis worden gelegd voor een innige vriendschap met Menno ter Braak en Edgar du Perron. Eind 1932 werd Greshoff redacteur van Groot

Nederland, samen met Frans Coenen, Elisabeth Couperus en de Vlaming Jan van

Nijlen. Hij kreeg de opdracht het eens zo toonaangevende tijdschrift weer nieuw leven in te blazen, wat hem moeizaam afging. Van 1934 tot 1939 was Greshoff hoofdredacteur van Het Hollandsche Weekblad te Brussel, en tevens werkte hij in deze periode vaak mee aan de Kroniek van Kunst en Kultuur.

Onder de dreiging van de Tweede Wereldoorlog besloten Jan en Aty op 8 mei 1939 Brussel te verlaten om uiteindelijk op 12 juli in Kaapstad aan te komen. In Zuid-Afrika hielp de Nederlandse boekhandelaar Gerrit Bakker Greshoff kennis te maken met de lokale literaire kring. Een prettige tijd zou volgen, maar na de Japanse invasie van Nederlands Oost-Indië in 1942 hield Greshoffs voornaamste inkomen uit Nederland-Indische kranten op, waarna hij genoodzaakt was nieuw werk te zoeken en Zuid-Afrika te verlaten.

Uiteindelijk kreeg Greshoff een functie aangeboden bij het Nederlands Informatiebureau te New York, waar hij en Aty van oktober 1942 tot mei 1945 zouden wonen: “Vijf October 42 kwam ik in New York aan. Dr Bolkestein had mij reeds geschreven dat hij mij daar graag zien zou, zodat een telegram van Van Lennep over dit onderwerp niet geheel onverwacht kwam. Ik ving onmiddellijk mijn gewone werkzaamheden bij het Informatiebureau aan waar ik belast werd met de afdeling Radio welke zowel berichtgeving voor Nederland bestemd [sic], als ontspanning voor de Ned. Zeelieden omvatte.”2

Naast zijn werkzaamheden voor het Nederlands Informatiebureau bleef Greshoff zich ook in New York bezighouden met de Nederlandse literatuur, waar hij eind 1942 samen met Fritz Landshoff (de gevluchte directeur van Querido te Amsterdam)

2

(8)

uitgeverij Querido Inc. oprichtte. Niet veel later werden zij versterkt door M.E.H. Warendorf, de voormalige directeur van uitgeverij Van Holkema & Warendorf: “Ook in Amerika bestond het probleem van de Hollandse lectuur. Om daarin te voorzien heb ik gebruik gemaakt van de aanwezigheid van dr F.H. Landshof [sic] te Nieuw York. Deze was namelijk directeur van Querido te Amsterdam en had het recht op die firmanaam. Ik bewerkte dat nog een tweede man met grote uitgeverservaring de heer M. Warendorf, lid van de firma Van Holkema en Warendorf uit Buenos Aires waarheen hij gevlucht was, overkwam. Landshof en Warendorf hebben de nieuwe firma ‘Querido-Nieuw-York’, door mij in het leven geroepen, met grote ijver geleid.”3

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog besloten Jan en Aty tot een terugkeer naar Kaapstad, aangezien het ‘leeggebloede en door communisme bedreigde Europa’ geen aantrekkelijke optie was. Daar startte hij in 1945 het culturele tijdschrift

Standpunte, waarvan hij redactielid was. Ook schreef hij van 1947 tot eind 1965

wekelijks een letterkundige kroniek voor de Haagse krant Het Vaderland en voor het Kaapse blad Die Burger.

Greshoffs eigen poëzie stond tijdens de oorlogsjaren wederom nagenoeg stil, maar vanaf 1945 zouden de gedichten elkaar weer met vrij korte tussenpozen opvolgen, waarvan De Laatste Dingen en Wachten op Charon als hoogtepunten gelden. Zijn complete oeuvre werd uiteindelijk in 1967 beloond met de Constantijn Huygens-prijs.

Alhoewel Greshoff vanaf 1946 diverse reizen maakte naar Europa en New York, keerde hij altijd terug naar Zuid-Afrika. In 1948 besloten hij en Aty dan ook tot het bouwen van hun droomhuis, De Grashof, op de Quarry Heuvel net buiten Kaapstad.

In zijn in 1969 uitgegeven boek Afscheid van Europa blikt Greshoff terug op zijn (literaire) leven en haalt hij herinneringen op aan veel bekende vrienden, waaronder Adriaan Roland Holst, J.C. Bloem en J. Slauerhoff. Willem Elsschot heeft zijn roman

Kaas aan hem opgedragen.

3

(9)

2. Historische context

Om de oorlog te ontvluchten woonde Greshoff samen met zijn vrouw Aty van oktober 1942 tot mei 1945 in New York, waar hij werkte bij het Nederlands Informatiebureau. Dat hij zich in deze stad bepaald niet thuis voelde, blijkt wel uit zijn dagboeken: “De stad staat mij tegen, de menschen hinderen mij, het klimaat is afschuwelijk of te koud óf te heet.”4 Greshoff verafschuwde de Verenigde Staten in het algemeen: “Dit is een afschuwelijk land in ieder opzicht”5. Tegelijkertijd echter was hij in Amerika ver verwijderd van de oorlogsperikelen die niet alleen zijn familie en vrienden, maar ook het boekenvak in Nederland teisterden. Wat volgt is een kort overzicht van een aantal zaken die tijdens deze periode speelden en die van belang zijn voor het begrip van Greshoffs dagboeken. Ten eerste wordt de toestand bekeken van het boekenvak in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarna zal worden ingegaan op de achtergrond van het Nederlands Informatiebureau.

2.1 Het boekenvak in Nederland

Het in 1940 opgerichte Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) oefende een grote invloed uit op de Nederlandse boekproductie tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kunstensector werd geleid vanuit een sterk nationaal-socialistisch gedachtegoed, volgens secretaris-generaal en NSB-lid Tobi Goedewaagen “op een wijze die het volksche bewustzijn versterkt en den volksaard in stand houdt”.6 Dit gebeurde onder andere via de Afdeeling Boekwezen, onder leiding van Jo van Ham, die van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart de belangrijke taak van papiertoewijzing had gekregen.

Het DVK maakte gebruik van preventieve censuur om de boekproductie zoveel mogelijk onder controle te houden. Hiertoe waren twee instanties in het leven geroepen: het Rijksbureau voor Papier en het Lectoraat. Het Rijksbureau voor Papier maakte onderdeel uit van de Afdeeling Boekwezen en was verantwoordelijk voor de

4

Dagboek van 23 juli 1943

5 Dagboek van 7 augustus 1944 6

Renders, Hans; Lisa Kuitert & Ernst Bruinsma [red]. Inktpatronen: de tweede wereldoorlog en het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam: De Bezige Bij, 2006: p. 9.

(10)

papiertoewijzing aan uitgevers. Deze moesten een gedetailleerde vragenlijst invullen, waarna de Afdeeling Boekwezen beoordeelde of een boek al dan niet gedrukt mocht worden. Dit advies werd vervolgens doorgestuurd naar het Rijksbureau voor Papier, dat de uitgever informeerde over de uitkomst. Het Lectoraat was een groep van speciaal daartoe geselecteerde, Duitsgezinde beroepslezers die geplande uitgaven beoordeelden op zowel de politieke en morele strekking, als taal, letterkundige waarde, historische juistheid en deskundigheid.

Officieel werden deze instanties gecontroleerd door het Referat Schrifttum van de Haubtabteilung Volksaufklärung und Propaganda van het Reichskommissariat. Maar in de praktijk bemoeiden de Duitsers zich nauwelijks met het Nederlandse boekenvak, met uitzondering van een paar ingrepen door de Sicherheitsdienst (SD).

Ondertussen kreeg de Afdeeling Boekwezen van het Referat de opdracht een lijst van verboden boeken samen te stellen, die echter niet heel duidelijk afgebakend was: “In het algemeen zijn Amerikaansche en joodse boeken verboden en Engelsche, Russische en Poolsche boeken ongewenst.”7 Dit verbod trof ook het werk van Jan Greshoff: “In Stols’ in augustus 1940 aangepaste ‘Fondscatalogus voorjaar 1940’ bleken onder meer het hele oeuvre van Greshoff [...] getroffen te zijn door de Duitse banvloek.”8

Tevens werden boekhandels en antiquariaten in ‘nicht-arischen Besitz’ gesloten – een taak die door de Vereeniging ter Bevordering van de belangen des Boekhandels en de Duitsers ijverig werd uitgevoerd.

Op 22 januari 1942 werd de Nederlandse Kultuurkamer, weer onder leiding van Tobi Goedewaagen, opgericht. Bij deze organisatie moesten schrijvers en alle anderen die zich bezighielden met het produceren en propageren van boeken zich aanmelden. Aangezien aanmelding bij de Kultuurkamer de enige manier was om (legaal) uit te geven (of uitgegeven te worden), ontstond er al snel een ondergronds circuit. Een bekend voorbeeld van een uitgeverij die vanuit het verzet is opgericht en illegaal opereerde, is De Bezige Bij.

Er waren echter ook schrijvers en uitgevers die uitweken naar het buitenland,

7

Renders, Kuitert & Bruinsma 2006: p. 14.

8

(11)

zoals Fritz Landshoff, directeur van uitgeverij Querido. De naar de Verenigde Staten gevluchte uitgever richtte samen met de Amsterdamse uitgever M.E.H. (Marinus) Warendorf in de zomer van 1943 Querido Incorporated op te New York. Het doel van deze kleine uitgeverij was om Nederlandse literatuur en publicaties over Nederland uit te brengen, aangezien de eerder door Landshoff opgerichte uitgeverij L.B. Fischer hier geen ruimte voor bood. Jan Greshoff was vanaf het begin bij de uitgeverij betrokken, net als de Belgische auteur Marnix Gijsen. Deze samenwerking leidde onder andere tot de in 1945 verschenen bloemlezing Harvest of the Lowlands, geëditeerd door Greshoff en door hem een “zeer moeilijke opgave”9 genoemd: “Op verzoek van het Informatiebureau stelde ik een zeer omvangrijke bloemlezing samen “Harvest of the Lowlands” ten einde de Nederlandse letterkunde toegang te verlenen tot de kringen van Amerikaanse kenners, belangstellenden en kritici”10. Er zouden in totaal 28 uitgaven verschijnen van Querido New York, voordat de uitgeverij eind januari 1947 weer naar Amsterdam verhuisde.

2.2. Het Nederlands Informatiebureau

Het Nederlands Informatiebureau (NIB) werd officieel opgericht in juni 1941 door de regering in ballingschap, met als doel ‘openbare diplomatie’ uit te oefenen, wat neerkomt op het informeren van de Amerikaanse pers en overheid over Nederland. Het bureau is echter ook beticht voor het verspreiden van culturele propaganda, een aantijging welke het NIB altijd heeft ontkend.11

Het hoofdkantoor was gevestigd in New York op Rockefeller Plaza en werd geleid door N.A.C. Slotemaker de Bruïne. Spoedig volgden meerdere subkantoren verspreid over de Verenigde Staten in San Francisco, Boston, Washington D.C. en Holland (Michigan). Naast een persafdeling en expositieruimte produceerde het bureau radiouitzendingen en films, en was er een aparte afdeling voor Indonesische zaken. Ook verspreidde het NIB gelijkgezinde tijdschriften, waaronder The

9 Jan Greshoff aan Jan van den Berg, Koffiefontein, 7 september 1954. Bron: NLMD G785 B1. 10

Jan Greshoff aan Jan van den Berg, Koffiefontein, 7 september 1954. Bron: NLMD G785 B1.

11 Snyder, David J. ‘Dutch Cultural Policy in the United States.’ In: Four Centuries of Dutch-American Relations.

Red. Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen & Giles Scott-Smith. Albany: State U of New York P, 2009: p. 973.

(12)

Knickerbocker Weekly, alhoewel dit officieel geen publicatie was van het bureau. Het

voornaamste doel van dit tijdschrift was de overeenkomsten tussen de Nederlandse en Amerikaanse cultuur te benadrukken en de verschillen te overbruggen om meer sympathie voor Nederland op te wekken.

Een van de belangrijkste doelen van het Nederlands Informatiebureau zou zijn geweest om een nostalgisch beeld van Nederland te scheppen, door Snyder “small Holland” genoemd.12

Met behulp van tentoonstellingen, boeken, films, radioshows en tijdschriften wilde het NIB ‘good will’ creëren bij de Amerikanen door Nederland te portretteren als moedig en schattig landje dat bleef strijden tegen het wrede nazi-regime. Tegelijkertijd echter strookte dit beeld van “small Holland” niet met de politiek van Buitenlandse Zaken, die het belang van de rol van Nederland op het gebied van internationale betrekkingen wilde benadrukken. Derhalve ging het NIB ook het beeld van “large Holland”13

verspreiden, waarbij nadruk werd gelegd op de macht van Nederland met haar rijke koloniën en handelgeschiedenis.

Jan Greshoff was naar eigen zeggen naar New York gekomen op aandringen van zijn oude vriend Gerrit Bolkstein, destijds minister van Onderwijs en Schone Kunsten bij de regering in ballingschap te Londen: “De bedoeling was dat ik er ‘iets cultureels’ zou verrichten.”14

Hij kwam uiteindelijk te werken op de radioafdeling van het Nederlands Informatiebureau, waar hij belast was met zowel de uitzendingen voor het bezette Nederland als met amusementprogramma’s ten behoeve van de koopvaardij. Daarnaast werkte hij op regelmatige basis mee aan The Knickerbocker Weekly, waarvoor hij wekelijks de kopij persklaar maakte en twee artikelen per maand mocht bijdragen: “[...] hieraan heb ik veel van mijn aandacht en tijd gegeven.”15 Deze twee functies moesten echter strikt gescheiden blijven: “In zijn aanstellingsbrief werd nadrukkelijk gestipuleerd dat Greshoff op geen enkele wijze materiaal, dat hem bij het

12

Snyder, David J. ‘The Problem of Power in Modern Public Diplomacy. The Netherlands Information Bureau in World War II and the Early Cold War.’ In: The United States and Public Diplomacy: New Directions in Cultural and International History. Red. Kenneth A. Osgood & Brian C. Etheridge. Leiden/Boston: Martinus Nijhoff Publishers, 2010: p. 60.

13

Snyder 2010: p. 61. 14

Greshoff, Jan. Afscheid van Europa: leven tegen het leven. Den Haag/Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1969: p. 328.

15

(13)

Knickerbocker Weekly onder ogen zou komen, mocht gebruiken voor andere doeleinden, zoals bij voorbeeld zijn werkzaamheden bij het Nederlands Informatie Bureau.”16

Naast zijn werkzaamheden bij het NIB en The Knickerbocker Weekly, was Jan Greshoff ook actief bij tal van andere nevenactiviteiten: “Daarnaast echter zette ik mijn werk ten bate van de Nederlandse cultuur in het algemeen en van de Nederlandse letterkunde in het bijzonder voort.”17

Zo werkte hij aan de oprichting van een tijdschrift dat door geldgebrek uiteindelijk nooit zou verschijnen: “Veel tijd werd, helaas nutteloos, besteed aan besprekingen over de oprichting van een kwartaalschrift.”18

Ook bleef hij bijdragen leveren aan het literaire tijdschrift De Stoep, in 1940 in Willemstad opgericht door Frits van der Molen en Chris Engels.

3. Vraagstelling

Zowel uit getuigenissen van Greshoff zelf als van zijn vrienden, blijkt dat hij op literair gebied behoorlijk actief was tijdens de Tweede Wereldoorlog. Adriaan van der Veen, een goede vriend van Jan Greshoff, omschreef zijn verdiensten als volgt: “In ons land bevorderde Greshoff [...] alles wat goed en nieuw was in onze literatuur. Onder veel moeilijker omstandigheden heeft hij gedurende de oorlog buiten Nederland dezelfde positie behouden [...] Vrijwel onmiddelijk nadat Nederland tijdelijk zijn vrijheid verloor, werd de taak, welke Nederlandsche uitgevers niet meer konden vervullen, buiten de grenzen voortgezet. Ook bij dit werk heeft Greshoff, eerst van Kaapstad uit, daarna in Batavia en ten slotte in New York de Nederlandsche literatuur groote diensten bewezen.”19

Jan Greshoff zelf bevestigt deze bevinding, wanneer hij in een brief naar Jan van den Berg zijn periode in New York als volgt samenvat: “Uit het bovenstaande blijkt

16 Chen, Salma en S.A.J. van Faassen (eds.). Briefwisseling J. Greshoff - A.A.M. Stols (drie delen). Den Haag:

Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 1990-1992: deel 2, p. xi. 17

Jan Greshoff aan Jan van den Berg, Koffiefontein, 7 september 1954. Bron: NLMD G785 B1.

18

Jan Greshoff aan Jan van den Berg, Koffiefontein, 7 september 1954. Bron: NLMD G785 B1.

19 Veen, Adriaan van der. ‘Inleiding’, in: In de verstrooiing. Een verzameling letterkundige bijdragen van

schrijvers buiten Nederland 1940 – 10 mei 1945, bijeengebracht door J. Greshoff. New York: Querido, 1945, p. 7-8.

(14)

dat ik mij gedurende de gehele oorlog gewijd heb aan één taak namelijk op alle mogelijke wijzen en met alle mogelijke middelen het voortbestaan van de Nederlandse beschaving te dienen [...] In gevallen van nood zelfs met opoffering van mijn eigen letterkundige werk. In de oorlogsjaren heb ik letterkundig vrijwel niets voortgebracht om dat ik al mijn tijd en energie wijdde aan wat ik mijn oorlogstaak achtte.”20 Op het gebied van Greshoffs eigen werk bleef het tijdens de oorlogsjaren inderdaad opvallend stil. De vrijwel constante stroom van uitgaven die van 1924 tot 1937 van zijn hand verschenen, nam onder dreiging van het oprukkende oorlogsgeweld aanzienlijk af, om vanaf 1945 weer op gang te komen.

Waarom droogde Greshoffs eigen poëtische productie op tijdens de Tweede Wereldoorlog? Dit is de hoofdvraag die als rode draad zal fungeren bij de analyse van deze dagboeken. Aan het einde van dit onderzoek zal een poging worden gedaan deze vraag te beantwoorden. Hierbij zal vooral worden gekeken naar de dagboeken zelf, maar er zal ook rekening worden gehouden met de context waarin deze werden geschreven, zoals de opkomst van de Tweede Wereldoorlog.

20

(15)

III. Editie

1. Verantwoording

1.1. De dagboeken

De dagboeken van Jan Greshoff zijn in bewaring bij het Letterkundig Museum te Den Haag, waarbij de vroegste uit 1938 en de laatste uit 1965 stamt. Dit materiaal is te veelomvattend om geheel in dit onderzoek te betrekken. Van oktober 1942 tot mei 1945 verbleef Jan Greshoff in New York en deze studie richt zich op de dagboeken die hij gedurende deze periode schreef. Idealiter zouden in het kader hiervan alle dagboeken moeten worden bestudeerd die hij van 1942 tot en met 1945 schreef, maar ook dit materiaal is te uitgebreid om binnen de kaders van dit onderzoek te verwerken. Omdat Greshoff slechts een gedeelte van 1942 en 1945 in New York verbleef en het dagboekarchief van 1942 bovendien ongeordend is en derhalve lastig te onderzoeken, beperkt het corpus van deze studie zich tot de dagboeken van 1943 en 1944.

(16)

In het archief van het Letterkundig Museum zijn uit deze tijd 137 dagen dagboek aanwezig (58 van 1943 en 79 van 1944), die op in totaal 223 bladzijden geschreven zijn (80 voor 1943 en 143 voor 1944). De dagboeken van 1943 beginnen bij 18 april en eindigen op 30 december. De eerste dag van 1944 die staat opgetekend is 30 januari, maar waar het eindigt is minder duidelijk. Het dagboek van 8 december is het laatste dat in het archief aanwezig is. De laatste pagina is echter halverwege afgescheurd en bij de scheurrand is nog de notitie “13 dec” te lezen (zie foto 1), wat er sterk op duidt dat er aanvankelijk nog meer materiaal was van de dagboeken van 1944.

Foto 2

De dagboeken van 1943 zijn in twee delen gesplitst: het eerste, ongenummerde deel dat uit 7 bladzijden bestaat, en het tweede, genummerde deel dat 73 bladzijden beslaat. De bladzijden van het tweede deel zijn ieder genummerd in de rechterbovenhoek, beginnend bij het cijfer 1 en eindigend bij 73, waardoor over de

(17)

volgorde geen verwarring bestaat. De dagboeken van het eerste, ongenummerde deel zijn alle geschreven op dun, enigszins doorschijnend, wit papier, dat gelinieerd is en aan de linkerzijde geperforeerd met drie gaatjes (zie foto 2). Het papier van het tweede deel is vrij dik, ondoorschijnend en gelig, gelinieerd aan de linkerzijde en geperforeerd met 22 gaatjes. Voor beide delen geldt dat er is geschreven met zwarte en blauwe inkt en dat de bladzijden maar op één kant zijn beschreven.

De dagboeken van 1944 bestaan uit drie delen: het eerste genummerde deel dat 22 bladzijden beslaat, het tweede genummerde deel dat 46 pagina’s in beslag neemt en het derde, ongenummerde deel van maar liefst 75 bladzijden. De bladzijden van het eerste deel zijn ieder voorzien van een cijfer in de rechterbovenhoek, van 74 tot en met 95 (voortbouwend op de nummering van het tweede deel van 1943, die bij cijfer 73 eindigt). Het tweede deel is ook genummerd in de rechterbovenhoek maar begint weer vooraan, bij het cijfer 1, en eindigt bij nummer 46. Alle dagboeken van 1944 zijn geschreven op vrij dik, ondoorschijnend, gelig papier, dat gelinieerd is en aan de linkerzijde geperforeerd met 22 gaatjes (zie foto 3). Er is geschreven met zwarte en blauwe inkt en de bladzijden zijn maar op één kant beschreven. Voor zowel de dagboeken van 1943 als 1944 is onbekend door wie de nummering is aangebracht.

In hoofdstuk 2 zullen de dagboeken onder elkaar, in chronologische volgorde worden weergegeven. Elk dagboek zal als titel worden voorzien met de datum van de bewuste dag. Annotaties zullen door middel van voetnoten aan het einde van elke pagina worden geplaatst. De nummering en overgang tussen verschillende bladzijden zal worden aangeduid door middel van een witregel, waarna tussen vierkante haakjes het nummer van de nieuwe bladzijde wordt aangeduid. Ongenummerde bladzijden zijn ook van een nummer voorzien, maar deze zijn binnen de vierkante haakjes ook nog eens geplaatst tussen ronde haakjes om aan te geven dat het om een later toegekend cijfer gaat.

(18)
(19)

1.2. Annotaties

Het innerlijke gevoelsleven van Greshoff komt in geen enkel document zo goed naar voren als in zijn dagboeken, waarin hij zijn belevenissen, gevoelens en gedachten opschrijft. Een van de belangrijkste doelen van dit onderzoek is de lezer kennis te laten maken met de persoonlijke kant van Jan Greshoff. Het overbrengen van deze persoonlijke teksten naar de lezer staat hierbij centraal. Om deze overdracht zo min mogelijk te belemmeren, zijn het aantal annotaties beperkt gehouden. Enkel het allernoodzakelijkste is geannoteerd, waarbij is gekeken naar de mate waarin de communicatie werd belemmerd. Dit houdt simpelweg in dat woorden of passages die bij de lezer mogelijkerwijs een vraag oproepen, zijn voorzien van annotaties waarin het antwoord wordt geboden.

Over het algemeen geldt, dat met name zogenaamde ‘realia’ zijn geannoteerd: onbekende plaatsen, personen, instanties, publicaties et cetera. Deze vormen ofwel om historische ofwel om persoonlijke afstand dikwijls een probleem voor de lezer. Zaken die als algemeen bekend worden beschouwd, zoals de plaatsnaam New York of de persoonsnaam Stalin, worden niet geannoteerd. Geografische aanduidingen worden enkel geannoteerd als deze voor de lezer onbekend zouden kunnen zijn. Hierbij moet vooral gedacht worden aan bepaalde straten, wijken of streken. Daarnaast worden historische gebeurtenissen niet van uitleg voorzien, tenzij dit niet als algemeen bekend wordt beschouwd en een probleem kan opleveren voor het tekstbegrip. Verder worden afkortingen en andere taalkundige zaken zoals uitdrukkingen en spreekwoorden niet toegelicht. Hierbij wordt verondersteld dat de dergelijke uitingen bekend zullen zijn bij de lezer en in gevallen waarbij dit niet zo is, kan een naslagwerk worden geraadpleegd. Een uitzondering wordt hierbij gemaakt voor afkortingen die specifiek door Jan Greshoff worden gehanteerd en die voor de lezer onduidelijk zouden kunnen zijn. Deze zullen wel worden geannoteerd omdat het hier geen algemeen bekende afkortingen betreffen en derhalve het tekstbegrip kunnen belemmeren. Tot slot worden zaken die in de dagboeken zelf al worden toegelicht, niet nogmaals behandeld in een annotatie – dit om dubbele informatie te voorkomen. Een voorbeeld hiervan kan

(20)

onder andere gevonden worden in het dagboek van 31 augustus 1944: “In Le Soir, het [xxx] dagblad van Port-au-Prince (Haïti) [...].” Greshoff geeft hier zelf al aan dat Le

Soir een Haïtiaans dagblad is, dus het is niet nodig dit nogmaals toe te lichten in een

voetnoot.

Verder heeft Greshoff een aantal keer krantenartikelen in de dagboeken geplakt, waarvan de oorsprong niet altijd duidelijk is te achterhalen omdat een volledige bronvermelding ontbreekt. Vaak noemt hij zelf in het betreffende dagboek al de naam van de betreffende krant en de publicatiedatum; in dergelijke gevallen wordt de bibliografische informatie niet herhaald in de voetnoot. Wanneer er echter sprake is van een onvolledige bronvermelding, zal in de voetnoot worden vermeld: ‘bron/datum onbekend’, afhankelijk van welke informatie ontbreekt. Daarnaast geeft Greshoff soms onduidelijke verwijzingen naar personen, zaken of gebeurtenissen. Deze worden voorzien van de vermelding: ‘niet geïdentificeerd’. Wanneer wel duidelijk is naar wie of wat wordt verwezen, maar er geen of weinig informatie achterhaald heeft kunnen worden, zal in de voetnoot worden vermeld: ‘geen (nadere) (biografische) informatie gevonden’. Tot slot bevat het dagboek een aantal Engels-, Duits- en Franstalige passages. Van de eerste twee talen wordt verwacht dat de lezer deze zonder al te grote problemen kan lezen, of in ieder geval de strekking ervan kan begrijpen. Zodoende zijn enkel de Franstalige passages voorzien van een annotatie met daarin de Nederlandse vertaling.

Elke annotatie komt slechts eenmaal voor in de tekst. Personen of zaken die op meerdere plaatsen worden genoemd, worden dus enkel bij de eerste vermelding in de tekst geannoteerd. Voor het onderzoek naar de annotaties is gebruik gemaakt van primaire en secundaire literatuur, het internet, en reeds geëditeerde correspondentie van Jan Greshoff. Op basis van de context en de naam van personen, plaatsen of gebeurtenissen is op deze wijze vaak de juiste schrijfwijze vastgesteld.

1.3. Tekstconstitutie

Vanwege de historische en persoonlijke aard van de dagboeken is ernaar gestreefd de tekst zo origineel mogelijk te houden en dus zo min mogelijk wijzigingen toe te

(21)

passen. Verouderde spelling zoals het gebruik van ‘sch’ in woorden als “Nederlandsche” evenals auteurseigen woorden zijn behouden om geen afbreuk te doen aan de persoonlijke schrijfstijl van Greshoff. De aanduiding “Nieuw York” voor New York is aldus niet aangepast. Ook grammaticale fouten zoals de foutieve vervoeging van het werkwoord ‘beoordelen’ in de zin: “[...] beoordeelt moeten worden”21 zijn niet aangepast. Net zo min is er ingegrepen in het enkele geval van een onzinnige lezing, meestal veroorzaakt door het ontbreken van een lidwoord of voorzetsel. Dit om de schrijfstijl van Jan Greshoff te tonen en de authenticiteit van de dagboeken te behouden. Wel zal in dergelijke gevallen, dus bij grammaticale fouten of een onzinnige lezing, de vermelding ‘sic’ in vierkante haakjes worden geplaatst, om aan te geven dat het een ongecorrigeerde fout in het citaat betreft.

Tevens zijn de namen van personen en plaatsen een aantal keer verkeerd geschreven. Deze zijn enkel gecorrigeerd als deze ‘niet geïntendeerd’ waren. Dat wil zeggen dat de auteur deze fouten normaal gesproken niet zou maken, maar dit per ongeluk (bijvoorbeeld in de haast van het schrijven) foutief heeft opgeschreven. Dit kan worden vastgesteld door dezelfde (plaats)naam in de dagboeken te bekijken. Als deze telkens op de juiste manier is geschreven, behalve in een enkel geval, kan worden aangenomen dat het een niet geïntendeerde fout betreft, die stilzwijgend is gecorrigeerd. Als een fout echter geïntendeerd is, dus als de persoons- of plaatsnaam consistent fout wordt geschreven, is de schrijfwijze niet aangepast. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de naam ‘Reynier van Swinderen’. Naar deze persoon wordt veelvuldig verwezen, en tot het dagboek van 5 februari 1944 schrijft Greshoff de naam ‘Reynier’ steeds correct. Vanaf deze dag echter schrijft Greshoff zijn naam vaker wel dan niet als ‘Reinier’. Omdat dit zeer vaak voorkomt is er in dit geval voor gekozen de foutieve spelling te laten staan.

Verder is de datering bovenaan de dagboeken ongewijzigd gelaten. Een enkele keer wordt de datum door Greshoff voluit geschreven, een andere keer wordt de maand of het jaartal afgekort. In alle gevallen is de schrijfwijze van de datum in deze editie weergegeven zoals deze in het bewuste dagboek voorkomt.

21

(22)

Bij twijfel over de inhoud van een dagboek, veroorzaakt door het zeer lastig leesbare handschrift van Jan Greshoff of een enkele inktvlek, wordt de meest waarschijnlijke interpretatie tussen vierkante haakjes weergegeven. Hierbij staan het aantal kruisjes voor het aantal onleesbare letters. Als het aantal letters onduidelijk is, zijn er drie kruisjes geplaatst. Als het gehele woord onleesbaar is en geen enkele letter te onderscheiden is wordt dit weergegeven door een enkel gebruik van drie kruisjes, geplaatst tussen vierkante haakjes.

In tegenstelling tot de spelling is de typografie van de dagboeken stilzwijgend gemoderniseerd om het leesgemak en tekstbegrip te bevorderen. Leestekens zijn gestandaardiseerd en een enkele keer zijn openings- of sluitingsaanhalingstekens ingevoegd waar deze duidelijk ontbraken. Citaten zijn voorzien van dubbele aanhalingstekens, ook als deze niet in de oorspronkelijke tekst stonden. Tevens zijn hoofdletters en punten geplaatst op plaatsen waar het duidelijk om een zinsopening of zinseinde gaat, maar een hoofdletter of punt ontbreekt. Soms zijn er grote witruimtes rondom een vraagteken of uitroepteken, wat in een tekstverwerkingsprogramma vertaald zou moeten worden naar meerdere spaties. In het kader van modernisering en standaardisering van de typografie zijn deze spaties weggelaten. Onderstrepingen en accenten zijn echter ongewijzigd overgenomen. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen verplichte accenten en onverplichte accenten. Zo maakt Jan Greshoff veelvuldig gebruik van de ‘accent grave’ (in plaats van de tegenwoordig gebruikelijke ‘accent aigu’) om op een bepaald woord extra nadruk te leggen: “Naar D. terugkeren wil hij – althans nù – niet.”22 Deze zijn bewust behouden, enerzijds om geen betekenisverlies teweeg te brengen, anderzijds om Greshoffs persoonlijke stijl te respecteren. Tevens zijn afkortingen blijven staan en aaneenschrijvingen of juist losse woordbeelden bewaard, evenals het gebruik van kapitalen bij plaatsnamen of personen – ook in gevallen waarin dit grammaticaal onjuist is.

Net als de typografie is ook de opmaak stilzwijgend gestandaardiseerd. Alle regels zijn uitgevuld, tenzij de invoeging van een gedicht of iets dergelijks een specifieke opmaak vereist. Voor en na een dergelijke invoeging is een witregel

22

(23)

geplaatst, ook al ontbrak deze in de oorspronkelijke tekst. Eventuele witregels die door de auteur zelf in de tekst zijn geplaatst, blijven behouden. De datering van de dagboeken, die altijd rechtsboven genoteerd staat, behoudt haar positie. Verder worden alinea’s, net als in de originele tekst, aangegeven door middel van een kleine inspringing. Een uitzondering wordt hierbij gemaakt voor de allereerste alinea van een nieuw dagboek, die in de oorspronkelijke tekst soms wel en soms niet wordt aangegeven met een inspringing. In het kader van uniformiteit is de inspringing van de eerste alinea in deze editie telkens weggelaten. Verder is in de dagboeken niet altijd duidelijk sprake van een inspringing waardoor soms twijfel ontstaat over het al dan niet aangeven van een nieuwe alinea. In dergelijke gevallen is aan de context (continuering van het onderwerp) of de opmaak (veel witruimte aan het einde van de regel of juist tot het einde van de pagina doorgeschreven) ontleend of er al dan niet sprake is van een nieuwe alinea.

Tot slot nog een opmerking over de inhoud van de dagboeken. Het komt een aantal keer voor dat Greshoff een verhaal of anekdote tweemaal vertelt. Dit is met name het geval in de dagboeken van de tweede helft van 1944. Hier kan geen verklaring voor worden gegeven, maar opvallend is wel dat dit fenomeen samenvalt met de uitbraak van een hittegolf en een toenemend geklaag van Greshoff over de chronische maag- en darmklachten die hem teisteren en het aantal medicijnen dat hij hiervoor inneemt. In dergelijke gevallen van herhaling is niet ingegrepen.

(24)

2. Dagboekeditie

2.1. 1943

[(1)]

18 april 1943

18 april 1943 Vele maanden heeft mij de lust ontbroken één letter te schrijven. De algeheele

vermoeidheid was zoo groot dat ik mij tot dr. Foyer23 wendde. Hij dacht aan

hartvergrooting en raadde mij aan naar de beste hartspecialist de Klimp24 te gaan. Van hartvergrooting geen sprake. Alleen werd het middenrif een handbreedte naar boven gedrukt en bracht daardoor het hart in een ietwat scheve positie. Klimp onderzocht mij volledig. En kwam tot de slotsom: een [ver vermoeide] lever. Met geneesmiddelen en streng dieet was ik werkelijk in enkele weken veel beter.

Het spreekt vanzelf dat ik niet kan recapituleren, wat ik in al deze maanden beleefd, ondervonden, gezien heb. Ik heb vele menschen ontmoet. Zag na dertig jaar Franz Werfel25 terug met wien ik als van ouds een middag samen was.

Jan Junior26 is 9 Januari getrouwd. En wij zijn zeer gelukkig Nancy27 tot dochter te hebben. Wij hebben twee weken in doodsangst geleefd, toen we Jan Junior op de boot naar Engeland [lieten]. Dat alles is voorbij.

En alleen mijn verlangen om hier weg te komen is heviger dan ooit te voren. Ik vind het huis een onzalig oord, waar ik mij nooit op mijn gemak zal kunnen gevoelen. [(2)]

Er is veel waardevol materiaal verloren gegaan. Gaarne had ik een en ander

vastgelegd van mijn dagelijksche gesprekken met Ries.28 Ik had het ook aangenaam gevonden de hoofdzaken van mijn lange gesprek met Van Tets29 te noteren. Mijn gesprekken met Bermann30.

Maar mijn moeheid en mijn onverschilligheid waren onoverkoombaar. Ik zal trachten van nu af dit boekje weer geregeld te vullen met de bijzonderheden van den dag.

Van middag dronk ik thee bij Jakob Picard31. Het leven van Duitsche schrijvers in ballingschap is één ellende. Picard, aan een ruim bestaan gewend, is nu pakhuisklerk van een importeur van geweven goederen. Er bestaat gelukkig kans op een beurs, 23 Niet geïdentificeerd 24 Niet geïdentificeerd 25

Franz Werfel (1890-1945), Oostenrijkse schrijver en dichter.

26

Jan Hendrik Greshoff, zoon van Jan Greshoff en Agatha Christina Brunt. Hij verbleef tijdens de Tweede Wereldoorlog in Londen, waar hij zijn militaire dienstplicht uitvoerde.

27

Nancy Greshoff-Baines, eerste vrouw van Jan Hendrik Greshoff jr.

28 Leopold Abraham Ries (1893-1962). In 1935 werd hij benoemd tot thesaurier-generaal. Nadat hij werd

ontslagen vanwege vermeende homoseksuele ontucht, verliet hij in 1937 Nederland. Uiteindelijk werd hij in 1941 benoemd tot Adjunct-Directeur van het Nederlands Informatiebureau te New York, en vanaf 1943 werd hij tevens redacteur van The Knickerbocker Weekly.

29 George van Tets van Goudriaan (1882-1948), lid van de Nederlandse adel, directeur van het Kabinet der

Koningin. In 1943 kamerheer van koningin Wilhelmina.

30 Gottfried Bermann Fischer (1897-1995), Duitse uitgever die in 1942 samen met Fritz Landshoff de imprint L.B.

Fischer oprichtte.

31

(25)

zoodat hij een jaar lang zorgeloos kan werken aan een boek. Wonderlijk dat de

Duitsche uitwijkelingen nog geen uitgevers mpy.32 gesticht hebben. Alleen in Mexico Stad is een kleine firma die o.a. Anna [Leghes] uitgeeft. Bermann-Fischer heeft zich op Engelsche teksten toegelegd, evenals Kurt Wolff33, die ik onlangs weer eens, tot mijn groot genoegen, terug zag op een lezing van Bert Goris34. Ik ben blij dat ik er in geslaagd ben Querido - Nieuw York35 tot leven te wekken. Landshoff en Warendorf werken hard. Slotemaker36 komt dezer dagen uit Engeland thuis, naar ik hoop, met goede kopy.

[(3)]

Des avonds bezoek bij der Engelsche schilder Hanson37; leerling van Léger38 en Ozenfant39, die beide aanwezig waren, als ook Hélion40. Ik heb mij vooral bezig gehouden met professor Shapiro41 van Columbia, een der merkwaardigste menschen, die ik hier in Amerika ontmoet heb.

Om elf uur met Frits van der Molen42 [xxx] een boterhammetje gegeten in de 8ste Straat.

Heden, zondag, gerust en gelezen van Stefan Zweig’s autobiografie43

, welke zooeven verschenen is. Helaas moet ik mij met een Engelsche vertaling tevreden stellen.

19 april 1943

19 april Ik moet terugdenken aan mijn gesprek met Shapiro. Hij klaagde steen en been over het gebrek aan onbaatzuchtigheid zoowel in de artistieke als de wetenschappelijke wereld van Amerika. Men stelt veel te veel belang in de beloning. Men wil met zijn kunst of met zijn wetenschap geld verdienen. Daaruit verklaart hij van een belangrijk deel het algemeen gebrek aan peil.

Het wanbegrip, dat hier optreedt, zoodra het niet uitgeschakeld wordt, bleek mij ook met een bespreking van Zweig’s [levensxxx] in de New York Times van [xxx].

32

Maatschappij

33

Kurt Wolff (1887-1963), Duitse uitgever, redacteur, schrijver en journalist. In 1942 richtte hij samen met zijn vrouw Helen de uitgeverij Pantheon Books op.

34

Bert Goris (1899-1984), Vlaamse schrijver die onder het pseudoniem Marnix Gijsen publiceerde. Goede vriend van Jan Greshoff.

35

Eind 1942 richtte Greshoff samen met Fritz Landshoff (de gevluchte directeur van de Amsterdamse exil-uitgeverij Querido Verlag) uitgeverij Querido Inc. te New York op. Kort daarop voegde M.E.H. Warendorf (een voormalig directeur van Van Holkema & Warendorf) zich bij hen.

36

N.A.C. Slotemaker de Bruïne (1895-1969), directeur van het Nederlands Informatiebureau te New York.

37

Joseph Mellor Hanson (1900-1963), Amerikaanse modernistische schilder.

38

Fernand Léger (1881-1955), Franse kubistische kunstschilder en beeldhouwer.

39

Amédée Ozenfant (1886-1966), Franse kubistische kunstschilder.

40

Jean Hélion (1904-1987), Franse modernistische kunstschilder.

41 Harry L. Shapiro (1902-1990), Amerikaanse auteur en professor van Antropologie. 42

In 1940 richtte hij in Willemstad (Curaçao) samen met Chris Engels het tijdschrift De Stoep op, het enige Nederlandse literaire tijdschrift in de Tweede Wereldoorlog. Geen nadere biografische informatie gevonden.

43

Stefan Zweig (1881-1942), Oostenrijkse schrijver van Joodse afkomst. Zijn autobiografie was het laatste werk dat hij schreef voor zijn zelfmoord in februari 1942 en werd in 1942 onder de titel Die Welt von Gestern

uitgegeven door Bermann Fischer/Hamish Hamilton te Stockholm. De eerste Engelse vertaling kwam in april 1943 op de markt, uitgegeven door Viking Press te New York. De eerste Nederlandse vertaling verscheen pas in 1948 onder de titel: De wereld van gisteren. Herinneringen van een Europeaan bij uitgeverij Albert de Lange te Amsterdam.

(26)

[(4)]

Men verwijt hem dat hij buiten de actualiteit stond. Alsof een kunstenaar niet altijd en principieel buiten de actualiteit moet staan.

Gisteravond had ik Hermann Kesten44 en Landshoff45 op bezoek. Zij spraken over de Europeesche bloemlezing46 welke zij gaan maken. Ze vroegen mijn raad inzake de keuze van Fransche, Belgische en Nederlandsche texten. Ook zal ik een korte inleiding bij het Nederlandsche deel [xxx] schrijven.

Zij bleven te lang.

Ik vind het prettiger als Landshoff alléén bij me is. 26 april 1943

26 april Vanmiddag een gesprek met Loudon47 en Ries over de luchtvaart na den verlof [sic]. Ik was eenvoudig verstijfd van verbazing over de lichtvoetigheid, waarmede Loudon sprak over een onderwerp waar hij blijkbaar niets van wist en nog blijkbaarder [sic] [xxx] ernstig over nagedacht had. Wat hij zeide was niet slechts oppervlakkig, doch on-wijs.

27 april 1943

27 Geluncht, tusschen Hendrik Willem van Loon48 en John Erskine gezeten49. H.W. was meer dan ooit

[(5)]

met zich zelf bezig en ingenomen. Hij was in één woord onuitstaanbaar van

opgewonden ijdelheid. Ik heb hem eigenlijk maar één maal menschelijk gevonden: toen wij met zijn drieën, HW, Ries en ik, op de Players Club50 in het Gramercy Park lunchten. De omgeving zal hier zeker tot de bekoring bijgedragen hebben. Dit is de eenige club met “sfeer”.

Wanneer ik dit boekje geregeld bijhield zou ik er iederen dag in kunnen schrijven: moe, moe, moe!

Moe, gedrukt, neerslachtig, ontevreden met mezelf en het leven. Verlangende naar de jongens en de vrienden in Zuid Afrika. 2 mei 1943

44

Hermann Kesten (1900-1996), Duitse schrijver en een van de belangrijkste leden van de literaire stroming ‘Nieuwe Zakelijkheid’ tijdens de jaren ’20.

45

Fritz Helmut Landshoff (1901-1988), Duits-Nederlandse schrijver. Directeur van de Duitstalige afdeling van de Amsterdamse uitgeverij Querido Verlag. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vluchtte Fritz Landshoff naar de Verenigde Staten, waar hij in 1942 Querido-New York oprichtte.

46

Niet geïdentificeerd

47

J. Loudon, ambassadeur. Geen nadere biografische informatie gevonden.

48 Hendrik Willem van Loon (1882-1944), Nederlands-Amerikaans historicus, journalist, auteur en illustrator. 49

John Erskine (1879-1951), Amerikaanse auteur en professor Engels aan Columbia University en Amherst College.

50

Players Club is een sociëteit in New York, in 1988 opgericht door toneelspeler Edwin Booth. Tot 1989 was de club enkel voor mannen toegankelijk.

(27)

2 mei Des avonds een prettig bezoek gebracht bij mevrouw Lert (Vicky Baum51). Veel over Indië en in het bijzonder over Bali gepraat. Zij wist niet dat Spies waarschijnlijk omgekomen is op die door de Japanners getorpedeerde boot met Duitsche gevangenen.

Zij heeft hetzelfde verlangen als wij: Bali terug te zien en [xxx] een jaartje rustig te werken.

[(6)]

21 mei 1943

21 mei Wij brachten een bezoek aan Margaret en Webster Plass52 te Philadelphia, een stad welke heel wat meer karakter en sfeer bezit dan Nieuw York! Ik vertrok van huis met een zware hoofdpijn, doch tegen vier uur klaarde die gelukkig op.

Aan het maal zaten mede aan Philip Sharpless53, de grote man van de Sharpless corporation, waar Webster Plass directeur van is; en een van de kenmerkende vertegenwoordigers van een [xxx] soort: die der Amerikaansche multimiljonairs. Ik vond Sharpless vriendelijk, met een gevoel voor menselijke humor, doch overigens hoogst onbeduidend. Ik heb niet één persoonlijke opmerking uit zijn mond vernomen. Zijn liefhebberijen zijn golf en padvinderij. Hij is Amerikaans chauvinist en met een natte vinger voor een soort vrijzinnig protestantsch fascisme te lijmen. Het zou mij trouwens in het geheel niet verbazen wanneer na de oorlog het fascisme in Europa verdwenen is, doch in Amerika weer opdoemt en overwint. De [toekomstxxx] zijn het Amerikaansch fascisme en het Amerikaansch [xxx].

[(7)]

22 mei 1943

22 Mei Wij bezochten desmorgens de naaste omgeving van Philadelphia en eindigden onze rondgang in het museum om de pas verworven verzameling Gallatin54 te zien. Deze bevat slechts één werkelijk zeer goede en vertegenwoordigende Picasso. Alle andere werken, hoe belangwekkend soms ook, zijn van den tweeden rang.

[1]

23 juli 1943

Atlantic Beach, 23 July ’43 Het hindert mij, dat ik deze aantekeningen, in Zuid Afrika zoo trouw bij gehouden, in Amerika zoo schandelijk verwaarloosd heb. De reden ligt in het gevoel van

onbehagen, dat mij hier geen dag verlaten heeft. Toen ik in Zuid Afrika aan kwam was ik ongelukkig. Maar dat had een duidelijke reden. Ik liet in Nederland en België mijn

51

Vicki Baum (1888-1960), Oostenrijkse auteur. Ze was sinds 1916 getrouwd met dirigent en beste vriend Richard Lert. In 1935 bezocht ze Bali, waar ze geïnspireerd werd tot het schrijven van Liebe und Tod auf Bali, dat in 1937 werd uitgegeven door Querido te Amsterdam.

52 Geen biografische informatie gevonden. 53

Geen biografische informatie gevonden.

54

(28)

vrienden, mijn tijdschrift, mijn omgeving achter en ik gevoelde mij volkomen ontworteld. Daar kwam de onzekerheid betreffende de uitslag van een oorlog en het eigen bestaan [sic]. Maar in Z.A. kreeg ik toch, vooral dank zij Van Wijk Louw55, v. Lennep56 en Jacques Malan57, Gerrit Bakker58, Frans Bijlsma59; de menschen van de Hollandsche kolonie, in het bijzonder de Van Swinderens60, al betrekkelijk spoedig weer eenig grond onder de voeten. Na mijn Indische reis heb ik een in menig opzicht heerlijk jaar beleefd. Thuis hadden wij de jongens met de meisjes; een buitengewoon hartelijke Afrikaansche menschenkring, een prettige omgang met de Nederlanders in en om de Club61. De oorlog begon zich rustiger voor te doen. En ik werkte veel en met vreugde.

De plotselinge verplaatsing naar Amerika, was de tweede ontworteling binnen drie jaar! Dat is te veel voor iemand van mijn leeftijd. Bovendien is hier de atmosfeer niet geschikt voor mij. De stad staat mij tegen, de menschen hinderen mij,

[2]

het klimaat is afschuwelijk of te koud óf te heet. Mijn drie steunpunten zijn Goris, Ries en Landshoff, maar hoe gaarne ik ook met hen verkeer, zij kunnen toch de Afrikaansche menschen niet vervangen. Ook had ik mij niet voorgesteld dat het leven zonder de jongens mij zoo zwaar zou vallen. Het werken wordt mij bemoeilijkt - net als in 1939 in Kaapstad - doordat ik voortdurend met mijn gedachten in het verleden of elders vertoef.

In Zuid Afrika had mijn omgeving betekenis voor mij, hier wandel ik tusschen tooneelschermen.

Vandaag met zware hoofdpijn op de divan gelegen. Tegen den avond knapte ik wat op. Van 9-10 1/2 [sic] bezoek van Landshoff, die er ook al vermoeid en

ongelukkig uitzag. Ik ontmoet hier uitsluitend vermoeide en ongelukkige lieden! Mijn slapeloosheid neemt beangstigende verhoudingen aan. Ik slaap eigenlijk nooit meer dan 2 1/2 à 3 uur.

8 september 1943

8 Sept ’43 11u Zooeven verneem ik dat Italië zich onvoorwaardelijk heeft overgegeven en dat de wapenstilstand geteekend is. De strekking van dit feit is onberekenbaar. Vooral in de Balkan zal de reactie hevig zijn. Ik heb weer in maanden dit notitieboek

[3]

links laten liggen. Mijn moeheid, onverschilligheid, neerslachtigheid zijn

55

Nicolaas Petrus van Wyk Louw (1906-1970), Zuid-Afrikaanse schrijver en dichter.

56 M.F. van Lennep (1859-1940), kleinzoon van Jacob van Lennep, een Nederlandse schrijver, taalkundige en

politicus.

57

Hoofdredacteur van het Zuid-Afrikaanse tijdschrift De Trek. Geen nadere biografische informatie gevonden.

58

Nederlandse boekhandelaar in Zuid-Afrika (Kaapstad). Geen nadere biografische informatie gevonden.

59 Geen biografische informatie gevonden. 60

G..R.G. van Swinderen (1906-1954), Nederlandse diplomaat. In 1938 werd hij gezantschapssecretaris op het consulaat in Kaapstad, waarna hij in december 1943 werd overgeplaatst naar het consulaat-generaal te New York.

61

Onduidelijke verwijzing. Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de Nederlandse Club, een privéclub in New York, opgericht in 1903, waar Nederlanders kunnen samenkomen.

(29)

onoverwinnelijk. Ik heb de afgelopen weken geleefd in een staat van volkomen

verdorring. Niets is in staat mijn belangstelling te wekken. Ik herken mijzelf niet meer. De besprekingen, welke ik gevoerd heb over de uitgave van het Nederlandsche

kwartaalschrift62, gingen geheel buiten mij om. Ik doe mijn werk op het bureau63, ik eet, ik slaap en ik lees. Maar ik lees zonder het diepe, verlossende plezier, dat ik daar vroeger in had. Ik nam de tien deelen van Duhamel’s Pasquier-reeks64

in een week door. Een veeltal deelen daarvan kende ik reeds. Ik voerde lange gesprekken met Ries, met Da Costa Gomez65, met Goris, met Landshoff en ook daarvan is mij ten slotte weinig bijgebleven. De brieven uit Zuid Afrika en Engeland, van Kees66 en Jan, komen zelden en ongeregeld binnen.

Duidelijk aanwijsbare reden tot klachten [sic] heb ik niet. Mijn werkzaamheden zijn licht en niet hinderlijk. Niemand ligt mij een stroobreed in de weg. Integendeel, een ieder is vriendelijk en voorkomend jegens mij. En toch ben ik gemelijk en ontevreden. Het vooruitzicht van mijn reis naar Curaçao, Venezuela en Suriname is wel in staat mij op te beuren.

[4]

En ik geloof niet, dat een bezoek van dr. Foyer mij eenige baat kan brengen. In zulke gevallen slaagt A.67 die zich overal gemakkelijk schikt, er niet in, mij mijn levenslust en levenskracht te hergeven.

Gisteren sprak ik Han van Rhijn68, de voorzitter van de Rekenkamer. Volgens hem is de [regeeringsxxx] te Londen al even gemoedelijk-slap, als [xxx]

Nederlandsch Informatiebureau te Nieuw York. Ik zal zien Van Rhijn nog eens rustig te pakken te krijgen. Wellicht ziet hij kans mij iets in Engeland te bezorgen. Ik zal deze week zien te volbrengen, wat ik telkens weer, uit pure lusteloosheid, uitstelde: een lange brief schrijven aan Van der Plas69 over een mogelijk [sic] naar Australië te komen. Als ik hier maar weg kom! Het kan zijn, dat de oorzaak van mijn onvrede en machteloosheid in mijzelf schuilt, het kan ook zijn, dat de omgeving mij drukt. Het is in elk geval de moeite waard eenige proeven op dat gebied te nemen!

8 september 194370

8u. nm

62

Greshoff verwijst hier naar de oprichting van een tijdschrift waar hij nauw bij betrokken was maar dat uiteindelijk door geldgebrek nooit zou verschijnen (zie ook hoofdstuk 2.2).

63

Het Nederlands Informatie Bureau te New York, waar Jan Greshoff werkzaam was van 1942-1945 (zie ook hoofdstuk 2.2).

64

Georges Duhamel (1884-1966), Franse schrijver en lid van de Académie Française. Zijn Chronique des Pasquier is een 10-delige romancyclus, tussen 1933 en 1945 voor het eerst uitgegeven bij Mercure de France te Parijs. In deze romancyclus wordt het leven van de familie Pasquier beschreven.

65

Moises Frumencio da Costa Gomez (1907-1966), eerste minister-president van de Nederlandse Antillen.

66 Kees Greshoff, zoon van Jan Greshoff en Aty Brunt. 67

De afkorting ‘A.’ wordt veelvuldig gebruikt door Greshoff. Met deze afkorting verwijst hij naar zijn vrouw, Aty.

68

Mr. dr. A.A. van Rhijn (1892-1986), Nederlandse topambtenaar. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak was hij minister van Landbouw en Visserij in het kabinet-De Gee II. Tijdens de oorlog was hij in Londen voorzitter van de Buitengewone Algemene Rekenkamer.

69

C.O. van der Plas, voorzitter van de Nederlandsch-Indische commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland.

70 Dit dagboek is ongedateerd, dus het is niet zeker of het 8 september 1943 betreft. Dit is echter wel

waarschijnlijk omdat er door Greshoff enkel een tijdaanduiding is gegeven, wat hij eerder in het dagboek van 8 september ook doet. Vermoedelijk gaat het hier dus om dezelfde dag, maar dan op een later tijdstip.

(30)

Hedenmiddag heb ik eerst met Balink71 geluncht in de Nederlandsche Club. Vice Admiraal Stoeve72, daar aanwezig, kwam naar mij toe om zich aan mij voor te stellen.

B. polste mij over de mogelijkheid, dat ik het Nederlandsche gedeelte van de Knickerbocker73

[5]

geheel voor mijn rekening zou nemen. [xxx], die het thans doet is inderdaad niet bruikbaar. Ik voel er weinig voor, maar zou het wellicht doen om der wille van de daarmede verbonden inkomsten, welke mij in mijn omstandigheden zeer welkom zouden zijn.

Ries vertelde mij de details van het lange gesprek dat hij met minister van den Broek74 had. Een verstrekkende muntovereenkomst met België is reeds getekend. Een economische overeenkomst is zoo goed als gereed. Deze zou vrijwel neerkomen op een tolverbond. In het kabinet werd sterke oppositie gevoerd door Piet Kerstens75. Ook [Heemberghe] is tegen. Kleffens76, tot nu toe altijd antibelgisch, is ten slotte bekeerd en sterk voor de overeenkomsten met België. Voor Ries ligt hierin de kern van de “regionale groeperingen” welke hij wenscht, als tegenwicht tegen de grote mogendheden.

R. vertelde ook dat v.d. Broek - als éénige van het kabinet - een voorstander is van annexatie van gedeelten van Duitschland.

Men verzocht mij een regeringsopracht te aanvaarden, welke een verblijf van zes maanden op Curaçao noodzakelijk zal maken. Ik heb dit van de hand gewezen.

Ik herinner mij niet dat ik ooit zoo moe geweest ben als heden avond! [6]

9 september 1943

9 Sept. Eindelijk post uit Zuid Afrika en Engeland. Brieven van Jan, Kees, Micky77, Gerrit Bakker, Reynier van Swinderen, Henk Mulder78, John Buckland Wright79, Johannes

71

Albert Balink (1906-1976), Nederlands-Indonesische journalist en filmmaker. In 1938 emigreerde hij naar de Verenigde Staten, waar hij redacteur werd van het literaire tijdschrift The Knickerbocker Weekly.

72

Gerhard Wilhelm Stöve (1889-1977), voorganger van Karel Doorman als commandant bij de Marine. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij attaché voor Nederland bij de Combined Chiefs of Staff in Washington D.C., de hoogste geallieerde militaire autoriteit.

73

The Knickerbocker Weekly, Nederlands- en Engelstalig tijdschrift dat zich richtte op Nederlanders die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog naar de Verenigde Staten waren geëmigreerd. Van 1941-1947 werd het wekelijks uitgegeven door de Netherlands Publishing Corporation te New York. Het Nederlands Informatie Bureau zou The Knickerbocker Weekly hebben gebruikt als medium om positieve informatie over de Nederlandse cultuur te verspreiden, hoewel het tijdschrift officieel geen publicatie was van het NIB (zie ook hoofdstuk 2.2.).

74

Ir. J. van den Broek (1882-1946). In 1942 werd hij minister van Financiën. Tijdens de oorlog leidde hij vanuit New York de Nederlandse inkooporganisatie voor militair materiaal voor Nederlands-Indië.

75 Petrus Adrianus (Piet) Kerstens (1896-1958), Nederlandse politicus en onderwijzer. Tijdens de Tweede

Wereldoorlog was hij minister van Economische Zaken, Landbouw en Visserij.

76

Mr. E.N. van Kleffens (1894-1983). In 1939 werd hij minister van Buitenlandse Zaken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog week hij samen met het kabinet uit naar Londen, waar hij een voorname rol speelde. Tijdens zijn ministerschap werd de aanzet gegeven tot samenwerking in Benelux-verband.

77

Marjorie Barbara (Mickey) Famer, eerste vrouw van Kees Greshoff.

78 Hendrik Adolph Mulder (1906-1949), jarenlange vriend van Jan Greshoff. Hij publiceerde onder de naam

Willem Hessels diverse gedichten voordat hij in 1949 overleed aan longtuberculose.

79

(31)

Meintjes80.

En bericht van Engels81 uit Willemstad, dat mijn K.L.M. passage betaald is. Ik kan nu begin nov. vertrekken. Ik kán, maar ik wil niet!

Ik wilde des namiddags op de Harvard Club82 wat gaan zitten lezen en schrijven, doch voelde mij zoo beroerd, dat ik weer naar huis ging. Om half zeven moest ik naar de afscheidsreceptie van Huizinga83. Bleef daar kort en sprak voornamelijk met Van Riemsdijk84.

Wij aten met Ries en zijn moeder. Aan het begin van de maaltijd werd R. onwel en ging naar huis. Toen wij om 8.30 bij hem kwamen was hij wat opgeknapt. Ik besprak met hem de mogelijkheid om met goed fatsoen van de west Indische reis af te komen. Ik zie daar namelijk dermate tegen op, dat ik alles in het werk wil stellen om niet te vertrekken.

10 september 1943

10 Sept. Afscheid van Huizinga. Redevoeringen en alle daarbij behorende huichelary.

Slotemaker heeft niets onbeproefd gelaten om zijn overplaatsing te bevorderen, Stoppelman85 had immer de heftigste bezwaren tegen hem, dit belette

[7]

beiden niet een hartelijk, “welgemeend” afscheidswoord te spreken. Het valt mij moeilijk mijn afschuw van het Netherlands Information Bureau en de geest, welke daar heerst onder woorden te brengen. Iederen morgen wanneer ik er, meestal 7.30 v.m. binnentreed, moet ik een physieke tegenzin overwinnen. De onoprechtheid heerscht er oppermachtig, voorts erger ik mij aan de slechte organisatie, het gebrek aan doeltreffendheid, de beunhazerij. Ik voel genegenheid voor Ries en praat gaarne zoo nu en dan met Laurens86 en heb van oudsher een zwakje voor Simons87. Alle andere laten mij onverschillig of hinderen mij. In het bijzonder Landheer88 en

Stoppelman en Jan van As89 om zijn voortdurende aanstellerij. Hij is mij te opzichtig offervaardig. Hij beweerde te Mexico vrij en heerlijk te leven en het baantje op het Informatiebureau alleen aanvaard te hebben omdat hij zulks zijn plicht achtte. Ik kán in zulke [edelaardigheden] niet gelooven. Van zijn reis door Zuid Amerika, welke ruim drie maanden duurde, heeft hij niets mede thuis gebracht. Ik heb getracht, herhaaldelijk, om hem eenige indrukken te ontlokken. Maar hij kan alleen over zijn [xxxbindingen] met gezantschappen en consulaten praten. Van litteratuur of

schilderkunst of architectuur heeft hij niet één

80

Johannes Petrus Meintjes (1923-1980), Zuid-Afrikaanse kunstschilder en schrijver.

81

Christiaan Joseph Hendrikus Engels (1907-1980). Geen nadere biografische informatie gevonden.

82

Privéclub in Manhattan, New York. Het ledenbestand bestaat vooral uit alumni van de Harvard University.

83 Niet geïdentificeerd 84

Niet geïdentificeerd

85

J.W.F. Stoppelman. Geen nadere biografische informatie gevonden.

86

Niet geïdentificeerd

87 Vermoedelijk wordt hier verwezen naar Gerard Simons, die later in het dagboek ook wordt genoemd. Geen

nadere biografische informatie gevonden.

88 Bartholomeus Landheer (1904-1989), socioloog en fervent voorstander van een verenigd Europa. 89

Jan van As, hoofd van het Latijns-Amerikaans departement van het Nederlands Informatiebureau. Geen nadere biografische informatie gevonden.

(32)

[8]

herinnering behouden. Een uitgedoofde kool.

Heden ontving ik de uitgave van Lod.v.Deyssel90 door Henk Mulder (v Schaik Pretoria91). Inleiding zakelijk, helder, rustig. Keuze naar mijn smaak minder gelukkig. Ik mis er in “Caesar”92

, een van V.D. [sic] beste stukken en ik betreur het dat Mulder zooveel brokstukken van opstellen heeft. AEolie of de wind door den Gulden

Winckel93 had hij in zijn geheel behooren af te drukken. 11 september 1943

11 Sept. Lang gesprek met Slotemaker en Ries over organisatorische vraagstukken, met het doel R. [louter] te beschermen tegen nutteloos tijdverlies. De fout ligt bij Ries, die eenvoudig niet in staat is een gesprek te bekorten. Hij laat iedere zeur tot het allerlaatste uitzeuren. Ik ontvang op bureau vrijwel iedereen staande. Dit feit op zichzelf sluit lange bezoeken uit. Ook een telephoongesprek weet hij niet te bekorten. Ik heb nooit iemand gezien, die zoo weerloos stond tegenover lastige [xxx] leuteraars.

Om 1 uur te Atlantic Beach94 aangekomen Landshoff en zijn dochter [Beate] logeerden bij ons.

Des avonds met Bert Goris zitten praten. [9]

Eerst over Van Deyssel. Hij had de bloemlezing van Mulder doorgelezen en was tot dezelfde slotsom gekomen als ik: “wat is dat alles veranderd, zoowel naar inhoud als vorm.”

De strijd der Tachtigers tegen de voortachtigste rethoriek verliest veel van zijn waarde, wanneer men tot de ontdekking komt dat veel van wat de tachtigers schreven niet minder rethorisch was! Het beroemde stuk: “Ik houd van het prooza” vond ik onleesbaar van gezwollenheid en woordenkraam.

Bert had geheime rapporten over België ontvangen. De koning95 blijft nog steeds verafschuwd, zoowel door de Walen als door de geheele arbeidersklasse. In de

Vlaamsche burgerstand begint zich een neiging tot verzoening af te teekenen. Sprekende over de kapitale fout, door Leopold gemaakt door niet uit te wijken, kwamen wij over het kabinet te spreken. Hij acht Gutt96, de meest gecultiveerde en de

90

Lodewijk van Deyssel (1864-1952), pseudoniem van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm. Nederlandse schrijver en literair criticus en een van de bekendste aanhangers van de literaire beweging de Tachtigers. Er wordt hier verwezen naar de uitgave Proza van Lodewijk van Deyssel, door Henk Mulder voorzien van een inleiding en in 1943 verschenen in de reeks de Nederlandse Boekerij. Dit was een serie uitgaven van Noord- en

Zuid-Nederlandse teksten, opgezet door Jan Greshoff en Henk Mulder.

91

Zuid-Afrikaanse uitgeverij

92 Uitgegeven in 1896 93

Opstel dat Lodewijk van Deyssel schreef naar aanleiding van de eerste aflevering van het tijdschrift Den Gulden Winckel. Dit opstel werd voor het eerste openbaar gemaakt in De XXe Eeuw, achtste jrg., oktober 1902, p. 443-462.

94

Er zijn meerdere steden in de Verenigde Staten met de naam ‘Atlantic Beach’, dus het is niet met zekerheid te zeggen naar welke stad Greshoff hier precies verwijst. Vermoedelijk naar Atlantic Beach in de staat North Carolina, aangezien deze zich het dichtst bij New York bevindt (ongeveer 900 km ten zuiden van de stad).

95 Leopold III (1901-1983), koning van België van 1934-1951. 96

Camille Gutt (1884-1971), geb. Camille Guttenstein. Belgisch econoom en minister. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte hij deel uit van de Belgische regering in ballingschap in Londen als minister van Financiën.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doch wanneer ik diep doordrongen ben van het besef dat niets volmaakt is en dat ik de heerlijkheid-van-toen alléén maar heroveren kan, indien ik de ellende, waar die heerlijkheid

Jan Greshoff, Latijnsche lente.. Porto-Riche had evengoed niet van den oorlog kunnen spreken, want noch het conflict, noch de karakters zijn voortgekomen uit den hevigen strijd dien

Wat ik zoek, waar ik behoefte aan heb zijn géén voorwerpen, omdat ik daar in alle omstandigheden buiten kan, géén zaken welke nooit eenige rol in mijn leven gespeeld hebben; het

Daar had de Prins voor moeten zorgen, En maken, dat 'er 't noodig kwam, - Mits hij het niet van 't onze nam - Al had hij 't dan ook moeten borgen!. Robert Hendrik Arntzenius,

hem ontviel, heeft hij zich weliswaar die broche toegeëigend, doch in deze door haar verlaten, gehalveerde wereld kan hij niet leven en in wezen is zijn tragische dwaaltocht

Greshoff heeft in die jaren en incidenteel, maar bij herhaling, ook later nog, een duidelijk stimulerende invloed uitgeoefend op de verzorging van het boek in Nederland door middel

Tussen 1909 en 1939 (het jaar waarin ik Europa voorgoed verliet) liggen dertig jaren, welke in menig opzicht zuidelijke jaren waren, omdat ik mij gedurende die tijd nergens anders

Toen Stols zijn eerste uitgaven verzorgde, had Greshoff alleen nog directe bemoeienis met Palladium, maar die bemoeienis strekte zich nauwelijks uit tot de typografische verzorging