• No results found

Een netwerkbenadering : waarom zijn vrouwen vaker depressief dan mannen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een netwerkbenadering : waarom zijn vrouwen vaker depressief dan mannen?"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een Netwerkbenadering: Waarom Zijn Vrouwen Vaker Depressief dan Mannen?

Nilay Vural

Bachelorthese Klinische Psychologie Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10563938 Naam begeleider: J. Kossakowski Aantal woorden: 3810

(2)

Abstract

Depressie komt twee keer zo vaak voor bij vrouwen dan bij mannen. Dit sekseverschil wordt in vele onderzoeken gevonden, desondanks is er nog geen

duidelijke verklaring hiervoor. In dit onderzoek werd depressie onderzocht vanuit het netwerkmodel: een nieuwe benadering dat mentale stoornissen conceptualiseert als complexe systemen waarbij symptomen met elkaar interacteren. Dit onderzoek vergeleek in hoeverre het depressienetwerk van vrouwen (N=14) en mannen (N=3) verschillen. Op de voormeting is de Ruminative Response Scale-10 afgenomen om rumineren te meten. Daarnaast werd rumineren in het depressienetwerk meegenomen als mogelijk verklarende factor voor het sekseverschil. Door een depressievragenlijst zeven keer per dag gedurende 15 dagen af te nemen werd er gekeken naar de

interactie tussen symptomen over tijd. Tegen de verwachting in bleek het netwerk bij mannen sterker verbonden dan bij vrouwen, mannen zijn mogelijk kwetsbaarder voor het ontwikkelen van een depressie. Daarnaast zijn er een aantal symptomen gevonden die een belangrijkere rol speelden voor de mannen dan vrouwen zoals stress en rumineren. Bij vrouwen speelden de symptomen waardeloos en interesse een belangrijkere rol in het netwerk.

(3)

Inleiding

Volgens de World Health Organization (2014) is depressie de grootste epidemie van de 21e eeuw. Depressie is een van de meest voorkomende psychische stoornissen: ongeveer 19% van de volwassenen heeft ooit in het leven met een

depressie te maken gehad (Kessler et al., 2013). Een depressie wordt gekenmerkt door een sombere stemming of interesseverlies, die gepaard gaat met gevoelens van

waardeloosheid, vermoeidheid, slaap-, eet-, en concentratieproblemen (DSM-V; American Psychiatric Association, 2013). Mensen die leiden aan een depressie

ondervinden vaak problemen in het dagelijks functioneren, ze raken sociaal geïsoleerd en hebben een verhoogd risico op suïcide. Meer dan 90% van het aantal suïcides zijn gerelateerd aan depressiviteit (Romijn & Bool, 2010). Opvallend is dat een depressie twee keer zo vaak voor komt bij vrouwen dan bij mannen (Kessler, 2003). Hoewel dit sekseverschil in vele onderzoeken gevonden wordt, is er nog geen duidelijkheid over de oorzaak hiervan (Hyde, Mezulis & Abramson, 2008).

Op dit moment worden er verschillende factoren voorgesteld om dit sekseverschil te verklaren. Een mogelijke verklaring voor het verhoogde risico op depressie bij vrouwen in vergelijking met mannen zijn de geslachtshormonen (Altemus, Sarvaiya, & Epperson, 2014; McHenry, Carrier, Hull, & Kabbaj, 2014). Vrouwen ervaren hormoonschommelingen gedurende hun menstruatiecyclus die stemmingswisselingen kunnen versterken en de kans op ontwikkeling van depressie vergroten. Een ander mogelijke verklaring voor het verschil in prevalentie van depressie bij vrouwen en mannen is de rol van de verschillende sekses in de

maatschappij (Martin, Neighbors, & Griffith, 2013). Vrouwen worden van jongs af aan gestimuleerd om zich kwetsbaar op te stellen terwijl voor mannen het vanuit gender socialisatie het taboe is om zich gevoelig op te stellen. Dit verschil in genderrol kan ervoor zorgen dat vrouwen hun problemen meer uiten in verdriet terwijl mannen dit op andere manieren uiten, waardoor bij vrouwen de problemen eerder als depressie waargenomen worden. Echter, kon geen van deze factoren het sekseverschil bij depressie volledig verklaren (Piccinelli & Wilkinson, 2000).

Volgens Nolen-Hoeksema (1991) kan dit sekseverschil in depressie verklaard worden door rumineren. Rumineren wordt gekenmerkt door het herhaaldelijk en passief denken over iemands eigen depressiesymptomen en de mogelijke oorzaken en consequenties van deze symptomen (Nolen-Hoeksema, 1991). Op verschillende manieren blijkt rumineren geassocieerd met depressie (Nolen-Hoeksema, Wisco &

(4)

Lybomirsky, 2008). Rumineren maakt het denken pessimistischer, waardoor mensen minder goed in staat zijn om problemen op te lossen (Ward, Lyubomirsky, Sousa & Nolen-Hoeksema, 2003). Problemen worden als bedreigender en minder

controleerbaarder ervaren dan ze daadwerkelijk zijn. Dit leidt in een depressie tot een fixatie op het probleem en de bijhorende gevoelens zonder actie te ondernemen (Nolen-Hoeksema et al., 2008). Daarnaast blijkt rumineren te leiden tot negatievere gedachten over het verleden, heden en toekomst (Nolen-Hoeksema et al., 2008). Dit houdt in dat negatieve herinneringen meer herinnerd worden dan positieve

herinneringen, huidige gebeurtenissen negatiever worden geïnterpreteerd en er lage verwachtingen zijn van positieve gebeurtenissen in de toekomst (Lavender & Watkins, 2004). Er ontstaat een negatieve spiraal waarbij rumineren de effecten van een sombere stemming op het denken versterkt, waardoor negatieve gedachten en herinneringen worden geactiveerd om weer de omstandigheden waarin iemand verkeerd te begrijpen (Nolen-Hoeksema et al., 2008). Op deze manier zorgt

rumineren ervoor dat beginnende depressiesymptomen steeds heviger worden en zich gezamenlijk kunnen ontwikkelen tot een depressie (Robinson & Alloy, 2003; Ciesla & Roberts, 2002). Daarnaast concludeerden Joorman en Gotlib (2010) uit hun onderzoek dat mensen met een ernstige depressie meer gebruik maakten van rumineren dan mensen die hersteld waren van een depressie. Hieruit volgt dat rumineren vaak samen met depressie voorkomt.

Volgens Nolen-Hoeksema (1987) rumineren vrouwen meer dan mannen, door een sterkere neiging om de aandacht op zichzelf te richten als reactie op stressvolle gebeurtenissen. Dit werd ondersteund door verschillende onderzoeken waaruit bleek dat vrouwen meer rumineerden tijdens een negatieve stemming dan mannen (Grabe, Hyde & Lindberg, 2007; Jose & Brown, 2008). Daarnaast bleek uit een onderzoek met 622 Afro-Amerikaanse adolescenten dat vrouwen meer rumineren en meer depressieve symptomen vertonen dan mannen (Grant et al., 2004). Bovendien werd de variantie in depressieve symptomen verklaard door rumineren. Dit betekent dat een hoger aantal depressieve symptomen bij vrouwen verklaard kon worden door

rumineren.

Deze onderzoeken benaderen depressie vanuit het reflectieve model

(Borsboom & Cramer, 2013). In dit model wordt depressie beschouwd als een latente variabele: een onderliggende gemeenschappelijke oorzaak van alle

(5)

invloed uitoefenen op elkaar, maar zijn alleen met elkaar gecorreleerd omdat ze veroorzaakt zijn door dezelfde latente variabele, namelijk ‘depressie’. Echter, stelt Borsboom (2008) dat bijvoorbeeld vermoeidheid een gevolg is van slapeloosheid en deze symptomen niet alleen gecorreleerd kunnen zijn omdat ze voortkomen uit dezelfde latente variabele, maar dat symptomen direct met elkaar verbonden zijn.

Het netwerkmodel is een nieuwe benadering van mentale stoornissen waarin symptomen juist direct met elkaar verbonden zijn (Borsboom & Cramer, 2013). Hierbij worden symptomen niet geïnterpreteerd als gevolg van één onderliggende oorzaak zoals ‘depressie’. In tegendeel, een stoornis wordt geconceptualiseerd als een complex dynamisch systeem waarin symptomen direct verbonden zijn en elkaar wederzijds beïnvloeden (Borsboom, 2008). Dit betekent dat symptomen elkaar activeren, bijvoorbeeld slapeloosheid dat vermoeidheid veroorzaakt, de vermoeidheid veroorzaakt weer lusteloosheid; en de lusteloosheid veroorzaakt een sombere

stemming (Borsboom & Cramer, 2013). Wanneer dit netwerk van symptomen elkaar herhaaldelijk blijft activeren en versterken, kan iemand een depressie ontwikkelen (van Borkulo, Boschloo, Borsboom, Penninx & Waldorp, 2015). Bij mensen met een sterk verbonden netwerk zijn symptomen sterker met elkaar geassocieerd: wanneer één symptoom geactiveerd wordt worden andere symptomen in het netwerk ook sneller geactiveerd. Uit een recent onderzoek bleek dat patiënten met een hevigere depressie een sterker verbonden netwerk hebben dan patiënten met een mildere depressie (Van Borkulo et al., 2015). Dit impliceert dat mensen die kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van een stoornis, een sterker verbonden netwerk hebben dan mensen die juist wat weerbaarder zijn.

Volgens het netwerkmodel zijn deze onderlinge relaties tussen symptomen belangrijk om te onderzoeken en is het niet voldoende om op één meetmoment een depressievragenlijst af te nemen (Bringmann et al., 2013). Experience Sampling Method (ESM) maakt het mogelijk om bij meerdere mensen, meerdere malen per dag, gedurende een vaste tijdsperiode een vragenlijst af te nemen (Csikszentmihalyi & Larson, 2014). Door een depressievragenlijst in combinatie met rumineren

herhaaldelijk af te nemen, kan er meer inzicht gekregen worden in de unieke rol die individuele symptomen spelen en hoe symptomen interacteren over tijd.

In dit onderzoek wordt er voor het eerst met deze nieuwe benadering

onderzocht in hoeverre depressienetwerken in combinatie met rumineren van mannen en vrouwen van elkaar verschillen. Verwacht wordt dat vrouwen een sterker

(6)

verbonden netwerk hebben dan mannen. Daarnaast wordt verwacht dat rumineren een belangrijkere rol speelt in het netwerk van vrouwen vergeleken met mannen. Door behandelingen voor vrouwen aan te passen op symptomen die een belangrijke rol spelen in het netwerk, kan een terugval van depressie voorkomen worden.

Methode Deelnemers

Psychologiestudenten aan de Universiteit van Amsterdam en kennissen uit de directe omgeving van de onderzoekers zijn benaderd. Deelnemers konden meedoen op basis van vrijwilligheid en psychologiestudenten konden met hun deelname

maximaal zes proefpersoonpunten verdienen. Voor dit onderzoek moesten deelnemers ouder dan 18 jaar zijn en een iPhone of iPod Touch tot beschikking hebben.

Deelnemers zijn vervolgens verdeeld over twee groepen gebaseerd op sekse.

Materialen

Data werd verzameld via Qumi (Oppenheim, 2016), een app waarmee

deelnemers een vooraf gemaakte vragenlijst een aantal keer per dag kunnen invullen. Op de voormeting werd demografische informatie gemeten zoals sekse, leeftijd en opleiding. Daarnaast werden verschillende vragenlijsten afgenomen die geen onderdeel uitmaken van dit huidige onderzoek.

De Ruminative Response Scale (RRS-NL-10; Raes, Hermans & Eelen, 2003) werd op de voormeting afgenomen en meet rumineren door gedachten en gedrag te reflecteren wanneer iemand zich somber of depressief voelt. De RRS-NL-10 bestaat uit tien items en is een gevalideerde vragenlijst met een goede interne

betrouwbaarheid (Raes, Hermans & Eelen, 2003). Rumineren werd gemeten aan de hand van twee verschillende componenten: brooding en reflection (Raes et al., 2003). Brooding, wat wordt gezien als het maladaptieve component, meet het passief en veroordelend denken over de eigen stemming. Dit werd gemeten door vijf items zoals “Waarom reageer ik altijd op deze manier?”. Reflection, wat wordt gezien als het adaptieve component, meet de bewuste focus naar binnen toe waarbij inzicht wordt gekregen in de eigen depressie gedachten. Dit werd gemeten door vijf items zoals “Ik analyseer recente gebeurtenissen om te proberen te begrijpen waarom ik depressief ben”. De tien items werden gemeten aan de hand van een vierpunts Likert-schaal van

(7)

1 (bijna nooit) tot 4 (bijna altijd), een hoge gemiddelde item-score op deze test werd geïnterpreteerd als een hoge mate van rumineren.

De depressievragenlijst is ontwikkeld aan de hand van depressiesymptomen volgens DSM-V (APA, 2013). Depressie is gemeten door negen items zoals “Ik voel me somber” en “Ik voel me waardeloos”. Daarnaast is ‘Ik denk na over hoe droevig ik me voel’ toegevoegd als item uit de oorspronkelijke RRS (Treynor, Gonzalez & Nolen-Hoeksema, 2003) vragenlijst om rumineren herhaaldelijk te meten. De 10 items zijn gemeten aan de hand van een vijfpunts Likert-schaal van 1 (heel weinig) tot 5 (heel veel).

Procedure

Alle deelnemers werden ingelicht over de inhoud van het onderzoek en moesten vervolgens een informed consent ondertekenen. Hiermee bevestigden deelnemers dat ze voldoende zijn geïnformeerd en gaven deelnemers vrijwillige toestemming om deel te nemen aan het onderzoek. Vragenlijsten werden via Qumi (Oppenheim, 2016) afgenomen op een iPhone of iPod Touch. De voormeting duurde maximaal 30 minuten. Vervolgens ontvingen deelnemers zeven keer per dag

gedurende 15 dagen een oproep via Qumi (Oppenheim, 2016) om de

depressievragenlijst in te vullen. Na het ontvangen van een oproep kregen deelnemers 20 minuten de tijd om de depressievragenlijst in te vullen. Deelnemers kregen de mogelijkheid om zelf in Qumi (Oppenheim, 2016) aan te geven tussen welke uren zij waker waren om oproepen binnen dit tijdbestek te ontvangen. Aan het einde van het onderzoek werden deelnemers ingelicht over het doel van het onderzoek en konden zij daarover vragen stellen.

Netwerk analyse

Een netwerk conceptualiseert depressie als interacterende symptomen die direct met elkaar verbonden zijn (Constantini et al., 2014). De tien individuele items worden in het netwerk gerepresenteerd als knopen. Knopen worden met elkaar verbonden door lijnen die de relaties tussen deze items representeren. Positieve en negatieve relaties worden geïllustreerd door een groene of rode kleur. Naarmate de sterkte van een relatie tussen twee knopen toeneemt, neemt de dikte van de

verbindingen en kleurintensiteit ook toe (Van Borkulo et al., 2015). In dit onderzoek is data verzameld via ESM (Csikszentmihalyi & Larson, 2014) Om op basis van sekse

(8)

twee netwerkmodellen te maken, is er gebruik gemaakt van een multilevel vector autoregressive (mlVAR; Epskamp, Deserno & Bringmann, 2015). Het mlVAR package is gebruikt om per groep de interactie tussen alle knopen en alle tijdspunten te berekenen. De gemiddelde effecten die hieruit volgen worden gerepresenteerd door de verbindingen tussen knopen in het netwerk. Op basis van deze gemiddelde effecten werden twee netwerken gemaakt.

Centraliteitsanalyse

Om te bepalen hoe belangrijk een knoop is voor het netwerk werd er gekeken naar verschillen in centraliteit (Van Borkulo et al., 2015). De centraliteitsanalyse bestaat uit drie verschillende centraliteitsmaten: betweenness, closeness en strength (Opsahl, Agneessens & Skvoretz, 2010). De betweenness wordt gedefinieerd door de hoeveelheid kortste paden die langs een specifieke symptoom gaan. Hiermee wordt aangegeven hoe vaak een specifieke knoop op de route ligt van twee andere knopen. Een hoge score op de betweenness geeft aan dat een knoop een belangrijke rol speelt bij het verspreiden van informatie binnen het netwerk. De closeness is de inverse som van de afstand van een bepaalde knoop tot alle andere knopen in het netwerk.

Naarmate de closeness toeneemt betekent dit dat een knoop dichtbij veel andere knopen ligt (Opsahl et al., 2010). Hierdoor is het mogelijk om vanaf deze knoop makkelijk naar alle andere knopen te gaan. Een hoge score op de closeness geeft aan dat een knoop andere knopen goed kan voorspellen. De strength berekent welke knoop de sterkste verbindingen heeft. De strength wordt gesplitst in instrenght en outstrength, waarbij instrength wordt bepaald door het aantal inkomende

verbindingen van een knoop en outstrength door het aantal uitkomende verbindingen van een knoop. Bij een hoge strength kan een knoop veel andere symptomen direct beïnvloeden of wordt het direct beïnvloedt door andere symptomen (Constantini et al., 2014). De qgraph package (Epskamp et al., 2012) werd gebruikt voor het visualiseren van de netwerken en het berekenen van de centraliteitsmaten.

Resultaten

In totaal zijn er 60 deelnemers aan het onderzoek gestart. Hiervan zijn 27 deelnemers afgevallen omdat er niet werd voldaan aan de cutoff score van minimaal vijf metingen per dag voor tien opeenvolgende dagen. Daarnaast zijn er acht

(9)

en acht deelnemers door foutieve weergave van de data. In totaal zijn er 17 deelnemers van de 60 deelnemers meegenomen in de analyse.

Deelnemers karakteristieken

Van de 17 deelnemers waren 14 vrouw (82,35%) en drie man (17,65%). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers (N =17) was 25.18 jaar (SD = 11.39).

De gemiddelde leeftijd van de vrouwen was 25.43 jaar (SD = 3.37) en van de mannen 24.0 jaar (SD = 1.15)

Een Welch two sample t-test werd uitgevoerd om te testen of de groepen van elkaar verschilden op basis van leeftijd. De assumptie van gelijke varianties is

geschonden en de assumptie van normaliteit is gehandhaafd. Er werd geen significant effect gevonden van leeftijd tussen mannen en vrouwen met t(14.90) = .40, p = .69. Dit betekent dat de groepen vergelijkbare leeftijden hadden.

Een Chi-square test werd uitgevoerd om te testen of de groepen van elkaar verschilden op basis van opleiding. Er werd geen significant effect gevonden van opleiding tussen mannen en vrouwen met X2 (3) = 2.01, p = .571. Dit betekent dat de groepen niet verschilden op basis van opleiding.

Tot slot werd voor beide groepen de gemiddelde scores en de bijbehorende standaardafwijkingen op de RRS-10-NL berekend. Een independent t-test is uitgevoerd op deze gemiddelden. Er is voldaan aan de assumptie van gelijke

varianties en normaliteit. De mannengroep (M = 17.33, SD = 2.40) scoorde met .62 hoger dan de vrouwengroep (M = 16,71; SD = 1.23) op de RRS-10. Dit verschil in mate van rumineren tussen de groepen bleek niet significant met t(15) = .21, p = .83. Hieruit bleek dat beide groepen op de voormeting niet significant verschillen in mate van rumineren.

Netwerk analyse

Figuur 1 illustreert de twee netwerken van de mannen en vrouwen, de knopen worden in tabel 1 toegelicht. In het netwerk van de vrouwen zijn de knopen rumineren en somber sterk met elkaar verbonden, waarbij rumineren mogelijk veel invloed heeft op somber. Hoe meer tijd er wordt besteed aan gedachten over hoe droevig iemand zich voelt, hoe waarschijnlijker het is dat iemand zich somberder zal voelen. Een ander voorbeeld van knopen met een sterke relatie zijn moe en energiek, waarbij vermoeidheid mogelijk zal leiden tot een minder energiek gevoel. Daarnaast is er een

(10)

sterke relatie gevonden tussen de knopen waardeloos en interesse: het is mogelijk dat iemand bij een waardeloos gevoel meer geneigd is om de aandacht op zichzelf te richten waardoor er sprake is van interesseverlies.

In het netwerk van de mannen is er een sterke relatie gevonden tussen de knopen somber en stress, waarbij somber mogelijk veel invloed heeft op stress. Het is waarschijnlijk dat somberheid kan leiden tot meer stress omdat er meer aandacht wordt besteed aan negatieve gedachten. Een ander voorbeeld van knopen die een sterke relatie vertoonden zijn waardeloos en eetlust, bij een verhoogd gevoel van waardeloosheid hebben mannen waarschijnlijk meer eetlust. Door aandacht te besteden aan het eten wordt er mogelijk minder gefocust op het waardeloze gevoel. Daarnaast is er een sterke relatie gevonden tussen de knopen rumineren en

concentratie, waarbij rumineren mogelijk veel invloed heeft op concentratie. Dit komt waarschijnlijk door het veelvuldig aandacht besteden aan gedachten over hoe droevig iemand zich voelt, kan leiden dat iemand minder zijn concentratie kan verdelen.

Er zijn een aantal verschillen gevonden tussen de netwerken. In tegenstelling tot bij de mannen, is er geen sterke relatie gevonden tussen de knopen somber en stress bij vrouwen. Dit betekent dat een verhoogde somberheid mogelijk alleen bij mannen veel invloed heeft op stress. Een ander voorbeeld is de positieve relatie tussen de knopen waardeloos en eetlust in het mannen netwerk, welke een negatieve relatie bleek te zijn in het vrouwen netwerk. Dit betekent dat bij een waardeloos gevoel mannen mogelijk meer eetlust hebben, terwijl dit bij vrouwen tot een verminderd eetlust lijdt. Daarnaast vertoonde rumineren in beide netwerken een sterke relatie met energiek. De knopen rumineren en somber hadden een sterkere relatie in het netwerk van de vrouwen vergeleken met de mannen. De verbindingen van rumineren met andere knopen zijn dikker en sterker van kleur in het netwerk van mannen. Dit

betekent dat de relaties van rumineren met andere knopen sterker zijn bij mannen dan vrouwen. Wanneer de netwerken globaal met elkaar werden vergeleken, viel het op dat het netwerk van mannen meer negatievere en sterkere relaties vertoonden dan in het netwerk van vrouwen. De sterkere relaties in het mannen depressienetwerk werd ondersteund door de totale sterkte van de relaties: de netwerksterkte bij vrouwen is 6.01 en bij mannen 9.55.

(11)

Figuur 1. Links het netwerk van vrouwen, rechts het netwerk van mannen.

Tabel 1.

Depressievragenlijst

Afkorting Knoop Item

Str Stress Ik heb net iets stressvols meegemaakt

Smb Somber Ik voel me somber

Int Interesse Ik ben geïnteresseerd Etl Eetlust Ik heb eetlust

Enr Energiek Ik voel me energiek

Moe Moe Ik voel me moe

Wrd Waardeloos Ik voel me waardeloos Sch Schuldig Ik voel me schuldig Cnc Concentratie Ik ben geconcentreerd

RmD Rumineren Ik denk na over hoe droevig ik me voel

Centraliteitsmaten

Tabel 2 weergeeft de scores van de knopen op de centraliteitsmaten.

In het netwerk van de vrouwen scoren de knopen ‘interesse’, ‘moe’ en ‘waardeloos’ het hoogst op betweenness. In het netwerk van de mannen scoren de knopen

‘energiek’, ‘moe’ en ‘stress’ het hoogst op betweenness. Dit betekent dat deze knopen een grote verbindende rol spelen in het netwerk door het verspreiden van informatie. De laagst scorende knopen bij vrouwen op betweennes zijn ‘energiek’, ‘eetlust’ en ‘somber’. De laagst scorende knopen bij mannen op betweennes zijn ‘concentratie’

(12)

‘eetlust’ en ‘interesse’. Dit betekent dat deze knopen het minst een verbindende rol spelen in het netwerk. Opvallend is dat ‘energiek’ een grote verbindende rol speelt bij mannen, terwijl het bij vrouwen behoort tot een van de minst verbindende knopen in het netwerk. Het zelfde geldt voor ‘interesse’ die bij vrouwen een grote verbindende rol speelt, maar bij mannen behoort tot een van de minst verbindende knopen.

In het netwerk van de vrouwen scoren de knopen ‘waardeloos’, ‘rumineren’ en ‘schuldig’ het hoogst op closeness. In het netwerk van de mannen scoren de knopen ‘rumineren’, ‘moe’ en ‘stress’ het hoogst op closeness. Dit betekent dat deze knopen dichtbij andere knopen liggen waardoor het mogelijk is om andere knopen in het netwerk goed te voorspellen. De laagst scorende knopen bij vrouwen op closeness zijn ‘eetlust’, ‘concentratie’ en ‘energiek. De laagst scorende knopen bij mannen op closeness zijn ‘concentratie’, ‘interesse’ en ‘eetlust’. Dit betekent dat deze specifieke knopen andere knopen in het netwerk niet goed kunnen voorspellen. Opvallend is dat ‘waardeloos’ en ‘interesse’ bij vrouwen andere knopen beter kan voorspellen dan bij mannen. Daarnaast scoorde ‘rumineren’ hoog op closeness in beide netwerken, alleen kon ‘rumineren’ bij mannen andere knopen iets beter voorspellen.

Op de derde centraliteitsmaat strength zijn er weinig verschillen gevonden. De knopen ‘energiek’, ‘interesse’ en ‘eetlust’ scoorden in beide netwerken het hoogst op instrength. Dit betekent dat deze knopen het meest direct werden beïnvloed door andere knopen. Wel werd ‘energiek’ bij vrouwen directer beïnvloed door andere knopen dan bij mannen. De laagst scorende knopen bij vrouwen zijn ‘schuldig’, ‘waardeloos’ en ‘rumineren’. De laagst scorende knopen bij mannen zijn ‘schuldig’, ‘rumineren’ en ‘moe’. Hieruit volgt dat deze knopen het minst direct werden

beïnvloed door andere knopen. Een verschil in instrength werd gevonden op de knoop ‘moe’, bij vrouwen werd deze knoop meer direct beïnvloed door andere knopen dan bij de mannen. Daarnaast werd ‘waardeloos’ bij mannen meer direct beïnvloed door andere knopen dan bij vrouwen. Verder bleek ‘rumineren’ in beide groepen het minst direct beïnvloedbaar door andere knopen. Op de outstrength zijn er ook veel

overeenkomsten gevonden tussen beide netwerken. De knopen bij ‘rumineren’, ‘waardeloos’ en ‘moe’ scoorden het hoogst bij vrouwen en bij de mannen waren dit de knopen ‘rumineren’, ‘stress’ en ‘schuldig’. Dit betekent dat, voornamelijk, deze knopen andere knopen konden beïnvloeden. De knopen ‘concentratie’, ‘interesse’ en ‘eetlust’ scoorden het laagst op outstrength bij vrouwen. Bij mannen waren dit de knopen ‘eetlust’, ‘energiek’ en ‘concentratie’. Deze knopen konden andere knopen

(13)

het minst direct beïnvloeden. Het verschil in outstrength werd veroorzaakt doordat ‘stress’ bij mannen andere knopen directer kan beïnvloeden dan bij vrouwen en ‘waardeloos’ bij vrouwen andere knopen directer kan beïnvloeden. Opvallend is dat ‘rumineren’ bij zowel vrouwen als mannen het meest direct andere knopen kon beïnvloeden.

De knopen die gemiddeld het hoogst scoorden op de centraliteitsmaten bij vrouwen zijn ‘waardeloos’, ‘interesse’ en ‘moe’. Voor mannen zijn dit de knopen ‘stress’, ‘rumineren’ en ‘moe’. Dit betekent dat deze knopen gemiddeld het

belangrijkst zijn voor de netwerken. De knopen die gemiddeld het laagst scoorden op de centraliteitsmaten bij vrouwen zijn ‘eetlust, ‘energiek’ en ‘concentratie’ eetlust. Voor mannen zijn dit de knopen ‘concentratie’, ‘eetlust’ en ‘interesse’. Dit betekent dat deze knopen het minst belangrijk zijn voor het netwerk. In tegenstelling tot bij de mannen, speelt ‘interesse’ gemiddeld wel een belangrijke rol in het netwerk bij vrouwen. Verder bleek ‘rumineren’ tegen de verwachting niet bij de belangrijkste knopen te behoren bij vrouwen. In tegendeel, ‘rumineren’ was een belangrijke knoop bij mannen.

(14)

Discussie

In dit onderzoek zijn netwerken in combinatie met rumineren van vrouwen en mannen met elkaar vergeleken. Tegen de verwachting in, bleek het netwerk van mannen sterker verbonden dan die van de vrouwen. Daarnaast zijn er een aantal symptomen gevonden die een belangrijkere rol speelden voor de mannen dan vrouwen zoals stress (‘Ik heb net een stressvolle gebeurtenis meegemaakt’) en rumineren (‘Ik denk na over hoe droevig ik me voel’). Voor vrouwen speelden de symptomen waardeloos (‘Ik voel me waardeloos’) en interesse (‘Ik voel me geïnteresseerd’) een belangrijkere rol in het netwerk. Opvallend was dat interesse voor mannen juist geen belangrijke rol in het netwerk speelde. Verder bleek rumineren, tegen de verwachting in, een groter invloed te hebben op andere symptomen in het depressienetwerk bij mannen dan bij vrouwen. Het sterker verbonden netwerk van mannen in combinatie met rumineren dan bij vrouwen, impliceert de mogelijkheid dat mannen kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van een depressie en dat rumineren hier een mogelijke rol in speelt.

Dit onderzoek vertoont een aantal tekortkomingen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van voornamelijk studenten waarvan niemand is gediagnosticeerd met een depressie. Hierdoor zijn er mogelijk te weinig verschillen in

depressiesymptomen om netwerken van vrouwen en mannen te vergelijken. Om uitspraken te doen over depressieverschillen tussen mannen en vrouwen is het

noodzakelijk om deelnemers uit een klinische populatie te benaderen. In een klinische populatie komt depressie namelijk vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Door een in vervolg onderzoek een klinische populatie te benaderen is het mogelijk om meer inzicht te krijgen in hoe depressiesymptomen bij mensen met een diagnose

interacteren over tijd.

Een ander tekortkoming aan het onderzoek is de kleine steekproef waarbij drie mannen vergeleken werden met 14 vrouwen. De ongelijke verdeling tussen het aantal mannen en vrouwen kunnen het sterker verbonden netwerk van mannen mogelijk verklaren. Het is mogelijk dat toevallig deze drie mannen meer depressieve

symptomen ervaren. Als er meer mannen in het onderzoek worden meegenomen ziet het netwerk er anders uit. Door de kleine steekproef zijn de gevonden resultaten moeilijk te interpreteren en generaliseren naar vrouwen en mannen in het algemeen. Dit betekent dat mannen niet kwetsbaar hoeven te zijn voor het ontwikkelen van een depressie zoals volgt uit de bevindingen. Een replicatie van dit onderzoek met een

(15)

grotere steekproef en gelijke verdeling van mannen en vrouwen is nodig om de gevonden resultaten toe te schrijven aan het sekseverschil.

Tot zover zijn er nog geen psychometrische kwaliteiten bekend van de depressievragenlijst in combinatie met rumineren. Zo is de rol van rumineren in het netwerk gemeten aan de hand van één item, terwijl rumineren bestaat uit meerde componenten die wel zijn opgenomen in andere vragenlijsten. Doordat de

psychometrische kwaliteiten onbekend zijn, is het onduidelijk of er daadwerkelijk depressie en rumineren is gemeten. Hierdoor zijn de gevonden verschillen tussen mannen en vrouwen minder goed toe te schrijven aan depressie en rumineren. Een suggestie voor vervolg onderzoek is om de psychometrische kwaliteiten van deze vragenlijst te onderzoeken en om meerdere items mee te nemen die rumineren meten.

Dit onderzoek heeft laten zien dat mannen een sterker verbonden

depressienetwerk hebben dan vrouwen waarbij rumineren een belangrijkere rol speelt dan bij vrouwen. Verder verschillen mannen en vrouwen op symptomen die een belangrijke rol spelen. Door de aandacht in huidige behandelingen op deze specifieke symptomen te richten, is het mogelijk om behandelingen effectiever te laten werken en terugval van depressie te voorkomen.

(16)

Referentielijst

Altemus, M., Sarvaiya, N., & Epperson, C. N. (2014). Sex differences in anxiety and depression clinical perspectives. Frontiers in Neuroendocrinology, 35, 320-330.

Angst, J., Gamma, A., Gastpar, M., Lépine, J. P., Mendlewicz, J., & Tylee, A. (2002). Gender differences in depression. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 252, 201-209.

Borsboom, D. (2008). Psychometric perspectives on diagnostic systems. Journal of Clinical Psychology, 64, 1089-1108.

Borsboom, D., & Cramer, A. O. J. (2013). Network analysis: An integrative approach to the structure of psychopathology. Annual Review of Clinical Psychology, 9, 91-121.

Ciesla, J. A., & Roberts, J. E. (2002). Self-directed thought and response to treatment for depression: A preliminary investigation. Journal of Cognitive

Psychotherapy, 16, 435-453.

Cramer, A. O. J., Waldorp, L. J., van der Maas, H. L., & Borsboom, D. (2010). Comorbidity: A network perspective. Behavioral and Brain Sciences, 33, 137-150.

Cramer, A. O. J., Borsboom, D., Aggen, S. H., & Kendler, K. S. (2012). The pathoplasticity of dysphoric episodes: Differential impact of stressful life events on the pattern of depressive symptom inter-correlations. Psychological Medicine, 42, 957-965.

Csikszentmihalyi, M., & Larson, R. (2014). Validity and reliability of the experience-sampling method. In Flow and the Foundations of Positive Psychology (pp. 35-54). Springer Netherlands.

Epskamp, S., Cramer, A. O. J., Waldorp, L. J., Schmittmann, V. D., & Borsboom, D. (2012). qgraph: Network visualizations of relationships in psychometric data. Journal of Statistical Software, 48, 1-18.

Epskamp, S., Deserno, M. K., & Bringmann, L. F. (2015). mlVAR: Multi-Level vector autoregression. R package version 0.1.0.

https://CRAN.R-project.org/package=mlVAR

Essau, C. A., Lewinsohn, P. M., Seeley, J. R., & Sasagawa, S. (2010). Gender differences in the developmental course of depression. Journal of Affective Disorders, 127, 185-190.

(17)

Grabe, S., Hyde, J. S., & Lindberg, S. M. (2007). Body objectification and depression in adolescents: The role of gender, shame, and rumination. Psychology of Women Quarterly, 31, 164-175.

Grant, K. E., Lyons, A. L., Finkelstein, J. A. S., Conway, K. M., Reynolds, L. K., O'Koon, J. H., ... & Hicks, K. J. (2004). Gender differences in rates of depressive symptoms among low-income, urban, African American youth: A test of two mediational hypotheses. Journal of Youth and Adolescence, 33, 523-533.

Hyde, J. S., Mezulis, A. H., & Abramson, L. Y. (2008). The ABCs of depression: Integrating affective, biological, and cognitive models to explain the

emergence of the gender difference in depression. Psychological Review,115, 291.

Joormann, J., & Gotlib, I. H. (2010). Emotion regulation in depression: Relation to cognitive inhibition. Cognition and Emotion, 24, 281-298.

Jose, P. E., & Brown, I. (2008). When does the gender difference in rumination begin? Gender and age differences in the use of rumination by

adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 37, 180-192.

Kessler, R. C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Koretz, D., Merikangas, K. R., ... & Wang, P. S. (2003). The epidemiology of major depressive disorder: Results from the National Comorbidity Survey Replication (NCS-R). Jama, 289, 3095-3105.

Lavender, A., & Watkins, E. (2004). Rumination and future thinking in depression. British Journal of Clinical Psychology, 43, 129-142. Martin, L. A., Neighbors, H. W., & Griffith, D. M. (2013). The experience of

symptoms of depression in men vs women: Analysis of the National Comorbidity Survey Replication. JAMA Psychiatry, 70, 1100-1106. Nolen-Hoeksema, S. (1987). Sex differences in unipolar depression: Evidence and

theory. Psychological bulletin, 101, 259.

Nolen-Hoeksema, S. (1991). Responses to depression and their effects on the duration of depressive episodes. Journal of abnormal psychology, 100, 569.

Nolen-Hoeksema, S., Wisco, B. E., & Lyubomirsky, S. (2008). Rethinking rumination. Perspectives on Psychological Science, 3, 400-424.

(18)

Opsahl, T., Agneessens, F., & Skvoretz, J. (2010). Node centrality in weighted networks: Generalizing degree and shortest paths. Social Networks, 32, 245-251.

Piccinelli, M., & Wilkinson, G. (2000). Gender differences in depression Critical review. The British Journal of Psychiatry, 177, 486-492

Robinson, M. S., & Alloy, L. B. (2003). Negative cognitive styles and stress-reactive rumination interact to predict depression: A prospective study. Cognitive Therapy and Research, 27, 275-291.

Van Borkulo, C. D., Borsboom, D., Epskamp, S., Blanken, T. F., Boschloo, L., Schoevers, R. A., & Waldorp, L. J. (2014). A new method for constructing networks from binary data. Scientific Reports, 4, 5918.

Van Borkulo, C., Boschloo, L., Borsboom, D., Penninx, B. W., Waldorp, L. J., & Schovers, R. A. (2015). Association of Symptom Network Structure With the Course of Longitudinal Depression. JAMA Psychiatry, 72, 1219-1226.

Schmittmann, V. D., Cramer, A. O. J., Waldorp, L. J., Epskamp, S., Kievit, R. A., & Borsboom, D. (2013). Deconstructing the construct: A network perspective on psychological phenomena. New Ideas in Psychology, 31, 43-53.

Treynor, W., Gonzalez, R., & Nolen-Hoeksema, S. (2003). Rumination reconsidered: A psychometric analysis. Cognitive Therapy and Research,27, 247-259.

(19)

Appendix RRS-NL-10

Vragen

1. Ik denk “Waarom reageer ik altijd op deze manier?”

2. Ik anlayseer recente gebeurtenissen om te proberen te begrijpen waarom ik neerslachtig/depressief ben.

3. Ik denk na over een recente gebeurtenis, waar ik dan van wens dat het beter was verlopen.

4. Ik ga alleen weg en denk na over waarom ik me zo voel.

5. Ik denk “Waarom heb ik problemen die andere mensen niet hebben?” 6. Ik schrijf op waar ik aan zit te denken en analyseer dat.

7. Ik denk “Wat doe ik toch om dit te verdienen?”

8. Ik analyseer mijn persoonlijkheid om te proberen te begrijpen waarom ik neerslachtig depressief ben.

9. Ik denk “Waarom kan ik de dingen niet beter aan?”

(20)

Reflectieverslag

Ik heb dit keer meer gewerkt aan de leesbaarheid. Een aantal alinea’s uit mijn inleiding heb ik helemaal omgegooid, zo heb ik de eerdere onderzoeken beter

uitgelegd en de negatieve spiraal van rumineren en depressie beter uitgewerkt. Ook heb ik nu een stuk over tijdseries data en mlVAR toegevoegd. Verder heb ik bij de resultaten overbodige/dubbele informatie weggehaald en verplaatst naar mijn methode.

Het project was leuk om te doen, het was spannend om zelf vragenlijsten te bedenken en hier vrij in te zijn. Wat bij mij zelf achteraf gezien minder goed is gegaan was mijn opzet. Ik ben te snel begonnen met schrijven waardoor ik vastliep, ook bij het verbeteren. Ik heb mijn stuk laten lezen aan een mede student die aangaf dat het soms nog wat onduidelijk was. Daarom ben ik weer terug gegaan naar mijn artikelen en heb ik geprobeerd om stukken helderder/simpeler uit te leggen. Ik had vaak wel moeite met het verbeteren van mijn stuk, ik liep snel vast. Voor een volgende keer weet ik in ieder geval dat een goede opzet heel belangrijk is en ook veel werk kan schelen.

Ik vind mijn inleiding/methode redelijk sterk, maar mijn resultaten en discussie ben ik nog steeds niet helemaal tevreden over. Wel heb ik mijn

discussiepunten uitgebreid. Ik vond het moeilijk om de ‘juiste’ discussiepunten te kiezen en helder uit te leggen omdat het vaak overlapt. Bij de resultaten had ik ook moeite om bondig en helder te blijven, de medestudent begreep het stuk gelukkig wel.

Ik denk dat we redelijk goed om zijn gegaan met de ethische aspecten. Wel hadden we deelnemers misschien nog beter moeten inlichten over de praktische problemen van het onderzoek zodat ze beter voorbereid waren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het grootste deel van het vastgestelde loonverschil is niet te wijten aan een verschil in directe uitbe- taling van mannen en vrouwen, maar aan onder meer de verschillen in

De klap op 58-jarige leeftijd vindt zijn oorsprong voor een belangrijk deel bij het brugpensioen en de daling op 60-jarige leeftijd is een gevolg van de mogelijkheid om op

Dus, hoewel de oor- zaken van stress meer aanwezig zijn in jobs en sec- toren waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn en hoewel vrouwen naast hun job ook nog vaak in- staan voor de

Kunt u een voorbeeld geven waaruit blijkt dat u bij het vaststellen van de impact en waarschijnlijkheid van optreden van risico’s, de nadruk op lange of korte termijn legt.. Bij

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord in totaal niet meer dan 60 woorden. In tekst 1 worden in alinea 3 en 4 enkele al dan

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. 1p 4 Hoe kan de strekking van alinea 7 van tekst 1 het

In het jaar 2015 betrof dit 819 gemelde slachtoffers van uitbuiting in de seksindustrie waarvan 79 procent meerderjarige vrouwen , 17 procent minderjarige vrouwen , 4

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of