• No results found

Wonen en zorgen door grenzen : over families waarin kinderen en ouders weer samenwonen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wonen en zorgen door grenzen : over families waarin kinderen en ouders weer samenwonen"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘W

ONEN EN ZORGEN DOOR GRENZEN

O

VER FAMILIES WAARIN KINDEREN EN OUDERS WEER SAMENWONEN

Maartje Koops

Studentnummer Universiteit van Amsterdam: 11082461 Supervisor: Dr. K. Krause & Drs. A. E. Driessen

Tweede lezer: Dr. D. de Vries

Masterprogramma: Medical Anthropology & Sociology E-mailadres: maartje-koops@hotmail.com

(2)
(3)

3

D

ANKWOORD VOORAF

Kort wil ik hier de gelegenheid nemen om Kristine te bedanken voor haar begeleiding, haar interesse, en inspirerende enthousiasme. Wanneer ik het moeilijk had, bleef jij mij stimuleren en motiveren. Daarnaast moet ook Annelieke genoemd worden. Ik ben ook jou ontzettend dankbaar voor je kennis, je hulp, en je vertrouwen (en chocola). Verder voor iedereen die mij heeft gesteund, stukken heeft gelezen, thee heeft gemaakt, en mij heeft gepusht om door te gaan: bedankt! Daarnaast wil ik Peter Veldhuijzen bedanken voor het vertrouwen en de mogelijkheid om ‘PasAan families’ te mogen bezoeken. En dat brengt mij bij het laatste bedankje: alle families die mij zo hebben verwelkomd en die zo eerlijk met mij hebben gesproken. Dit betekent heel veel voor mij. Het was een leerzame en waardevolle tijd.

Foto op de titelpagina

De foto is door mijzelf gemaakt tijdens mijn bezoek aan de familie Poelman op 01 maart 2016. Ik sprak met mevrouw Poelman over thuis bij het maken van deze foto van haar overleden man. Van tevoren had ik al toestemming gevraagd om eventuele gemaakte foto’s te gebruiken.

(4)

4

A

BSTRACT

Het Nederlandse gezondheidssysteem verandert onder andere doordat de Nederlandse overheid van haar burgers meer participatie verwacht. De ouderenzorg in Nederland is een van de gebieden waarin deze veranderingen geïmplementeerd wordt. Door de toenemende kosten van de

ouderenzorg en de vergrijzing worden ouderen geacht langer in hun eigen omgeving te wonen. Eén van de manieren hoe dit wordt vormgegeven is het gaan samenwonen met zijn/haar volwassen kind en het gezin. Deze nieuwe woonsituatie vergt echter werk om dit te doen slagen en kan worden gezien als een ontwrichting van de dagelijkse gang van zaken. Het doel van dit onderzoek is te achterhalen wat deze nieuwe woonsituatie betekent voor het thuis van de betrokken familieleden. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Hoe wordt thuis opnieuw vormgegeven en hoe

wordt zorg bemiddeld tussen familieleden wanneer een oudere gaat samenwonen met zijn of haar volwassen kind? Thuis is hierbij een veilige, comfortabele plek (haven) waar iemand zichzelf kan zijn

en zijn favoriete activiteiten kan uitvoeren (heaven). Om antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag is er kwalitatief onderzoek uitgevoerd binnen zeven verschillende families in Nederland waarbij de oudere en het volwassen kind samenwonen. De familieleden blijken hun thuis en de zorg te bemiddelen door verschillende grenzen op te heffen of deze juist te maken. Deze grenzen zijn in te delen in grenzen die gaan over fysieke elementen die de betrokkenen gebruiken, en grenzen betreffende de sociale aspecten als familie, relaties, en zorg. Echter is het niet duidelijk hoe thuis moet worden hervormd voor families die niet de middelen hebben om hun ideale manier van samenwonen te kunnen realiseren.

(5)

5

I

NHOUD

Dankwoord vooraf ... 3 Abstract ... 4 1. Introductie... 7 1.1 Thuis ... 8

1.2 Veranderingen in de Nederlandse zorgvoorzieningen ... 11

1.2.1 Van een welvaartstaat naar participatiesamenleving ... 12

1.3 Opzet van het onderzoek ... 14

2. Gebouwen ... 18

2.1 Grenzen ... 18

2.2 Opheffen van grenzen ... 19

2.2.1 Besluiten om samen te gaan wonen ... 20

2.2.2 Wonen in één huis ... 24

2.2.3 Wonen in twee huizen ... 27

2.3 Maken van grenzen ... 29

2.3.1 Raam ... 29

2.3.2 Het keukenkastje……… 33

2.3.3 De deur als omleiding ... 34

2.4 Fysieke grenzen en thuis ... 35

3. Lichamen ... 36

3.1 Opheffen van grenzen ... 37

3.1.1 Familie relaties en rolverdeling ... 37

3.1.2 Gehoorapparaat ... 40

3.1.3 Hoe dementie grenzen overschrijdt ... 42

3.2 Maken van grenzen ... 43

3.2.1 Gewoon grootmoeder blijven ... 44

3.2.2 Gehoorapparaat ... 45

3.2.3 Zelfzorg ... 47

3.3 Lichamen en thuis ... 48

4. Thuis opnieuw vormgegeven door grenzen: conclusies ... 50

4.1 Conclusies ... 50

4.1.1 Fysieke grenzen als strategie ... 50

4.1.2 Zorg en familie relaties als grenzenwerk ... 51

4.2 Discussie ... 52

(6)

6

Referenties ... 55

Bijlagen ... 58

Bijlage I. Oproep onderzoek ... 58

Bijlage II. Brief verzoek omtrent onderzoek ... 59

(7)

7

1.

I

NTRODUCTIE

Op de onderstaande foto staan mijn eigen grootmoeder en tante voor hun huis. Drie jaar geleden is mijn grootmoeder ingetrokken bij mijn tante. In de afgelopen jaren is de gezondheid van mijn grootmoeder verslechterd en sinds het overlijden van haar echtgenoot voelde ze zich vaak eenzaam. Verhuizen naar een verzorgingshuis wilde ze liever niet, maar zelfstandig wonen kon volgens haarzelf en de familie ook niet langer. Aangezien er een kamer vrij was in het huis van mijn tante, ontving mijn grootmoeder het aanbod om bij mijn tante in te trekken. Op 88-jarige leeftijd verhuisde mijn grootmoeder, wat er toe leidde dat zij een nieuwe thuis moest creëren. Tegelijkertijd betekende deze nieuwe woonsituatie voor mijn oom en tante dat zij ruimte in hun huis beschikbaar moesten stellen en grootmoeder moesten includeren in hun eigen thuis.

Op de foto is de achterkant van het huis te zien, met daarvoor mijn grootmoeder en mijn tante. Met de foto wordt geïllustreerd hoe één gebouw (één huis) voor twee mensen hun nieuwe thuis is; de levens van moeder en dochter met haar gezin zijn door de verhuizing met elkaar verstrengeld. Naast dat de foto illustreert hoe één huis voor meerdere generaties thuis kan zijn, ligt hierachter ook de moeite die hiervoor door de familieleden werd gedaan ten grondslag. Om deze manier van samenleven te doen slagen is het nodig dat zowel mijn grootmoeder als mijn tante met haar gezin

(8)

8 zich hiervoor inzetten. Het samenwonen gaat gepaard met onder andere: regels, afspraken,

verwachtingen en overwegingen. De nabijheid van elkaar –beide een deuropening ‘hebben’– heeft ook te maken met grenzen; zoals de twee deuren dat zijn. Het narratief over mijn grootmoeder is de inspiratie geweest om vergelijkbare situaties binnen families te onderzoeken binnen de Nederlandse context. Met als onderliggende gedachte dat ’een dergelijke verandering in woonsituatie voor de betrokkenen in eerste instantie verstorend is voor de normale gang van zaken, want alle

betrokkenen moeten door deze verandering hun thuis opnieuw vormgeven. Om te kunnen

onderzoeken hoe thuis na een dergelijke verandering opnieuw wordt vormgegeven binnen families waarbij een oudere mantelzorg krijgt van zijn of haar volwassen kind, is het van belang eerst vast te stellen wat er bekend is over het concept ‘thuis’.

1.1

T

HUIS

Eén van de wetenschappers die schrijft over ‘thuis’, is Duyvendak die in zijn introductie van een speciale uitgave over thuis van het wetenschappelijk tijdsschrift Sociologie een uitleg geeft over het concept. Volgens Duyvendak (2009) is thuis – en zich thuis voelen- een emotie. Dit verklaart

Duyvendak verder in het artikel dat hij samen schreef met Van der Graaf, waarin zij benadrukken dat ‘zich thuis voelen’ een emotie is dat de identiteit van diegene representeert en tegelijkertijd gelinkt is aan de omgeving van de desbetreffende (Duyvendak & van der Graaf, 2009). Het gevoel van thuis waar zij naar refereren wordt dus bepaald door een plek. Wanneer thuis als emotie gezien wordt en benaderd wordt, is het volgens Duyvendak (2009) een moeilijk tastbare entiteit om te bevatten en te onderzoeken. Hoewel hij vervolgens aanstuurt op verder onderzoek naar het concept; iets waar dit onderzoek bij aansluit. Desalniettemin is het nu nog onduidelijk wat dat gevoel van thuis of thuis als een ‘losstaand’ concept inhoud. Ook hierover gaat Duyvendak (2009) op in door thuis te omschrijven als iets dat bereikt kan worden door het behalen van twee condities. De eerste conditie die bijdraagt aan thuis is haven vergelijkbaar met het Nederlandse veilige haven. “Haven refereert hierbij aan een veilige, comfortabele en voorspelbare plek – ‘a haven in a heartless world’ – waar mensen zich op hun gemak kunnen voelen (Duyvendak, 2009, p. 258)”. Deze eerste conditie als onderdeel om thuis te bereiken heeft meer betrekking op de omgeving als een fysieke plaats. Volgens Duyvendak (2009) wordt thuis dus deels bepaald door een concrete plek. Daarentegen speelt de tweede conditie meer in op een thuis dat niet door een plaats wordt bepaald; maar wat Duyvendak ‘imaginary

communities’ noemt. Deze tweede conditie is heaven: hemel en wordt door Duyvendak (2009) als

volgt beschreven: “heaven refereert naar de situatie waarin je ‘jezelf’ kunt zijn, je verbonden weet met gelijkgestemden, je favoriete activiteiten kunt ontplooien (p. 258). Dit betekent dat om thuis te bereiken deze twee bovenstaande condities van haven en heaven bij elkaar moeten komen op een

(9)

9 bepaalde tijd, plaats of situatie.

Wat echter ontbreekt in deze benadering, is hoe dit door mensen bereikt kan worden. Daarnaast is het onduidelijk of thuis continu onderhevig is aan veranderingen, en er dus continu aan moet worden gewerkt om het te bereiken, of dat thuis iets is dat kan worden voltooid. Wat in dit onderzoek onderzocht wordt, is hoe mensen hun thuis opnieuw vormgeven, los van de vraag of het een proces of eindfase is. In deze thesis ligt de nadruk op hoe mensen thuis opnieuw vormgeven. Een aantal andere wetenschappers schonk eerder aandacht aan hoe mensen ‘thuis’ maken zoals de hieronnder toegelichte Cieraad (2010), Van Steenwinkel, Baumers, & Heylighen (2012), De La Cuesta & Sandelowski (2005), en Buse & Twigg (2014).

Een voorbeeld waarbij thuis substantieel verandert voor de betrokkenen is wat veel ooit meemaken; het uit huis gaan en op jezelf gaan wonen. Cieraad (2010) brengt het concept thuis samen met de rol van objecten in haar aanpak gericht op materialiteit. Daarmee toont ze aan dat een manier om tot thuis te komen kan worden gedaan door het in acht nemen van de spullen van mensen en de herinneringen die de objecten belichamen. Hierin zit volgens Cieraad (ibid.) een component van tijd, waarmee ze doelt op de constante verandering die mensen ondergaan en die van invloed zijn op thuis en waardoor thuis dus ook constant moeten worden uitgevonden. “ thuis staat niet vast in tijd en plaats, maar wordt keer op keer heruitgevonden op verschillende locaties” (Cieraad, 2010, p. 85). Cieraad geeft als voorbeeld studenten die op kamers gaan wonen en hun ouderlijk huis verlaten. Zij deed onderzoek naar wanneer de nieuwe plek voor de student een thuis is. De rol van objecten in de veranderde thuissituatie wordt door Cieraad gelinkt aan de herinneringen die men aan bepaalde objecten heeft. Mensen hebben bepaalde herinneringen aan hun spullen, wanneer deze spullen meegaan tijdens een verhuizing, verhuizen die emotionele herinneringen mee. Het thuis van de mens is dus deels belichaamd in materiële zaken. Naast dat thuis verbonden is aan de objecten zelf bezitten objecten volgens Cieraad (2010) een verborgen kracht die bij mensen herinneringen opwekken (ibid.). Kortom, naast dat het object verbonden is met een herinnering zelf kan het ook meerdere herinneringen terughalen. Een vaas kan bijvoorbeeld een herinnering zelf belichamen, zoals waar de vaas stond of hoe iemand eraan is gekomen, en tegelijkertijd ook de kracht hebben om iemand te herinneren aan een groter geheel. En dit grotere geheel kan dan zijn dat het object – de vaas- de trigger is om na te denken aan een vorig thuis waar het object ook relevant was.

Naast ’Cieraad haar benadering passend binnen de materiële cultuur benadering, zijn Van Steenwinkel, Baumers, & Heylighen (2012) ook gericht op hoe thuis kan worden bereikt door middel van te kijken naar het materiële; architectuur en plaats. Zij kijken dan voornamelijk hoe thuis en een thuisgevoel kan worden bereikt door de inzet van de omgeving. De invloed van de omgeving en het inzetten ervan voor thuis is hoe Van Steenwinkel, Baumers, & Heylighen (2012) invulling geven aan

(10)

10 dat thuis te creëren is; aan het thuis als een plaats van haven en heaven.

Een andere benadering die aansluit op de bovenstaande is die van De La Cuesta & Sandelowski (2005). Zij lichten toe hoe de materiële cultuur benadering ook toepasbaar is op onderzoek naar dementie en zorg. Zij richtten zich op de thuis- en woonomgeving van familieleden die zorgen voor een dementerend familielid en op hoe hun fysieke omgeving verandert wanneer zij dit dementerend familielid in huis nemen om voor te zorgen. Hun focus ligt op praktische

veranderingen en bijbehorende implicaties wat betreft de nodige aanpassingen aan een huis of ruimte zelf. Zij linken thuis aan de veranderingen van functies die bepaalde plekken in een huis hebben en noemen dat de hybridisatie van (t)huis (De La Cuesta & Sandelowski, 2005). Hun focus ligt daarmee voornamelijk op de praktische veranderingen. Niettemin, door het opnieuw vormgeven van een ruimte die een nieuwe functie heeft gekregen, kunnen daarmee ook de verbonden

herinneringen aan die ruimte veranderen. De voorgaande functie van de ruimte en de herinneringen die hieraan verbonden lagen moeten tevens plaats ruimte maken voor nieuwe functies en

bijbehorende activiteiten. Een kamer die bijvoorbeeld eerst als speelkamer werd gebruikt, kan na het intrekken van een zorgbehoevend familielid worden gebruikt als slaapkamer zorgbehoevende. De activiteit zelf en de herinnering aan het spelen en plezier dat de kinderen in die kamer hadden moet hierdoor plaatsmaken voor een zorgende functie.

De bovengenoemde benaderingen over hoe thuis bereikt kan worden, of constant gemaakt moet worden, hebben allemaal een focus op materiële zaken. Zo ligt thuis in de objecten waar mensen over beschikken, maar ook in de fysieke omgeving. Ook de bezittingen die mensen meedragen, zoals de spullen die vrouwen in hun handtas meenemen, is gelinkt aan thuis. Buse & Twigg (2014) onderzochten hoe een handtas van mensen met dementie een object is waarmee ze hun identiteit, privacy en thuis mee onderhandelen. Volgens hen kan een object een drager van herinneringen zijn en een “extensie van jezelf” (ibid., p. 14). Deze verlegging van jezelf (dat onder andere thuis bevat) is volgens hen mogelijk door de spullen die je meebrengt. Dit is vergelijkbaar met Cieraad’s opvatting over de herinneringen aan objecten en de kracht van bepaalde objecten om herinneringen op te wekken. Deze benaderingen gericht op objecten helpen om het belang van bezittingen bij het verhuizen inzichtelijk te maken.

Samenvattend is thuis (voelen), volgens Duyvendak een emotie die twee condities nodig heeft. Om zich thuis te voelen moet er in de eerste plaats sprake zijn van een veilige, comfortabele plek. Daarnaast moet men zich er goed voelen en zichzelf kunnen zijn door omringd te zijn met dierbaren. Duyvendak beschrijft niet hoe thuis bereikt kan worden, maar de andere wetenschappers hebben onderzocht hoe tot zo’n thuis gewerkt kan worden en wat er voor nodig is om een thuisgevoel te bereiken. Het huidige onderzoek gaat verder met hoe thuis moet worden hervormgegeven in een

(11)

11 woonsituatie waarbij de oudere gaat inwonen bij zijn/haar volwassen kind (en gezin). Thuis wordt in het huidige onderzoek niet gezien als eindproduct dat bereikt moet worden, maar is in het proces zelf, daarvoor en erna een voortdurende te maken situatie. Waarbij het voor de familieleden belangrijk is dat die nieuwe woonsituatie slaagt. Eén van de onderdelen van het slagen van de nieuwe woonsituatie is dat er gewerkt wordt aan het hebben van thuis. Aangezien dit onderzoek wordt uitgevoerd in Nederland is het belangrijk in te gaan op hoe de Nederlandse context invloed heeft op de veranderde woonsituatie voor de familieleden. Voor respondenten in het huidige onderzoek is familiezorg namelijk een belangrijk aspect van thuis. Daarnaast heeft familiezorg in Nederland veel veranderingen doorgemaakt, waardoor het in huis nemen van een ouder familielid niet meer zo gebruikelijk is als voorheen.

1.2

V

ERANDERINGEN IN DE

N

EDERLANDSE ZORGVOORZIENINGEN

De gezondheidszorg in Nederland verandert sterk de laatste jaren. Van de welvaartstaat die na de Tweede Wereldoorlog de samenleving karakteriseerde, zorgen de-institutionalisering en andere politieke structuren er voor dat de welvaartstaat plaats moet maken voor een

participatiesamenleving. Binnen de welvaartstaat waren verscheidene aspecten van zorg uit handen genomen van familie en andere sociale relaties. Volgens Da Roit & De Klerk (2014, p. 3) heeft de verzorgingsstaat er voor gezorgd dat “de zware, stinkende en enge aspecten van zorg” niet meer door families geboden worden.

Het artikel van Da Roit & De Klerk (2014) geeft een beknopt overzicht van de Nederlandse samenleving voorafgaand aan de welvaarstsstaat. Voor de Tweede Wereldoorlog – die als

gebeurtenis een grens vormt tussen de prewelvaartsstaat en de welvaartstaat – stonden de gezondheidszorg en sociale voorzieningen nog in kinderschoenen. Van Hooren & Becker (2012) benadrukken dat voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog er een bloei kwam in aandacht en voorzieningen voor bijvoorbeeld de ouderenzorg. Er is echter weinig bekend over hoe sociale netwerken voor de Tweede Wereldoorlog werden ingezet in de zorg aan ouderen. Desalniettemin benadrukken meerdere auteurs dat het waarschijnlijk is dat de welvaartsstaat die opbloeide na de oorlog, in grote mate is beïnvloed door een voortgang van sociale voorzieningen uit de

prewelvaartsstaattijd (Berghman et al., 2003; Da Roit, 2010; Van Hooren & Becker, 2012). Samenlevingen veranderen uiteraard nooit in een nacht, veranderingen ontwikkelen zich voornamelijk over een langere tijd en de richting van de veranderingen zijn onderhevig aan veel factoren.

Wat de bovengenoemde auteurs voornamelijk suggereren is dat het voortvloeien van

processen die afstammen uit de negentiende eeuw, gebaseerd op ideeën uit de middeleeuwen en de Republiek, van belang zijn voor de hedendaagse gezondheidssystemen. Een van de belangrijke

(12)

12 kenmerken die veranderde in de twintigste eeuw ten opzichte van de negentiende eeuw, betreft de aanbieder van sociale voorzieningen (zoals zorg en verzekeringen). Voorheen werden deze

voorzieningen op privaat niveau geregeld en was de overheid niet (direct) betrokken bij het bieden van zorgvoorzieningen. In de twintigste eeuw kreeg de Nederlandse overheid echter een uitvoerende rol was er wel in de twintigste eeuw (Berghman et al., 2003), waardoor de overheid door de burgers langzamerhand ook meer verantwoordelijk werd gehouden voor sociale voorzieningen en

bescherming. De industrialisatie zorgde naast vooruitgang ook voor sociale problemen. Zo waren de werk- en leefomstandigheden zwaar; voor de armste mensen, ouderloze kinderen, ouderen en geestelijk zieken, waren armenhuizen de enige vorm van instituties waarin ze werden opgenomen (Da Roit & De Klerk, 2014). Buch (2015) benadrukt dat historische veranderingen doorspelen in de zorgvoorzieningen en dat de toenemende professionalisering van de zorg – uitgevoerd op de arbeidsmarkt- heeft geresulteerd in de institutionalisering van zorg. Met deze institutionalisering doelt Buch (2015) op de residentiële instituties, anders gezegd: de verpleeghuizen en

verzorgingshuizen.

In hoeverre zorg binnen families werd opgenomen is niet helemaal duidelijk, maar Da Roit & De Klerk (2014) verwachten dat informele zorg binnen families altijd al een rol heeft gespeeld. In hun artikel speculeren zij verder over het belang van morele verantwoordelijkheid naar familieleden om voor elkaar te zorgen.

1.2.1

V

AN EEN WELVAARTSTAAT NAAR PARTICIPATIESAMENLEVING

Na de Tweede Wereldoorlog wordt zorg in toenemende mate opgenomen in publieke voorzieningen. De armenhuizen, die eerder voornamelijk werden gebruikt om sociale controle uit te oefenen op “armen, ouderen, gehandicapten en gekken” (Da Roit & De Klerk,2014, p. 5), veranderden onder andere in instituties voor ouderenzorg. Deze toename in het aantal zorginstituties en publieke verantwoordelijkheid wordt door Berghman et al. (2003) verklaard door een verschuiving van het Bismarck model naar een Beveridge model. In een Bismarck model wordt de gezondheidszorg geregeld door individuele verzekeringen die hoofdzakelijk gelinkt zijn aan arbeidsloon. Een Beveridge model financiert de gezondheidszorg echter door belastingen die alle burgers moeten betalen om zo een gelijke toegang tot zorg te bewerkstelligen(Or et al., 2010). Bovendien nam de druk op de overheid na de Tweede Wereldoorlog toe om verantwoordelijkheid te nemen in het aanbieden van zorg. Zoals hierboven beschreven, heeft de welvaartstaat - gekenmerkt door institutionalisering van zorg – veel aspecten van de zorg uit het zicht gehaald van familie en sociale relaties (Da Roit & De Klerk, 2014). Doordat de groei van verpleeghuizen en verzorgingshuizen de vieze taken overnamen veranderde het beeld, de ervaring en verantwoordelijkheid voor veel mantelzorgers. De

(13)

13 top wat betreft de intensiteit van zorgvoorzieningen (Da Roit, 2010). Nu de welvaartstaat op zijn retour is en binnen de participatiesamenleving juist weer wordt verwacht dat meer zorgtaken door familieleden en naasten worden uitgevoerd, komt de ‘smerige’ kant van zorg weer tevoorschijn. De verschuiving naar een participatiesamenleving begon rond de jaren zeventig en werd uiteindelijk geïmplementeerd in beleid in de jaren tachtig (Da Roit & De Klerk 2014). Swartz (2013) schrijft dit toe aan het probleem waar de meeste geïndustrialiseerde landen mee kampen: een vergrijzende populatie. Dit wordt beaamd door meerdere auteurs (Berghman et al., 2003; Da Roit, 2010; Oudijk, Woittiez, & de Boer, 2011; Potting, 2009), die naast de vergrijzing ook andere factoren benoemen die hebben bijgedragen aan de verschuiving naar een participatiesamenleving. Deze factoren zijn onder andere: toenemende kosten (Da Roit, 2010), erkenning van belang van sociale participatie van ouderen (Oudijk, Woittiez, & de Boer, 2011), algemene trend in Nederland naar decentralisatie (Potting, 2009). Binnen de decentralisatie passen voorbeelden als de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in januari 2007. De WMO delegeert de taken en verantwoordelijkheid voor het opstellen van (zorg)beleid aan gemeentelijke besturen; deze decentralisatie door middel van de WMO is onderdeel van de verschuiving naar een

participatiesamenleving (Potting, 2009). Andere veranderingen in de Nederlandse gezondheidszorg die in dienst staan van de verschuiving zijn onder andere: de afschaffing van de Algemene Wet Bijzondere Ziekten, de reductie van het persoonsgebonden budget, een strengere zorgindicatie om zorg te kunnen ontvangen en een grotere aanspraak op mantelzorg (Da Roit, 2012).

Zorg die wordt opgenomen binnen de familie, intergenerationeel, is relevant in het hedendaagse debat over de veranderingen die gestuurd worden door het beleid van de overheid. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welvaart en Sport beschrijft in meerdere kamerstukken, (waaronder “Kamerstukken II 2012/2013, 30597, nr. 296,” 2013) dat de hervormingen in de langdurige zorg onder ander gericht zijn op de ondersteuning van de naasten. Staatssecretaris Van Rijn pleit in voornoemd kamerstuk (p. 2) voor “een grotere betrokkenheid van de samenleving bij de zorg en ondersteuning van mensen”. De rol van de mantelzorger, die vaak een familielid of

partner/echtgenoot is, wordt door van Rijn versterkt. Volgens Da Roit & De Klerk (2014) is de

verschuiving naar een participatiesamenleving, met alle beleidsveranderingen en verwachtingen van de overheid, gevormd uit een gevoel van nostalgie. Staatssecretaris Van Rijn formuleert de

toenemende verantwoordelijkheid voor mantelzorgers als noodzakelijk, maar speelt daarbij ook in op het belang van burgerschap en bijdragen aan de maatschappij (“Kamerstukken II 2012/2013, 30597, nr. 296,” 2013). Met deze trend wordt volgens Da Roit & De Klerk (2014) een beroep gedaan op “de solidariteit en de individuele verantwoordelijkheid die verloren is gegaan door de jaren heen” (p. 5). Dit is volgens hen gebaseerd op het idee dat deze kwaliteiten vroeger hoogtijdagen vierden in de samenleving en dus bijdroegen aan de sociale aspecten van zorg. Niettemin is dit een

(14)

14 “oversimplificatie van de historische en sociale realiteit” (Da Roit & De Klerk, 2014,p. 5). Dit wordt tevens door Buch (2015) beaamd, die benadrukt dat de huidige gezondheidszorg wordt gebaseerd op

ideeën over hoe intergenerationele solidariteit vroeger zou zijn geweest.

1.3

O

PZET VAN HET ONDERZOEK

Tegenwoordig wordt de Nederlandse samenleving gekenmerkt als een participatiesamenleving, zoals beschreven door onder anderen Da Roit & De Klerk (2014). Door de veranderingen in het

zorgsysteem en de verwachting van de Nederlandse overheid dat familieleden participeren in de ouderenzorg, ontstaan er nieuwe woonvormen. Ruim 800 verzorgingshuizen dreigen te sluiten wanneer de Nederlandse overheid haar plannen doorzet (Algemeen Dagblad, 2016). Volgens het Algemeen Dagblad (2016) wil het kabinet dat ouderen langer thuis blijven wonen met behulp van thuiszorg en mantelzorgers. Eén van die nieuwe woonvormen is het samenwonen van ouderen met hun volwassen kinderen. Dit kan enerzijds gerealiseerd worden door te gaan samenwonen in

hetzelfde huis, anderzijds door te kiezen voor het wonen in twee gebouwen op hetzelfde erf. In deze context wordt in dit onderzoek belicht wat een dergelijke woonsituatie betekent voor het thuis van de betrokken familieleden. In de zojuist besproken literatuur kwam naar voren dat er in de afgelopen decennia veel veranderingen hebben plaatsgevonden in het Nederlandse zorgsysteem, waardoor het tegenwoordig bijvoorbeeld minder gebruikelijk is om familiezorg op deze manier uit te oefenen dan voorheen. Daarnaast is het verdwijnen van de ‘vieze kant’ van zorg een aspect waar in deze vraag naar participatie weinig aandacht voor is.

Met dit onderzoek wordt belicht wat de impact is van het samenwonen met familie op hun thuis. Dat gebeurt aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Hoe wordt thuis opnieuw vormgegeven

en hoe wordt zorg bemiddeld tussen familieleden wanneer een oudere gaat samenwonen met zijn of haar volwassen kind?

Dit onderzoek kan bijdragen aan het debat over de impact van mantelzorg op families. Daarnaast wordt hiermee meer duidelijk over hoe de familieleden omgaan met een dergelijke nieuwe woonsituatie. In dit onderzoek is aandacht voor fysieke aspecten, zoals: ruimtes die veranderen, aanpassingen in de tuin en spullen die meeverhuizen. Maar ook de sociale elementen die er bij komen kijken spelen hier in mee. Het onderscheid tussen fysieke en sociale elementen is analytisch en bestaat in werkelijkheid niet. Fysieke aspecten (bijvoorbeeld de beschikbare ruimte) kunnen namelijk van invloed zijn op de sociale elementen (zoals de mate van zorg die kan worden geboden). Dit is toepasselijk voor de families die betrokken zijn bij dit onderzoek, aangezien de oudere en het

(15)

15 volwassen kind door het samenwonen te maken krijgen met veranderende ruimtes; er moet immers plaats gemaakt worden om te kunnen samenwonen. De focus ligt in dit onderzoek op het gebruik van grenzen in het heroverwegen van thuis. In de komende twee (empirische) hoofdstukken zal naar voren komen welke grenzen er zijn voor de familieleden en hoe daarover in de bestaande literatuur is geschreven.

Om antwoord te krijgen op de bovenstaande onderzoeksvraag heb ik onderzoek gedaan binnen verschillende families in Nederland. De onderzoeksvraag komt enerzijds voort uit mijn ervaring binnen mijn eigen familie, anderzijds uit mijn interesse in de invloed van verhuizen en zorg op wat het thuis is van mensen. Om veranderingen in thuis te onderzoeken heb ik zeven families bereid gevonden mee te doen aan mijn onderzoek, waaronder mijn eigen familie. Ik zal hier kort ingaan op hoe ik toegang heb gekregen tot deze families, welke onderzoeksmethoden zijn gebruikt en hoe de gegevens zijn geanalyseerd.

Ik ben op verschillende manieren met de deelnemende families in contact gekomen. Om hiervan een overzicht te geven, is als bijlage een schema toegevoegd aan deze thesis. Hierin staat beknopt wie de (betrokken) familieleden zijn, waarom de familie besloot te gaan samenwonen en op welke manier er contact is geweest met deze familie. De gebruikte namen zijn om privacy redenen

geanonimiseerd.

Zowel met mijn eigen familie als met de familie Meijer is het eerste contact van mij uitgegaan door ze persoonlijk te benaderen. Dit was mogelijk omdat ik beide families persoonlijk ken. Een andere manier die ik heb gebruikt en wat mij contact met de familie Vos heeft opgeleverd, is het plaatsen van een oproep in een lokaal weekblad en het kerkelijk blad van een kerkelijke gemeente. De vierde familie (familie Groot) heb ik via een gemeenschappelijke kennis kunnen benaderen.

In tegenstelling tot de bovenstaande families zijn de overige drie families geworven via een bedrijf. Door op Google te zoeken op de term ‘mantelzorgwoning’ kwam ik bij het bedrijf PasAan. Dit bedrijf is gespecialiseerd in het realiseren van woonoplossingen waardoor mensen in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen (PasAan, 2016). Hiermee springt dit bedrijf in op de oproep van de Nederlandse overheid om (eventueel met hulp van familie) zo lang mogelijk in de eigen omgeving te blijven wonen. Eén van de woonoplossingen waarin dit bedrijf is gespecialiseerd is de

mantelzorgwoning. Deze tijdelijk te plaatsen woning kan worden aangepast aan de zorgbehoefte van de (toekomstige) bewoner en kan dus als alternatief fungeren voor een verzorgingshuis (PasAan, 2016). Daarnaast heeft deze woonoplossing ook een sociaal aspect: “Dankzij de mantelzorgwoning is er gezelligheid en steun voor elkaar, terwijl ieder huishouden toch een eigen huis heeft. Nabijheid en privacy in één” (ibid.)

(16)

16 ongestructureerde interviews. Voorafgaand aan elk bezoek hebben de respondenten toestemming gegeven voor zowel de interviews als het opnemen ervan met audioapparatuur. Doordat ik

voorafgaand via de telefoon een afspraak had gemaakt, merkte ik dat wanneer ik langs kwam de setting er naar was om aan tafel te zitten en te praten. Een andere methode om data te verzamelen is de ‘guided walking tour’. Door de familieleden mij te laten rondleiden door hun woning, kon ik een beter beeld krijgen van de woonsituatie. Daarnaast bewerkstelligt deze methode een actieve rol voor de respondent in het verkrijgen van data (Ross et al., 2009). Doordat deze methode van de

respondenten vraagt om rond te lopen en zelf initiatief te nemen in wat zij mij laten zien, wordt er een ontspannen setting gecreëerd. Of, zoals Ross et al. (2009) dat omschrijven, als een methode waarbij de onderzoeker en de respondent gezamenlijke betrokkenheid ondergaan. Naast de

ongestructureerde interviews en de rondleiding heb ik de familieleden gevraagd om foto’s te maken; een foto elicitatie. Dit mochten minimaal één tot maximaal vijf foto’s zijn die voor het familielid (of -leden) thuis representeert. Ik heb geen uitleg gegeven over wat hier met thuis wordt bedoeld. Een enkele keer, wanneer een respondent hier naar vroeg, heb ik de opdracht uitgebreider uitgelegd, maar altijd zonder te sturen in wat er gefotografeerd kon worden. De deelnemende familieleden hebben toestemming gegeven om deze foto’s te gebruiken in deze verslaglegging. De foto’s die in dit onderzoek getoond worden zijn dus afkomstig van de fotoelicitaties.

Aan het begin van elk bezoek heb ik om toestemming gevraagd en gekregen om de

gesprekken op te nemen met audio-apparatuur, zodat ik mij volledig kon richten op het gesprek zelf en waar nodig wat aanvullende aantekeningen maken, in plaats van mijn aandacht ook te moeten schenken aan het schriftelijke noteren van de gesprekken.

Vervolgens heb ik na (en tijdens) het veldwerk de data uitgewerkt; zowel de geluidsopnames als de bijbehorende notities. Dit heb ik per familie, per datum gedaan en dit staat dus in

chronologische volgorde per familie. De volgende stap was het indelen van de data per familie. Hierin heb ik gekozen om per familie op vier aspecten de focus te leggen en die samen te vatten. Dit zijn de volgende aspecten: algemeen, fysieke elementen, zorg en sociale relaties. Vervolgens heb ik de data nogmaals geanalyseerd, ditmaal op grenzen omtrent fysieke aspecten en die omtrent de sociale kant. Dit is, zoals eerder genoemd, een analytische categorisering die in het dagelijks leven overlapt. Hier kom ik in de discussie op terug.

Ter verheldering staat gedurende deze thesis onderaan de pagina als voetnoot de

familieboom van de familie die ik bespreek. Verder staat in de appendix een uitgebreid schema met informatie per familie.

In de volgende twee empirische hoofstukken presenteer ik de data zoals ik die heb geanalyseerd in fysieke elementen en sociale elementen. De manieren waarop de familieleden grenzen gebruiken in

(17)

17 het opnieuw vormgeven van thuis, zullen in het eerste hoofdstuk gericht zijn op de fysieke aspecten. Vervolgens wordt in het tweede hoofdstuk ingegaan op het zorgaspect en de sociale relaties. Daarna volgt een concluderend hoofdstuk waarin antwoord wordt gegeven op de hoofdvraag en een

discussie waarin wordt ingegaan op de gehanteerde categorisering (fysieke versus sociale elementen) en andere relevante uitkomsten. Tot slot wordt in de reflectie ingegaan op ethische overwegingen en mijn positie als onderzoeker.

(18)

18

2.

G

EBOUWEN

In dit eerste empirische hoofdstuk wordt ingegaan op hoe grenzen betreffende fysieke elementen een rol spelen in het hervormgeven van thuis en waarom dit een rol speelt. In dit hoofdstuk kijken we naar situaties waaruit naar voren komt welke overwegingen, onderhandelingen, ideeën en verwachtingen er ten grondslag liggen aan de nieuwe woonsituatie. Zoals genoemd in de introductie is er een onderscheid gemaakt in fysieke elementen en de sociale aspecten van de woonsituatie.

Fysieke elementen zoals hier worden gebruikt in de analyse gaan over de materiële kant van het verhaal. Het zijn dus de tastbare objecten die in dit hoofdstuk relevant zijn en waar grenzenwerk over wordt uitgevoerd. Vanuit de data is er tevens een onderscheid tussen het opheffen van grenzen en het (her)creëren van grenzen.

Dit hoofdstuk begint met een korte introductie over grenzen en grenzenwerk. Vervolgens wordt het opheffen van grenzen door de nieuwe woonsituatie voor zowel de families die in één huis wonen, als die in twee huizen wonen onderzocht. Naast het opheffen van bepaalde ‘oude’ grenzen, ondervinden de familieleden dat nieuwe grenzen worden gecreëerd en andere ‘oude’ grenzen veranderd. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van drie verschillende overwegingen over drie verschillende materiele objecten.

2.1

G

RENZEN

Om inzicht te krijgen in het gebruik van grenzen door de familieleden is het noodzakelijk om eerste het begrip zelf te benaderen.

Een veel aangehaalde naam in artikelen over grenzen en grenzenwerk is Gieryn, die in zijn artikel uit 1983 ‘Boundary-Work and the Demarcation of Science from Non-Science: Strains and Interests in Professional Ideologies of Scientists’ grenzenwerk introduceerde. Gieryn (1983) legt in zijn artikel uit waarom het nodig is voor wetenschappers om het verschil tussen wetenschappelijk en

niet-wetenschappelijke zaken te kunnen aanduiden; een grens stellen. Dit grenzenwerk is de poging van wetenschappers om het hun niche af te bakenen; wat overigens volgens Gieryn niet mogelijk is omdat wetenschap niet één ding is en net als grenzen constant opnieuw wordt gemaakt.

Dan blijft de vraag: wat is een grens zelf dan? Volgens het woordenboek ‘ Van Dale’ is het een “denkbeeldige scheidende lijn” (2016). Oftewel, een grens zoals Gieryn (1983) dat ook al beschreef, is ‘iets’ dat aangeeft wat er wel en wat er niet bij hoort. De benadering van Shuval et al. (2012) gaat hier nog wat dieper op in. Volgens hen is de functie van grenzen “het scheppen van

(19)

19 orde”. Daarnaast heeft het voor zowel individuen als groepen de functie om een classificatiesysteem te zijn. Het aangeven van waar de scheidende lijn ligt wordt dus gedaan door zowel individuen als in groepsverband, om orde te scheppen in de omgeving. Dit scheppen van orde wordt door Shuval et al. (2012) genoemd als een strategie. Deze strategie is het grenzenwerk dat wordt gebruikt in het omgaan met grenzen die worden overschreden, of bij het accepteren van bepaalde grenzen (ibid.). Lamont & Molnár (2002) onderscheiden in hun artikel, dat een overzicht geeft van studies naar grenzen binnen de sociologie, twee soort grenzen; symbolische en sociale grenzen. Het zijn voornamelijk de symbolische grenzen die terugkomen in dit onderzoek. Deze houden in dat het “conceptuele onderscheidingen zijn, gemaakt door sociale actoren om objecten, mensen, gebruiken [practices], en zelfs tijd en ruimte te categoriseren”(ibid. p. 168). Hieronder kunnen de grenzen omtrent fysieke elementen worden terugzien als wel die omtrent de zorg en sociale aspecten. Dit niet te verwarren met hoe Lamont & Molnár (2002) sociale grenzen definiëren; dat gaat over ongelijke toegang tot hulpbronnen.

Het gaat er in deze thesis niet om de verschillende typen grenzen te identificeren, maar hoe grenzenwerk wordt gebruikt om thuis opnieuw vorm te geven, te ontdekken. Daarom zal de

motivatie die achter het grenzenwerk ligt en de link vervolgens met thuis belangrijker zijn dan een indeling te maken in wat voor soort grenzen er te ontdekken zijn. Gedurende dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk komen de concepten grenzenwerk en grenzen terug in de analyse van de data. Dan wordt duidelijk hoe de familieleden betrokken bij het samenwonen omwille van zorg

grenzenwerk en grenzen (on)bewust gebruiken in het hervormgeven van hun thuis.

2.2

O

PHEFFEN VAN GRENZEN

In de introductie is duidelijk geworden dat thuis naast een plek ook kan worden gevormd door de mensen die daarbij horen en het gevoel van diegenen om jezelf te kunnen zijn. Eén van de eerste momenten waarop thuis ter discussie staat, is het moment waarop er voor het eerst wordt gesproken over het samenwonen. Vervolgens volgen er nog meer momenten waarop de

familieleden (on)bewust bezig zijn met het vormgeven van de woonsituatie en hun positie en gevoel daarin. Dit alles begint met loslaten van grenzen. In deze sectie zal hierop worden ingegaan en komt naar voren dat het opheffen van fysieke grenzen gebeurt in verschillende fasen. Het begint bij het besluit samen te gaan wonen, vervolgens komt het terug in het soort woonoplossing er gerealiseerd wordt: dit is onder te verdelen in wonen in een huis, of wonen in twee huizen.

(20)

20

2.2.1

B

ESLUITEN OM SAMEN TE GAAN WONEN

De eerste stap die de families zetten in de richting van samenwonen is wanneer het idee ontstaat wanneer ze als familie erover gaan praten en ideeën erover uitwisselen. In elke familie gebeurt dit op een andere manier en zitten er andere overwegingen, ervaring en ideeën achter. In de volgende twee voorbeelden van twee families (de familie Groot en de familie Vos) zijn deze verschillen merkbaar. Bij de familie Groot1 hebben de grootouders (Ben & Johanna) samen met hun dochter Fien en haar gezin al tien jaar samengewoond. Op dit moment zitten ze midden in de verhuizing naar een nieuw huis, waar ze weer een vergelijkbare woonsituatie aan het creëren zijn. Voor de familie Vos2 is inmiddels door het overlijden van Lucy’s moeder het samenwonen voorbij. Daarvoor

woonden ze in twee huizen op hetzelfde erf, en zo zorgden Lucy en Frank voor haar.

Familie Groot

“Kijk dit is waar we eerst hebben gewoond”, zegt Fien terwijl ze mij het fotolijstje aanreikt dat ze net uit de kast heeft gepakt. Op de foto staat een witte boerderij, aan de rechterkant van die boerderij is een stuk aangebouwd dat doorloopt tot aan een schuur. De aanbouw verbindt de schuur en de boerderij. De donkere kozijnen steken af tegen de witte kleur van het gebouw. Fien wijst naar de deur in het midden van dat aangebouwde stuk dat de twee gebouwen verbindt. “ dat was de entree, een soort hal. […] En dan ging je naar links een deur door voor onze kant, en rechts voor mijn ouders. Ik vraag aan Fien en haar moeder die er ook bij is komen zitten, waarom ze zijn gaan samenwonen. Johanna vertelt: “Nou het is heel makkelijk, mijn man en ik houden heel erg van vakantie in Frankrijk […] als we weggingen en we hadden honden thuis, dan kwam Fien in ons huis wonen”. Ik kijk nog even naar de foto in het fotolijstje. Ze vertelt dat toen er kleinkinderen kwamen het moeilijker was voor Fien en haar man om op het huis te gaan passen. Toen kwam het idee volgens Johanna, of Fien en haar man niet in het huis wilden gaan wonen. Johanna en Ben gingen vervolgens in een

aangebouwde woning aan de boerderij wonen. Of zoals Johanna het noemde: “Dan gaan we met z’n allen verder.”

(21)

21 Iets later tijdens hetzelfde bezoek vertelt Fien dat ze na tien jaar op die manier te hebben samengewoond dit moeten beëindigen in verband met het werk van haar man op een andere plaats. Voor zijn werk zou het beter zijn om te verhuizen naar Noord-Nederland. Wat Fien en haar moeder Johanna vervolgens over deze beslissing vertellen laat zien hoe binnen deze familie de grens tussen gezin en (grootouder) al in dergelijke mate zijn opgeheven dat er gezamenlijk verhuisd wordt.

“Shit, shit,shit, dat is wel lastig als je zo’n manier van wonen hebt gekozen. Want het gaat niet alleen ons aan, maar ook mijn ouders natuurlijk. […] Dus toen hebben we het toch maar in de groep

gegooid, wat moeten we, wat doen we. Toen hebben we het besproken. En het kwam voor jou niet helemaal als een schok.” (Fien). Fien kijkt haar moeder aan en vertelt daarna verder dat het voor haar vader daarentegen wel een schok was. Johanna kijkt naar Fien en daarna kijkt ze mij even aan. Ja, zegt Johanna ,”voor mij was het niet zo’n schok maar papa had wel even zoiets van shit, we wonen hier, we hebben het goed voor mekaar.” Fien neemt het woord over van haar moeder: “Ja daar moest even een knopje om, […]maar het begrip was er ook wel, maar ook de tegenstrijdigheid van we zitten hier zo goed.” Uiteindelijk is ook de vader van Fien om en volgens Johanna is dat gekomen doordat ze met z’n allen zijn. “Als er verhuist moet worden, dan gaan we met z’n allen (Johanna). (Data van 09-02-2016).

De beslissing om weer samen te gaan wonen viel bij deze familie samen met dat ze al voor een lange tijd gewend waren om samen te leven. Zoals Johanna aan het einde zegt dat ze met z’n allen zijn en dus ook met z’n allen zullen gaan verhuizen duidt aan dat voor deze familie thuis zowel het eigen gezin behoort als wel de andere familieleden waarmee tien jaar een huis is gedeeld. Bij het maken van de beslissing om samen te gaan wonen was het in het begin voornamelijk om praktische redenen; het oppassen op het huis en de hond. Wat verder is genoemd tijdens het gesprek was dat het samenwonen het financieel mogelijk maakte voor Fien en haar man om in een boerderij te wonen. In verband met de verhuizing moest worden nagedacht over de vraag of de ouders van Fien mee zouden gaan zodat de familie kon blijven samenwonen of dat de ouders een andere woonplek zouden moeten zoeken. Die keuze was lastig omdat de familie inmiddels gewend was aan het samenwonen en min of meer één geheel was geworden. En daarmee is de onderscheiding tussen de twee gezinnen nu na tien jaar minder dan bij de eerste woonsituatie; deze scheiding of grens is dus voor een groot deel opgeheven. Volgens Shuval et al. (2012) die in hun artikel onderzoeken wat voor grenzen artsen in Israël ondervinden in hun werk, is de sociale grens één daarvan. Dit is volgens hen een grens die “een relevante referentie groep definieert die helpt bij instrumentele hulp, identiteit, en sociale ondersteuning” (Ibid. p. 1324). Dus die sociale grens die aanduidt wie tot een bepaalde groep behoort binnen deze familie is veranderd door de eerste tien jaar samenwonen. Hierdoor is te

(22)

22 zien waar eerder het gezin van Fien meer los stond van haar ouders, nu heel duidelijk te zien dat die grens tussen hen is weggevallen. Toch hebben ze, ondanks dat ze tien jaar onder een dak woonden, een vrij gescheiden leven geleid. Beide hadden alle faciliteiten voor zichzelf en volgens de

familieleden kwam het zeker voor dat je elkaar een paar dagen niet eens zag.

Toch zit hier ook het opheffen van die sociale grens achter deze tweede beslissing. Want in plaats van die traditionele grens behouden van het gezin dat zou gaan verhuizen omwille van werk van de vader, kiezen ze er met z’n allen voor om te verhuizen. Dus het samenwonen, dat hiervoor op een redelijk gescheiden manier verliep waarbij de gezinnen onafhankelijk van elkaar waren, heeft alsnog plaatsgemaakt voor een nieuwe woonsituatie waar iedereen mee instemde. En nog meer is die grens misschien niet alleen opgeheven, maar verlegd op zo’n manier dat zij meer als één groep behoren tot elkaar.

In de familie Groot is in deze nieuwe woonsituatie de fysieke grens vergelijkbaar gebleven met voorheen; de woongedeeltes zijn gescheiden. Daarmee is het materiële aspect van deze grenzen opnieuw de scheiding tussen twee woongedeeltes, maar niet persé tussen thuis. De voortzetting van het samenwonen is tevens het voortzetten van nabijheid, met tegelijkertijd wel een bepaalde fysieke afstand. De wil om dit te ondernemen hield bij deze familie ook in dat op organisatorisch niveau elkaars grenzen moesten worden losgelaten. Deze organisatorische grenzen worden door Shuval et al. (2012) omschreven als gaande over organisaties en wie daartoe behoort. Maar wanneer dit een stap verder wordt gezet, gaat dit ook over tastbaardere organisatorische aspecten als geldzaken, het huis als een object zelf, en het verhuizen met alles wat daarbij komt kijken. Concluderend, ook al is voor deze familie de woonsituatie een voortzetting, vooralsnog is de overweging gemaakt om dit opnieuw te doen. Deze overweging vergt opnieuw het maken van die beslissing om bepaalde sociale grenzen los te laten.

Familie Vos

Waarin de familie Groot al ervaring had met samenwonen, gold dit voor de familie Vos2 niet. In deze familie woonden Lucy en haar man Patrick voor een aantal jaar samen op hetzelfde erf met Lucy’s moeder; wel allebei in een aparte woning. Het idee om samen te gaan wonen kwam hier van Lucy en

(23)

23 Patrick. De reactie van Lucy’s moeder op dit idee is hieronder beschreven .

We zitten aan de eettafel in de keuken, ik zit aan de ene kant van de keukentafel en tegenover mij zitten Lucy en Patrick. We praten over het overlijden van Lucy’s vader en hoe haar moeder alleen achterbleef hier op de boerderij. Ik vraag aan hen hoe het dan zo is gekomen om te gaan

samenwonen. Lucy: “wij hadden eigenlijk al wel aangegeven dat we ooit wel een keer de boerderij over wilden nemen en toen op een gegeven moment had mijn moeder het erover dat ze niet alles meer alleen kon doen”. Later wordt mij duidelijk dat Lucy’s moeder verschillende

gezondheidsklachten heeft. Lucy vertelt dat Patrick, haar man, ermee kwam om anders de boerderij over te kopen en dat moeder dan in het kleinere huisje gelegen naast de boerderij kon gaan wonen, om zo voor haar te kunnen zorgen. Wanneer ik vervolgens vraag hoe haar moeder daar op reageerde begint Lucy wat te lachen. “Zij vond dat ouders en kinderen niet elkaars schoorsteen mochten zien roken”. Lucy kijkt mij aan, ze lacht weer en zegt: “een beetje Drents misschien. (data van 16-02-2016)

Voor vooral Lucy’s moeder, die inmiddels is overleden, was het voorstel van haar schoonzoon en dochter een moment waarop zij geconfronteerd werd met bestaande fysieke afstand tussen haar en Patrick en Lucy. De uitspraak dat ouders en kinderen elkaar schoorsteen niet moeten zien roken heeft uiteraard te maken met sociale aspecten. Maar aangezien de focus hier ligt op het fysieke, is het van belang om te benadrukken dat haar overweging een heel tastbaar idee weergeeft. Namelijk dat er een afstand moet zijn in het leven van elkaar. En dat dit dus niet meer zo zou zijn wanneer ze in de directe nabijheid van elkaar wonen.

De grens die hier dan moet worden opgeheven hangt samen met dat die fysieke afstand zal worden verkleind en dit hangt samen met familie relaties en de nabijheid van familie in iemands leven. Deze tweede stap in het opheffen van grenzen is het moment waarop deze nabijheid wordt overwogen. In het artikel van Lichter & Brown, 2011) worden deze ‘spatial boundaries’ gelinkt aan de veranderingen in urbane en rurale verschillen. Dit lijkt wat ver van familie relaties en het opheffen van fysieke afstand tussen elkaar, maar deze ruimtelijke begrenzing is wat in hun artikel verandert door onder andere migratie van mensen naar de urbane gebieden, en wat in de context van het opheffen van die ruimtelijke grens de zorg voor familie als motivatie kent.

Voor alle families is het plan om te gaan samenwonen een stap in het hele proces. Hoe zij vervolgens dit plan realiseren is een volgende fase waarin het opheffen van deze ruimtelijke grens te linken is aan thuis; dit is de tweede stap in het loslaten van grenzen en zal hieronder worden belicht.

(24)

24

2.2.2

W

ONEN IN ÉÉN HUIS

In de families binnen dit onderzoek zijn er drie waarbij de uiteindelijke gerealiseerde woonsituatie inhoudt dat de leden onder één dak wonen. Dit wil nog niet direct zeggen dat de familieleden alle faciliteiten ook delen zoals dat zou zijn wanneer het een één gezinswoning betreft. Toch maak ik hier het onderscheid en de keus om, ook al zijn er twee woningen in één huis geplaatst, dit te zien als ‘wonen in één huis’.

Het wonen onder één dak vergt namelijk het loslaten van bepaalde grenzen waar de families die ervoor gekozen hebben om in twee huizen bij elkaar te gaan wonen niet zozeer mee te maken hebben. Dit gebeurt in deze sectie aan de hand van hoe mijn eigen familie van een eerste idee de stap zette, vervolgens naar realisatie en hoe die realisatie van mijn grootmoeder laten inwonen bij mijn oom en tante, is uitgevoerd.

Kamers met een nieuwe functie

Van de families die hebben gekozen om samen in één huis te wonen, is bij vooral mijn eigen familie3 het verschil het grootst met de inrichting van het huis voordat grootmoeder er woonde. Bij de andere twee families zijn de familieleden samen in de nieuwe situatie gestapt, dat wil zeggen de ouders en het gezin van hun kind zijn gezamenlijk verhuisd naar de nieuwe woning. De situatie waarbij een kamer, die door het samenwonen zijn oude functie heeft verloren, kwam binnen dit onderzoek dan ook alleen voor bij mijn eigen familie.

Nadat er was besloten door grootmoeder, en de rest van de familieleden dat grootmoeder zou gaan inwonen bij mijn oom en tante, moesten er verschillende aanpassingen in hun huis worden gedaan. “We hebben de kamer geverfd, en tapijt op de vloer gelegd voor haar. En we hebben hiervoor een klein halletje gemaakt met keukentje zodat ze voor zichzelf wat thee kan maken “ (Nienke, 11-02-2016). De kamer die voor grootmoeder is verbouwd, was voorheen de kamer van mijn tante. Hier stond haar naaimachine en ze gebruikte de kamer voor haar was. Door de komst van haar moeder heeft mijn tante haar activiteiten verplaatst naar wat voorheen de kamer van haar zoon was (die inmiddels uit huis is). Maar volgens mijn tante is deze verandering niet een probleem; voor haar voelt

(25)

25 het niet alsof ze haar kamer heeft moeten opgeven.

Desalniettemin is de functie van de kamer wel degelijk veranderd en de komst van de zorg voor mijn grootmoeder is vergelijkbaar met wat De La Cuesta & Sandelowksi (2005) toedragen aan de hybridisatie van een huis. De fysieke grenzen zoals die hierboven al moesten worden opgeheven bij de eerste stap; het idee van samenwonen, zijn ook in deze tweede stap zichtbaar. Het loslaten van hoe de indeling van het huis eerst was, naar het accepteren en realiseren van de nieuwe functie die vertrekken hebben en krijgen. Dit wordt onder andere gedaan door het verplaatsen van voorgaande activiteiten naar nieuwe plekken om zo die activiteiten (naaien en wassen) te kunnen blijven

uitoefenen. Het uitoefenen van activiteiten is volgens Duyvendak (2009) één van de condities voor het bereiken van thuis; hemel. Het loslaten van die indeling van het huis voorheen, zorgt er dan voor dat mijn tante haar hemel weer opnieuw kan creëren.

Consequenties van het samenwonen in één huis zijn dat de oorspronkelijke indeling van het huis wordt opgeheven en dat bepaalde ruimtes gezamenlijk gebruikt worden, bijvoorbeeld de keuken en de badkamer. Hierdoor is het door de fysieke nabijheid en de bijkomende intensiteit van contact, de invloed op wat thuis eerst was groter. Mijn familie is daarentegen wel een uitzondering. In andere families die samen in één huis wonen worden de keuken en de badkamer niet gedeeld met elkaar, waardoor die intensiteit minder is. In deze families is een gedeelte van de woning verbouwd tot zelfstandige woonplek.

Zoals hierboven gezegd is dit minder van toepassing voor de twee andere families, aangezien voor zowel de ouderen als hun kind en het gezin een bepaalde verdeling is gerealiseerd binnen de woning. Hierdoor hebben deze families niet te maken gehad (in de nieuwste vorm van samenwonen) dat zij ruimtes die daarvoor bij hun huis hoorden, moesten worden opgegeven.

Opgeven van veiligheid

Naast het hierboven besproken opheffen van afstand dat daarmee vraagt van de families om thuis te heroverwegen, komt er bij sommigen ook een stuk van veiligheid kijken die door het samenwonen in het geding komt. In de volgende familie, Meijer4, is deze veiligheid nodig gevonden door de grote woning – een villa- waarin zij wonen met daaromheen gelegen een groot stuk erf. In één van de gesprekken leggen ze uit wat voor veiligheidsmaatregelen Abel en Daphne hebben aangelegd en hoe deze in ‘ gevaar’ komt doordat Abel’s moeder in hun huis woont.

(26)

26

Wanneer ik kom aanrijden met de auto is het hek voor het huis dicht. Als ik uitstap en naar het hek loop zie ik dat er rechts een bel zit. Nadat ik heb gebeld en via de intercom kort met Abel heb gesproken, gaat het hek langzaam open. Ik rijd het erf op en wanneer ik uitgestapt ben, is het hek alweer dicht.. Eenmaal binnen gaan we aan de keukentafel zitten met z’n drieën; Abel, zijn vrouw Daphne, en ik. “Ik word er knettergek van, alleen maar vreemde mensen die in je huis komen” (Daphne). Het gesprek is in de richting gegaan van Daphne’s burn-out en de last van het zorgen voor Abel’s dementerende moeder. Abel reageert op zijn vrouw en vertelt dat ze heel veel aan de

beveiliging van hun huis hebben gedaan: “We hebben beveiliging, een hek, honden, het is niet een gewoon huis. We hebben alles zo ingericht dat we hier een beetje veilig kunnen wonen”. Wanneer het over de thuiszorg gaat die elke dag voor zijn moeder komt, legt Abel uit dat er voor bij de poort een sleutelkastje hangt voor de thuiszorg. Met een code kan de thuiszorg dat hokje openmaken om de sleutel te pakken waarmee zowel het hek en het huis geopend kunnen worden. “Je hele gevoel van veilig is dan wel weg” (Abel). (Data van 10-02-2016)

Een manier waarop mensen een huis hun thuis kunnen maken is doordat het een plek van veiligheid is, zoals Duyvendak’s(2009) idee van haven. Het hek en de andere veiligheidsmaatregelen die voor deze familie fungeerden om die haven te verkrijgen, is door de komst van de zorg aan Abel’s moeder in het geding; ze moeten hierdoor een stuk van de opgebouwde veiligheid inleveren. Dit komt mede doordat Abel’s moeder hulp nodig heeft van de thuiszorg. Doordat die toegang moeten hebben tot de woning van Abel’s moeder – die in hetzelfde gebouw zit waar Abel en Daphne wonen – is het noodzakelijk dat die toegang verkregen moet worden. Hierdoor moeten Abel en Daphne hun grenzen in veiligheid en het bewaken van die veiligheid loslaten, wat vervolgens hun gevoel van haven

beïnvloedt; ze voelen zich minder veilig in hun huis.

De stappen die ik als onderzoeker hier moest doorgaan om binnen te komen - het stoppen met de auto voor het hek, aanbellen, instappen, wachten tot het hek openging, doorrijden, en bij binnenkomst zien dat het hek weer dicht is- maakte het visueel hoe Abel en Daphne de buitenwereld op deze manier op afstand houden. Lamont & Molnár (2002) plaatsen onder symbolische grenzen niet alleen het ruimtelijke aspect maar ook mensen. Dat wil zeggen het onderscheid tussen mensen die wel en niet bij horen. De familie Meijer gebruikt het hek om de mensen die er niet bij horen buiten te houden. Desalniettemin, zijn ze genoodzaakt om hun haven opnieuw vorm te geven met het gegeven dat die grens met als doel veiligheid wordt verlegd.

(27)

27

2.2.3

W

ONEN IN TWEE HUIZEN

In tegenstelling tot de families die in één huis wonen is de fysieke afstand tot elkaar bij de families die in twee huizen wonen ingebouwd. Dat betekent echter niet dat deze families de tweede stap niet zetten in het opheffen van bepaalde fysieke grenzen. Na de eerste fase van gezamenlijk besluiten om te gaan samenwonen, is de tweede fase voor deze families het realiseren van het samenwonen in twee verschillende gebouwen op hetzelfde erf.

Van de zeven families binnen dit onderzoek, zijn er drie die via het bedrijf PasAan een mantelzorgwoning hebben aangeschaft die nu in de tuin staat. De vierde familie, Vos, is hierboven al eerder genoemd; daar woonde de hulpbehoevende moeder in een al bestaande woning naast haar voormalige boerderij. Het bedrijf dat in de introductie al is genoemd is zogezegd gespecialiseerd in woonoplossingen, en zoals ze zelf benoemen, helpen ze in “oplossingen te creëren om als gezin of familie dicht bij elkaar te wonen, ook bij een toenemende zorgvraag” (PasAan, 2016). Hoewel zorg niet de aanleiding is geweest voor sommige families om een PasAan woning aan te schaffen, anticiperen de families wel op een zorgvraag door te kiezen voor de mantelzorgwoning. Tijdens de planningsfase en de plaatsing van de mantelzorgwoning moeten veel beslissingen worden genomen, zo komt er tijdens die momenten naar voren wie waarover wat te zeggen heeft, en waar een

mogelijke machtspositie vandaan komt. Dit kan te maken hebben met wie er betaald, wat de rol is van andere familieleden, of wie eigenaar is van de grond. Belangrijk zijn deze overwegingen zeker, en in het volgende gedeelte spelen deze aspecten een rol. Waar de woning geplaatst wordt en wat de band met de plek is, speelt mee in het grenzenwerk binnen de families.

Waar plaatsen we de woning?

Afgezien van familie Vos waarbij de tweede woning al in de tuin gebouwd was, moesten de drie andere families die gekozen hebben voor de mantelzorgwoning van PasAan beslissen waar de woning geplaatst moest worden; de tuin. Het plaatsen van de woning in de tuin wordt in de verschillende families door verschillende personen besloten.

Bij de familie Peters5 is deze beslissing voornamelijk door Kees en Claudia gestuurd. Volgens hen was 5.

(28)

28 dit één van de belangrijkste keuzes en overwegingen die gemaakt moest worden; de plaats en positie van de mantelzorgwoning van Claudia’s ouders. De mantelzorgwoning staat van het huis af, minstens zes meter en is gericht op de tuin; dit komt in het stuk over ramen terug. Daarnaast laat Kees mij zien hoe ook de tuin zorgt voor afstand en afscheiding tussen de twee huizen. Tussen de twee huizen zit een parkeerplaats en een bloemenperk, de terrassen voor beide gezinnen zijn aan de andere kant van het huis. De reden hiervoor is volgens Kees: “ja, omdat je toch je eigen gang wil gaan en niet steeds het idee wil hebben dat ze op je bord zitten te kijken” (21-03-2016).

Daarentegen was het plaatsen van de woning voor de twee andere families meer gericht op het betrekken van de woning met het ‘vaste’ huis. Wanneer de gemeente aangeeft bij de familie Poelman6 dat de mantelzorgwoning -die wordt geplaatst zodat Luuk zijn ouders kunnen blijven wonen op hun oude terrein- in een schuur moet, is Luuk het daar niet mee eens. Hij wil graag dat de woning voor zijn ouders dichtbij het ouderlijk huis staat waar hij met zijn vrouw in gaat wonen omwille van de zorg voor zijn ouders. Ook binnen de familie Postma7 is de nabijheid van de oudere door het plaatsen van de woning de achterliggende gedachte. Voor Vera Postma was het schuin plaatsen van de woning een manier om die nabijheid uit te voeren.

De overwegingen die ten grondslag liggen aan de vraag ‘waar plaatsen we de woning’, hebben onder ander te maken met de visibility, de zichtbaarheid van de grens. Een van de benaderingen voor grenzen die Lamont & Molnár (2002) benoemen in hun artikel is het bestuderen van de

eigenschappen van grenzen. Daarmee onderscheiden zij onder andere de zichtbaarheid als

eigenschap. De zichtbaarheid van waar die grens behoort van welk stuk van wie is, moet gecreëerd worden door de betrokkenen zelf. Voor sommigen is deze overweging in het belang van het

6.

(29)

29 behouden van privacy, voor anderen is de die zichtbaarheid van waar die scheiding ligt tussen elkaars huizen en tuin minder aanwezig in de overwegingen. Het zoeken van een balans tussen privacy, gezamenlijkheid, behouden van twee gezinnen, gebeurt deels als door de context van het wonen in twee huizen. Immers scheiden de twee huizen de twee gezinnen. Als nog zijn er overwegingen over de inrichting van de woonsituatie nodig.

De vraag ‘waar plaatsen we de woning draagt’ ook een aspect van macht mee, en tijdens het veldwerk zijn er ook momenten te zien waarbij het duidelijk wordt wie welke beslissingen hierover kan nemen, wie financieel bijdraagt, en van wie de grond is. Dit zijn zeker belangrijke aspecten, maar hier draait het uiteindelijk ook om dat de beslissing is genomen voor het samenwonen, en dat daarmee de wil om dat te doen voorop staat. Voortkomende uit die wil is dus ook het plaatsen van de woning zodanig al een toevoeging aan iemands thuis. De veilige haven waar men zichzelf kan zijn zal hoe dan ook de andere familieleden tot op zeker hoogte meetellen.

2.3

M

AKEN VAN GRENZEN

Naast dat het nodig is om grenzen los te laten in het proces om samen te gaan wonen, worden er ook nieuwe grenzen gemaakt en krijgen oude grenzen een andere invulling. Bovenstaande stuk laat zien hoe binnen de families - voor zowel een woonsituatie waarbij het samenwonen in één huis is als daar waar de families in twee huizen wonen- het grenzenwerk loslaten belangrijk is voor het

hervormgeven van thuis. In dit gedeelte van het hoofdstuk wordt ingegaan op hoe juist grenzen ook bijdragen aan het hervormgeven van thuis voor alle betrokkenen.

Het maken en veranderen van grenzen dat hieronder aan bod komt is nodig volgens Shuval et al. (2012) om die orde te creëren. Met dat als achtergrond wordt er onderzocht aan de hand van ramen, keukenkastjes en deuren hoe families grenzen inzetten binnen hun nieuwe woonsituatie en wat demotivatie achter die bepaalde grenzen is; om vervolgens de link te maken met wat dit voor hun thuis betekent.

2.3.1

R

AAM

Ik zit op de bank samen met Claudia; vanaf de plek waar ik zit kan ik door het raam de tuin inkijken. Mijn beeld word deels onderbroken door Claudia die dichter bij het raam zit dan ik. Een deel van een buitenbak voor paarden is zichtbaar. Daarnaast, links voor die paardenbak staat de

mantelzorgwoning waarin Claudia’s ouders wonen. Ik zie dat Claudia haar gezicht heeft afgedraaid van mij en in de richting van de tuin en de mantelzorgwoning kijkt. Dan tilt ze haar rechterarm op en wijst met haar wijsvinger naar buiten in de richting van de straat. Een man komt een paar seconden

(30)

30

daarna voor het raam langs gefietst. Hij fietst richting de mantelzorgwoning. Claudia draait zich om, ze kijkt naar mij en zegt: “Mijn vader fietst elke dag op zijn elektrische fiets, dan maakt hij een rondje over de dijk. In ieder geval dat probeert hij” (Claudia, 3-3-2016).

Tijdens mijn eerste bezoek aan de familie Peters5 merkte ik de bewuste keuzes die binnen deze familie omtrent ramen zijn gemaakt. Het vignet hierboven beschrijft de eerste keer dat ik opmerkte dat het raam een discussiepunt is. Ik zag namelijk samen met Claudia dat haar vader kwam aan fietsen in de richting van de mantelzorgwoning. De volgende foto illustreert hoe ik samen met Claudia op de bank zat en hoe het uitzicht vanuit hun woonkamer is naar onder andere haar ouders huisje.

Zoals te zien is op de foto kunnen Claudia en haar gezin het huisje van Claudia’s ouders zien. Links op de foto, rondom het hoofd van Claudia is een stuk stenen muur. Dit is in het huis van Claudia’s ouders waar de woonkamer zit. Claudia en haar man Kees kwamen op het idee om dit huis waarin zij nu wonen over te kopen van Claudia’s ouders Rob en Anna. Rob en Anna waren al van plan om te gaan verhuizen naar een kleinere woning in verband met gezondheidsproblemen van Rob. Daarnaast werd het huis en de tuin te groot voor hen. Nadat via PasAan Rob en Anna een

5

Figuur 2. De mantelzorgwoning te zien vanuit het huis van Claudia en Kees. Verkregen van de familie Peters

(31)

31 mantelzorgwoning in hun oude tuin konden laten plaatsen zijn zij in de tuin gaan wonen. Na een verbouwing van het oude huis van Claudia’s ouders, zijn Claudia en Kees verhuisd.

Terug naar het raam - of eigenlijk het raam dat er niet is - dat een belangrijke overweging was voor Claudia en Kees. De zogenoemde blinde muur van de mantelzorgwoning waar zij nu op uit kijken, zou anders een raam hebben gehad aan de kant van het huis van Claudia en Kees. Volgens Claudia en Kees was dit niet wenselijk. In hetzelfde bezoek vertellen zij dat Claudia’s moeder ietwat nieuwsgierig is en graag weet wat er allemaal gebeurt. Volgens Claudia zou haar moeder als het mogelijk was dan door het raam naar binnen gluren. Om dit te voorkomen hebben Claudia en Kees tijdens het proces van plannen het idee afgekeurd van Rob en Anna om in hun woonkamer ook een raam te plaatsen die uitkijkt op het andere huis. Dit zou betekenen dat wat nu een blinde muur is, te zien op de bovenstaande foto, dan een raam zou hebben. De reden waarom zij liever geen raam aan die kant van de mantelzorgwoning wilden hebben, heeft te maken met het naar binnen kijken bij elkaar.

Dit narratief over het raam dat Claudia en Kees niet wilden hebben heeft uiteraard ook de kant van Claudia’s ouders; Rob en Anna. Zij hadden aangegeven bij de bouw van de

mantelzorgwoning dat ze graag een raam wilden hebben aan die specifieke kant van hun mantelzorgwoning. “Maar we hebben ervoor gekozen omdat niet te doen, om privacy redenen” (Anna, 21-3-2016). Tijdens het tweede bezoek aan de familie komt dit ter sprake en zoals het citaat al aanduidt is het volgens Anna om privacy redenen niet door gegaan. Wie of wat uiteindelijk de

doorslaggevende rol heeft gespeeld in het niet plaatsen van het raam is onduidelijk gebleven. Ook tijdens een tweede bezoek in een gesprek over privacy komt het niet geplaatste raam weer ter sprake. Johanna:” we zien niks van elkaar, Ik kan niet in hun huis kijken en zij ook niet in die van ons” (21-03-2016).

Naast dat een raam zoals hierboven in eerste instantie lijkt als een aspect van een woning, dat ervoor zorgt dat er licht naar binnen valt of zorgt voor ventilatie en bescherming biedt tegen dat van buiten, is het hier een onderdeel geworden van de overwegingen die gemaakt moeten worden. En nog specifieker het is een fysiek ding, een object dat belichaamt hoe belangrijk dat kan zijn in het beschermen van de privacy van de een, maar ook de inclusie van een ander. Het raam is hiermee een grens geworden in deze familie. Wat hieruit verder duidelijk wordt is dat de consequentie wanneer dat raam er wel zou zijn op die specifieke plaats, wordt ervaren als een mogelijke bedreiging voor privacy. Daarmee is het waarschijnlijk dat zeker voor Kees en Claudia thuis nog niet die mate van samenwonen inhoudt dat het zicht naar elkaar zo duidelijk is. En dus is het tegengaan van dit raam een manier om ervoor te zorgen dat zowel hun haven als heaven overeenkomt met hoe dit eerst reflecteerde met thuis. Oftewel, Kees en Claudia’s haven als de veilige comfortabele en voorspelbare plek heeft wat afstand nodig tussen hen en Claudia’s ouders, zodat die dat niet aantasten. En het

(32)

32 gedeelte van heaven – jezelf kan zijn - zal dan ook door de inkijk naar binnen afnemen. Hoe dit overigens voor Claudia’s ouders is, is niet bekend. Bij hen is het blijven wonen op hetzelfde erf en tegelijkertijd zien hoe hun oude huis en tuin wordt veranderd een belangrijker aspect.

In contrast met hoe het plan ergens een raam te plaatsen op een ‘verkeerde plek’ thuis kan tarten, heeft in een andere familie het raam een heel tegenovergestelde functie wat betreft het

samenwonen; het is een manier om controle te houden over de verbondenheid. In de Postma familie7 woont de moeder van Vera ook in een mantelzorgwoning van PasAan. Zij is hier komen wonen na de dood van haar man. In de daaropvolgende maanden ging haar gezondheid steeds verder achteruit. Omdat Vera graag wilde zorgen dat haar moeder de beste laatste jaren van haar leven zou krijgen, heeft zij zich ingezet – samen met haar man- om haar moeder in haar tuin te kunnen laten wonen. Het raam in de context van deze familie betreft zowel het raam van de mantelzorgwoning als die van de woning van dochter Vera. In het volgende vignet komt naar voren wat het belang van het raam is voor deze familie met betrekking tot het samenwonen en de zorg.

Mevrouw Van de Plas zit rechts van mij in de andere fauteuil; we zitten in haar

mantelzorgwoning. Nadat ik eerst in de auto al even met Vera heb gesproken drink ik bij aankomst bij de woningen van de familie een kopje thee bij haar moeder. We zitten in de woonkamer, dat meer een deel van de ruimte is waar ook de keuken is en een eettafel staat. Recht voor de stoel waarin ik zit, staat een koffietafel, daarachter is een groot raam waardoor je uitkijkt op de tuin. Wanneer ik iets naar rechts kijk door het raam zie je het huis van Vera. Met een terras vlakbij de deur naar het huis toe en het paadje dat vanaf het terras van Vera en haar man naar de woning loopt van mevrouw Van de Plas. Aan de rechterkant van dat grote huis, van Vera’s woning is een raam; en tijdens het praten met mevrouw Van de Plas zie ik Vera voor dat raam staan. Ze kijkt onze kant op. (25-02-2016)

Vera heeft mij daarvoor al verteld dat ze erop stond dat de mantelzorgwoning van haar moeder schuin werd geplaatst in haar tuin. In plaats van het verzoek van de gemeente om de woning recht ten op zichtte van het huis neer te zetten, moest het van haar schuin staan zodat de

mantelzorgwoning gericht staat op het huis. Volgens Vera is haar moeder op deze manier meer een onderdeel van het gezinsleven omdat ze via haar raam het huis van Vera ziet, en Vera vanuit haar huis haar moeder kan zien zitten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als mijn geheugen me niet in de steek laat, zei hij dat het voor hem volstond om het boek op zijn kop open te slaan, want dan zag hij het al..

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de situatie sinds mei 2015 niet is verbeterd, dat het contact tussen klaagster en haar oudste zoon niet tot stand is gekomen, dat de

Op een gegeven moment zei hij: ‘Ik vind het met betrekking tot deze functie belangrijker dat mensen respect voor en af- finiteit met de doelgroep hebben, dan dat ze voor de baan

komt nog wekelijks langs, maar hij dringt nooit wat op”, zegt Ingburg De Bever.. Een fijne verstandhouding tus- sen samenwerkende generaties en hun partners blijkt

De Ellthe Heuse- PoPPen vonden hun weg M de wereld Allereerst door hml DulleMland en Doetenrijk, tom naar leraMrijk, nge land, Amerika en Span.. dm

Wonen met begeleiding of zorg voor personen met een verstoorde zelfregulering is een gezamenlijke opdracht voor gemeenten, zorgorganisaties en corporaties.. Veel

Zie voor beantwoording vraag 26: het beeldkwaliteitsplan zal als onderdeel van het bestemmingsplan Crailo worden voor gelegd voor vaststelling door de

2 Hilversum D66 Bedrijvigheid Buck consultants merkt op "Op dit moment is de belangstelling vanuit de markt voor vestiging op Crailo erg diffuus." Kunt u verhelderen