• No results found

De preventieve werking van het tuchtrecht, het civiele recht en het strafrecht binnen het profvoetbal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De preventieve werking van het tuchtrecht, het civiele recht en het strafrecht binnen het profvoetbal"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De preventieve werking van het tuchtrecht, het civiele

recht en het strafrecht binnen het profvoetbal

Naam:

Rick Dijkstra

Studentnummer:

10316248

Begeleider:

Antoinette Vlieger

Master:

Privaatrechtelijke rechtspraktijk

(2)

Inhoudsopgave

Inhoud

Inhoudsopgave...1 Voorwoord...3 Samenvatting...4 Inleiding...5

Hoofdstuk 1 De civiele, strafrechtelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid...7

1.1 Aansprakelijkheid in het civiele recht...7

1.1.1 De verhoogde drempel van aansprakelijkheid...7

1.1.2 De zorgvuldigheidsnorm...8

1.2 Aansprakelijkheid in het strafrecht...11

1.2.1 De wederrechtelijkheid...12

1.2.2 Opzet...13

1.3 Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid...13

1.4 Conclusie...14

Hoofdstuk 2 De preventieve werking van het recht...16

2.1 De preventieve werking...16

2.2 De straftheorie...17

2.2.1 De strafmaat...17

2.2.2 De zekerheid dat een straf wordt opgelegd (de pakkans)...19

2.2.3 De snelheid van de straffen...20

2.3 De straffactoren gekoppeld aan het profvoetbal...21

2.4 Conclusie...22

Hoofdstuk 3 De straftheorie toegepast op het profvoetbal...23

3.1 De straftheorie toegepast op het civiele recht...23

3.1.1 De strafmaat...23

3.1.2 Zekerheid dat een straf wordt opgelegd...24

3.1.3 Snelheid waarmee de straf wordt uitgesproken...24

3.2 De straftheorie toegepast op het strafrecht...25

3.2.2 De strafmaat...25

3.3.3 Zekerheid dat een straf wordt opgelegd...25

(3)

3.3 De straftheorie toegepast op het tuchtrecht...27

3.3.1 De strafmaat...27

3.3.2 Zekerheid dat de straf wordt opgelegd...27

3.3.3 Snelheid waarmee een straf wordt opgelegd...28

3.4 Conclusie...28

Hoofdstuk 4 Rechtsvergelijking tussen het tuchtrecht, het civiele recht en het strafrecht...30

4.1 De strafmaat...30

4.2 De zekerheid dat een straf wordt opgelegd...30

4.3 Snelheid waarmee een straf wordt opgelegd...31

4.4 Conclusie...31

Hoofdstuk 5 Verbeterpunten tuchtrecht...33

5.1 Straffen in het tuchtrecht moeten omhoog...33

5.2 Bureau Halt...34 5.3 De videoscheidsrechter...35 5.4 Conclusie...36 Hoofdstuk 6 Conclusies...37 Eindconclusie...38 Literatuurlijst...39

(4)

Voorwoord

Voordat het onderzoek hieronder wordt gepresenteerd, wil ik nog een aantal mensen bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming hiervan. In de eerste plaats wil ik alle spelers en trainers die zijn geïnterviewd bedanken voor hun medewerking. Daarnaast bedank ik alle advocaten die op verschillende manieren hebben bijgedragen aan dit onderzoek. In het bijzonder wil ik Marc van Westrenen bedanken. Hij heeft mij bij een rechtszaak betrokken die nauw aansloot bij dit scriptieonderwerp en dit was uiterst leerzaam. Tot slot wil ik mijn scriptiebegeleidster Antoinette Vlieger bedanken. Mevrouw Vlieger was vanaf het begin enthousiast over mijn onderwerp en heeft mij steeds met goede feedback geholpen om het onderzoek te verbeteren. Dit alles heeft geleid tot het onderzoek dat ik nu vanaf de volgende pagina graag wil presenteren.

Ik wens een ieder veel leesplezier. Rick Dijkstra

(5)

Samenvatting

In dit onderzoek is geprobeerd een antwoord te formuleren op de vraag hoe preventief de verschillende rechtssystemen doorwerken in het profvoetbal. De straffen die binnen de rechtssystemen mogelijk worden opgelegd staan hierin centraal. Aangezien de preventieve werking van de straffen binnen het profvoetbal niet eerder is onderzocht, was het moeilijk een onderzoeksmethode te bepalen. Uiteindelijk is er in dit onderzoek gekozen om de geldende straftheorie uit het strafrecht toe te passen op het profvoetbal. Hoewel deze straftheorie voortkomt uit het strafrecht lijkt het aannemelijk dat deze theorie van toepassing is op iedere vorm van straffen en dat deze integraal kan worden toegepast op de straffen uit het civiele recht en het tuchtrecht.

Om de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden, worden de straffactoren uit de straftheorie toegepast op de verschillende straffen die binnen het profvoetbal kunnen worden opgelegd. De straffactoren die van invloed zijn op de preventieve werking van een straf zijn: de strafmaat, de zekerheid dat een straf wordt opgelegd en de snelheid waarmee een straf wordt uitgesproken. Deze factoren worden afzonderlijk toegepast op de verschillende straffen die in het profvoetbal kunnen worden opgelegd. Het toepassen van de drie straffactoren op de betreffende straf moet tot een conclusie leiden ten aanzien van de preventieve werking van het rechtssysteem. Let wel, in dit onderzoek worden deze conclusies niet als waarheid gepresenteerd. De straftheorie volgend, lijken de getrokken conclusies wel zeer aannemelijk.

Uit dit onderzoek blijkt dat de preventieve werking van het strafrecht en het civiele recht in het profvoetbal vrijwel niet aanwezig is. De grootste oorzaak hiervan is dat er tot op heden te weinig zaken zijn behandeld binnen deze rechtssystemen. De kleine kans op een eventuele vervolging ontneemt de straf het preventieve karakter dat deze beoogt. Daarnaast is het discutabel of de strafmaat binnen het strafrecht en het civiele recht wel voldoende is om afschrikkend te werken. In tegenstelling tot het strafrecht en het civiele recht lijkt het tuchtrecht wel preventief te werken. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn zowel de strafmaat, de grote kans dat een straf wordt opgelegd als de snelheid waarmee in het tuchtrecht een zaak wordt afgehandeld.

(6)

Inleiding

Dit onderzoek heeft betrekking op de grootste sport van het moment: de voetbalsport. Met een groot aantal deelnemers en kijkers is de populariteit van de voetbalsport ongekend. Hoewel voetbal veel plezier en vermaak oplevert, heeft de sport ook een keerzijde, die in dit onderzoek centraal staat. Wie kent ze niet, de spijkerharde overtredingen waarbij (zwaar) lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. Denk hierbij aan de overtreding van Nigel de Jong in de WK-finale waar hij door onbesuisd inkomen de ribben van Xabi Alonso brak, de harde tackle van Rachid Bouaouzan waarbij hij Niels Kokmeijer bijna invalide trapte of de tackle van FC Utrecht-doelman Jan Willem van de Ede waarbij hij de carrière van Danny Hoekman aan gruzelementen schopte. De laatste twee zaken komen geregeld terug in dit onderzoek, aangezien dit de enige overtredingen zijn uit het profvoetbal die, buiten de KNVB om, zwaar zijn bestraft. De KNVB probeert dit soort buitensporige overtredingen (excessen) al jaren te verminderen en hier komt de preventieve werking van de straffen in beeld. Schrikt het tuchtrecht van de KNVB spelers wel af om een bepaalde handeling te verrichten, is de vraag die hier centraal staat. Nu de tuchtcommissie de laatste jaren niet de enige rechtsprekende instantie meer is in het voetbal, is ook de preventieve werking van de straffen uit andere rechtssystemen een middel om het aantal harde overtredingen (excessen) te kunnen verminderen. In dit onderzoek wordt niet alleen naar de preventieve werking van straffen uit het tuchtrecht gekeken, maar ook naar de preventieve werking van het strafrecht en het civiele recht in het profvoetbal. De hoofdvraag van dit onderzoek is in welke mate straffen uit het tuchtrecht, het civiele recht en het strafrecht preventief doorwerken in het profvoetbal. De straf die kan worden opgelegd, staat hierin centraal en deze moet afschrikkend werken om een preventieve werking te hebben in het profvoetbal.

De straffen uit het tuchtrecht zijn specifiek toegespitst op het profvoetbal. De straffen uit het civiele recht en het strafrecht zijn algemene straffen uit dit rechtssysteem. Het is de vraag of deze straffen wel functioneel zijn binnen de 'aparte' wereld van het profvoetbal. Het profvoetbal wordt gezien als een wereld die losstaat van de maatschappij en het is goed denkbaar dat dit ook geldt voor de straffen die kunnen worden opgelegd. Het kan zijn dat financiële straffen voetballers in de meeste gevallen niet raken. Voetballers verdienen veelal enorme salarissen en een belangrijke vraag in dit onderzoek is of geldboetes of schadevergoedingen profvoetballers van buitensporig gedrag weerhouden. Daarnaast speelt in het profvoetbal de rol van de verzekeraar nog een prominente rol. Clubs en spelers binnen het profvoetbal zijn veelal verzekerd. Wat is de rol van deze verzekeraar in het geval van letselschades binnen het profvoetbal? Als laatste wordt de profsport gekenmerkt door de verhouding tussen speler en club. Binnen het profvoetbal zijn de spelers in loondienst van de club. Eventueel veroorzaakte letselschades kunnen verhaald worden op de club die als werkgever fungeert. De hierboven genoemde factoren zijn allemaal omstandigheden die binnen het profvoetbal van invloed zijn op de wel of niet aanwezige preventieve werking van een straf. Hieronder volgt een kort overzicht van de hoofdstukken van dit onderzoek die uiteindelijk leiden tot de beantwoording van de hoofdvraag.

Aangezien het voor de KNVB een belangrijk doel is om de buitensporige overtredingen (excessen) terug te dringen is het van belang om eerst per rechtsgebied te bepalen wat geldt als een buitensporige overtreding die tot aansprakelijkheid kan leiden. Dit facet wordt behandeld in het

(7)

eerste hoofdstuk. Hierbij wordt gekeken naar de rechtsgrond voor aansprakelijkheid en deze wordt vertaald naar het profvoetbal. In dit hoofdstuk wordt gebruik gemaakt van de bestaande literatuur en jurisprudentie op het gebied van aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties.

Hoofdstuk 2 gaat over de preventieve werking van het recht en hierbij wordt aansluiting gezocht bij de straftheorie en de straffactoren die van invloed zijn. De straftheorie die in dit onderzoek centraal staat heeft betrekking op de drie straffactoren die in het strafrecht zijn ontwikkeld. Dit zijn de strafmaat, de zekerheid waarmee een straf wordt opgelegd en de snelheid waarmee een straf wordt opgelegd. Daarnaast worden in dit hoofdstuk de straffen binnen de verschillende rechtssystemen benoemd en toegepast op het profvoetbal.

Hoofdstuk 3 is de kern van dit onderzoek en koppelt de hierboven genoemde straffactoren van de straftheorie aan straffen die kunnen worden opgelegd in het profvoetbal en stelt per rechtssysteem vast hoe preventief deze straffen doorwerken in het profvoetbal. De toepassing van de straffactoren vindt per factor en per rechtssysteem afzonderlijk plaats. In dit hoofdstuk wordt per straf en per rechtssysteem vastgesteld of er sprake is van een afschrikkende werking en hoe groot deze preventieve werking is.

Hoofdstuk 4 is een samenvattend en rechtsvergelijkend hoofdstuk. Hierin worden de drie rechtssystemen met elkaar vergeleken en wordt bepaald welk rechtssysteem de grootste preventieve werking bezit. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van de resultaten van eerdere hoofdstukken. Dit hoofdstuk bevat geen nieuwe feiten, maar is een samenvatting van hetgeen eerder is besproken.

Het laatste hoofdstuk heeft betrekking op de verbeterpunten die de preventieve werking van het rechtssysteem in het profvoetbal zullen behouden en vergroten.

(8)

Hoofdstuk 1 De civiele, strafrechtelijke en tuchtrechtelijke

aansprakelijkheid

Dit eerste hoofdstuk heeft betrekking op de verschillende vormen van aansprakelijkheid in het geval van een buitensporige overtreding. De kern van dit onderzoek is de preventieve werking van rechtssystemen. Het is van belang om eerst te bepalen wat binnen een bepaald rechtssysteem onder een buitensporige overtreding valt waarvoor aansprakelijk kan bestaan. In dit onderzoek zijn het slechts overtredingen waarbij er een bal in het spel is. Andere excessen worden buiten beschouwing gelaten.

Zoals uit de inleiding naar voren komt, zijn er drie rechtssystemen die van toepassing kunnen zijn in het geval van een overtreding.1 In de eerste plaats kan het civiele recht van toepassing zijn. Hiervoor

is het vereist dat een overtreding kan worden aangemerkt als een onrechtmatige daad. Daarnaast kan een overtreding in aanmerking komen voor een strafrechtelijke veroordeling. Hiervoor is het vereist dat de overtreding wordt aangemerkt als een mishandeling. In de laatste plaats is er het tuchtrecht van de KNVB. De KNVB heeft hiervoor eigen gedragsregels en strafcodes ontwikkeld die bepalen of een speler bestraft dient te worden. In dit hoofdstuk wordt per rechtssysteem de grond voor aansprakelijkheid besproken. Bovendien wordt relevantie jurisprudentie aangehaald om de literatuur en de wetsartikelen te verduidelijken.

1.1 Aansprakelijkheid in het civiele recht

In het civiele recht is niets bepaald over de aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties. Toch moet het mogelijk zijn om de schade te kunnen verhalen, die is opgelopen in een sportwedstrijd. In Nederland is dit probleem opgelost door artikel 6:162 BW. Dit artikel heeft betrekking op de 'normale' onrechtmatige daad, maar is ook van toepassing op sport- en spelsituaties.

Om een succesvol beroep op artikel 6:162 BW te kunnen doen, moet aan vijf voorwaarden worden voldaan. Allereerst moet er sprake zijn van een onrechtmatige gedraging. Ten tweede moet de onrechtmatige gedraging kunnen worden toegerekend. Een derde eis is dat de benadeelde schade moet hebben geleden. De vierde voorwaarde is dat er causaliteit moet bestaan tussen de onrechtmatige gedraging en de geleden schade. Als vijfde en laatste eis moet er sprake zijn van relativiteit. De laatste vier voorwaarden zullen in het voetbal geen probleem zijn om tot een civielrechtelijke veroordeling te komen. De onrechtmatigheid van de gedraging is echter een groot obstakel om civiele aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. Hieronder wordt, vanuit juridisch oogpunt en relevante jurisprudentie, de grens bepaald wanneer een overtreding op het voetbalveld als onrechtmatig gezien kan worden.

1.1.1 De verhoogde drempel van aansprakelijkheid

Het grootste obstakel om de onrechtmatigheid van een gedraging te kunnen vaststellen, komt voort uit de verhoogde drempel van aansprakelijkheid die van toepassing is op sport- en spelsituaties. Dit wil kortweg zeggen dat een gedraging die in het "normale" leven niet als normaal wordt beschouwd, deze in sport- en spelsituaties wel kan zijn.2 Het is mogelijk dat iemand bij een tackle een ernstige

blessure veroorzaakt zonder de intentie te hebben enig letsel aan te brengen. In het voetbal leidt een

1 De Doelder, 'Rode draad Sport en recht', Ars Aequi 1996, nr. 45, 7/8, p. 484

(9)

ongelukkige omstandigheid niet tot aansprakelijkheid.3 Wanneer hetzelfde echter gebeurt op straat is

het goed denkbaar dat dit wel tot aansprakelijkheid leidt. De drempel die tot een onrechtmatigheid leidt, ligt in de sport dus hoger dan in het maatschappelijke leven. De Hoge Raad (HR) heeft deze verhoogde aansprakelijkheidsdrempel voor de voetbalsport bevestigd in het zogenaamde Natraparrest en stelt hier het volgende over:

Uitgangspunt moet zijn de vraag of een deelnemer aan een sport als voetballen onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, minder spoedig bevestigend moet worden behandeld dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden. De deelnemers aan een sport als voetballen hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl gedragingen die een overeenkomstig gevaar in het leven roepen, buiten het kader van de sport door de deelnemers aan het maatschappelijk verkeer als regel niet van elkaar behoeven te worden verwacht en mede daarom veelal niet aanvaardbaar zijn.4

Hoewel deze verhoogde drempel van aansprakelijkheid het moeilijk maakt om tot civielrechtelijke aansprakelijkheid te komen, zijn er situaties die buiten de verhoogde drempel van aansprakelijkheid vallen. In dit soort situaties is het mogelijk het civiele recht aan te spreken en met succes te procederen tegen de overtreder. Hieronder wordt nader toegelicht welke criteria hier van belang zijn en wordt een aantal zaken met betrekking tot het civiele recht uit het voetbal besproken.

1.1.2 De zorgvuldigheidsnorm

In het arrest Lindenbaum/Cohen heeft de HR bepaald wanneer er sprake is van een onrechtmatige daad. Dit is later opgenomen in artikel 6:162 lid 2 BW.5 In de eerste plaats is dit het geval als de

overtreder inbreuk maakt op het recht van een ander. Ten tweede is een gedraging onrechtmatig als hierbij in strijd wordt gehandeld met een wettelijke plicht. Als laatste is een gedraging onrechtmatig als deze in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Om de onrechtmatigheid van een gedraging in sport- en spelsituaties te kunnen aannemen, is het van belang dat de overtreder in strijd heeft gehandeld met wat in het ongeschreven recht en het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt beschouwd. Dit onderzoek behandelt dan ook alleen deze categorie gedragingen. In de jurisprudentie wordt handelen in strijd met de betamelijkheid omschreven als het handelen in strijd met een geldende zorgvuldigheidsnorm.6 Uit de

literatuur en jurisprudentie blijkt dat een gedraging op het sportveld als onrechtmatig kan worden aangemerkt als de veiligheid van de tegenspeler ernstig in gevaar wordt gebracht.7 De vraag is wel

vanaf welk punt je als speler de veiligheid van je tegenstander ernstig in gevaar brengt.

Om deze vraag te beantwoorden, heeft de HR in het Kelderluikarrest verschillende zorgvuldigheidsnormen geformuleerd. Op grond van de zogenaamde kelderluikcriteria wordt getoetst of, uitgaande van de gevaarlijke situatie, de jegens een ander te vergen zorgvuldigheid vereist dat bepaalde veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Volgens de HR moet worden gelet “… op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en

3 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV*), nr. 53 4 Hoge Raad 28 juni 1991, NJ 1992, 622 (Natrappen) 5 HR 31 januari 1919, NJ 1919, 161 (Lindenbaum/Cohen) 6 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV*), nr.56

7 Van Bakelen & Giltay Veth, 'Juridische aspecten van letselschade in de sport en Sport in de Europese Gemeenschap na 1992', Sport en Recht, p. 18

(10)

voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen voorzorgsmaatregelen."8

Deze criteria zijn van groot belang voor de vraag of er onrechtmatig is gehandeld. De vraag is of deze kelderluikcriteria ook toepasbaar zijn op sport- en spelsituaties. Dit zou vrijwel altijd leiden tot aansprakelijkheid.9 Deelname aan sport en spel levert nu eenmaal gevaar op voor (letsel)schade en

niet al het letsel is toe te schrijven aan een onrechtmatige gedraging. In de literatuur wordt geopperd dat sport en spel een aparte categorie is waarvan niet alle omstandigheden onder de kelderluikcriteria te brengen zijn. Dat wil zeggen dat omstandigheden die niet onder de kelderluikfactoren te brengen zijn, evenzeer relevant kunnen zijn. Ook de aard van de gedraging, de context, is van belang voor de beoordeling van gevaarzetting. De sport- en spelsituatie is hét voorbeeld van een context waarbinnen schadeveroorzakend gedrag minder snel in strijd met de zorgvuldigheid is en dus minder snel onrechtmatig is. Er wordt vanuit de literatuur geopperd de kelderluikcriteria dan ook niet limitatief, maar enuntiatief toe te passen op sport- en spelsituaties. De HR gaat hierin mee. Er is een speciale categorie ontwikkeld met betrekking tot de onrechtmatigheid in sport- en spelsituaties.10

De HR heeft nergens specifiek omschreven wanneer de zorgvuldigheidsnorm is geschonden en wanneer je als sporter je tegenstander ernstig in gevaar brengt. Wel heeft de HR een aantal maatstaven ontwikkeld dat in sport- en spelsituaties aangeeft wanneer er in strijd met de zorgvuldigheidsnorm is gehandeld. Wanneer de speler een bepaalde gedraging van een tegenstander kan verwachten, wordt er beginsel niet in strijd gehandeld met de zorgvuldigheidsnorm, zo stelt de HR. Wanneer een speler een bepaalde handeling niet hoeft te verwachten en hier geen rekening mee hoeft te houden, is dit een aanwijzing voor het feit dat er in strijd is gehandeld met de zorgvuldigheidsnorm.11 Omdat de invulling op alle sport- en spelsituaties van toepassing is, blijft het

vaag wat in de concrete omstandigheden van het geval de bewuste zorgvuldigheidsnorm is. In iedere sport gelden namelijk andere zorgvuldigheidsnormen. Zo wordt er in contactsporten minder snel in strijd met de zorgvuldigheidsnormen gehandeld dan bij niet-contactsporten. Daar het onduidelijk is wat de zorgvuldigheidsnorm voor het voetbal inhoudt, is het interessant de jurisprudentie nader te bestuderen. Door de jurisprudentie te onderzoeken, is er waarschijnlijk een criterium te ontdekken voor zorgvuldig handelen.

In alle uitspraken met betrekking tot het voetbal is bepaald dat het gaat om een abnormaal gevaarlijke gedraging die niet verwacht hoeft te worden.12 Wat dit voor gedraging is, wordt niet in de

jurisprudentie omschreven en is per omstandigheid verschillend. In het voor de voetbalsport nog steeds leidende Natraparrest is vastgesteld dat zowel een abnormale gedraging als een gedraging die buiten de regels van het spel van belang is. De spelregels spelen mee, maar zijn niet altijd doorslaggevend.13 Niet iedere overtreding van de spelregels levert een onrechtmatige daad op. In het

8 HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (Kelderluik) 9 Jansen (GS Onrechtmatige daad), aant. 93.1.1.

10 HR 7 april 2006, NJ 2006, 244 (Der Bildtpollen/Miedema) 11 Hoge Raad 28 juni 1991, NJ 1992, 622 (Natrappen) 12 Hoge Raad 28 juni 1991, NJ 1992, 622 (Natrappen)

13 Van Bakelen & Giltay Veth, 'Juridische aspecten van letselschade in de sport en Sport in de Europese Gemeenschap na 1992', Sport en Recht, p.17

(11)

Natraparrest is bepaald dat het overtreding van een spelregel een factor, feitelijke omstandigheid, is die medebepaalt of de zorgvuldigheidsnorm is geschonden.14 Om in strijd met deze

zorgvuldigheidsnorm te handelen, is het vereist dat een speler niet alleen tegen de spelregels, maar ook tegen de regels van de voetbalsport handelt. Daarnaast is in de jurisprudentie bepaald dat het letsel niet doorslaggevend is voor de vraag of er onrechtmatig is gehandeld.15 Een voorbeeld hiervan

is de zaak die momenteel loopt rond een Groningse amateurvoetballer. Deze speler werd, terwijl hij een bal wilde inschieten, van achteren getackeld met als gevolg een ernstige enkelbreuk. Na een aantal operaties moest het onderbeen geamputeerd worden. Dit is het zwaarste letsel dat ooit is opgelopen in een voetbalwedstrijd en de civielrechtelijke veroordeling leek een formaliteit. De rechtbank besliste echter dat er uit de omstandigheden en feiten van de overtreding niet valt af te leiden dat de zorgvuldigheidsnorm is geschonden. Er zou geen sprake zijn van een buitensporige overtreding waarvoor civielrechtelijke aansprakelijkheid bestaat.16 Dit bevestigt dat de ernst van het

letsel niet meespeelt bij de vraag of een overtreding onrechtmatig is geweest op grond van het civiele aansprakelijkheidsrecht.

Kijkend naar de literatuur en de jurisprudentie is er een aantal maatstaven om te bepalen of een gedraging onrechtmatig is. In de voetbalsport blijft het moeilijk om te bepalen wat de grens van zorgvuldig handelen is en dient dit per specifiek geval bepaald te worden. Om in dit onderzoek toch een bepaalde grens aan te geven, is bekeken in welke situaties veelal aansprakelijkheid bestaat in de huidige jurisprudentie. Daarnaast is de visie van hoogleraar privaatrecht Christiaan Brunner bestudeerd, die een artikel aan de zorgvuldigheidsnorm in het voetbal heeft gewijd. Hierin noemt hij vijf situaties waarin naar zijn mening sprake is van aansprakelijkheid.

De bestaande jurisprudentie bekijkend is het opvallend dat de meeste zaken een sliding van achteren betreffen waarbij het onmogelijk is om de bal te spelen. Dit duidt op natrappen.17 Het bekendste

voorbeeld is de zaak Hoekman: een keeper die lang nadat er is geschoten met een gestrekt been een speler ernstig verwondt. Kijkend naar wat er over de zorgvuldigheidsnorm werd gesteld, is dit niet verwonderlijk. Dit zijn situaties waarin de slachtoffers de overtreding niet meer verwachtten. Een voetballer die op doel schiet, verwacht niet dat hij enkele seconden later nog wordt getackeld. Ditzelfde geldt voor een speler die aan de bal is en op onverwachtse wijze wordt nagetrapt. Dit zijn niet alleen handelingen tegen de spelregels, maar ook handelingen tegen de regels van de voetbalsport. Dit zijn handelingen die in directe spelsituaties, volgens de bestaande jurisprudentie, tot civiele aansprakelijkheid leiden.

Brunner geeft aan dat er geen scherpe grens gesteld kan worden tussen rechtmatige overtredingen en overtredingen die tot een onrechtmatige daad kunnen leiden. Er moet per overtreding beoordeeld worden of deze zo gevaarlijk is, dat daarvan letsel als waarschijnlijk gevolg moet worden verwacht. Niet elke onvoorzichtigheid leidt automatisch tot een onrechtmatige gedraging. Brunner betoogt dat een graad van onvoorzichtigheid die grove schuld oplevert, vereist is om in strijd met de zorgvuldigheidsnorm te handelen.18 Brunner heeft eigen criteria ontwikkeld met betrekking tot de

14 Hartlief & Tjittes 1992, p. 59; HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622 (Natrappen)

15 Van Bakelen & Giltay Veth, 'Juridische aspecten van letselschade in de sport en Sport in de Europese Gemeenschap na 1992', Sport en Recht, p.16

16 Reitzema, ‘Rechter: amputatie voetballer domme pech’, Dagblad van het Noorden 6 april 2016, dvhn.nl

17 Van Mullem, ‘Aansprakelijkheid bij sport en spel’, Ars Aequi 2003, nr. 52, p. 165-170

(12)

scheidslijn tussen rechtmatig en onrechtmatig gedrag op het voetbalveld. Hieronder staan de vijf categorieën die volgens hem leiden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid.19

1. Van achteren trappen tegen de benen van een tegenstander zonder een reële kans om de bal te spelen.

2. Met gestrekt been naar voren springen of een sliding maken met een kleine kans om de bal te spelen.

3. Hard doorlopen op de keeper die naar de bal duikt en vervolgens schoppen naar de bal met slechts een kleine kans om de bal te raken.

4. Springen of duiken van de keeper met de benen vooruit, met als bedoeling de aanvaller het spelen van de bal onmogelijk te maken, terwijl de kans dat hij zelf de bal speelt klein is. 5. In een luchtgevecht de elleboog in de richting van de tegenstander slaan om die het koppen

onmogelijk te maken.

De overtredingen die Brunner opsomt, komen overeen met de zaken die in de jurisprudentie tot civiele aansprakelijkheid leiden. Het betreft veelal abnormaal gevaarlijk gedrag dat niet door de tegenstander verwacht hoeft te worden. Daarnaast zijn het situaties die niet alleen tegen de spelregels zijn, maar ook tegen de regels van de voetbalsport in het algemeen. Naast deze vijf categorieën geeft Brunner aan dat een voetbalkenner meerdere van dit soort situaties kan aangeven en dat het steeds aan de rechter is om te bepalen of er sprake is van een onrechtmatige gedraging. Samenvattend is er dus een aantal maatstaven en vuistregels ontwikkeld om te bepalen of iets een onrechtmatige gedraging is op het voetbalveld. Een cruciale factor om onrechtmatigheid te kunnen aannemen, is de verwachtbaarheid van de overtreding. Daarnaast moet de overtreding zo buitensporig zijn dat deze buiten de regels van de voetbalsport valt. Wel moet bij iedere overtreding naar de specifieke omstandigheden van de situatie worden gekeken om te bepalen of er in strijd is gehandeld met de zorgvuldigheidsnorm. Wanneer dit kan worden vastgesteld is de onrechtmatigheid van de gedraging gegeven en bestaat er civiele aansprakelijkheid voor de aangerichte schade) mocht er zijn voldaan aan de andere voorwaarden uit 6:162 BW).

1.2 Aansprakelijkheid in het strafrecht

Naast het hierboven besproken civiele recht is het mogelijk het strafrecht aan te spreken voor overtredingen op het voetbalveld. Ook in het strafrecht is niets specifiek bepaald over de aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties. Een overtreding die in aanmerking komt voor het strafrecht wordt behandeld aan de hand van 'gewone' mishandeling uit artikel 300 Sr. of zware mishandeling uit artikel 302 Sr. Dit artikel bepaalt dat er sprake moet zijn van een wederrechtelijke gedraging en van opzet om een mishandeling te kunnen aannemen. In onderstaande paragraaf worden deze twee begrippen nader omschreven en toegepast op voorbeelden uit de praktijk.

1.2.1 De wederrechtelijkheid

De wederrechtelijkheid uit het strafrecht komt grotendeels overeen met de onrechtmatige gedraging uit het civiele recht. De wederrechtelijkheid wordt in verschillende arresten als volgt omschreven:

19 Van Bakelen & Giltay Veth, 'Juridische aspecten van letselschade in de sport en Sport in de Europese Gemeenschap na 1992', Sport en Recht, p. 18

(13)

'het in strijd handelen met de goede zeden of de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van een ander persoon.' In de sport is het moeilijk vast te stellen wanneer een gedraging wederrechtelijk is, aangezien er voor de sport geen specifieke standaarden zijn ontwikkeld. Wel heeft de HR maatstaven ontwikkeld die bepalen of een gedraging wederrechtelijk kan zijn. Allereerst moet worden geconcludeerd dat er in de sport een andere maatstaf geldt voor een wederrechtelijke gedraging dan buiten de sport. Door het deelnemen aan sport geef je min of meer toestemming aan anderen tot bepaalde gedragingen. Een voetballer zal bijvoorbeeld niet vreemd opkijken als er een sliding op hem wordt gemaakt. Dit is inherent aan het spel en behoort tot de risico's. Zolang in het maatschappelijk leven dergelijke sporten worden aanvaard, en de daarbij behorende spelregels in acht worden genomen, zal het toegebrachte leed niet als een gevolg van mishandeling worden aangemerkt. Een gedraging wordt niet plotseling onzorgvuldig als er door een ongelukkige samenloop van omstandigheden (zwaar) lichamelijk letsel ontstaat.20 Kortom,

gedragingen die buiten de sport als mishandeling gekwalificeerd worden, worden in de sport niet automatisch zo gekwalificeerd. Desondanks zijn er situaties die buiten deze zogeheten verhoogde drempel van aansprakelijkheid vallen en deze gedragingen kunnen als wederrechtelijk worden aangemerkt. Hieronder wordt nader beschreven wanneer gedragingen binnen de sport als wederrechtelijk worden aangemerkt.

De HR heeft bepaald dat in het voetbal een gedraging als wederrechtelijk kan worden aangemerkt als deze buiten de regels van het spel valt en als de tegenspeler de gedraging niet hoeft te verwachten.21

Dit komt grotendeels overeen met wat in de vorige paragraaf voor het civiele recht werd gesteld. Om te bepalen of er sprake is van een wederrechtelijke gedraging is het allereerst belangrijk om vast te stellen of het om een directe of een indirecte spelsituatie gaat. De strafrechter heeft op dit punt bepaald dat er bij een directe spelsituatie minder snel sprake is van een wederrechtelijke gedraging dan bij een indirecte spelsituatie.22 Dit onderzoek heeft betrekking op overtredingen waarbij een bal

in het spel is; dit is altijd in een directe spelsituatie. Voorbeelden van indirecte spelsituaties zijn vechtpartijen, bedreigingen of incidenten met toeschouwers. Deze laat ik in dit onderzoek buiten beschouwing.

Hoewel het bij directe spelsituaties moeilijk is om tot aansprakelijkheid te komen, heeft de HR in het arrest van oud-profvoetballer Bouaouzan bepaald dat ook in directe spelsituaties sprake kan zijn van een wederrechtelijke gedraging.23 In dezen ligt de bewijslast zeer hoog. Er moet bewezen worden dat

de gedraging niet binnen de regels van de voetbalsport valt, en dat het gaat om een gedraging die men niet over en weer van elkaar verwacht. Desondanks bevestigt de HR dat er ook in directe spelsituaties gevallen zijn waarin de spelregels zo ernstig worden geschonden, dat van het ontbreken van de wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn. De strafrechter beoordeelt per specifieke overtreding of er in strijd is gehandeld met de zorgvuldigheidsnorm die binnen het voetbal geldt en moet hierbij de maatstaven en handvatten die in deze paragraaf zijn besproken, toepassen op de casus.24

20 ‘Van veldspeler tot verdachte’, Terecht gesteld 16 juni 2010, 2009 – 2010, Jaargang 43, nr. 4, Terechtgesteld.nl

21 HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087

22 ‘Van veldspeler tot verdachte’, Terecht gesteld 16 juni 2010, 2009 – 2010, Jaargang 43, nr. 4, Terechtgesteld.nl

23 HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087

(14)

1.2.2 Opzet

Mocht wederrechtelijkheid worden vastgesteld dan is dit nog geen garantie voor een strafrechtelijke veroordeling. Er moet naast wederrechtelijkheid namelijk ook een bepaalde mate van opzet of schuld aan de gedraging ten grondslag liggen. Er zijn verschillende vormen van opzet die tot een veroordeling kunnen leiden. Het eenvoudigst te bewijzen is de voorwaardelijke opzet. Dit is de absolute ondergrens van opzet en het bewijzen hiervan is de eenvoudigste manier om tot een eventuele veroordeling te komen. In de zaak Bouaouzan heeft de rechter de voorwaardelijke opzet voor de voetbalsport als volgt omschreven:

Uit de uiterlijke verschijningsvorm, op basis van televisiebeelden en de gedraging zelf, te weten het met hoge snelheid en kracht vanaf (te) korte afstand een vliegende tackle met gestrekt been en een schoen met metalen noppen uitvoeren, kan worden afgeleid dat verdachte zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij niet de bal maar het slachtoffer zou raken. Hiermee heeft hij op de koop toegenomen dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken. De algemene ervaringsregels die leren dat het inkomen met een gestrekt been zwaar letsel oplevert, de jarenlange voetbalervaring van Bouaouzan en het feit dat hij had moeten beseffen dat hij door het inzetten van deze onmogelijk de bal kon raken, maar wel het been van het slachtoffer, overtuigen de Hoge Raad er voldoende van dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.25

De HR zegt hier eigenlijk dat, al had Bouaouzan waarschijnlijk niet de intentie om Kokmeijer ernstig letsel toe te brengen, hij met zijn jarenlange ervaring weet dat een tackle als deze ernstige gevolgen kan hebben. Door deze tackle toch in te zetten, heeft Bouaouzan dit risico bewust genomen en dit is voldoende om voorwaardelijke opzet aan te tonen. De HR geeft hiermee ook aan dat voetballers, en zeker voetballers met jarenlange ervaring, vooraf moeten nadenken over de gevolgen van een overtreding. Doe je dit niet, dan aanvaard je de eventuele gevolgen van je daad.

Wanneer er sprake is van een wederrechtelijke gedraging en er is voldaan aan het opzetvereiste, dan is het mogelijk tot een strafrechtelijke veroordeling te komen. Tot op heden is dit in het profvoetbal slechts eenmaal gebeurd. Dit geeft aan dat het moeilijk is beide bestandsdelen aan te tonen. Het is steeds aan de rechter om de overtreding te analyseren en te bepalen of het een wederechtelijke gedraging betreft die met opzet is gepleegd.

1.3 Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid

De eerste rechtsprekende instantie in de sport die wordt aangesproken is het (sport)tuchtrecht. Het voetbal heeft zijn eigen sportbonden. In Nederland is er het tuchtrecht van de KNVB. In het tuchtrecht van de KNVB zijn normen en waarden opgenomen waar de leden aan moeten voldoen. Er is dan ook geen specifieke rechtsgrond. Een speler die in strijd handelt met deze normen en waarden, treedt buiten de regels van de KNVB en kan hiervoor worden geschorst. De KNVB heeft bepaalde tuchtregels en strafcodes ontwikkeld waardoor verschillende schorsingen kunnen worden opgelegd.26

Deze strafcodes geven een indicatie voor hoelang een speler geschorst dient te worden. Deze schorsingen kunnen altijd worden verlaagd of verhoogd naar aanleiding van de omstandigheden van de situatie. De tuchtcommissie van de KNVB staat los van de andere rechtssystemen en handelt

Terechtgesteld.nl

25 HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087

(15)

autonoom.27 Een belangrijke rechtsbron van de tuchtcommissie is de eerdere jurisprudentie waarin

bepaalde normen en schorsingen zijn vastgelegd. Aangezien het tuchtrecht strafcodes heeft ontwikkeld, zijn er geen criteria waaraan moet worden voldaan voor aansprakelijkheid. Een speler begaat een overtreding die staat vermeld in de lijst met strafcodes van de KNVB en wordt naar aanleiding hiervoor gestraft. Bij twijfel is het aan de tuchtcommissie te bepalen of een dergelijke overtreding wel of niet binnen de betreffende strafcode valt.

1.4 Conclusie

De drie rechtssystemen die van toepassing zijn op overtredingen hebben alle drie een andere rechtsgrond met daarbij verschillende maatstaven en factoren die bepalend zijn. Om te beginnen kan een overtreding op het voetbalveld leiden tot een onrechtmatige daad artikel 6:162 BW. Hiervoor is het een vereiste dat er sprake is van een onrechtmatige gedraging. Een overtreding is onrechtmatig als deze in strijd is met de zorgvuldigheidsnorm die in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt ervaren. Wel is deze zorgvuldigheidsnorm in sport- en spelsituaties anders dan in de 'normale' maatschappij. Door de aanwezigheid van de verhoogde drempel van aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties leidt een gedraging in de sport minder snel tot aansprakelijkheid dan hier buiten. Een gedraging is in strijd met de zorgvuldigheidsnorm als de gedraging abnormaal gevaarlijk is en niet door het slachtoffer verwacht hoeft te worden. Hierbij is het niet alleen van belang dat een gedraging in strijd is met de spelregels, maar ook in strijd met de regels van de voetbalsport. Het blijft moeilijk vast te stellen in welk geval civiel rechtelijke aansprakelijkheid bestaat; dit hangt af van de specifieke gedraging en de omstandigheden van het geval. Uit de jurisprudentie en de criteria van Brunner wordt afgeleid dat het veelal gaat om situaties waarin wordt nagetrapt of een tackle veel te laat wordt ingezet en niet meer verwacht hoeft te worden.

In het strafrecht is het van belang dat het om een mishandeling gaat zoals beschreven in artikel 300 en 302 Sr. Om van mishandeling te kunnen spreken, dient er sprake te zijn van een wederrechtelijke gedraging. Het moet simpel gezegd gaan om een gedraging die indruist tegen het recht. Ook binnen het strafrecht gelden de zorgvuldigheidsnorm en de verhoogde drempel van aansprakelijkheid. Om tot een wederrechtelijke gedraging te komen, is het een vereiste dat niet alleen de spelregels zijn geschonden maar ook de regels van de voetbalsport in het algemeen. Daarnaast geldt in het strafrecht dat het moet gaan om een overtreding die niet verwacht hoeft te worden. Om te bepalen of een gedraging wederrechtelijk is, kunnen de maatstaven die zijn bepaald in de jurisprudentie worden toegepast op de bewuste gedraging. De beoordeling zal per specifiek geval en per omstandigheid verschillend zijn. Het moet niet alleen om een wederrechtelijke gedraging gaan, er moet ook sprake zijn van (voorwaardelijke) opzet om tot een veroordeling te komen. Mocht de opzet van de overtreding of de opzet van het letsel ontbreken, dan is er geen sprake van strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Dan is er nog het tuchtrecht dat is ontwikkeld door de KNVB. Deze beschermt met ontwikkelde tuchtregels en strafcodes de normen en waarden van de KNVB. Wanneer een strafcode wordt geschonden, is het aan de KNVB om te bepalen of de speler hiervoor wordt gestraft. Er is geen duidelijke rechtsgrond en de straf zal afhangen van de situatie en de omstandigheden van het specifieke geval.

(16)

Hoofdstuk 2 De preventieve werking van het recht

In het eerste hoofdstuk kwam de vraag aan de orde op welke grond en volgens welk rechtssysteem iemand aansprakelijkheid gesteld kan worden voor een overtreding op het sportveld. Aangezien de KNVB al een aantal jaar bezig is deze buitensporige overtredingen terug te dringen, kijken we in dit hoofdstuk naar de preventieve werking van de rechtssystemen en de straffen die hierin een centrale rol spelen. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is of het rechtssysteem met bijbehorende straffen wel afschrikkend genoeg werkt om buitensporige overtredingen te voorkomen. In dit hoofdstuk worden de preventieve werking, de straftheorie en de factoren die hierop van invloed zijn nader besproken. Daarnaast wordt toegelicht met welke straffen/sancties het rechtssysteem deze preventieve werking binnen het profvoetbal tracht te bewaken.

2.1 De preventieve werking

In zowel het strafrecht als het civiele recht is preventie een belangrijke doelstelling.28 De preventieve

werking van het recht houdt in dat de straffen die binnen dat rechtssysteem kunnen worden opgelegd, afschrikken om een bepaalde handeling te verrichten. De preventieve werking is gericht op het voorkomen van misdrijven/overtredingen in de toekomst.29 Binnen dit onderzoek betekent dit dat

een profvoetballer een bepaalde gedraging niet verricht uit angst voor de straf die hiervoor kan worden opgelegd.

In het aansprakelijkheidsrecht geldt het principe 'beter voorkomen van schade dan vergoeden van schade'.30 In het civiele aansprakelijkheidsrecht is de schadevergoeding de financiële prikkel om

mensen af te schrikken. De schadevergoeding die voor een bepaalde wetsovertreding kan worden opgelegd, dient mensen af te schrikken deze overtreding ook daadwerkelijk te begaan. Ook in het strafrecht is de preventie een doel om criminaliteit in te voorkomen.31 De gevangenisstraf, de

taakstraf en de strafrechtelijke boete dienen afschrikkend te werken. Een verschil met de straffen uit het civiele aansprakelijkheidsrecht is de achterliggende gedachte van de straf. Het strafrecht en ook het tuchtrecht met bijbehorende straffen hebben een leedtoevoegend karakter. Het aansprakelijkheidsrecht heeft dit karakter niet en dient slechts om de geleden schade te compenseren.

De preventieve werking is onder te verdelen in twee categorieën. In de eerste plaats is er de algemene preventie. Hier heeft de preventieve werking het doel potentiële wetsovertreders af te schrikken. De straf die kan worden opgelegd moet potentiële wetsovertreders bij voorbaat afschrikken een bepaalde overtreding te begaan. Daarnaast is er de speciale preventie. Hier dient de opgelegde straf de wetsovertreder af te schrikken wederom een dergelijke overtreding te begaan.32

Om te bepalen of een straf preventief doorwerkt, is er binnen het strafrecht een straftheorie ontwikkeld. Deze straftheorie bestaat uit drie straffactoren die van invloed zijn op de preventieve

28 S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding (algemeen deel 1), Deventer: Kluwer 2008, p. 12.

29 J.H.J. Verbaan, Strafprocesrecht begrepen, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2013, p. 26-27 30 S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding (algemeen deel 1), Deventer: Kluwer 2008, p. 12.

31 J.H.J. Verbaan, Strafprocesrecht begrepen, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2013, p. 26-27

32C. van den Wyngaert, Strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen: uitgevers 2006, p. 22

(17)

werking van een straf. Dit zijn de strafmaat, de zekerheid dat een straf wordt opgelegd (de pakkans) en de snelheid waarmee een straf wordt opgelegd. Deze drie factoren worden in de volgende paragraaf nader omschreven. Hoewel dit onderzoek naar het strafrecht betrekking heeft op het civiele aansprakelijkheidsrecht en het tuchtrecht, is het aannemelijk en verdedigbaar dat deze drie factoren van invloed zijn op elke vorm van straf en dus ook kunnen worden toegepast op de tuchtrechtelijke en civielrechtelijke sancties. De toepassing van de straftheorie op het profvoetbal vindt plaats in het volgende hoofdstuk.

2.2 De straftheorie

Zoals in de vorige paragraaf omschreven, zijn er volgens de straftheorie drie factoren bepalend voor de preventieve werking van een straf. Deze drie straffactoren hangen volgens de straftheorie samen en bepalen gezamenlijk hoe groot de preventieve werking van een betreffende straf is. De betreffende straffactoren zijn: de zwaarte van de opgelegde straf (strafmaat), de zekerheid dat deze straf wordt opgelegd (pakkans) en de snelheid waarmee deze straf wordt uitgesproken.33 Of deze

daadwerkelijk van invloed zijn op de preventieve werking van een straf, wordt in deze paragraaf per onderdeel apart besproken. Allereerst wordt ingegaan op de strafmaat, gevolgd door een subparagraaf over de zekerheid dat een straf wordt opgelegd. De paragraaf wordt afgesloten met de beantwoording van de vraag of de snelheid waarmee de straf wordt opgelegd, bijdraagt aan de preventieve werking van de straf.

2.2.1 De strafmaat

Het discussiepunt dat betrekking heeft op de zwaarte van de straf speelt wereldwijd al jaren. De vraag of zwaarder straffer wel of niet werkt ter preventie zal nooit eenduidig worden beantwoord. Het is lastig om door onderzoek aan te tonen dat harder straffen juist wel of juist niet helpt. Het is namelijk moeilijk het effect van harder straffen te scheiden van allerlei andere factoren die van invloed zijn op de hoogte van criminaliteit. Het is niet altijd duidelijk of criminaliteit oorzaak of gevolg is van harder straffen. Wel zijn er onderzoeken die bevestigen dat het verhogen van de strafmaat preventief werkt.34

Een van de betere onderzoeken op dit gebied is een onderzoek van het Amerikaanse National Center for Policy Analysis, waarin de criminaliteit in Texas werd vergeleken met de criminaliteit in de overige Amerikaanse staten. Tussen 1980 en 1988 nam het aantal gevangenisdagen per misdrijf in Texas af met 37 procent, terwijl dit aantal in de hele VS toenam met 36 procent. In diezelfde periode nam de hoeveelheid misdaden in Texas toe van 3 tot 42 procent. Toen men in de jaren negentig in Texas veel strenger begon te straffen, kwam het criminaliteitsniveau weer in de buurt van het nationale gemiddelde te liggen. Het is onwaarschijnlijk dat een significant deel van dit verschil kan worden toegeschreven aan iets anders dan een verschil in straffen, omdat men mag aannemen dat andere sociale factoren waarschijnlijk voor een groot deel gelijk zijn in heel Amerika. Dit werd des te duidelijker toen men hetzelfde verband vond bij een vergelijking tussen Texas en Californië, staten die qua sociale ontwikkelingen veel op elkaar lijken.35

De wetenschappers die niet geloven dat er een preventieve werking van hoger straffen uitgaat, schrijven dit soort resultaten aan andere factoren toe dan de verhoging van de strafmaat. Zij geven

33 Sturman, 'Zwaarder straffen werkt', HP/De Tijd 17 januari 2013 34 Idem

(18)

aan dat niet met zekerheid wordt vastgesteld dat de verhoging van de strafmaat de oorzaak is van deze opvallende verlaging van de criminaliteit. De voorstanders van hoger straffen ter preventie reageren hierop met de stelling dat misschien niet te garanderen is dat de afname is toe te schrijven aan de verhoging van de straffen, maar dat er zeker niet uit blijkt dat de afname geen gevolg is van het hoger straffen. Verschillende criminologen stellen het volgende: voor zover onderzoek geen definitief bewijs geeft voor of tegen het effect van harder straffen, zoals sommige criminologen beweren, lijkt het redelijk de bewijslast bij hen te leggen die zeggen dat harder straffen niet werkt. Dat is namelijk een stelling die in strijd is met algemeen aanvaarde economische en psychologische theorieën.36

Een onderzoek dat eveneens bevestigt dat zwaarder straffen preventief werkt, blijkt uit het onderzoek verricht door criminologen Richard Wright en Scott Decker. Zij interviewden 105 actieve inbrekers in de Amerikaanse stad St. Louis. Het bleek dat het merendeel van de criminelen relatief rationeel redeneerde, iets wat wellicht nodig is voor een succesvolle criminele carrière. Doorgaans bleken zij, naar eigen zeggen, bij het nemen van criminele beslissingen inderdaad rekening te houden met de verwachte strafkans en strafmaat. Een voorbeeld van een van de uitspraken: "Na mijn 8 jaar voor roof zei ik tegen mezelf: ik pleeg nooit meer een roofoverval, ik was opgesloten met heel veel jongens die 25 tot 30 jaar hadden gekregen voor roof, ik denk dat ik het maar bij inbreken houd. Ik heb geleerd dat je voor een misdaad met een wapen heel lang moet zitten."37

Dit onderzoek bevestigt dat criminelen wel degelijk nadenken over de straf en hun misdaden hierop afstemmen. Een andere bevestiging komt van Morgan Reynolds, directeur van het Criminal Justice Center van het Amerikaanse National Center for Policy Analysis. Deze zei in een getuigenis voor het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden in 2000: "Het antwoord is evident voor de meeste Amerikanen: ja, natuurlijk leidt zwaarder straffen tot minder misdaad. Straffen converteert, in ieder geval soms, criminele activiteit van lonend naar niet-lonend en mensen passen hun gedrag daarop aan."38

In de sport zijn er voorbeelden die het aannemelijk maken dat de strafmaat bijdraagt aan de afschrikkende werking van een straf. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in rugby. Rugby is een sport waarin normen en waarden hoog in het vaandel staan. Kleine vergrijpen leiden al tot grote schorsingen. Het uitschelden of commentaar geven op de leiding kan leiden tot een schorsing van zes à zeven wedstrijden. Dit gebeurt in deze tak van sport echter zelden. Spelers weten welke extreme straffen worden opgelegd en dit schrikt af om een bepaalde overtreding te begaan.39 Dit vergelijkend

met de voetbalsport kan geconstateerd worden dat de strafmaat wel degelijk een bepalende rol in moet spelen. In de voetbalsport rennen wekelijks tientallen spelers naar de scheidsrechter om hun beklag te doen of verhaal te halen. Dit gebeurt veelal op een agressieve en onsportieve manier. Toch zien we zelden dat een speler hiervoor met een rode kaart wordt bestraft. Doordat dit soort gedrag, in tegenstelling tot bij het rugby, niet wordt bestraft, blijft dit gedrag bestaan in de voetbalsport. Dit alles samenvattend is het aannemelijk om voor dit onderzoek de gedachtegang te volgen dat

36 Sturman, 'Zwaarder straffen werkt', HP/De Tijd 17 januari 2013 37 Idem

38 Idem

(19)

zwaarder straffen wel degelijk kan bijdragen aan de preventieve werking van het betreffende rechtssysteem. De vraag of zwaarder straffen preventief werkt of kan werken in het profvoetbal wordt in hoofdstuk 3 besproken.

2.2.2 De zekerheid dat een straf wordt opgelegd (de pakkans)

Verschillende criminologen stellen dat criminelen calculerende burgers zijn. De strafmaat en de pakkans worden tegen het delict afgewogen en bepaalt of de dader de handeling wel of niet verricht. Of de zekerheid dat de straf wordt opgelegd invloed heeft op de preventieve werking is in tegenstelling tot de strafmaat geen discussiepunt. Hoe groter de kans is dat een overtreder wordt bestraft hoe kleiner de kans is dat de overtreder een bepaalde gedraging pleegt.40 Hoe groter de

pakkans, hoe groter de preventieve werking. Dit wordt bevestigd door oud-Nobelprijswinnaar Gary Becker. Deze ontwikkelde in 1968 voor het eerst een uitgebreid economisch model van criminaliteit. Kort gezegd komt de theorie erop neer dat de crimineel een afweging maakt tussen de te verwachten opbrengst van zijn criminele daad en de gemiddeld te verwachten straf. Als een crimineel overweegt een bank te beroven, verwacht hij bijvoorbeeld 10.000 euro te stelen. Wanneer hij de kans dat hij gepakt, veroordeeld en gestraft wordt op één op twintig schat, en de gevangenisstraf op twintig maanden, dan houdt hij rekening met een gemiddeld te verwachten straf van een maand zitten . Wanneer de bankrover 10.000 euro meer waard vindt dan het vermijden van een maand gevangenisstraf, zal hij de daad begaan. Niemand vindt het leuk om in de gevangenis te zitten, dus hoe hoger de pakkans en hoe langer de gevangenisstraf, hoe groter de kans dat de crimineel van zijn daad afziet.41

Een voorbeeld uit de sport is het dopinggebruik. In de atletiek- en wielersport speelt doping al decennia lang een hoofdrol. Hoewel doping al veertig jaar verboden is, worden de zware schorsingen pas sinds een jaar of twaalf opgelegd. De sporters uit de jaren 80 en 90 wisten dat doping verboden was, maar doordat de pakkans klein was en de straffen niet werden opgelegd, had dit geen afschrikkende werking. Tegenwoordig speelt doping in iedere sport een grote rol. Er wordt veel gecontroleerd en de technologie is verder dan in de eerder genoemde periode. In de wielrensport is er sinds 2009 een nieuw beleid waarin levenslange schorsingen bij dopinggebruik centraal staan.42

Vanaf deze periode zijn er weinig bekende renners gepakt voor gebruik met doping. Het is zeer aannemelijk dat de zware straffen die nu worden opgelegd en vooral de grote pakkans hiervan de oorzaak zijn.

Het is niet gegeven en vereist dat een overtreder zijn pakkans geheel correct inschat; dit is echter ook niet nodig om preventief door te werken. Schat de overtreder de kans dat hij wordt gepakt hoog in, dan zal dit gegeven hem afschrikken. Wanneer hij vaststelt dat er een kleine pakkans is bij een overtreding zal dit de overtreder niet afschrikken om een bepaalde handeling te verrichten.43 Voor de

voetbalsport betekent dit, dat hoe groter de speler de kans acht dat hij wordt bestraft, hoe kleiner de kans is dat hij deze overtreding zal begaan. Voor deze straffactor is het niet essentieel nog andere onderzoeken te bekijken, aangezien de invloed van de pakkans op de preventieve werking algemeen aanvaard is.44

40 Sturman, 'Zwaarder straffen werkt', HP/De Tijd 17 januari 2013 41 idem

42 ‘Bekende gestrafte wielrenners voor dopinggebruik’, InfoNu Sport 6 augustus 2012, Sport.infonu.nl 43 Sturman, 'Zwaarder straffen werkt', HP/De Tijd 17 januari 2013

(20)

2.2.3 De snelheid van de straffen

De derde factor die van invloed kan zijn op de preventieve werking is de snelheid waarmee een straf wordt opgelegd. Bij deze straffactor is het het moeilijkste om te bepalen of deze van invloed is op de preventieve werking. De reden is dat er weinig onderzoek is verricht of de snelheid van de straf invloed heeft op de preventieve werking. Hoewel dit voor volwassenen nooit daadwerkelijk is onderzocht, zijn er wel verschillende onderzoeken bij dieren, kinderen en gedragsgestoorden die bevestigen dat de snelheid van de straf de preventieve werking versterkt. 45

Hoewel er geen bewijs is dat een snel gegeven straf bijdraagt aan een preventieve werking, zijn er wel voorbeelden te bedenken waarom dit in het profvoetbal zo kan zijn. Het is aannemelijk dat voetballers die tot een zware tuchtrechtelijke, strafrechtelijke of civielrechtelijke straf zijn veroordeeld in de toekomst niet weer gestraft willen worden. Daarnaast is het aannemelijk dat medevoetballers als potentiële overtreders ook worden afgeschrikt door een toegekende straf. Het is verdedigbaar dat een straf die enkele jaren later wordt opgelegd dan pas een preventieve werking heeft, omdat de speler en de maatschappij dan met de straf worden geconfronteerd. Bij een voetballer is het denkbaar dat deze al met voetbal is gestopt en de preventieve werking voor de speler niet meer van belang is. Mocht de voetballer op het moment dat de straf wordt opgelegd nog wel actief zijn, dan treedt de preventieve werking jaren na de buitensporige overtreding in. In de tussentijd zal de speler nog steeds buitensporige overtredingen kunnen begaan en de eventuele toekomstige straf zal dan niet afschrikkend werken. Dit in ogenschouw nemend is het aannemelijk dat de snelheid waarmee een straf wordt opgelegd wel kan bijdragen aan de preventieve werking van de straf.

Een ander voorbeeld komt wederom uit de wielersport. Sinds 1990 is in de wielersport het dopingmiddel EPO verboden.46 Na 1990 werd in de Tour door vrijwel alle deelnemers EPO gebruikt. Er

heerste lange tijd een gedoogbeleid. Middelen voor het opsporen van doping bevonden zich nog in de beginfase. Deelnemers werden toen nog niet uit de Tour de France gezet en renners werden niet bestraft. Een bekend voorbeeld is Lance Amstrong. Deze zesvoudige winnaar van de Tour de France werd jaren nadat hij was gestopt toch gepakt op het gebruik van het verboden middel EPO. Zijn titels werden hem afgenomen en zijn reputatie werd gereduceerd tot het nulpunt.47 Dit voorbeeld en nog

vele andere voorbeelden van geschorste wielrenners hebben ertoe geleid dat de wielrensport de laatste jaren geheel is veranderd.48 Er worden vrijwel geen renners meer op doping betrapt en iedere

renner is zich bewust van de levenslange schorsing die kan worden opgelegd. Door het gedoogbeleid bleef "de oude generatie" gewoon doping gebruiken en was er dus geen sprake van een preventieve werking. Veel renners zijn vele jaren later uiteindelijk alsnog bestraft; dit is pas het moment waarop de preventieve werking van de straf ingaat. In veel gevallen waren de wielrenners inmiddels gestopt en hadden de straf en de preventieve werking op hen geen impact meer. Wanneer de straf sneller was opgelegd, was de kans groter geweest dat wielrenner(s) zich eerder zouden bedenken om verdovende middelen te gebruiken. De straffen die aan Armstrong en tijdsgenoten werden opgelegd, hebben uiteindelijk preventief gewerkt voor de volgende generatie sporters.

Deze twee voorbeelden bekijkend is het aannemelijk te concluderen dat de snelheid waarmee een straf wordt opgelegd kan bijdragen aan de preventieve werking. Vooral in de sport zijn carrières kort en straffen worden in het slechtste geval pas opgelegd nadat de sporter al gestopt is. De preventieve werking treedt in dit soort situaties te laat op en de straf heeft geen afschrikkende werking meer voor

45 Sturman, 'Zwaarder straffen werkt', HP/De Tijd 17 januari 2013

46 ‘Geschiedenis van doping. De dopinglijst.’ Doping Autoriteit (laatst geraadpleegd) 30 juni 2016, Dopingautoriteit.nl

47‘Bekende gestrafte wielrenners voor dopinggebruik’, InfoNu Sport 6 augustus 2012, Sport.infonu.nl 48 ‘Geschiedenis van doping. De dopinglijst.’ Doping Autoriteit (laatst geraadpleegd) 30 juni 2016, Dopingautoriteit.nl

(21)

de sporter. Wanneer de sporter snel na zijn overtreding wordt bestraft, is het aannemelijk te concluderen dat indien de straf zwaar genoeg is en de pakkans reëel is, de speler zal worden afgeschrikt een bepaalde overtreding te begaan.

Voor dit onderzoek is gekozen om de straftheorie toe te passen op het profvoetbal. De straftheorie met bijbehorende straffactoren worden in de volgende paragraaf gekoppeld aan het profvoetbal en in het volgende hoofdstuk worden toegepast op het profvoetbal.

2.3 De straffactoren gekoppeld aan het profvoetbal

Nu in de vorige paragrafen is vastgesteld dat er drie factoren bepalend kunnen zijn om vast te stellen of er een preventieve werking van het recht uitgaat, is het nu tijd om de koppeling naar het voetbal te maken. Welke straffen kunnen er worden opgelegd en welke invloed heeft de straftheorie met betrekking tot de preventieve werking?

Zoals in het vorige hoofdstuk werd aangegeven, is het mogelijk om via een civiele veroordeling te worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding. Volgens de straftheorie moet deze schadevergoeding in de eerste plaats een bepaalde zwaarte bezitten. Het schadevergoedingsbedrag moet zodanig hoog zijn, dat de speler wordt afgeschrikt een dergelijke overtreding te begaan. Indien een speler wordt veroordeeld tot een laag bedrag zal dit niet afschrikkend werken en is de preventieve werking van de straf nihil. Daarnaast moet er een bepaalde zekerheid zijn dat er bij een overtreding een schadevergoeding wordt opgelegd. Een speler moet, wanneer hij de overtreding begaat, beseffen dat er een kans bestaat gestraft te worden. Hoe groter de kans is dat een overtreding wordt bestraft, hoe groter de kans is dat een speler en de maatschappij worden afgeschrikt. In de vorige paragraaf is vastgesteld dat ook de snelheid waarmee de straf wordt opgelegd van invloed kan zijn op de preventieve werking. Het is dus voor het profvoetbal van belang dat de straf kort na de gemaakte overtreding volgt. Hoe sneller de straf volgt hoe groter de preventieve werking is en hoe kleiner de kans dat een speler of collega-voetballers deze overtreding wederom begaan.

In hoofdstuk 1 zagen we dat in het strafrecht er drie verschillende mogelijkheden voor straffen zijn. Voor een harde overtreding kan een speler volgens het strafrecht worden bestraft met een gevangenisstraf, een taakstraf of een strafrechtelijke boete. Voor alle drie de straffen geldt dat deze zo zwaar dienen te zijn, dat deze de speler afschrikken een buitensporige overtreding te begaan. Wanneer de straf als licht wordt ervaren, is er geen preventieve werking. Deze heeft dan geen afschrikkend effect. Daarnaast moet er een bepaalde zekerheid zijn dat één van de hierboven genoemde straffen wordt opgelegd. Een speler moet bij een overtreding weten dat er een kans bestaat dat er een straf wordt opgelegd. Hoe groter de kans is dat een overtreding wordt bestraft, hoe groter de kans is dat een speler wordt afgeschrikt. Hierboven werd voor het civiele recht al bepaald dat hoe sneller de straf wordt opgelegd hoe groter de afschrikkende werking op de speler en de maatschappij zal zijn. Dit geldt ook voor de preventieve werking in het strafrecht.

In hoofdstuk 1 zagen we dat de KNVB een schorsing kan opleggen volgens het tuchtrecht. Het is voor de preventieve werking van het tuchtrecht van belang dat een schorsing zwaar genoeg is om een afschrikkend te werking te hebben. Hoe hoger de schorsing hoe groter de afschrikkende werking, blijkt uit de eerder besproken straftheorie. Daarnaast moet er een bepaalde zekerheid zijn dat de schorsing wordt opgelegd. Een speler moet, wanneer hij de overtreding begaat, beseffen dat de kans

(22)

bestaat dat er een straf wordt opgelegd. De snelheid waarmee de schorsing wordt opgelegd is de laatste straffactor die van invloed is op de preventieve werking van het tuchtrecht.

Er is besproken welke straffactoren van invloed zijn op de preventieve werking. Nu deze zijn vertaald naar het profvoetbal, zal in het volgende hoofdstuk de vraag beantwoord worden hoe preventieve straffen uit de verschillende rechtssystemen daadwerkelijk doorwerken in het profvoetbal.

2.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is de preventieve werking van het recht besproken. De preventieve werking is gericht op de toekomst en moet misdrijven/overtredingen voorkomen. Binnen dit onderzoek zou dit betekenen dat een profvoetballer een bepaalde gedraging niet verricht uit angst voor de straf die hiervoor kan worden opgelegd. Om dit te bepalen, wordt aansluiting gezocht bij de straffactoren uit de straftheorie. De drie straffactoren die van invloed zijn op de preventieve werking van een straf zijn: de zwaarte van de straf, de kans dat een straf wordt opgelegd en de snelheid waarmee deze straf wordt opgelegd. Hoewel er discussie bestaat of de hoogte van de strafmaat medebepalend is voor de preventieve werking, lijkt dit wel zo te zijn. Er zijn verschillende onderzoeken die bevestigen dat overtreders rekening houden met de hoogte van de straf. Hoe hoger de straf hoe kleiner de kans dat een misdaad of overtreding wordt begaan. Over de kans dat een straf wordt opgelegd, bestaat geen discussie. Dit is het belangrijkste middel om de preventie te bewaken. Hoe groter de pakkans hoe kleiner de kans is dat iemand een misdaad of overtreding begaat. De vraag of de snelheid van de straf bijdraagt aan de preventieve werking ervan is nooit onderzocht. Er zijn onderzoeken die dit bevestigen, het zijn echter geen onderzoeken onder volwassenen en het is moeilijk om hier conclusies aan te verbinden.

Wanneer we de straftheorie vertalen naar het profvoetbal kunnen we zeggen dat de hoogte van de straf een voetballer moet afschrikken om een bepaalde handeling te verrichten. Wanneer deze straf niet als zwaar wordt ervaren, ontbreekt de preventieve werking. Daarnaast moet er een kans zijn dat de straf ook daadwerkelijk wordt opgelegd. Hoe groter deze kans is, hoe groter de kans dat een speler hierdoor wordt afgeschrikt. Kijkend naar de straftheorie speelt ook de vraag hoe snel een voetballer wordt gestraft. Hoe sneller de straf volgt op de buitensporige overtreding hoe groter de preventieve werking van de straf zal zijn. In het volgende hoofdstuk worden de straffactoren toegepast op het profvoetbal en wordt bepaald hoe de straffen binnen het profvoetbal preventief doorwerken.

(23)

Hoofdstuk 3 De straftheorie toegepast op het profvoetbal

Dit hoofdstuk is een vervolg op het vorige hoofdstuk waarin de preventieve werking van straffen is beschreven. In dit hoofdstuk wordt de straftheorie ten aanzien van de preventieve werking toegepast op het profvoetbal en wordt per rechtssysteem en per straf vastgesteld of deze een preventieve werking heeft op het profvoetbal. De vraag die wordt beantwoord is: schrikken de straffen die kunnen worden opgelegd voetballers af om een gedraging uit te voeren? Hierbij wordt in sommige gevallen verwezen naar interviews om de constateringen te ondersteunen.

In de eerste paragraaf wordt beoordeeld of schadevergoeding preventief doorwerkt binnen het profvoetbal. Dit onderwerp wordt behandeld en ingevuld verwijzend naar de straffactoren uit het vorige hoofdstuk. In paragraaf 2 wordt de vraag of een gevangenisstraf, een taakstraf of een strafrechtelijke boete voetballers afschrikken een bepaalde gedraging uit te voeren. Ditzelfde geldt voor de schorsing uit het tuchtrecht. Deze komt aan bod in paragraaf 3 van dit hoofdstuk.

3.1 De straftheorie toegepast op het civiele recht

In deze paragraaf wordt de preventieve werking van het civiele recht binnen het profvoetbal besproken. De vraag is of de schadevergoeding die binnen het civiele aansprakelijkheidsrecht kan worden opgelegd wel afschrikkend werkt voor profvoetballers. Deze vraag wordt beantwoord door de schadevergoeding te koppelen aan de straffactoren die van invloed zijn op de preventieve werking van een straf.

3.1.1 De strafmaat

Aangezien de overtreder in feite aansprakelijk is voor de onrechtmatige daad is het denkbaar dat de eventuele miljoenenclaims voor rekening van de dader kunnen komen. Het lijkt logisch dat geen enkele voetballer zit te wachten op deze aansprakelijkheid met bijbehorende schadevergoeding. Dit maakt het aannemelijk dat een schadevergoeding voldoende zou zijn om voetballers af te schrikken. Om een afschrikkende werking te hebben, is het noodzakelijk dat de schadevergoeding een bedrag betreft dat door de speler als vervelend wordt ervaren. De preventieve werking van de hoge schadevergoeding binnen het profvoetbal kan echter door een aantal factoren negatief beïnvloed worden.

In de eerste plaats is er de vraag wie de kosten draagt bij een eventuele onrechtmatige daad in het profvoetbal. De voetballer is in dienst bij de club. De club kan mede als werkgever aansprakelijk worden gesteld voor de geleden schade. Het is een logische gedachtegang dat een speler die zelf aansprakelijkheid wordt gesteld voor de schade, een grotere mate van zorgvuldigheid betracht dan wanneer de club aansprakelijk wordt gesteld als werkgever. Wel is het mogelijk dat de speler door zijn club op zijn gedrag wordt aangesproken en kunnen ernstige misdragingen tot ontslag op staande voet leiden. Dit kan, hoewel de club als werkgever aansprakelijk is voor de speler, een prikkel zijn om zich correct te gedragen.

Ten tweede is er de rol van de verzekeraar. Het is goed denkbaar dat de schadeplicht van de dader naar diens verzekeraar verschuift. Als de verzekeraar de schade vergoedt, wordt de preventieve werking van het aansprakelijkheidsrecht afgezwakt.49 Ook hier geldt dat een profvoetballer pas over

49 Vansweevelt, 'De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis', Antwerpen Apeldoorn: Maklu Uitgevers 1997, p. 894

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de invoering van de WNRA behouden werknemers wel de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de thans geldende cao, maar de WNRA regelt niet dat werknemers automatisch

En als die aanname niet klopt — op de ene dag zijn meer jarigen dan op de andere — wat heeft dat dan voor ge- volgen voor de groepsgrootte die nodig is om minimaal 50 procent kans

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-

Op welke manier heeft de politie in loop der tijd het voorspellen van criminaliteit steeds verder omarmd en welke knelpunten kunnen bij de implementatie van predictive

Aalsmeer - De vaste feestavond N201 voor jongeren vanaf 14 jaar is vanwege de zomervakantie een maandje overgeslagen maar aan- staande zaterdag 21 september kunnen de voetjes

[r]

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by KoormuziekNL, Dordrecht - www.koormuziek.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is