• No results found

De effectiviteit van de Reactietijden Concealed Information Test voor het detecteren van valse bekentenissen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effectiviteit van de Reactietijden Concealed Information Test voor het detecteren van valse bekentenissen"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Effectiviteit van de Reactietijden Concealed Information Test

voor het Detecteren van Valse Bekentenissen.

Eva Huijps

Naam: Eva Huijps

Studentnummer: 10771417 Universiteit van Amsterdam Bachelorproject

Begeleider: L.M. Geven Aantal woorden: 5282

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

Inleiding p. 4

Methode (Deelnemers en Procedure) p. 10

Resultaten p. 13

Discussie p. 17

Literatuurlijst p. 22

(4)

4

Abstract

In dit onderzoek wordt de effectiviteit van de Reactietijden Concealed Information Test (RT-CIT) onderzocht voor het verifiëren van bekentenissen. Aan het onderzoek deden 19 deelnemers mee. Onder het mom van “persoonlijkheid en samenwerking” werkten de deelnemers samen met een confederate. Ze deden een samenwerkingstaak en een aantal individuele taken. De confederate vroeg de deelnemer hem te helpen tijdens de individuele taken. Daarna werd de deelnemer beschuldigd van valsspelen, ongeacht of dat het geval was. Verhoortechnieken werden toegepast om de deelnemer te laten bekennen. De RT-CIT werd vervolgens afgenomen, waarbij het reactietijdverschil tussen misdaad-gerelateerde en neutrale items als meting gold. De RT-CIT detecteerde ware bekentenissen in 64,71%. De enige onschuldige deelnemer liet een minder groot reactietijdverschil zien tussen misdaad-gerelateerde items en neutrale items, dan de schuldige deelnemers. Deze bevindingen ondersteunen het idee dat de RT-CIT effectief kan zijn voor het verifiëren van bekentenissen. Vervolgonderzoek is echter nodig om een conclusie te trekken over valse bekentenissen.

(5)

5

Valse bekentenissen en de CIT

In 1989 werd een vrouwelijke jogger verkracht, zwaar mishandeld en voor dood achtergelaten in New York’s Central Park. De zaak werd wereldwijd vol afschuw gevolgd en werd in de volksmond de Central Park Jogger case genoemd. Vijf jongeren van tussen de veertien en zestien jaar werden verdacht van de misdaad. Zij werden gearresteerd, langdurig verhoord en uiteindelijk schuldig bevonden van verkrachting, mishandeling en poging tot doodslag. De straf werd opgelegd op basis van enkel en alleen hun mondelinge bekentenissen. Ondanks dat de jongens hun verklaring later introkken en er verder geen fysiek bewijs gevonden werd, werden de jongens veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf. Dertien jaar na de veroordeling stapte Matias Reyes, in de gevangenis voor drie verkrachtingen en moord, naar voren als de Central Park Jogger verkrachter. Dit werd later bevestigd met DNA bewijs. De Central Park Five zaak staat nu bekend als een schokkend voorbeeld van hoe een verhoor kan resulteren in een valse bekentenis (Kassin, 2005). Deze studie onderzoekt dan ook een objectieve methode om valse bekentenissen te herkennen en dit soort zaken te voorkomen.

Hoewel het voor veel mensen misschien tegen-intuïtief aanvoelt om een valse bekentenis af te leggen die zo duidelijk tegen je eigen belang in gaat, is gebleken dat de Central Park Jogger Case geen eenmalig fenomeen is. De incidentie van valse bekentenissen blijft moeilijk te schatten. Wel zijn verontrustende cijfers bekend over het aantal valse bekentenissen in gerechtelijke dwalingen. Zo blijkt 15 tot 25% van de door DNA vrijgestelde verdachten initieel een valse bekentenis heeft afgelegd (www.innocentsproject.org, Kassin, 2005). Dit laat zien dat er een gat zit in het juridische vangnet dat aanwezig zou moeten zijn voor onschuldige burgers.

De consequenties van valse bekentenissen zijn groot voor de onschuldige verdachte, zijn of haar omgeving en de maatschappij. Op individueel niveau kan een valse bekentenis iemand zijn of haar vrijheid kosten, en soms zelfs zijn of haar leven (Kassin, 2005). De

(6)

6

naasten van de verdachte krijgen onder andere te maken met vooroordelen en in geval van een gevangenisstraf met gemis van een geliefde. Bovendien vormen valse bekentenis een groot probleem op maatschappelijk niveau. Wanneer een valse bekentenis wordt afgelegd, wordt verder onderzoek meestal gestaakt en alle aandacht gericht op degene die bekent. Het gevolg hiervan is dat de ware dader mogelijk vrijuit gaat, waardoor criminelen op de straat blijven en onschuldigen niet goed beschermd worden tegen een onterechte straf (Kassin, 2015).

Er zijn grofweg drie typen valse bekentenissen te onderscheiden (Horselenberg, Merckelbach & Josephs, 2003). Ten eerste de voluntary (non-coerced), oftewel de vrijwillige valse bekentenissen, waarbij iemand zonder druk van buitenaf een verklaring aflegt. Vaak wordt dat gedaan om dan wel een naaste te beschermen, dan wel om er beroemd mee te worden. Ten tweede de compliant (coerced) valse bekentenissen, waarbij een verdachte weet dat hij of zij onschuldig is, maar door de druk van het verhoor alsnog bekent. Een compliant (coerced) valse bekentenis ontstaat vaak wanneer de verdachte de overtuiging heeft dat het een voordeel oplevert om te bekennen of dat er negatieve consequenties mee vermeden kunnen worden. Ten slotte kan sprake zijn van internalized (coerced) valse bekentenissen. Hierbij gaat de verdachte door verhoortechnieken zelf geloven dat hij of zij de dader is (Horselenberg, Merckelbach & Josephs, 2003).

Valse bekentenissen kunnen tot stand komen door verschillende factoren. Bij de politie is bijvoorbeeld vaak sprake van tunnelvisie. Dit houdt in dat alle aandacht in een vroeg stadium van het onderzoek gericht wordt op een enkele verdachte. Vervolgens richt men zich dan op het rond krijgen van bewijs tegen deze verdachte (Crombag, 2010). Het gevolg is dat informatie die het vermoeden over deze verdachte bevestigt sneller wordt geïntegreerd dan informatie die het vermoeden tegenspreekt. Dit wordt ook wel de confirmation bias genoemd. Verhoorders gaan extra druk zetten omdat ze veronderstellen dat iemand schuldig is, maar diegene blijft ontkennen (Kassin, 2015). Een andere risicofactor voor het voorkomen van

(7)

7

valse bekentenissen is compliance. Compliance is een persoonlijkheidseigenschap waarmee wordt aangegeven in hoeverre iemand geneigd is om in te stemmen met gedrag waarmee iemand het intrinsiek oneens is, maar waartoe hij of zij zich door sociale druk verplicht voelt. Compliance kan gemeten worden met de Gudjonsson Compliance Scale (GCS; Gudjonsson, 1989). Individuele verschillen in compliance dragen bij aan de kans op valse bekentenissen van het type compliant-coerced (Gudjonsson, 1992; Horselenberg et al., 2003).

Er worden verschillende technieken gebruikt om bekentenissen af te dwingen. De meest gebruikte technieken zijn de minimalisatietechniek en de dealtechniek. Bij minimalisatie wordt de ernst van de misdaad en de consequenties van bekennen geminimaliseerd. Het vertrouwen van de verdachte wordt gewonnen door middel van sympathie, begrip en het goedpraten van het betreffende gedrag (Russano, Meissner, Narchet & Kassin, 2005). Bij de dealtechniek wordt als het ware gezegd dat de consequenties niet zo groot zullen zijn als men nu bekent, maar erger zullen zijn als men blijft ontkennen (Kassin & Gudjonsson, 2004). Idealiter zouden verhoortechnieken de kans vergroten op echte bekentenissen en de kans verkleinen op valse bekentenissen. In werkelijkheid blijken dit soort verhoortechnieken niet alleen de kans op echte bekentenissen te vergroten, maar ook de kans op valse bekentenissen. Zo blijkt dat 40-76% van de verdachten, schuldig of onschuldig, bekend als reactie op verhoor. (Gudjonsson, 2003; Russano, Meissner, Narchet & Kassin, 2005). Het onderscheid tussen echte en valse bekentenissen blijkt tot op heden erg moeilijk te maken.

In films en series is vaak te zien dat men bij de politie een leugendetector gebruikt om te testen of een verdachte de waarheid spreekt. In de praktijk blijken deze methoden vaak niet zo effectief. De meeste gebruikte leugendetector in het juridische systeem is de Compared Question Test (CQT). Leugens worden bij de CQT herkend door middel van twee vragen, namelijk de relevante vraag, “Heb je het gedaan?”, en de controlevraag, “Heb je ooit wel

(8)

8

eens gelogen om uit een situatie te komen?” Het idee van de CQT is dat onschuldigen hevigere reacties zullen laten zien op de controlevraag, omdat dat de enige vraag is die betrekking op hen heeft. Dit is dan ook de enige vraag waarover zij zich druk zullen maken (Iacono, 2011). De schuldigen zullen juist heviger reageren op de relevante vraag, aangezien die leugen op dat moment belangrijker wordt geacht (Verschuere, Ben-Shakhar & Meijer, 2011). Hoewel de CQT in de praktijk het meest gebruikt wordt is er weinig wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van de leugendetector. Wetenschappers kwamen daarom met een nieuwe methode, de Concealed Information Test (CIT; Ben-Shakhar, Bar-Hillel & Kremnitzer, 2002).

In tegenstelling tot de CQT, waarbij beoogd wordt leugens te herkennen, is de CIT een test die als doel heeft om te bepalen of iemand misdaadkennis bezit. Dit houdt in dat de test probeert te meten of iemand kennis heeft over de misdaad die alleen kan bestaan als de verdachte schuldig is. De CIT bestaat uit een aantal meerkeuzevragen. De antwoordopties bestaan uit een ‘probe’ item, oftewel een item dat gerelateerd is aan de misdaad en een aantal neutrale, even plausibele, antwoordopties (irrelevants). Ook zijn er ‘target’ items, oftewel items die iemand van te voren heeft moeten leren. (Verschuere, Kleinberg & Theocharidou, 2015). De CIT kan ook met behulp van een computer worden uitgevoerd. Er wordt dan een computertaak gebruikt waarbij de items kort op het scherm getoond worden. De deelnemers moeten vervolgens zo snel mogelijk aangeven of ze het item herkennen. Dit doen ze door op een bepaalde toets (bijv. toets A) te drukken als ze het item herkennen en op een andere toets (bijv. toets L) wanneer ze het item niet herkennen (Verschuere, Kleinberg & Theocharidou, 2015). Als goede items gekozen worden beschermd de CIT naïeve ondervraagden, omdat zij de probes niet zullen herkennen en alle items voor hen dus een gelijke reactie teweeg zullen brengen. Degenen die wel betrokken waren bij de misdaad zullen deze items wel herkennen, maar op nee willen drukken. Hierdoor zullen ze een verhoogde respons laten zien.

(9)

9

(Verschuere, Ben-Shakhar & Meijer, 2011). De reacties op de items van de CIT kunnen op twee manieren worden gemeten, namelijk met fysiologische metingen of met reactietijden. Bij fysiologische metingen wordt verwacht dat sterkere fysiologische responsen zullen optreden bij probes wanneer iemand schuldig is, omdat voor een schuldige de probes opvallend zullen zijn. Wanneer iemand onschuldig is, zullen fysiologische responsen voor alle antwoordopties ongeveer gelijk blijven, omdat alle items neutraal voor hen zijn. (Verschuere & Kleinberg, 2015). Een tweede manier waarop de CIT kan worden toegepast is met reactietijden. Hierbij wordt verwacht dat de reactietijden langer zullen zijn voor de probes wanneer iemand schuldig is. Dit heeft er mee te maken dat schuldigen de misdaad-gerelateerde items zullen herkennen, maar op nee willen drukken, omdat zij willen verbergen dat ze over die kennis beschikken. Dit omschakelen kost tijd. Wanneer iemand onschuldig is zouden geen significante verschillen in reactietijd moeten optreden, omdat geen van de items tot herkenning zal leiden (Verschuere, Kleinberg & Theocharidou, 2015). In dit onderzoek wordt de reactietijden-CIT (RT-CIT) gebruikt. Gebruik van de RT-CIT is gunstig aangezien het kostenbesparend, makkelijk en effectief is (Kleinberg & Verschuere, 2015). Fysiologische metingen kosten veel tijd en geld en zijn dus minder makkelijk inzetbaar in de praktijk. Met behulp van de RT-CIT kan misdaadkennis op een snelle en effectieve manier herkend worden.

Er zijn twee theorieën die het CIT-effect met reactietijden proberen te verklaren. Allereerst de Orienting Respons (OR) theorie (Sokolov, 1963). De OR theorie stelt dat een verhoogde responsneiging optreedt wanneer het een nieuwe of significant stimuli betreft. In de context van de RT-CIT houdt dat in dat probes, die dus relevant zijn voor de misdadiger, bij hen hogere responsneigingen teweeg zullen brengen. De Respons Inhibiton (RI) theorie bouwt hier op voort door aan te stippen dat schuldigen de responsneiging die optreedt bij herkenning van een misdaad-gerelateerd item, zullen willen verbergen. Wanneer bijvoorbeeld het moordwapen op het scherm getoond wordt zal de dader een versterkte OR hebben, maar

(10)

10

dit proberen te onderdrukken. Een deelnemer heeft dus de neiging om op knop A voor herkenning te drukken, maar moet zijn reactie bijstellen en op knop L voor non-herkenning drukken. Het gevolg is dat de reactietijd toeneemt. (Klein Selle et al., 2016).

Eerder onderzoek naar de werkzaamheid van de RT-CIT geeft het idee dat dit een effectieve methode zou kunnen zijn voor het detecteren van valse bekentenissen. Kleinberg, Verschuere en Theocharidou (2015) onderzochten of op reactietijd-gebaseerde geheugendetectie (RT-based memory detection) een efficiënte methode was voor het detecteren van verborgen informatie. Zij vonden een grote algehele effectgrootte voor de interactie tussen protocol, probe-irrelevant verschil en saillantie van de probe (Cohens’ f = 0.48). Al met al werd in de studie geconcludeerd dat de RT-based memory detection een efficiënte methode is om verborgen informatie te herkennen. Suchotzki et al. (2017) voerden bovendien een meta-analyse met 114 studies uit waarmee ze de effectiviteit van op reactietijden gebaseerde leugendetectie onderzochten voor verschillende deceptieparadigma’s. Zij vonden een significante en grote effectgrootte voor alle studies samengenomen, d = 1.256, 95% BI [1.137; 1.374]. Zelfs wanneer gecontroleerd werd voor publicatiebias bleef dit effect bestaan. De meta-analyse laat zien dat er een significant groot reactietijdenverschil was tussen de eerlijke en de misleidende responsen.

Bovenstaande onderzoeken vormen al bewijs voor de effectiviteit van de RT-CIT. De RT-CIT is echter nog niet onderzocht in de context van valse bekentenissen. Bovendien blijkt dat mensen, hoewel ze zichzelf in staat achten leugens te herkennen, in werkelijkheid slechts in 54% van de gevallen leugens kunnen herkennen. Zogenoemde experts presteren na training niet veel beter dan dat, als ze überhaupt al beter presteren (DePaulo et al. 2003; Kassin, 2015). Het is dus noodzakelijk een objectieve meetmethode te gebruiken om valse bekentenissen te detecteren. De volgende studie zal daarom onderzoeken of de RT-CIT een effectieve methode is voor het detecteren van valse bekentenissen.

(11)

11

De onderzoeksvraag in dit artikel luidt daarom: Is de RT-CIT een effectieve methode om valse bekentenissen te detecteren? De hypothese is dat de RT-CIT een effectieve methode is om valse bekentenissen te detecteren. De verwachting luidt dan ook dat de reactietijden op de RT-CIT hoger zullen zijn op de probes wanneer iemand valsgespeeld en bekend heeft, dan wanneer diegene niet valsgespeeld en bekend heeft. Een andere hypothese die in het onderzoek getest wordt is de hypothese dat mensen die meer compliant zijn eerder een valse bekentenis zullen afleggen. De verwachting is hier dat mensen die een valse bekentenis afleggen een hogere score op de GCS zullen hebben. Aangezien er nog geen eerder onderzoek gedaan is naar de RT-CIT in deze context kan nog niet worden voortgebouwd op eerdere beperkingen. Dit onderzoek kan daarom het beste als pilotstudie geïnterpreteerd worden.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden in totaal 19 psychologiestudenten, waarvan 5 mannen, mee van de Universiteit van Amsterdam. De gemiddelde leeftijd was 21.19 jaar (18-30 jaar), De deelnemers ontvingen een beloning van 1.5 proefpersoonpunt voor hun deelname. Ook maakten zij kans op een bonus van 0.5 proefpersoonpunt wanneer zij de individuele vragen allemaal correct beantwoordden. Elke deelnemer startte in dezelfde conditie, waarbij geprobeerd werd de deelnemer over te halen om vals te spelen, een beschuldiging gemaakt werd ongeacht of iemand valsgespeeld had en verhoortechnieken werden toegepast om bekentenissen te ontlokken. Na de individuele taken zouden twee groepen kunnen ontstaan: de schuldigen en de onschuldigen. Na het verhoor zouden deze groepen verder verdeeld kunnen raken in: de bekenners en de niet-bekenners. Zo ontstaan de groepen: schuldig en bekend (ware bekentenis), schuldig en niet bekend (valse ontkenning), onschuldig en niet bekend (ware ontkenning) en onschuldig en bekend (valse bekentenis). Er wordt in het onderzoek gekeken naar de ware bekenners en de valse bekenners. Deelnemers

(12)

12

werd geëxcludeerd wanneer hij of zij voortijdig aangaf het echte doel van de studie door te hebben of zelf wilde stoppen met het experiment.

Procedure

De proefpersonen schrijven zich in voor een onderzoek genaamd “Persoonlijkheid en Samenwerking”. Zij zijn bij aanvang van het experiment in de veronderstelling dat ze meedoen aan een onderzoek dat de rol van persoonlijkheid onderzoekt tijdens samenwerking. Bij binnenkomst ontmoeten de proefpersonen de confederate, waarvan zij denken dat het een medestudent is met wie zij het onderzoek gaan uitvoeren. Zowel aan de deelnemer als aan de confederate wordt een informatiebrochure en een toestemmingsverklaring gegeven. De experimentleider vraagt of zij deze willen doorlezen en ondertekenen en verlaat vervolgens de kamer. De experimentleider blijft vijf minuten weg en deze tijd gebruikt de confederate om een praatje met de proefpersoon aan te knopen. Op die manier bouwen de deelnemer en de confederate alvast een band op. Na het lezen van de informatiebrochure en het tekenen van de toestemmingsverklaring wordt hen beiden een vragenlijst aangereikt die zogenaamd gaat over persoonlijkheid en werken in een team. In werkelijkheid is dit de GCS, verhuld door 20 irrelevante vragen. De experimentleider verlaat wederom de kamer en keert terug na ongeveer tien minuten om de vragenlijst weer op te halen. De deelnemer en de confederate ontvangen dan de opdrachtenboekjes, bestaand uit de samenwerkingstaak en twee individuele taken. Er wordt aangegeven dat zij de volgorde van het boekje moeten volgen en er wordt benadrukt dat bepaalde taken individueel en bepaalde taken samen moeten worden gedaan. Op dit moment vertelt de experimentleider ook dat er een halve proefpersoonpunt bonus kan worden verdiend als ze de individuele opdrachten goed maken. De deelnemers beginnen met de samenwerkingstaak en moeten vervolgens een paar individuele vragen beantwoorden. Na een tijdje laat de confederate blijken dat hij of zij er niet helemaal uitkomt. “Ik mis nog twee vragen. Het ligt echt op het puntje van mijn tong, wil je me misschien heel even helpen?”

(13)

13

vraagt de confederate. Als de proefpersoon daar mee instemt schuift de confederate zijn of haar blaadje richting de proefpersoon en wijst de vraag aan. “Deze: Welk sprookjesfiguur past het glazen muiltje? En deze: Bij welke sport worden de termen strike en spare gebruikt?”. Wanneer de deelnemer niet instemt met het verzoek zegt de confederate: “Ik heb echt alleen nog die halve proefpersoonpunt nodig en dan heb ik alle punten binnen, kun je me alsjeblieft heel even helpen?” Als de proefpersoon nog steeds weigert dringt de confederate niet verder aan en gaat door met de vragenlijst. Na 25 minuten haalt de experimentleider de opdrachtboekjes op om de antwoorden na te kijken. Na vijf minuten laat de experimentleider blijken dat er iets mis is met de antwoorden en vraagt de confederate om even mee te komen voor een gesprek. De proefpersoon blijft achter in de kamer terwijl de experimentleider en de confederate samen weglopen. Na ongeveer vijf minuten komt de experimentleider terug en zegt dat hij of zij de supervisor gaat halen voor overleg. Na een tijdje komt de supervisor de kamer binnen en begint haar monoloog (zie Appendix C). In deze monoloog gebruikt ze de minimalisatie- en de dealtechniek en probeert ze de proefpersoon een schuldbekentenis te laten doen. De supervisor geeft de deelnemer een papier en vraagt de deelnemer zijn of haar naam in te vullen en op te schrijven wat er gebeurd is. Wanneer de deelnemer blijft ontkennen doet de supervisor nog een poging om de deelnemer een verklaring te laten afleggen. Als na twee keer proberen nog steeds geen bekentenis kan worden ontlokt, wordt doorgegaan met het volgende onderdeel van de studie, namelijk de RT-CIT. Een computertaak wordt gestart, beginnend met twee leerfasen. In deze fasen leert de deelnemer de targets, sneeuwwitje en tennis. Vervolgens volgen een aantal oefenfasen, waarbij targets, probes en irrelevants worden gepresenteerd. De eerste oefenfase wordt herhaald totdat de participant in 75% van de gevallen de targets goed identificeert. Hierbij is geen sprake van tijdsdruk. Vervolgens komt de deelnemer in de tweede oefenfase. Deze wordt herhaald totdat de deelnemer 50% van de targets goed identificeert en de gemiddelde reactietijd onder de 800 milliseconden ligt. Deze

(14)

14

criteria gelden ook voor de derde oefenfase. Wanneer de deelnemer deze oefenfasen goed doorstaat volgt de daadwerkelijke leugendetectietest, bestaand uit blok A en blok B. Deze blokken zien er hetzelfde uit als de oefentrials, maar duren wat langer. Targets, probes en irrelevants worden afgewisseld. Aan het eind verschijnen de gemiddelde reactietijden op het scherm. Zodra de RT-CIT is afgerond wordt een geheugentest en een motivatievragenlijst afgenomen. Ten slotte zal een mondelinge debrief worden gedaan door de supervisor en wordt een schriftelijke debrief meegegeven. Er wordt benadrukt dat het van groot belang is het ware doel van het onderzoek niet door te vertellen aan andere studenten. Twee weken na afloop van het experiment ontvangen de deelnemers tenslotte een follow-up stresscheck.

Resultaten

Om tot de uiteindelijke data voor de RT-CIT analyse te komen moest een aantal deelnemers geëxcludeerd worden. Exclusiecriteria betroffen te veel fouten in 50% of meer van de trials van de CIT (targets, probes of irrelevante items) en reactietijden lager dan 150ms of hoger dan 800ms. In totaal werden 17 van de 19 deelnemers meegenomen voor de analyse van de RT-CIT. Twee deelnemers werden geëxcludeerd. Een omdat ze te veel fouten had op alle items van de RT-CIT en een omdat ze te veel fouten op de targets had. Voor de motivatie, geheugen, stress en de compliance analyses werden alle 19 deelnemers meegenomen.

De RT-CIT

Om de eerste hypothese te testen dat de RT-CIT een effectieve methode is om bekentenissen te verifiëren zou een Tweeweg ANOVA worden uitgevoerd. Hierbij zouden twee groepen worden vergeleken, de valsspelers die bekenden (ware bekenners) met de niet-valsspelers die bekenden (valse bekenners). Er was echter slechts een deelnemer die niet valsspeelde en zij weigerde tevens een bekentenis af te leggen. Hierdoor kan de initiële

(15)

15

analyse niet uitgevoerd worden. Wel werden een aantal andere analyses uitgevoerd en werd naar de effectgroottes gekeken. De effectgrootte werd berekend aan de hand van de Cohens’ d met onderstaande formule.

Cohens’ d = Meanprobe – Meanirrelevant SD-irrelevant

Te zien is dat de RT-CIT de schuldigen correct schuldig detecteerde in 11 van de 17 gevallen (64.71%). Er werd een Paired-Samples T-test uitgevoerd om te onderzoeken of er een CIT-effect was, dus of er een reactietijdenverschil was tussen de probes en de irrelevants bij schuld, en of er een reactietijdenverschil was tussen de foto-items en de woord-items. Hieruit bleek dat de woord-items (M = 465.73, SD = 33.02) niet significant verschilden van de foto-items (M = 464.50, SD = 37.98), t(15) = 0.16, p = 0.87, d = 0.03. Ook bleek dat er sprake was van een CIT-effect. De reactietijden van de schuldigen waren op de probes (M = 472.48, SD = 38.40) significant hoger dan op de irrelevants (M = 453.68, SD = 32.86), t(15) = 4.98, p < .001, d = 0.57. Bovendien kwam de deelnemer die onschuldig was, ook onschuldig uit de RT-CIT. Om te onderzoeken of de onschuldige een significant probe-irrelevant verschil had werd exploratief een onafhankelijke T-toets uitgevoerd, waarbij haar scores op de probes vergeleken werden met haar scores op de irrelevants. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de probes (M = 504.68, SD = 96.91) en de irrelevants (M = 490.20, SD = 42.27), t (109) = 1.492, p = .139, d = 0.34, zie Figuur 1.

(16)

16

Figuur 1. Gemiddelde reactietijden (RT) van de schuldigen en de onschuldigen op de probes en de irrelevants.

Zoals in Figuur 1 gevisualiseerd is, is te zien dat het er gemiddeld een kleinere effectgrootte is voor het verschil in reactietijden tussen de probes en irrelevants bij de onschuldige deelnemer (d = 0.34) dan bij de schuldige deelnemers (d = 0.57). Aangezien het hier slechts om een deelnemer gaat kunnen geen daadwerkelijke vergelijksanalyses worden gedaan.

GCS

Om de compliance van de deelnemers te meten werd de GCS afgenomen. Ook hier kon de geplande onafhankelijke T-toets, waarbij ware bekentenissen met valse bekentenissen werden vergeleken, niet worden uitgevoerd. Een exploratieve One-Sample T-test liet zien dat de gemiddelde GCS-score van de deelnemers (M = 10.21, SD = 4.01) niet significant afweek van de GCS-normscore (M = 10.3, SD = 3.7) voor Nederlandse Universitaire studenten (Horselenberg, 2003), t(20) = -0.182, p = 0.858, d =-0.02. Ook werd exploratief gekeken naar sekseverschil. Uit een onafhankelijke T-toets bleek dat de GCS-score van de mannen (M = 10.67, SD = 6.06) niet significant verschilde van de GCS-score van de vrouwen (M = 10.00, SD = 2.94), t(17) = 0.33, p = 0.75, d = 0.23. Een derde analyse is uitgevoerd om te onderzoeken of de onschuldige deelnemer van de schuldige deelnemers in de mate van

* d = 0.57, p < .001 * d = 0.34, p = .139 420 430 440 450 460 470 480 490 500 510 Schuldigen Onschuldige G emi dd el de Rea ct et ijd en Groep Probes Irrelevants

(17)

17

compliance. Hiertoe werd een One-Sample T-toets uitgevoerd. Uit de test kwam naar voren dat de GCS-score van de onschuldige (M = 11.00) niet significant verschilde van de gemiddelde GCS-score van de schuldigen (M = 10.17, SD = 4.12), t(17) = -0.858, p = 0.403, d = 0.20.

Motivatie

Aan het einde van het experiment werd een motivatiecheck gedaan, bestaand uit vijf vragen. Deze vragen werden aangeboden op een Likert-schaal (1 t/m 5), waarbij links over het algemeen stond voor ‘helemaal niet’ en rechts voor ‘helemaal wel’ De gemiddelde motivatie van de deelnemers is per vraag geanalyseerd, zie Tabel 1 (Appendix A). In deze tabel is te zien dat de deelnemers over het algemeen gemotiveerd, gefocust en betrokken waren. Ze hadden een goed geheugen en deden goed hun best. Uit een One-Sample T-test bleek dat de gegeven antwoorden significant verschilden van 3, de neutrale motivatiescore, zie Tabel 1 (Appendix A).

Geheugen

Naast de motivatiecheck werd ook een geheugencheck gedaan aan het eind van het experiment. Hiertoe kregen de deelnemers aan het einde van het experiment een A4 met tien woorden aangeboden. Zij werden geacht de woorden te omcirkelen die zij nog herkenden van het eerste deel van het experiment. De correcte antwoorden waren ‘Doornroosje’ en ‘Bowlen’. In totaal omcirkelden 14 van de 19 (73.68%) deelnemers correct alleen deze twee items. In 5 van de 19 (26.32%) gevallen werden te veel incorrecte items omcirkeld en/of te weinig correcte items.

Stress

Vanwege de ethische gevoeligheid van ons onderzoek werd na afloop van het experiment een stresscheck afgenomen. Na twee weken werd per mail diezelfde follow-up

(18)

18

stresscheck verzonden. Aan de hand van een Likert-schaal (1 t/m 7) werd gemeten in hoeverre de deelnemers stress ervaarden door de procedure van het onderzoek. Hieruit bleek dat de deelnemers een redelijk tot positieve algemene ervaring hadden van het onderzoek en dat ze het onderzoek educatief en rechtvaardig vonden. Ook was te zien dat ze vonden dat het onderzoek een grote bijdrage leverde aan de psychologie en dat ze niet veel stress ervaarden. Uit een Paired-Samples T-test bleek dat de scores op de Follow-up stresscheck niet significant verschilden van de scores op de directe stresscheck, zie Tabel 2 (Appendix B).

Discussie

Deze studie onderzocht de werkzaamheid van de RT-CIT voor het detecteren van valse bekentenissen. Dit werd gedaan met behulp van een aangepaste versie van het cheating paradigma van Russano, Meissner, Narchet & Kassin (2005). De hoofdhypothese luidde dat de RT-CIT een effectieve methode is voor het detecteren van valse bekentenissen. De bijbehorende verwachting was dat ware bekenners een groter probe-irrelevant reactietijdenverschil zouden laten zien, dan de valse bekenners. In dit onderzoek werd slechts een onschuldige deelnemer verkregen die tevens niet bekende. Hierdoor kunnen dus geen uitspraak worden gedaan over valse bekentenissen. De gevonden resultaten zijn echter wel in lijn met de verwachting dat de RT-CIT onderscheid zou kunnen maken tussen ware en valse bekentenissen. Uit de resultaten kwam naar voren dat de ware bekenners een significant hogere reactietijd hadden op de probes dan op de irrelevants. Dit wordt ook wel het CIT-effect genoemd. De onschuldige liet geen significant probe-irrelevant reactietijdenverschil zien. Hiermee laat de RT-CIT zien dat de schuldigen, in tegenstelling tot de onschuldige, over misdaadkennis beschikten. Wanneer iemand misdaadkennis bezit, zou hij of zij de misdaad-gerelateerde items, in dit geval de woorden ‘bowlen’ en ‘assepoester’, herkennen. Er ontstaat een responsneiging die men wil onderdrukken. Het resultaat is een verhoogde reactietijd op de probes. De reactietijden op de irrelevants blijven gelijk, omdat deze items niet tot herkenning

(19)

19

leiden en dus geen responsneiging of responsonderdrukking teweegbrengen. Zo ontstaat een groter probe-irrelevant reactietijdenverschil. Dit is ook terug te zien in de reactietijden van de deelnemers. De resultaten ondersteunen dan ook de Orienting Respons (OR) theorie en de Respons Inhibition (RI) theorie. Hoewel onbruikbaar voor vergelijkingsanalyses, is de bevinding dat de onschuldige een kleiner, niet-significant, probe-irrelevant reactietijdenverschil liet zien dan de schuldigen in lijn met het idee dat de RT-CIT bekentenissen kan verifiëren.

Ook sluiten de resultaten aan bij wat eerder gevonden werd door Verschuere, Kleinberg & Theocharidou (2015). Zij concludeerden dat op reactietijden gebaseerde herinneringendetectie een efficiënte methode is om verborgen informatie te herkennen. De resultaten van het huidige onderzoek sluiten daarbij aan. Ook hier leek onderscheid te kunnen worden gemaakt tussen mensen met en zonder verborgen misdaadkennis. De resultaten sluiten bovendien aan bij de bevindingen van Suchotzki et al. (2017). Uit deze meta-analyse kwam naar voren dat met behulp van op reactietijden gebaseerde leugendetectie een significant reactietijdenverschil kon worden gevonden tussen eerlijke en misleidende responsen. Huidig onderzoek ondersteunt dat idee.

Een tweede hypothese in het onderzoek was dat mensen die meer compliant zijn, sneller een valse bekentenis zouden afleggen. De verwachting hierbij was dat deelnemers die vals bekenden een hogere score zouden hebben op de GCS. Deze hypothese kon niet getest worden vanwege het ontbreken van valse bekentenissen. Uit de exploratieve analyses die uitgevoerd werden kan wel geconcludeerd worden dat er geen sekseverschil was met betrekking tot de mate van compliance van de deelnemers. De gemiddelde compliance van de deelnemers kwam bovendien overeen met de gemiddelde normscore voor Nederlandse universitaire studenten (Horselenberg, 2003). Dit laat zien dat de deelnemers geen buitensporig lage of hoge mate van compliance hadden. Een opvallend gegeven is dat de

(20)

20

score van de onschuldige deelnemer niet significant verschilde van de gemiddelde GCS-score van de schuldigen. Een lage GCS-GCS-score zou gerelateerd kunnen zijn aan het feit dat zij niet bekende, dit bleek niet het geval. Het gaat hier echter slechts om een deelnemer en daarom kunnen hierover nog geen stabiele uitspraken worden gedaan.

Al met al ondersteunt het huidige experiment het idee dat de RT-CIT een effectieve methode kan zijn voor het verifiëren van bekentenissen. De onderzoeksvraag kan echter nog niet volledig beantwoord worden vanwege het ontbreken van valse bekentenissen. Hieronder worden daarom een aantal beperkingen van het onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek besproken.

De eerste beperking van dit experiment is de kleine steekproef. Vooraf werd met een a priori poweranalyse vastgesteld dat er 128 deelnemers nodig waren voor de analyses. In de praktijk deden slechts 19 deelnemers mee. Het grootste probleem van een te kleine steekproef is dat het ten koste gaat van de power van het onderzoek. De power is de kans om een effect te vinden in een studie, dat het werkelijke effect representeert in de algehele populatie. Bij een grote steekproef wordt gecontroleerd voor individuele verschillen. Een onderzoek met een grote steekproef is dan ook te generaliseren naar de algemene populatie. Wanneer echter sprake is van een klein sample kunnen individuele verschillen de resultaten sterk vertekenen. Het risico ontstaat dat er sprake is van toevalsbevindingen. Een kleine steekproef is dus niet representatief voor de algehele populatie en bij replicatie kunnen wellicht andere resultaten gevonden worden. Een mogelijke oorzaak voor het kleine aantal deelnemers in het onderzoek is dat enkel psychologiestudenten mee konden doen, vanwege het feit dat de beloning gegeven werd in de vorm van psychologie onderzoekpunten. Hierdoor werd de groep potentiële deelnemers klein. Ook waren er slechts drie testweken beschikbaar voor het onderzoek. In het vervolg zou het helpen om mensen te werven met behulp van een beloning in de vorm van geld in plaats van psychologie onderzoekpunten. Hierdoor zouden ook

(21)

21

studenten van andere studies of psychologiestudenten die geen onderzoekpunten meer nodig hebben mee kunnen doen, waardoor je de doelgroep vergroot. Daarnaast zou het goed zijn om het experiment langer dan drie weken voort te zetten.

Een tweede verbeterpunt ligt in de procedure van het onderzoek. Alle deelnemers hielpen de confederate namelijk vrijwel direct, waardoor enkel schuldige mensen beschuldigd konden worden. Dit leidde er toe dat er slechts ware bekentenissen werden verkregen. Mogelijk kwam dit doordat er te veel ruimte was voor het opbouwen van rapport tussen de confederate en de deelnemer, waardoor het pro-sociale gedrag richting de confederate te veel gestimuleerd werd. Bovendien bleek uit de stress-scores dat de deelnemers maar weinig stress ervaarden door de procedure en gaven meerdere participanten aan dat ze zich niet volledig bewust waren van het effect dat valsspelen zou hebben op de data. Om in een vervolgstudie wel valse bekentenissen te kunnen verkrijgen is het aan te raden om net als in het onderzoek van Russano, Meissner, Narchet & Kassin (2005), twee condities te gebruiken, een conditie waarbij de confederate wel een hulpvraag stelt tijdens de individuele taken en en een conditie waarbij hij dat niet doet. Er ontstaan dan als het goed is twee groepen: schuldigen en onschuldigen. Op die manier ondervang je het probleem dat er geen onschuldige mensen zijn om te beschuldigen. Wanneer vervolgens wordt geprobeerd een bekentenis bij de deelnemers te ontlokken kunnen zowel ware als valse bekentenissen worden verkregen.

Hoewel nog geen uitspraken kunnen worden gedaan over de effectiviteit van de RT-CIT voor het detecteren van valse bekentenissen, zijn de bevindingen uit deze pilotstudie toch veelbelovend. De studie laat al zien dat de schuldigen ook daadwerkelijk verhoogde reactietijden kregen op de probes in vergelijking met de irrelevants. Ook kwam de enkele onschuldige deelnemer onschuldig uit de test. Dit ondersteunt het idee dat de RT-CIT effectief kan zijn voor het verifiëren van bekentenissen. Eerder werd al aangetoond dat zelfs ervaren rechercheurs, ondanks hun eigen overtuiging, niet of slechts minimaal boven kans niveau

(22)

22

presteren als het gaat om het herkennen van echte of valse bekentenissen (De Paulo et al., 2003; Kassin 2015). De noodzaak voor verder onderzoek is dus ook groot. Al zijn de bevindingen hoopvol, is vervolgonderzoek nodig om de werkzaamheid van de RT-CIT aan te tonen voor zowel ware als valse bekentenissen. Op deze pilotstudie kan in vervolgonderzoek worden voortgebouwd, zodat een eerlijk proces ontstaat waarbij onschuldige verdachten beschermd worden en schuldigen bestraft worden.

(23)

23

Literatuurlijst

Ben-Shakhar, G., Bar-Hillel, M., & Kremnitzer, M. (2002). Trial by polygraph: Reconsidering

the use of the Guilty Knowledge Technique in court. Law and Human Behavior, 26(5),

527-541.doi:10.1023/A:1020204005730

Crombag, H. F. M. (2010) Over Tunnelvisie. In Van Koppen, P., Merckelbach,

H. L. G. J., & Jelicic, M. (Red.), Reizen met mijn rechter: Psychologie van het recht.

Deventer: Wolter Kluwer.

Gudjonsson, G. H. (1989). Compliance in an interrogative situation: A new scale. Personality

and Individual Differences, 10(5), 535-540. doi:10.1016/0191-8869(89)90035-4

Horselenberg, R., Merckelbach, H., & Josephs, S. (2003). Individual differences and false

confessions: A conceptual replication of Kassin and Kiechel (1996). Psychology,

Crime and Law, 9(1), 1-8. doi:10.1080/10683160308141

Iacono, W. G. (2011) Encouraging the use of the Guilty Knowledge Test (GKT): what the GKT

has to offer to law enforcement. In Verschuere, B., Ben-Shakhar, G., & Meijer, E.

(Eds.). (2011). Memory detection: Theory and application of the Concealed Information

(24)

24

Israëls, H., & Horselenberg, R. (2010). Valse bekentenissen. In Van Koppen, P., Merckelbach,

H. L. G. J., & Jelicic, M. (Red.), Reizen met mijn rechter: Psychologie van het recht.

Deventer: Wolter Kluwer.

Kassin, S. M. (2005). On the psychology of confessions: Does innocence put innocents at

risk?. American Psychologist, 60(3), 215-228. doi: 10.1037/0003-066X.60.3.215

Kassin, S. M. (2015). The social psychology of false confessions. Social Issues and Policy

Review, 9(1), 25-51. doi: 10.1111/sipr.12009

Kassin, S. M., & Gudjonsson, G. H. (2004). The psychology of confessions: A review of the

literature and issues. Psychological Science in the Public Interest, 5(2), 33-67.

doi:10.1111/j.1529-1006.2004.00016.x

Kleinberg, B., & Verschuere, B. (2015). Memory detection 2.0: The first web-based memory

detection test. PloS one, 10(4), 1-17. doi:10.1371/journal.pone.0118715

Meijer, E. H., Klein Selle, N., Elber, L., & Ben‐Shakhar, G. (2014). Memory detection with the

Concealed Information Test: A meta analysis of skin conductance, respiration, heart

rate, and P300 data. Psychophysiology, 51(9), 879-904. doi: 10.1111/psyp.12239

Perillo, J. T., & Kassin, S. M. (2011). Inside interrogation: The lie, the bluff, and false

confessions. Law and Human Behavior, 35(4), 327-337. doi:10.1007/s10979-010-9244-2

(25)

25

Russano, M. B., Meissner, C. A., Narchet, F. M., & Kassin, S. M. (2005). Investigating true

and false confessions within a novel experimental paradigm. Psychological

Science, 16(6), 481-486. doi:146.50.226.251

Klein Selle, N., Verschuere, B., Kindt, M., Meijer, E., & Ben‐Shakhar, G. (2015). Orienting

versus inhibition in the Concealed Information Test: Different cognitive processes

drive different physiological measures. Psychophysiology, 53(1), 579-590. doi:

10.1111/psyp.12583

Sokolov, E. N. (1963). Higher nervous functions: The orienting reflex. Social Issues and Policy

Review, 25(1), 545-580. doi:10.1146/annurev.ph.25.030163.002553

Suchotzki, K., Verschuere, B., Bockstaele B., & Ben-Shakhar, G. (2017). Lying takes time: A

meta-analysis on reaction time measures of deception. Psychological Bulletin, 143(4),

428-453. doi: 10.1037/bul0000087

Verschuere, B., Kleinberg, B., & Theocharidou, K. (2015). RT-based memory detection: Item saliency effects in the single-probe and the multiple-probe protocol. Journal of

Applied Research in Memory and Cognition, 4(1), 59-65.

doi:10.1016/j.jarmac.2015.01.001

Verschuere, B., & Kleinberg, B. (2016). ID‐Check: Online Concealed Information Test

reveals true identity. Journal of Forensic Sciences, 61(1), 237-240.doi: 10.1111/1556-

(26)

26

Appendices

(27)

27

Tabel 1

Gemiddelde Motivatie-Scores en Standaarddeviaties(Tussen Haakjes) en One Sample T-test Resultaten voor de Afwijking van de Antwoorden van de Neutrale Score van 3 voor Alle Deelnemers per Vraag.

Vragen en Likert-waarden M (SD) t(df) p

1. Hoe erg bent u erin geslaagd om gefocust op het computerscherm te blijven tijdens het experiment? 1 = helemaal niet gefocust

5 = heel erg gefocust

2. Hoe erg was u betrokken bij het experiment? 1 = helemaal niet betrokken

5 = heel erg betrokken

3.53 (1.02) 3.84 (0.96) 2.25 (18) 3.83 (18) 0.037 0.001

3. Hoe goed is uw geheugen voor de items van de algemene kennisvragen die u aan het begin van het experiment heeft beantwoord?

1 = heel slecht geheugen 5 = heel goed geheugen

4. Hoe goed is uw geheugen voor de alternatieve items die u moest leren

voor de computertaak? 1 = heel slecht geheugen 5 = heel goed geheugen

5. Hoe erg deed u uw best om de juiste informatie te verbergen?

1 = helemaal niet mijn best 5 = heel erg mijn best

4.11 (0.66) 4.11 (0.94) 4.37 (0.60) 7.34 (18) 5.14 (18) 9.99 (18) 0.000 0.000 0.000

(28)

28 Appendix B

Tabel 2

Gemiddelde Stress-scores en Standaarddeviaties (Tussen Haakjes) van de Deelnemers per Vraag op de Directe Stresscheck en de Follow-up Vragenlijst, de Verschilscore en de Toetsingsresultaten van de Paired-Samples T-test

Vragen Direct Follow-Up Verschil t(df) p 1. Wat is uw algehele ervaring

van het experiment? 1 = zeer negatief 7 =zeer positief

2. Wat vindt u de educatieve waarde van het experiment? 1 = helemaal niet educatief 7 = zeer educatief 5.26 (1.15) 5.37 (1,21) 5.22 (1.40) 5.67 (1.14) -0.04 0.3 0.40(17) -0.86(17) 0.70 0.42 3. In hoeverre vindt u de deceptie met betrekking tot de ware aard van het experiment gerechtvaardigd?

1 = helemaal niet gerechtvaardigd

7 = zeer gerechtvaardigd 4. Wat vindt u van de bijdrage van het huidige experiment aan de psychologie?

1 = zeer kleine bijdrage 7 = zeer grote bijdrage 5. In hoeverre heeft u stress ervaren tijdens het experiment? 1 = zeer weinig stress

7= extreme stress 6.11 (0.74) 5.95 (0.78) 3.34 (1.33) 5.89 (0.83) 5.78 (0.94) 3.00 (1.75) -0.22 -0.17 -0,34 1.00(17) 0.77(17) -0.14(17) 0.33 0.45 0.89

(29)

29 Appendix C

PROTOCOL ‘Persoonlijkheid en Samenwerken’

1. Confederate en deelnemer worden opgehaald bij cubicle L2.21A door de experimentleider en meegenomen naar het lab.

2. Experimentleider: ‘Welkom bij het onderzoek naar ‘Persoonlijkheid en Samenwerking’. Jullie mogen je jas, tas, telefoon en andere spullen hier achterlaten en vervolgens in de kamer hiernaast plaatsnemen.’. De proefpersoon gaat op de stoel bij het raam en de confederate dichter bij de deur. ‘Jij bent vanaf nu altijd A (gericht naar proefpersoon), dus je mag hier gaan zitten, jij bent B (gericht naar confederate) en jij mag hier plaatsnemen’

3. Experimentleider geeft informatiebrochure en toestemmingsverklaring. ‘Dit is de informatiebrochure, lees dit goed door en teken vervolgens – wanneer je het overal mee eens bent – de toestemmingsverklaring. Experimentleider verlaat de kamer.

4. Gedurende de vijf minuten vult de experimentleider op de computer de gegevens van de proefpersoon in en wie welke rol vervult. De proefpersoon krijgt altijd een proefpersoon-nummer met A (Confederate is altijd B). Belangrijk voor individuele taak!

5. Confederate begint gesprek met de proefpersoon om rapport op te bouwen.

6. Na verloop van de vijf minuten klopt de experimentleider op de deur en haalt de toestemmingsverklaringen op. Vervolgens wordt de GCS uitgedeeld (proefpersoonnummers invullen!). ‘Dit is een vragenlijst over je persoonlijkheid en werken in een team. Er zijn veertig stellingen en het is de bedoeling dat je bij elke stelling aangeeft of deze op jou van toepassing is. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om je eigen mening. Het gaat erom of de stelling over het algemeen op jou van toepassing is. Ik kom over ongeveer tien minuten weer terug. Succes!’

7. Experimentleider klopt op de deur en haalt de persoonlijkheidsvragen op en neemt de opdrachtenboekjes mee. Proefpersoon krijgt versie A en de confederate krijgt versie B. ‘Nu volgen verschillende taken zowel in groepsverband als individueel. Alles wijst voor zich en staat duidelijk aangegeven, dus let even goed op wat je samen of alleen moet doen.. Jullie kunnen hier de komende 25 minuten ongeveer mee aan de slag. Als jullie de opdrachten goed doen, kun je een halve proefpersoonpunt bonus verdienen. Zijn er nog vragen?’.

8. Experimentleider voert de gegevens van de GCS direct in SPSS in.

9. Experimentleider volgt via de intercom wat er gedaan wordt en vult de tabel met gegevens in.

10. Confederate zegt ‘Ik mis nog twee vragen. Het ligt echt op het puntje van mijn tong, wil je me misschien heel even helpen?’

• Bij positief antwoord: Confederate schuift het blaadje richting de proefpersoon en wijst de vraag aan. ‘Deze: Welk sprookjesfiguur paste het glazen muiltje en bij welke sport worden de termen strike en spare gebruikt’.

(30)

30

Bij negatief antwoord: ‘Ik heb echt alleen nog die

halve proefpersoonpunt nodig en dan heb ik alle punten binnen, kun je me alsjeblieft heel even helpen?’

11. Experimentleider klopt op juiste tijdstip op de deur om de taakjes weer op te halen. ‘De tijd is voorbij, ik ga even de antwoorden nalopen en ben over vijf minuten weer bij jullie terug. Jullie kunnen hier gewoon even rustig afwachten’.

12. Na vijf minuten komt experimentleider A weer terug in de kamer en zegt ‘Ehm, ik heb het even bekeken en ik zou jullie graag even apart willen spreken. Wil jij (gericht naar confederate) even meekomen?’.

13. Proefpersoon blijft alleen achter in kamer, terwijl Experimentleider en Confederate samen weglopen.

14. Na vijf minuten komt experimentleider terug en zegt ‘Ik ga even mijn supervisor halen voor overleg wat ik hiermee moet doen, goed? Je kunt nog eventjes hier wachten’.

15. Supervisor komt de kamer binnen en zegt staand: ‘Ik heb begrepen dat jullie hebben overlegd tijdens de individuele taken.’. Supervisor schuift de stoel zo, dat hij precies tussen de proefpersoon en de deur zit, als een soort blokkade. Vervolgens neemt de supervisor een vriendelijke open houding aan en houdt oogcontact met de proefpersoon. ‘(naam proefpersoon), zoals ik al zei, er is geen twijfel over mogelijk dat dit is gebeurd, maar ik zou je graag even met je willen spreken zodat we dit samen kunnen oplossen. Wat ik nu graag zou willen weten is waarom je het hebt gedaan. Kijk, ik snap het heel goed als iemand je om hulp vraagt. Jij bent ook de beroerdste niet, je bent gewoon een sociaal persoon en het kan ook weinig kwaad. Al helemaal als het gaat om een klein onderzoekje zoals het bachelor project. Maar ik vind het nu vooral belangrijk om te weten is of dit inderdaad het geval is en je je medeproefpersoon wilde helpen, of dat je regelmatig de boel een beetje belazerd. En daarom zitten we hier, (naam proefpersoon). Je hebt sowieso weinig tijd om die vier punten te halen en het is gewoon makkelijk op deze manier, je helpt iemand anders. Dus we kunnen dit ook wel oplossen, schrijven we even een briefje samen zodat we deze deelname excluderen, maar krijg je van mij alsnog je punten nu en kom je morgen nog een keertje terug om een koppel te vormen met iemand anders. Dan is het daarna gewoon opgelost en hebben we het er niet meer over. Maar als ik nu bij mijn professor ineens mensen eruit ga halen en specifiek bepaalde data verwijder, dan is dat natuurlijk ook heel raar en kan ik het niet uitleggen zonder jou daarbij te noemen. Ik weet ook niet wat hij voor regels hanteert, maar dit is natuurlijk wel data wat hij uiteindelijk wil publiceren en daar doet hij natuurlijk – logisch ook – wel wat moeilijker over. Maar goed (naam proefpersoon), voordat we hem er helemaal bij moeten halen, geloof ik dat wij het onderling ook gewoon kunnen oplossen. Het maakt natuurlijk wel uit of je dit vaker doet of dat het gewoon de eerste keer is, dit is waarschijnlijk de eerste keer dat er iets misgaat met een experiment of niet? Weetje, we zetten we het even op papier en doen we het experiment morgen opnieuw alsof er niks is voorgevallen.. toch?’ ... ‘Goed zo (naam proefpersoon), dat dacht ik sowieso al vanaf het begin maar wel fijn dat we dat misverstand uit de weg hebben geruimd, toch?

Hier, ik zou graag willen dat je voor de zekerheid even op papier zet wat we net samen hebben besproken hierover. Hoe het is gebeurd, waarom en in ieder geval dat dit helemaal niet de bedoeling was en je er spijt van hebt. Dat als ze vragen, ik in ieder geval kan laten zien dat we dit onderling opgelost hebben..

(31)

31

Supervisor geeft papier

‘Begin gewoon met je naam en dan eigenlijk wat je me net vertelde..’

Als er meer prompting nodig is ‘misschien iets van ‘Ik wilde de andere proefpersoon helpen, maar het was eigenlijk een individuele taak. Het spijt me, ik doe zoiets normaal nooit en ik kom morgen terug om nogmaals correct aan het experiment deel te nemen?’

Vervolgens: ‘Super, nou fijn dat we dit gewoon zo konden oplossen (voornaam proefpersoon) en dan doen we dat gedeelte morgen gewoon nog eens, ok? Dan zal ik nu de experimentleider er weer bij halen en kun je de laatste taak nu alvast even doen, scheelt morgen weer’.

Bij ontkenningen: ‘Kijk (voornaam proefpersoon), ik weet ook wel dat je het niet expres hebt gedaan en dat je gewoon wilde helpen. Daar gaat het ook helemaal niet om, dat weten we allebei. Wat we nu willen bereiken, is dat we dit gewoon oplossen. Dus dat jij straks met een gerust hart naar huis kunt, en ik hoef dit niet te melden aan mijn professor. Ik weet ook wel dat dat echt niet chill zou zijn en weet je, dat verdien je ook helemaal niet. Maar ik moet natuurlijk ook de data kunnen analyseren en daar zinvolle resultaten uit halen, dus dan kan ik nu deze gegevens van vandaag niet meerekenen. Dus als we dat even opschrijven en we doen het morgen gewoon opnieuw, zal er verder niks aan de hand zijn toch? Ik zou het ook vervelend vinden om de professor er wel bij te halen, want ik heb geen idee hoe hij met zulke dingen omgaat natuurlijk maar hij zal sowieso niet blij zijn..

Bij ontkenningen ‘Ik zou zoiets nooit doen’: ‘Nee, dat is precies wat ik ook zeg. Je bent ook helemaal niet het type om de regels niet te volgen of expres data van een experiment te belazeren. Dus ik wil ook helemaal niet dat het op de professor moet aankomen, want ik weet ook wel dat je dit hebt gedaan om de andere proefpersoon te helpen. Ik hoopte eigenlijk al dat je dit zou zeggen, want nu blijkt maar weer dat mijn gevoel juist was.

Als na twee keer dit verhaal nog steeds geen bekentenis komt of de proefpersoon op de professor wil wachten. ‘Nou goed, ik denk dat het niet zo verstandig is om de professor erbij te halen, want hij gaat sowieso strenger om met zulke dingen als ik. Kijk, voor mij is dit niet mijn carrière en we lossen dit gewoon zo op dat je het een andere nog een keertje komt doen, maar hij wil natuurlijk die data publiceren en dan kunnen er geen rare dingen tussen zitten. Maar als je echt op hem wilt wachten, dan ga ik hem voor je zoeken. Ik weet dat hij nu nog college geeft tot (supervisor kijkt op horloge/telefoon en zegt een tijd 30 minuten later) ... dus dan zou je hier op hem moeten wachten en dan moeten jullie het maar samen uitzoeken..’

Alsnog na vijf minuten komt experimentleider binnen en zegt ‘We kunnen anders net zo goed wel de laatste taak meteen doen, dus je mag even plaatsnemen achter de computer en dan start ik de taak. Je krijgt alle instructies vanzelf op het scherm, succes!’

(32)

32

16. Experimentleider komt terug de kamer in en vervolgt experiment ‘Het laatste deel van het onderzoek kunnen we nu alvast doen, dat is een computertaak. Dus als je hier plaats wilt nemen dan start ik de taak en krijg je alle instructies op het scherm, succes!’

17. Na de CIT komt de experimentleider binnen en geeft de motivatie-vragenlijst en geheugentest.

18. Daarna zal de supervisor mondeling de debrief doen en de vragenlijst laten invullen. Verder wordt de debrief ook meegegeven aan de proefpersoon. ‘Je snapt waarschijnlijk al dat het cruciaal is voor het onderzoek dat er niet bekend is wat we hier precies onderzoeken. Dus als andere mensen vragen wat we hier precies hebben gedaan, dan is het gewoon een experiment over samenwerken, goed? Bedankt voor het deelnemen en als je vragen hebt, kom alsjeblieft gewoon bij ons langs!’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die slag van Rooilaagte (Tussen Graspan- en Enslinstasie) Onderwyl Generaal Prinsloo se .burgers die aftog blaas net Generaal de la Rey met sy Transvalers by

De commissie begrijpt de wens van partijen dat deze middelen optimaal ingezet kunnen gaan worden binnen het te ontwikkelen behandelingsalgoritme en daarom snel beschikbaar

The tool provides multiple means to realise, on a user’s regular mobile device, typical questions and tasks used in clinical practice to assess cognitive functioning.. Several

Using buried channel waveguides, whose intrinsic propagation losses are only 0.2 dB/cm, and optimizing the Er 3+ concentration and waveguide length to ~3 cm, for 500 mW of

Bayesian Repeated Measures alternatives for the extended ANOVAs showed similar results to paragraph 3.2: for females, the data are ≥6.6 times more likely to occur under the

Mean growth velocity of children from the intervention versus the reference school was compared using analysis of covariance (ANCOVA), with habitual physical

personality ratings of preferred and non-preferred politicians, whereas value-related biases are likely to affect ratings of honesty-humility and openness to experience of

Alana’s research examines the production of ethnicity and race within health research, policy, and care practices.. Specifically, she is interested in understanding how objects of