• No results found

Stimuleren of saneren?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stimuleren of saneren?"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)STIMULEREN OF SANEREN? Het effect van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid op het economisch herstel na de crisis van 2008.. Masterscriptie, 13 maart 2018 L.D.S. Castelein, BSc S1165828 Begeleider: Dr. M.C. Berg. Faculteit Governance and Global Affairs.

(2) VOORWOORD Voor u ligt mijn afstudeerscriptie voor de master Management van de Publieke Sector aan de Universiteit Leiden. Dit is het laatste onderdeel van deze master en daarmee komt een einde aan mijn tijd als student aan de Universiteit Leiden. Het scriptieproces bestond uit vallen en opstaan, maar gelukkig kon ik altijd rekenen op de steun van familie en vrienden. Ik wil hen bedanken voor de motiverende woorden en het geven van vertrouwen. Daarnaast stond ook mijn scriptiebegeleider Maarten Berg voor me klaar met zijn altijd snelle reactie op mijn vragen. Bij deze wil ik Maarten Berg dan ook bedanken voor zijn opbouwende kritiek. In het bijzonder wil ik mijn vriend bedanken. Hij heeft het scriptieproces van dichtbij meegemaakt en mij altijd gesteund en gemotiveerd om verder te werken, ook in het geval van een tegenslag.. Lisanne Castelein Leiden, maart 2018. 1.

(3) Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................................... 1 1.. Inleiding ................................................................................................................................................ 4 1.1. aanleiding en probleemstelling ................................................................................................... 4. 1.2. Relevantie ...................................................................................................................................... 4. 1.2.1. Maatschappelijke relevantie ............................................................................................... 4. 1.2.2. Wetenschappelijke relevantie ............................................................................................. 5. 1.3 2.. theoretisch kader ................................................................................................................................. 7 2.1. De economische crisis ................................................................................................................ 7. 2.2. Procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid ........................................................................... 7. 2.2.1. Conjunctuur ......................................................................................................................... 7. 2.2.2. Begrotingsbeleid .................................................................................................................. 8. 2.2.3. Procyclisch, anticyclisch en acyclisch begrotingsbeleid ................................................. 9. 2.3. Debat begrotingsbeleid (in crisistijd) ...................................................................................... 11. 2.3.1. Stimuleren ........................................................................................................................... 11. 2.3.2. Budgettaire sanering .......................................................................................................... 15. 2.4. 3.. Leeswijzer...................................................................................................................................... 6. Herstel na de crisis ..................................................................................................................... 20. 2.4.1. Bruto binnenlands product .............................................................................................. 20. 2.4.2. Begrotingssaldo .................................................................................................................. 21. 2.4.3. Werkloosheid ..................................................................................................................... 22. 2.4.4. Staatsschuld ........................................................................................................................ 23. 2.4.5. Samenvattend ..................................................................................................................... 24. Onderzoeksopzet .............................................................................................................................. 25 3.1. Operationalisatie ........................................................................................................................ 25. 3.1.1. Begrotingsbeleid ................................................................................................................ 25. 3.1.2. Economisch herstel na de crisis ...................................................................................... 27. 3.2. Methode van onderzoek ........................................................................................................... 28. 3.2.1. Casestudy en case-selectie ................................................................................................ 28. 3.2.2. Panel-data analyse .............................................................................................................. 28. 3.3. Limitaties ..................................................................................................................................... 29. 3.3.1. Betrouwbaarheid................................................................................................................ 29. 3.3.2. Validiteit .............................................................................................................................. 30. 2.

(4) 4.. 5.. Resultaten en analyse ........................................................................................................................ 31 4.1. Ontwikkeling van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid ......................................... 31. 4.2. Beschrijvende statistiek ............................................................................................................. 32. 4.3. Resultaten panel-data analyse ................................................................................................... 33. 4.3.1. Groei bruto binnenlands product ................................................................................... 33. 4.3.2. Begrotingssaldo .................................................................................................................. 38. 4.3.3. Werkloosheidsratio............................................................................................................ 41. 4.3.4. Staatsschuld ........................................................................................................................ 45. 4.3.5. Het economisch herstel .................................................................................................... 49. Conclusie en discussie....................................................................................................................... 50 5.1. Belangrijkste bevindingen ......................................................................................................... 50. 5.2. beperkingen en aanbevelingen voor toekomstige onderzoek .............................................51. Literatuurlijst ............................................................................................................................................... 53 Bijlage 1: gevoerde begrotingsbeleid in 2008-2016 ............................................................................... 57. 3.

(5) 1. INLEIDING 1.1. AANLEIDING EN PROBLEEMSTELLING. Wat eind 2007 begon in Amerika met het instorten van de woningmarkt heeft zich in 2008 ontwikkeld tot een wereldwijde economische crisis. De crisis heeft in veel economieën tot diepe recessies geleid en houdt langer aan dan economen hadden verwacht. Dit heeft geresulteerd in hernieuwde aandacht voor het wel of niet voeren van actief begrotingsbeleid door de overheid (Blanchard e.a., 2012). De overheid kan ervoor kiezen om de economie te stimuleren middels anticyclisch begrotingsbeleid of om te focussen op het omlaag brengen van begrotingstekorten en de staatsschuld door middel van een procyclisch begrotingsbeleid. De meningen over welk begrotingsbeleid de overheid moet voeren lopen uiteen en zorgen voor debat; moet de overheid stimuleren of saneren? Dit debat is vergelijkbaar met het debat tussen Keynes en Hayek in de tijd van de grote depressie. Ook toen verschilden de meningen over de vraag of de overheid moest stimuleren of niet. De vraag is echter welk effect procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid hebben op het economisch herstel na de crisis. Draagt het voeren van stimuleringsmaatregelen positief bij aan het economisch herstel of kunnen er beter budgettaire saneringen worden doorgevoerd? Dit onderzoek probeert een antwoord te vinden op deze vragen. De volgende hoofdvraag staat binnen dit onderzoek centraal: In hoeverre beïnvloedt de keuze voor procyclisch of anticyclisch begrotingsbeleid de mate van economisch herstel na de crisis van 2008?. 1.2 RELEVANTIE 1.2.1. Maatschappelijke relevantie. De crisis heeft ervoor gezorgd dat de vermogenspositie van banken en de kredietwaardigheid van bedrijven en consumenten is aangetast. De cisis zorgt ervoor dat er onzekerheid ontstaat over de economische groei. Hierdoor is het vertrouwen van consumenten en bedrijven gedaald. Dit zorgt ervoor dat de bestedingen van consumenten en bedrijven nog verder onder druk komen te staan. Het gevolg hiervan is dat de economie zich traag herstelt na de crisis (Antony & Broer, 2010). De meningen verschillen sterk over hoe dit economisch herstel bevorderd moet worden. Garretsen (2012) beschrijft, dat er geen eenduidige visie is over welk begrotingsbeleid door de overheid gehanteerd moet worden. Aan de ene kant lijkt het voeren van bezuinigingen, oftewel een procyclisch begrotingsbeleid, wenselijk gezien de hoge tekorten en de hoge staatsschuld. Een kanttekening hierbij is dat dit de economische groei kan belemmeren. Het voeren van een expansief. 4.

(6) en dus anticyclisch begrotingsbeleid zorgt er daarentegen voor dat de overheidsbegroting nog verder verslechtert. Garretsen (2012) spreekt dan ook van een beleidsdilemma. Dit onderzoek probeert meer inzicht te geven in dit beleidsdilemma door de argumenten van beide kampen toe te lichten. Daarnaast zal worden onderzocht welke invloed procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid uitoefenen op het economisch herstel. In een tijd waarin de economie nog niet volledig gestabiliseerd is, is het van belang om meer inzicht te krijgen in de effecten van de verschillende typen begrotingsbeleid. Dit onderzoek draagt daaraan bij en is daarom van maatschappelijk belang. 1.2.2. Wetenschappelijke relevantie. Naar aanleiding van de crisis is er een omvangrijke hoeveelheid literatuur verschenen dat ingaat op begrotingsbeleid. Armingeon (2012) heeft onderzoek gedaan naar de begrotingsstrategieën van overheden gezien de crisis van 2008. Armingeon (2012) vindt dat de begrotingsstrategieën variëren. Landen hebben dus verschillende typen begrotingsbeleid gevoerd. In zijn onderzoek gaat Armingeon (2012) in op de politieke verklaringen die ten grondslag liggen bij de keuze voor een type begrotingsbeleid. Een voorbeeld hiervan is de ‘blame avoidence’ strategie waarbij overheden politieke afstraffing willen voorkomen door een signaal uit te zenden naar de burgers dat zij zich inzetten tegen de crisis. Hij gaat verder niet in op de economische effecten van de verschillende typen begrotingsbeleid. Ook Ferreiro e.a. (2015) vinden dat de begrotingsstrategieën tussen landen verschillen. Zij gaan verder niet in op de invloed van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid op het herstel van de economie. McManus & Ozkan (2015) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van procyclisch begrotingsbeleid. Zij vinden dat procyclisch begrotingsbeleid kan leiden tot negatieve economische uitkomsten. Bij landen die een procyclisch beleid hebben gevoerd ligt de economische groei lager, is de output volatiliteit hoger en valt ook de inflatie hoger uit. McManus & Ozkan (2015) hebben alleen de effecten van procyclisch begrotingsbeleid onderzocht en zijn niet op de effecten van anticyclisch begrotingsbeleid ingegaan. Homan & Suyker (2016) vinden dat het Nederlandse begrotingsbeleid de afgelopen decennia voornamelijk procyclisch geweest is. Zij gaan verder niet in op de invloed van het gevoerde begrotingsbeleid in Nederland, maar onderzoeken alleen in hoeverre het Nederlandse begrotingsbeleid procyclisch of anticyclisch geweest is. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat er variatie is in het gevoerde type begrotingsbeleid tussen landen. Binnen dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid een invloed hebben op het economisch herstel. Dit onderzoek gaat een stap verder dan het vaststellen van variatie in het begrotingsbeleid en onderzoekt in hoeverre procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid een invloed uitoefenen op het economisch herstel.. 5.

(7) 1.3 LEESWIJZER Het onderzoek is als volgt opgebouwd. Eerst zal in hoofdstuk 2 de theorie over begrotingsbeleid worden toegelicht en zal worden uitgelegd wat onder procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid verstaan wordt. Hoofdstuk 2 beschrijft ook de discussie of de overheid moet stimuleren en belicht hierbij beide kanten van het debat. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksopzet gepresenteerd en gaat in op de methode die voor dit onderzoek gebruikt is. Vervolgens zullen in hoofdstuk 4 de resultaten worden beschreven en geanalyseerd. Tot slot zal in hoofdstuk 5 de conclusie van dit onderzoek worden besproken en zullen er aanbevelingen voor verder onderzoek worden gedaan.. 6.

(8) 2. THEORETISCH KADER Dit hoofdstuk begint met een korte schets van de economische crisis en de recessie die daaruit is ontstaan (paragraaf 2.1). Vervolgens zullen het begrotingsbeleid en de conjunctuur algemeen besproken worden en zal er worden ingegaan op de betekenis van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid (paragraaf 2.2). Daarna zal de discussie over welk type begrotingsbeleid er gevoerd moet worden aan bod komen (paragraaf 2.3). Binnen deze discussie is er een onderscheid te maken tussen economen die pleiten voor het doorvoeren van een stimulus en economen die pleiten voor een budgettaire sanering. Beide visies zullen worden besproken aan de hand van het werk van enkele economen. Tot slot zal er worden ingegaan op de definitie van economisch herstel (paragraaf 2.4).. 2.1 DE ECONOMISCHE CRISIS De economische crisis heeft in vele landen geleid tot recessies. Deze recessies zijn gepaard gegaan met dalingen in de werkgelegenheid en een sterke toename van de begrotingstekorten. Landen zijn in verschillende mate door deze negatieve effecten geraakt. Volgens Ferreiro e.a. (2015: 31) hebben veel ontwikkelde en opkomende economieën gebruik gemaakt van begrotingsbeleid als actief instrument om de negatieve effecten van de crisis te matigen. De fiscale reactie op de crisis varieerde. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen fiscale stimulering en budgettaire sanering. De fiscale stimulering was doorgaans tijdelijk en gericht op het beperken van de duur en lengte van de recessie. Tegenhanger daarvan is de budgettaire sanering. Deze sanering was permanent en gericht op het herstellen van de financiële houdbaarheid en de publieke financieringspositie (Bozio e.a., 2015: 406).. 2.2 PROCYCLISCH EN ANTICYCLISCH BEGROTINGSBELEID Dit onderzoek gaat in op de invloed van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid op economisch herstel. Wat onder procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid verstaan wordt, zal in de komende paragraaf worden toegelicht. Eerst zal worden ingegaan wat wordt verstaan onder de conjunctuur en begrotingsbeleid. Vervolgens zullen procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid besproken worden. 2.2.1. Conjunctuur. Onder conjunctuur wordt de op- en neergaande beweging van de economie verstaan (CBS). De conjunctuurcyclus laat de toenames en afnames van de mate van economische activiteit zien voor een bepaalde tijdsperiode. Binnen de conjunctuurcyclus zijn er twee primaire fases te. 7.

(9) onderscheiden, namelijk recessie en expansie. De duur er sterkte van elke fase kunnen variëren (Brue e.a., 2010: 313). Een recessie is een periode van economische neergang, waarbij output en werkgelegenheid afnemen. Bij een expansie is er daarentegen sprake van een economische opgang en nemen de output en werkgelegenheid toe. Het punt waarop de economie van een expansie naar een recessie gaat, wordt een conjunctuur piek genoemd. Wanneer de economie van een recessie naar een expansie gaat, spreekt men van een conjunctuurdal. Zie figuur 1 voor een illustratie van de conjunctuurcyclus. De conjunctuurcyclus kan dus ook wel worden beschreven als de afwisseling tussen periodes van recessie en expansie. De overheid kan door middel van begrotingsbeleid de conjunctuur dempen of versterken (Krugman & Wells, 2013: 170-171). Figuur 1: conjunctuurcyclus. Bron: Brue e.a., 2010: 313 en eigen bewerking.. 2.2.2. Begrotingsbeleid. De overheid kan beleid inzetten om de conjunctuur te beïnvloeden en de gevolgen van een recessie te verminderen of om sterke expansies te beteugelen, dit wordt stabilisatiebeleid genoemd. Stabilisatiebeleid valt uiteen in twee belangrijke onderdelen, namelijk monetair beleid en begrotingsbeleid. In het geval van monetair beleid worden veranderingen in de geldhoeveelheid en/of veranderingen in de rentepercentages gebruikt om de economie te stabiliseren. Begrotingsbeleid stabiliseert daarentegen de economie door middel van veranderingen in belastingen en/of veranderingen in de overheidsuitgaven (Krugman & Wells, 2006: 548). Dit onderzoek zal ingaan op de invloed van begrotingsbeleid op het economisch herstel. Onder begrotingsbeleid worden de overheidsmaatregelen met betrekking tot de overheidsuitgaven en belastingen verstaan. Deze maatregelen hebben als doel om volledige werkgelegenheid, prijs-. 8.

(10) level stabiliteit en economische groei te stimuleren. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen discretionair en niet-discretionair begrotingsbeleid. In het geval van discretionair begrotingsbeleid neemt de overheid actief beslissingen omtrent overheidsuitgaven en belastingen. Bijvoorbeeld door het doen van publieke investeringen of het verhogen van de btw. Bij niet-discretionair begrotingsbeleid is er sprake van automatische stabilisatie en heeft de overheid een passieve rol (Brue e.a., 2010: 359; El-Khouri, 2002: 201). In het geval van automatische stabilisatie worden huidige wetten door de overheid toegepast en worden eerder vastgestelde uitgavenkaders uitgevoerd ongeacht de conjunctuur. De werkloosheidsuitkeringen zullen bijvoorbeeld toenemen als de werkloosheid toeneemt (Van Es e.a., 2016: 5). De invloed van discretionair begrotingsbeleid staat binnen dit onderzoek centraal. Wanneer er in dit onderzoek wordt gesproken van begrotingsbeleid wordt daar de discretionaire component mee bedoeld. Discretionair begrotingsbeleid kan expansief of verkrappend zijn. Wanneer de overheid haar uitgaven verhoogt, de belastingen verlaagt of een combinatie van deze twee uitvoert, met als doel om de geaggregeerde vraag en output te verhogen, is er sprake van een expansief begrotingsbeleid. Een voorbeeld van expansief begrotingsbeleid is het investeren van de overheid in bouwprojecten en het verhogen van uitkeringen. Een overheid voert verkrappend begrotingsbeleid, oftewel bezuinigingen, als zij de geaggregeerde vraag wil verlagen en de inflatie wil tegen gaan. In dat geval verlaagt de overheid haar uitgaven, worden de belastingen verhoogt of wordt er een combinatie van. deze. twee. maatregelen. uitgevoerd.. Voorbeeld. hiervan. is de. bevriezing. van. ambtenarensalarissen (Brue e.a., 2010: 359-360; Jacobs, 2013). Een kanttekening die gemaakt wordt bij het voeren van begrotingsbeleid is de tijd die het kost om begrotingsbeleid door te voeren. Als eerste moet er worden vastgesteld dat er sprake is van een recessie. Het vergaren en analyseren van economische data kost tijd en daardoor wordt een recessie vaak pas later herkend dan wanneer deze begonnen is. Als er is vastgesteld dat er sprake is van een recessie moet er beleid worden ontwikkeld om de recessie tegen te gaan. Hieraan gaat doorgaans een lange besluitvormingsperiode vooraf. Tot slot moet dit beleid worden uitgevoerd. Het gevaar bestaat dus dat begrotingsbeleid wordt ingezet als de conjunctuur zich inmiddels al in een andere fase bevindt (Krugman & Wells, 2006: 698; Borg, 2014: 187). 2.2.3. Procyclisch, anticyclisch en acyclisch begrotingsbeleid. Zoals eerder benoemd kan de overheid begrotingsbeleid inzetten om de conjunctuur te beïnvloeden. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen drie typen begrotingsbeleid, namelijk anticyclisch begrotingsbeleid, procyclisch begrotingsbeleid en acyclisch begrotingsbeleid (Mesea, 2013: 646-647). Wat wordt verstaan onder de verschillende typen begrotingsbeleid zal hieronder. 9.

(11) worden toegelicht. Figuur 2 geeft een illustratie van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid in de conjunctuur. Figuur 2: conjunctuur en procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid. Bron: Brue e.a., 2010: 313 en eigen bewerking.. Anticyclisch begrotingsbeleid is erop gericht om de conjunctuur te dempen, oftewel om tegen de conjunctuurcyclus in te gaan. Dit resulteert in tijden van een expansie in een restrictief begrotingsbeleid. Dit betekent dat de overheid in goede tijden zal bezuinigingen door haar uitgaven te verlagen en/of de belastingen te verhogen. In tijden van een recessie is anticyclisch begrotingsbeleid expansief. De overheid verhoogt haar uitgaven en/of verlaagt de belastingen met als doel om de economie te stimuleren en de conjunctuur te dempen (Homan & Suyker, 2015: 3). De conjunctuur wordt versterkt als de overheid een procyclisch begrotingsbeleid voert. De overheid voert in dat geval expansief begrotingsbeleid in tijden van een expansie en zal haar uitgaven verhogen en/of de belastingen verlagen. In een recessie voert de overheid daarentegen een restrictief begrotingsbeleid en zal de overheid bezuinigen door middel van haar uitgaven te verlagen en/of de belastingen te verhogen (McManus & Ozkan, 2015: 30). De overheid kan er ook voor kiezen om een constant begrotingsbeleid te voeren en dit beleid niet te laten beïnvloeden door de conjunctuurcyclus. In dat geval is het begrotingsbeleid acyclisch en is er geen sprake van demping of versterking van de conjunctuur. De overheidsuitgaven en belastingtarieven blijven in dit geval constant (Mesea, 2013: 647).. 10.

(12) 2.3 DEBAT BEGROTINGSBELEID (IN CRISISTIJD) Verschillende economen hebben zich uitgesproken over het te voeren begrotingsbeleid in een crisis. De meningen verschillen over welk begrotingsbeleid de overheid zou moeten voeren tijdens een crisis. Arbatli e.a. (2014: 265) beschrijven dat het meningsverschil over de geschikte fiscale reactie op de crisis heeft geleid tot een verhit debat. Binnen dit debat zijn twee belangrijke kampen te onderscheiden. Aan de ene kant heerst de overtuiging dat expansief begrotingsbeleid in de vorm van stimuleringen van belang is. Aan de andere kant is men van mening dat budgettaire sanering de gewenste reactie op de crisis is. Beide kampen streven naar een toename van de economische groei, maar verschillen van mening over de wijze waarop deze groei behaald kan worden. Het debat zal hieronder verder worden toegelicht. 2.3.1. Stimuleren. Onder stimuleren wordt expansief begrotingsbeleid van de overheid verstaan waarbij de overheid haar uitgaven verhoogt en/of de belastingen verlaagt. Op die manier zou de geaggregeerde vraag gestimuleerd worden en daarmee ook de geaggregeerde output en werkgelegenheid (Skidelsky & Fraccaroli, 2017: xvii).. 2.3.1.1. Keynes. Voordat Keynes zijn theorie verscheen, overheerste de gedachte van de klassieke economen dat markten perfect werken en zorgen voor een volledige werkgelegenheid. De klassieke economen waren van mening dat werknemers flexibel zijn in hun looneisen. Zij geloofden dat bij een stijging van de werkloosheid de looneisen door werkzoekenden verlaagd werden, waardoor het aantrekkelijk werd voor bedrijven om deze mensen aan te nemen. Op die manier zou de arbeidsmarkt weer in evenwicht komen en zou iedereen die een baan wilde er ook een kunnen krijgen. Volgens de klassieke economen zal de economie zichzelf op lange termijn herstellen en zijn de effecten op korte termijn onbelangrijk (Palley, 2013: 185, 192-194). Deze theorie bleek tijdens de Grote Depressie niet op te gaan en de werkloosheid liep hoog op. In 1936 verscheen Keynes zijn boek ‘The general theory of employment, interest and money’ dat tegen de gedachte van de klassieke economen ingaat en een nieuwe theorie introduceert. In zijn boek geeft Keynes een analyse van de Grote Depressie en beschrijft hij wat er mis is met de economie. De belangrijkste onderdelen van Keynes zijn theorie zullen hieronder aan bod komen. Belangrijk binnen de theorie van Keynes is de geaggregeerde vraag. De uitgaven van huishoudens, bedrijven en de overheid vormen samen de geaggregeerde vraag. De geaggregeerde vraag kan dus beïnvloed worden door veranderingen in consumptie, investeringen of overheidsuitgaven. Als. 11.

(13) oorzaak voor veranderingen in de geaggregeerde vraag noemt Keynes onder andere de ‘animal spirits’ (Keynes, 1936: 61). Hieronder verstaat hij het vertrouwen van mensen over de toekomst. Mensen handelen vanuit hun gevoel over de toekomst. Als men het gevoel heeft dat het goed gaat met de economie zal de geaggregeerde vraag toenemen. Als het gevoel over de toekomst van de economie daarentegen negatief is, zal de vraag afnemen en zullen mensen meer gaan sparen. Het gevolg hiervan is een daling van de geaggregeerde vraag. Keynes benadrukt in zijn theorie het belang van korte termijneffecten van de geaggregeerde vraag. Veranderingen in de geaggregeerde vraag kunnen op korte termijn effect hebben op de output en werkgelegenheid. Door de daling van de vraag zal ook de productie dalen en zijn er minder werknemers nodig. Dit resulteert in een toename van de werkloosheid (Keynes, 1936: 27, 50-51). Deze theorie gaat dus tegen de klassieke gedachte dat de economie zichzelf op lange termijn zal herstellen en dat korte termijneffecten er niet toe doen in. Volgens Keynes moeten problemen op korte termijn worden opgelost en moet er niet worden gewacht totdat de economie zichzelf op lange termijn wellicht weer herstelt. De overheid is hier volgens Keynes verantwoordelijk voor. Keynes beschreef dit in zijn boek ‘Tract of monetary reform’ als volgt: But this long run is a misleading guide to current affairs. In the long run we are all dead. Economists set themselves too easy, too useless a task if in tempestuous seasons they can only tell us that when the storm is long past the ocean is flat again (Keynes, 1923: 80).. Keynes (1936) is van mening dat het managen van de economie een overheidsverantwoordelijkheid is. De markt is instabiel, kan falen en corrigeert zichzelf doorgaans niet toereikend. Stabilisatiebeleid door de overheid is dan ook van groot belang (Keynes, 1936: 164). Er moet niet op lange termijn worden afgewacht of de economie zichzelf corrigeert, maar de overheid moet op korte termijn ingrijpen met maatregelen om de economie te stabiliseren. Volgens Keynes is een depressie het resultaat van inadequate uitgaven. Overheidsinterventie kan in dit geval de economie helpen om uit een recessie te komen. Tijdens een recessie kunnen de uitgaven dalen, bijvoorbeeld door een daling van het consumentenvertrouwen. Een daling van de uitgaven betekent een daling in de vraag. Vraaguitval is volgens Keynes de voornaamste reden dat de economie in 1930 in een depressie terechtgekomen is. In dit geval is de overheid volgens Keynes dus verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de vraag toeneemt en moet zij interveniëren door haar uitgaven te verhogen. Het stimuleren van de vraag ziet Keynes dus als een belangrijke overheidsverantwoordelijkheid in tijden van recessie. Keynes (1936: 205-208) gaat ook in op het gevaar van liquiditeitsval. De centrale bank kan door middel van het verhogen van de geldhoeveelheid de rentes verlagen. Het doel hiervan is om mensen en bedrijven te prikkelen om hun liquiditeit te vergroten, doordat het lenen. 12.

(14) van geld nu goedkoper is geworden. Op deze manier hoopt de centrale bank de vraag te stimuleren, waardoor een slechte economische situatie gestabiliseerd kan worden. De mogelijkheid bestaat echter dat de rente zo ver zakt dat mensen het houden van contant geld prefereren met oog op toekomstige onzekerheid. Mensen zijn in dit geval niet geprikkeld om te investeren, waardoor de vraag niet toeneemt. In dit geval is er sprake van een liquiditeitsval en is het volgens Keynes van belang dat de overheid ingrijpt met expansief begrotingsbeleid om de economie te stimuleren. De gedachte van de klassieke economen dat markten perfect zijn en zichzelf op lange termijn herstellen gaat volgens Keynes dus niet op. Keynes benadrukt het belang van korte termijneffecten en ziet overheidsingrijpen als noodzakelijk om de vraag te stimuleren en de conjunctuur te matigen. Keynes pleit voor actief economisch overheidsbeleid, oftewel anticyclisch begrotingsbeleid dat tegen de richting van de conjunctuurcyclus ingaat, om zo de conjunctuur te modereren. Keynes kan dus worden gezien als de grondlegger van het stimuleringsbeleid.. 2.3.1.2 Krugman Krugman kan worden gezien als een Keynesiaan en is dus ook van mening dat de economie gestimuleerd moet worden in tijden van crisis. Krugman (2011) schrijft dat het beperken van de overheidsuitgaven in een depressieve economie ervoor zorgt dat de economie verder verslechtert. Hij geeft aan dat Keynes gelijk had en dat de focus niet moet liggen op het reduceren van tekorten, maar op het stimuleren van de economie. Krugman beschrijft de gevolgen van bezuinigingen in zijn artikel ‘the austerity agenda’ (2012a) als volgt: So what happens if everyone simultaneously slashes spending in an attempt to pay down debt? The answer is that everyone’s income falls – my income falls because you’re spending less, and your income falls because I’m spending less. And, as our income plunge, our debt problem gets worse, not better (Krugman, 2012a).. Volgens Krugman is het gebrek aan vraag dus de belangrijkste oorzaak voor de hoge werkloosheid en lage economische productie. De consumenten, bedrijven en overheid geven te weinig geld uit. Hierdoor stijgt de werkloosheid. Bedrijven gaan minder produceren, waardoor er minder personeel nodig is en de werkloosheid oploopt (Krugman, 2012b: 35). Krugman maakt een vergelijking met de grote depressie van 1930. Volgens Krugman (2012b: 48) is de economie toen weer op gang gekomen, doordat de overheid haar uitgaven verhoogde. In de huidige situatie pleit Krugman ook voor een verhoging van de overheidsuitgaven om uit de financiële crisis te komen en de werkloosheid terug te dringen. Krugman (2012b: 43) beschrijft daarnaast dat de economie door de. 13.

(15) crisis in een liquiditeitsval terecht is gekomen. Een daling van de rentepercentages naar nul procent was niet toereikend voor het verhogen van de consumptie en dus moet de overheid ingrijpen met expansief begrotingsbeleid. De Keynesiaanse theorie is volgens Krugman het beste raamwerk voor de omgang met recessies en depressies. Hij sluit zich aan bij de gedachte van Keynes dat bij een uitval van de vraag de overheid haar uitgaven moet verhogen om de economie te stimuleren (Krugman, 2009). Volgens Krugman (2012b: 154) zorgt een beperking van de overheidsuitgaven ervoor dat het bruto binnenlands product daalt. In dit geval doet de overheid namelijk minder aankopen en daarnaast zullen consumenten met oog op de zwakkere economie meer zullen besparen. Hierdoor zal de gevoerde bezuiniging niet leiden tot een evenredige daling van de staatsschuld. Door een zwakkere economie zijn er namelijk minder belastingopbrengsten en nemen de sociale uitgaven aan bijvoorbeeld werkloosheidsuitkering doorgaans toe. Het voeren van bezuinigingen tijdens de crisis is volgens Krugman (2012b: 155) dus niet rendabel, omdat de opbrengsten van de bezuinigingen doorgaans laag zijn en gepaard gaan met hoge kosten. Krugman ziet stimuleren dus als de oplossing om uit de crisis te komen.. 2.3.1.3 Jacobs Een Nederlands econoom die ook aanhanger is van het stimuleringsbeleid is Bas Jacobs. Volgens Jacobs (2010) moet de aandacht af van het herstellen van de begroting door middel van bezuinigingen. Harde bezuinigingen kunnen namelijk resulteren in een daling van de economische groei op korte termijn en een toename van het begrotingstekort. Jacobs geeft in een interview (De Witt Wijnen & Van der Walle, 2016) aan dat de overheid een verkeerde diagnose van de economische crisis heeft gesteld. De staatsschuld werd door de overheid gezien als oorzaak van de crisis en daar werd op gereageerd met sanering van de overheidsfinanciën. Volgens Jacobs was de staatsschuld slechts het gevolg van de crisis en niet de oorzaak. De financiële crash heeft tot grote vraaguitval geleid bij particulieren en bedrijven. Door het pakket van budgettaire sanering heeft de overheid er volgens Jacobs voor gezorgd dat de economie onnodig extra schade heeft opgelopen. Gevolgen zijn vraaguitval, het krimpen van de economie, verlies aan koopkracht, toenemende werkloosheid en vele bedrijfsfaillissementen (Jacobs, 2013a: 576). Jacobs (2013b) spreekt over de pogingen van de overheid om het begrotingstekort te verkleinen door middel van bezuinigingen als ‘kostbare symptoombestrijding’. De overheid werkt het economisch herstel tegen door grote bezuinigingspakketten door te voeren. Volgens Jacobs (2013b; 2013a) komt dit onder andere door macro-economisch mismanagement. Als de publieke en private sector beide gaan sparen en stoppen met besteden schaadt dit de effectieve vraag. Gevolg hiervan is een lager inkomen, hogere werkloosheid, meer bedrijfsfaillissementen en grotere bankproblemen. Van het inperken van de schuld komt in dit geval niet veel terecht. Het is als overheid dus onverstandig om te focussen op. 14.

(16) een reductie van de begrotingstekorten (Jacobs, 2013a: 578). Volgens Jacobs (2013b) heeft vraaguitval ervoor gezorgd dat de economie zich in een recessie bevindt en moet de voornaamste focus van de overheid liggen bij het herstellen van vraag in de private sector.. 2.3.1.4 Samenvattend Volgens Keynes, Krugman en Jacobs is de crisis het gevolg van vraaguitval. Er is een gebrek aan vraag en de vraag moet door de overheid gestimuleerd worden. Bovenstaande economen pleiten dus voor een anticyclisch begrotingsbeleid om te herstellen van de crisis. De gedachte is dat door het stimuleren van de vraag de consumptie zal toenemen. Deze toename zal resulteren in een toename van de productie en een afname van de werkloosheid. De volgende hypothese kan dan ook worden geformuleerd: H1: Anticyclisch begrotingsbeleid heeft een positieve invloed op het economisch herstel na de crisis van 2008. 2.3.2. Budgettaire sanering. Het doel van budgettaire sanering is het terugdringen van het begrotingstekort met oog op houdbare overheidsfinanciën. De schulden zijn namelijk hoog opgelopen en moeten worden teruggedrongen. Het begrotingssaldo moet weer op orde worden gebracht (Skidelsky & Fraccaroli, 2017: xvii).. 2.3.2.1 Hayek Een van de bekendste tegenstanders van Keynes is Hayek. De economische theorie van Hayek past binnen de Oostenrijkse school. In tegenstelling tot Keynes is Hayek van mening dat de overheid een passieve rol moet innemen en dat de markten aanbod en vraag op elkaar afstemmen. In zijn boek ‘Prices and production’ (1931: 7) beschrijft Hayek het belang van een natuurlijk rentepercentage. Volgens Hayek moet er een balans zijn tussen de besparingen en investeringen en hij noemt de prijs waarbij deze balans ontstaat het natuurlijk rentepercentage. Als het actuele rentepercentage gelijk is aan het natuurlijke rentepercentage zal de economie volgens Hayek (1931: 23-24) in evenwicht zijn. Het rentepercentage geeft dus inzicht in welke investeringen rendabel zijn en is dus cruciaal bij het maken van de beslissing om te sparen of te investeren. Een verandering in de hoeveelheid geld kan ervoor zorgen dat het evenwicht van de economie verstoord wordt, met een recessie als gevolg. Door de verandering in de geldhoeveelheid zal het actuele rentepercentage gaan afwijken van het natuurlijk rentepercentage. Als de geldhoeveelheid toeneemt, zal het actuele rentepercentage dalen en de prikkel om te investeren toenemen (Hayek, 1931: 85-91). Het actuele rentepercentage is echter misleidend, waardoor de investeringen die gedaan worden niet optimaal. 15.

(17) zijn. Vraag en aanbod blijken later niet goed op elkaar afgestemd met als gevolg een verstoring van het economisch evenwicht en het ontstaan van een recessie. Volgens Hayek zal een verdere toename van de geldhoeveelheid de economie in dit geval tijdelijk kunnen helpen, maar zal de situatie uiteindelijk nog verder verslechteren (Hayek, 1931: 91-99). Hayek geeft in zijn boek ‘Prices and production’ hierbij het volgende voorbeeld: The situation would be similar to that of people in an isolated island, if, after having partially constructed an enormous machine which was to provide them with all necessities, they found they had exhausted all their savings and available free capital before the new machine could turn out its product. They would then have no choice but to abandon temporarily the work on the new process and to devote all their labour to producing their daily food without any capital (Hayek, 1931: 94).. In ‘The Road to Serfdom’ (1944) gaat Hayek in tegen de gedachte dat er een centraal geplande economie moet zijn. Volgens Hayek is centrale planning gedoemd om te mislukken. Als belangrijkste oorzaak hiervoor noemt hij het gebrek aan informatie. De kennis die noodzakelijk is voor een centraal geplande economie kan nooit allemaal verzameld worden. Het menselijke gedrag kan niet precies voorspeld worden en kan anders uitpakken dan beleidsmakers van tevoren inschatten. De overheid beschikt niet over alle informatie en moet daarom niet proberen om de markt te beïnvloeden (1944: 51-52). Daarnaast belemmert centrale planning de vrijheid. Voor spontane ordeningsprocessen is binnen een centraal geplande economie geen ruimte en ook de economische vrijheid van het individu wordt door de overheid beperkt. Volgens Hayek is het belangrijk dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de spontane krachten van de maatschappij en zo min mogelijk van dwang. Een economie met centrale planning zal volgens Hayek gepaard gaan met dwang en veel weghebben van slavernij (Hayek, 1944: 148-150), vandaar de titel van zijn boek ‘The Road to Serfdom’ (1944), oftewel ‘De weg naar slavernij’. De overheid heeft volgens Hayek als rol om de economie te ondersteunen door het bieden van een sociaal vangnet en het reguleren van het monetair beleid zonder de economie in de weg te staan. Hayek is dan ook geen voorstander van het stimuleren van de economie in tijden van een recessie. Volgens Hayek ontstaat een recessie door de afwijking van het actuele rentepercentage van het natuurlijke rentepercentage. Mensen krijgen in dit geval de illusie dat het goed gaat met de economie, terwijl dit niet het geval is. De recessie zorgt ervoor dat het evenwicht weer hersteld wordt en de overheid moet hierbij een passieve rol innemen en de economie ondersteunen zonder deze actief te beïnvloeden.. 16.

(18) 2.3.2.2 Alesina e.a. Een econoom die in samenwerking met andere economen veel op het gebied van budgettaire sanering heeft gepubliceerd is Alberto Alesina. De uitkomsten van een aantal van deze publicaties worden hier beschreven. Volgens Alesina hoeft budgettaire sanering niet te leiden tot negatieve effecten zoals veelal gedacht, maar hangen de effecten af van de wijze waarop budgettaire sanering gevoerd is. Alesina en Ardagna (2010) onderzochten de manier waarop overheden het beste budgettaire saneringen kunnen doorvoeren. Er zijn twee mogelijkheden voor de overheid om het begrotingstekort terug te dringen; de overheid kan ofwel haar uitgaven beperken ofwel de belastingen verhogen. Uit het onderzoek van Alesina en Ardagna (2010) komt naar voren dat budgettaire sanering tijdens een recessie het beste kan worden gedaan aan de hand van een beperking van de overheidsuitgaven. Zo blijkt dat budgettaire sanering aan de uitgavenkant doorgaans eerder leidt tot een permanente stabilisatie van het budget. Daarnaast vinden Alesina en Ardagna (2010) dat aanpassingen aan de uitgavenkant minder kosten met zich meebrengen met oog op het verlies aan output. Tot slot komt uit het onderzoek naar voren dat aanpassingen aan de uitgavenkant ervoor zorgen dat economische neergang vermeden kan worden. Alesina en Ardagna (2010) noemen als mogelijke oorzaak hiervoor het vertrouwenseffect op consumenten en investeerders. Dit effect ontstaat als consumenten en investeerders de bezuinigingen als permanent ervaren en niet vrezen voor nog verder budgettaire sanering in de toekomst. In dat geval zien zij een permanente toename van hun levenslang beschikbaar inkomen en kunnen zij hierdoor geprikkeld worden om meer te consumeren met een toename van de geaggregeerde vraag als gevolg. Deze resultaten komen ook naar voren in het onderzoek van Alesina, Favero en Giavazzi (2012). Zij zijn van mening dat budgettaire saneringen gebaseerd op uitgavenbeperking tot een kleiner verlies in output leiden dan budgettaire saneringen gebaseerd op belastingverhogingen. Budgettaire saneringen aan de uitgavenkant gaan over het algemeen gepaard met geen of een milde en korte recessie. Saneringen gebaseerd op belastingen resulteren daarentegen in een langdurige diepe recessie. In alle landen die zij onderzochten bleek dat landen die bezuinigingen op basis van belastingverhogingen doorvoerden in een recessie terecht zijn gekomen en dat er geen zicht was op herstel in tenminste drie jaar na het begin van de bezuinigingsmaatregelen. Naast de effecten van de samenstelling van de budgettaire sanering vinden Alesina, Favero en Giavazzi (2012) ook een verband tussen de output kosten en consistentie van budgettaire saneringsmaatregelen door de tijd. Als saneringsmaatregelen permanent worden doorgevoerd wordt de output minder geschaad dan wanneer de saneringsmaatregelen niet consistent zijn. Volgens Alesina e.a. kunnen budgettaire saneringsmaatregelen dus wel degelijk een positief effect hebben op het herstel van de crisis. Het is daarbij alleen wel van belang dat de bezuinigingen. 17.

(19) worden doorgevoerd aan de uitgavenkant en dat ze consistent zijn. Het vertrouwen van de consument kan door de bezuinigingen versterkt worden, waardoor de prikkel ontstaat om meer te consumeren en de geaggregeerde vraag toeneemt.. 2.3.2.3 Reinhart en Rogoff, Kumar en Woo & Sutherland Reinhart en Rogoff (2010) onderzochten de relatie tussen de centrale staatsschuld en de groei van het bruto binnenlands product (bbp-groei) en de relatie tussen de externe schuld en de bbp-groei. Ze vonden geen sterke relatie tussen de staatsschuld en bbp-groei wanneer de staatsschuldquote onder de grens van 90% van het bbp ligt. Wanneer de staatsschuldquote boven deze grens van 90% ligt is er wel een verband zichtbaar en is er een verschil in de groeiperformance1. De mediane groeiratio’s dalen in dat geval met 1% en gemiddelde groei daalt nog meer. Dit verband geldt voor zowel ontwikkelde als opkomende economieën. Er zijn hierop echter wel een aantal uitzonderingen zoals Australië en Nieuw-Zeeland die geen verslechtering van de bbp-groei ervaren bij een staatsschuld die boven de 90% grens ligt. Voor opkomende economieën ligt deze grens lager als gekeken wordt naar de externe schuld. Onder de externe schuld vallen zowel de publieke als private schuld. Wanneer de externe schuld in omvang 60% van het bbp is, daalt de jaarlijkse groei met 2%. Indien het externe schuldniveau nog hoger is worden groeiratio’s grofweg gehalveerd. Voor ontwikkelde economieën waren niet voldoende data beschikbaar voor het externe schuldniveau, vandaar dat Reinhart en Rogoff (2010) daar geen conclusies over kunnen trekken. Een hoge staatsschuldquote kan dus een negatieve invloed hebben op de bbp-groei. Een ander onderzoek naar de relatie tussen schuld en bbp-groei is dat van Kumar en Woo (2010). Kumar en Woo (2010) vonden een negatieve relatie tussen initiële schuld en latere bbp-groei. Volgens hen is een lage bbp-groei dus het gevolg van een hoge staatsschuld. Hierbij kijken zij naar de bbp-groei op lange termijn. Een stijging van de schuld van 10 procent resulteert in een daling van het jaarlijkse groeipercentage van 0.2 procentpunt. Voor ontwikkelde economieën ligt dit lager op 0.15 procentpunt per jaar. Daarnaast komt uit het onderzoek ook naar voren dat een hogere mate van initiële schuld doorgaans een proportioneel groter negatief effect heeft op de latere economische groei. Als mogelijke oorzaken voor het negatieve effect van een hoge schuld op lange termijn groei noemen Kumar en Woo (2010) hogere lange termijn rentepercentages, hogere toekomstige verstorende belastingen, inflatie en grotere onzekerheid over vooruitzichten en beleid.. 1. Verschillende auteurs (onder andere Herndon e.a., 2013) hebben methodologische tekortkomingen geconstateerd bij het onderzoek van Reinhart en Rogoff (2010). De relatie tussen een hoge staatsschuld en economische groei is daardoor wellicht minder robuust dan gevonden in het onderzoek van Reinhart en Rogoff (2010).. 18.

(20) Sutherland (1997) beschrijft dat naast de Keynesiaanse gedachte van stimuleren de gedachte bestaat dat oplopende tekorten als gevolg van stimulering zorgen voor een ontmoediging van de private consumptie. Dit komt omdat mensen vrezen voor de gevolgen van de oplopende staatsschuld. Sutherland (1997) gaat in zijn onderzoek in op de effecten van begrotingsbeleid op de consumptie. Hij vindt dat deze effecten afhankelijk zijn van de hoogte van de staatsschuld. Bij gematigde schuldniveaus vindt hij dat een stimulering doorgaans een positief effect heeft op de consumptie. Wanneer de tekorten echter oplopen en het schuldniveau hoge waarden aanneemt, is de kans groot dat de consumptie zal afnemen. Een hoge staatsschuld ontmoedigt volgens Sutherland (1997) de consumptie, omdat consumenten vrezen voor toekomstige bezuinigingen en daardoor minder uitgeven. Het voeren van een stimuleringsbeleid bij hoge schuldniveaus zal dan ook niet resulteren in een toename van de bbp-groei. Zowel Reinhart en Rogoff (2010) als Kumar en Woo (2010) vonden in hun onderzoek dat de bbpgroei kan worden aangetast door hoge schuldniveaus. De bevindingen van Sutherland (1997) sluiten hierbij aan. Sutherland (1997) is van mening dat een hoge staatsschuld leidt tot een ontmoediging van de consumptie. Deze uitkomsten pleiten dan ook voor een bezuinigingsbeleid in landen waarbij de schuldniveaus hoog zijn opgelopen door de economische crisis.. 2.3.2.4 Fama & Cochrane Fama (2009) beschrijft dat stimuleringsplannen niet de oplossing zijn voor economisch herstel na de crisis. In het geval van een stimulering leent de overheid geld en geeft dit uit aan bijvoorbeeld investeringsprojecten met als doel de economie te stimuleren. De gedachte is dat de vraag toeneemt door een stimulering van de economie. Stimuleringsplannen moeten echter gefinancierd worden en dit zal resulteren in een hogere staatsschuld. Met oog op de hogere staatsschuld kiezen mensen er doorgaans voor om meer te sparen. De verwachte vraagtoename vindt in dit geval dus niet plaats, maar besparingen worden geabsorbeerd. Als mensen meer sparen met oog op de toegenomen staatsschuld zullen de private investeringen met dezelfde hoeveelheid dalen. Het stimuleren van de economie moet gefinancierd worden en dat zorgt ervoor dat huidige middelen van het ene gebruik naar het andere gebruik verschuiven, bijvoorbeeld door verschuivingen van private investeringen naar overheidsinvesteringen. Dit zorgt ervoor dat er geen expansief effect is op de totale middelen en de economie niet gestimuleerd wordt. De enige manier waarop stimuleringsplannen succesvol kunnen zijn, is als ze productiever zijn dan de activiteiten die ze verdringen. Het artikel van Cochrane (2009) sluit bij de beweringen van Fama aan. Cochrane (2009) beschrijft dat de argumenten voor stimuleren doorgaans gebaseerd zijn op drogredenen. Er wordt namelijk niet stilgestaan bij het feit dat het geld om te stimuleren ergens vandaan moet komen. De overheid. 19.

(21) moet geld lenen om stimuleringsmaatregelen door te voeren. Het bedrag dat de overheid zal uitgeven zorgt voor een daling van de private uitgaven met datzelfde bedrag. Hetzelfde geld voor banen. Elke baan die door de stimuleringsmaatregelen gecreëerd wordt zorgt voor een verlies aan banen door een daling van de private uitgaven. Cochrane (2009) beschrijft dit als volgt: “We can build roads instead of factories, but fiscal stimulus can’t help us to build more of both”.. 2.3.2.5 Samenvattend Uit bovenstaande literatuur blijkt dat bezuinigingen een positief effect kunnen hebben op het economisch herstel. Hoge schuldniveaus zorgen ervoor dat bbp-groei belemmerd wordt. Het verlagen van de tekorten en het schuldniveau werkt bbp-groei in de hand, mits bezuinigd wordt aan de uitgavenkant. Stimuleringsmaatregelen zullen doorgaans andere investeringen en banen verdringen, waardoor er geen positief effect is met oog op het economisch herstel. Bezuinigingen kunnen daarentegen leiden tot een toename van de bbp-groei indien ze aan de uitgavenkant worden doorgevoerd. Een mogelijk verklaring voor het positieve effect van bezuinigingen is een toename in het vertrouwen van de consument, waardoor de vraag toeneemt en herstel bevorderd wordt. De volgende hypothese kan dan ook worden geformuleerd: H2: Procyclisch begrotingsbeleid heeft een positieve invloed op het economisch herstel na de crisis van 2008.. 2.4 HERSTEL NA DE CRISIS De invloed van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid op het economisch herstel na de crisis zal aan de hand van vier indicatoren worden onderzocht, namelijk het bruto binnenlandsproduct, het begrotingssaldo, de werkloosheid en de staatsschuld. Voor deze indicatoren is gekozen, omdat ze een goede afspiegeling geven van de economische situatie in een land. Meerdere onderzoeken en rapporten (bijv. OECD 2015) gebruiken deze indicatoren om het economisch herstel te benaderen. De indicatoren zullen nu worden toegelicht. 2.4.1. Bruto binnenlands product. Het bruto binnenlands product (bbp) van een land is de waarde van alle finale goederen en diensten die in een bepaalde tijdsperiode door de economie geproduceerd worden. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen nominaal en reëel bbp. Nominaal bbp is het bbp gemeten aan de hand van het prijspeil op de tijd dat er gemeten wordt. Bij het vaststellen van het reële bbp wordt er daarentegen gebruik gemaakt van eenzelfde prijspeil van een basis jaar. Reëel bbp corrigeert dus voor de inflatie. Voor het meten van economische activiteit wordt het reële bbp als de basis maatstaf gebruikt. De ratio waarmee het bbp toeneemt staat gelijk aan de groeiratio van de. 20.

(22) economie (Dornbusch & Fischer, 1994: 8-10). Het bbp is dus een maatstaaf voor de omvang van de economie en geeft een meeteenheid om economische prestatie te meten en te vergelijken (Krugman & Wells, 2013: 197). Vandaar dat is gekozen om de bbp-groei als indicator mee te nemen voor het economisch herstel. Een toename van de bbp-groei zal een positieve bijdrage leveren aan het economisch herstel en een daling van de bbp-groei zal het herstel verslechteren. Het bbp kan worden berekend door verschillende bestedingen bij elkaar op te tellen. De bestedingen die bij elkaar opgeteld worden zijn: consumentenbestedingen, investeringen, overheidsaankopen en de netto export. Onder de consumentenbestedingen (C) vallen alle uitgaven die huishoudens doen aan goederen en diensten. De investeringen (I) bestaan uit de uitgaven aan kapitaalgoederen. De uitgaven die de overheid doet aan finale goederen en diensten en publiekelijk kapitaal worden de overheidsaankopen genoemd (O). Tot slot wordt daar de netto-export (En) bij opgeteld, oftewel de export minus de import. Dit leidt tot de volgende formule (Brue e.a., 2010: 285-287):  

(23)    = C + I + O + E Door middel van begrotingsbeleid kunnen verschillende bestedingen door de overheid beïnvloed worden. De overheid heeft een directe controle op de overheidsaankopen (O). Daarnaast kan de overheid door veranderingen in belastingen en transfers invloed uitoefenen op de consumentenbestedingen (C) en in sommige gevallen ook op de investeringen (I) (Krugman & Wells, 2006: 695). 2.4.2. Begrotingssaldo. Het verschil tussen de overheidsontvangsten en de overheidsuitgaven wordt aangeduid als het begrotingssaldo. De overheidsontvangsten bestaan uit de belastingopbrengsten en onder de overheidsuitgaven vallen de overheidsaankopen, lonen van het overheidspersoneel, sociale uitkeringen en de rente op de staatsschuld. Het begrotingssaldo kan positief zijn in het geval van een surplus of negatief in het geval van een tekort (Heylen, 2014: 49; Krugman & Wells, 2013: 277). Er is sprake van een begrotingstekort als de overheid meer geld uitgeeft dan zij ontvangt. Het begrotingssaldo is in dit geval negatief (Krugman & Wells, 2013: 396). Als de belastingontvangsten hoger liggen dan de uitgaven van de overheid is er een begroting surplus en is het begrotingssaldo positief (Krugman & Wells, 2013: 277). Het Verdrag van Maastricht en het Stabiliteits- en Groeipact stellen normen aan de begrotingen van alle lidstaten en kandidaat-lidstaten van de eurozone. Het tekort op de overheidsbegroting mag niet groter zijn dan 3% van het bbp. Voor de staatsschuld geldt dat deze niet hoger mag zijn dan. 21.

(24) 60% van het bbp of indien deze hoger ligt zich in de richting van deze 60% moet bewegen (Heylen, 2014: 49). Deze begrotingsafspraken leggen dus beperkingen op aan het begrotingsbeleid dat gevoerd kan worden door lidstaten en kandidaat-lidstaten van de eurozone. In de praktijk blijkt dat landen in de eurozone zich niet altijd aan deze afspraken houden. In het geval van expansief begrotingsbeleid vermindert het begrotingssaldo en wordt het begroting surplus kleiner of het begrotingstekort groter. Dit wordt gezien als een negatieve invloed op het economisch herstel. Bij verkrappend begrotingsbeleid is dit omgekeerd en neemt het begrotingssaldo toe. Het begroting surplus wordt in dit geval groter en het begrotingstekort wordt kleiner. Dit wordt gezien als een positieve invloed op het economisch herstel (Krugman & Wells, 2006: 704). 2.4.3. Werkloosheid. Onder werkloosheid wordt het aantal mensen dat actief op zoek is naar een baan, maar nog geen baan heeft verstaan. Cyclische werkloosheid ontstaat door een afname van de uitgaven. Als de vraag naar goederen en diensten afneemt en er dus minder wordt uitgegeven, neemt de werkgelegenheid af en zal de werkloosheid stijgen. Doorgaans is er sprake van cyclische werkloosheid als de conjunctuurcyclus zich in een recessie fase bevindt. Naast cyclische werkloosheid zijn er nog twee andere vormen van werkloosheid, namelijk frictiewerkloosheid en structurele werkloosheid. Deze vormen van werkloosheid worden niet direct door de conjunctuurcyclus beïnvloed (Brue e.a., 2010: 319). De werkloosheidsratio is het percentage van de beroepsbevolking dat werkloos is. Onder de beroepsbevolking vallen personen van 16 jaar en ouder die niet binnen een institutie zitten en ofwel werken of werkloos zijn en zoekende naar een baan (Brue e.a., 2010: 317-318; Krugman & Wells, 2013: 214-215). De werkloosheidsratio kan als volgt worden berekend (Brue e.a., 2010: 318):   ℎ  

(25)  =. Aantal werklozen , 100 beroepsbevolking. Door middel van de werkloosheidsratio kan men de conditie van de arbeidsmarkt inschatten. In het geval van een hoge werkloosheidsratio gaat het slecht met de arbeidsmarkt en zijn banen moeilijk te vinden. Een lage werkloosheidsratio suggereert daarentegen een goede arbeidsmarkt waarbinnen banen relatief eenvoudig te vinden zijn (Krugman & Wells, 2006: 546). Doorgaans neemt de werkloosheidsratio toe in het geval van een recessie en af in het geval van een expansie (Krugman & Wells, 2006: 546). Een afname van de werkloosheidsratio wordt gezien als een. 22.

(26) positieve invloed op het economisch herstel. Als de werkloosheidsratio toeneemt levert dit een negatieve bijdrage aan het economisch herstel. 2.4.4. Staatsschuld. Onder de staatsschuld wordt het totale bedrag verstaan dat de overheid schuldig is aan eigenaren van overheidsobligaties. Het is dus een schuld van de overheid aan individuen en instituties buiten de overheid (Brue e.a., 2010: 372; Krugman & Wells, 2013: 397). Een land dat vermogend en sterk productief is, kan makkelijker een hogere staatsschuld handhaven dan een land dat arm is. Bij het vergelijken van de staatsschuld kan daarom beter gekeken worden naar de staatsschuld als percentage van het bbp, oftewel de staatsschuldquote (Brue e.a., 2010: 373). Als de staatsschuld blijft toenemen, kunnen er problemen ontstaan. Het lenen van de overheid kan namelijk leiden tot een ‘crowding out’ effect van de private investeringen. Als de overheid leent van fondsen op de financiële markt concurreert de overheid namelijk met de bedrijven die geld willen lenen voor investeringsuitgaven. Door het lenen van de overheid worden de reële rentepercentages omhooggedreven en kunnen uitgaven in private investeringen afnemen (Brue e.a., 2010: 376; Krugman & Wells, 2013: 397). Daarnaast zorgt een hoge staatsschuld voor financiële druk op toekomstige budgetten. De overheid moet namelijk rente betalen over haar schuld en als deze schuld omvangrijk is lopen de rentekosten hoog op. Als de overheid deze rente wilt betalen, moet zij meer opbrengsten genereren of minder uitgeven. Als de overheid moet lenen om de rente te betalen komt de overheid alleen maar dieper in de schulden te zitten en bestaat het gevaar dat de overheid verzuimd in het betalen van de rente (Krugman & Wells, 2006: 710). Voor EU-landen gelden zoals eerdergenoemd regels voor de hoogte van de staatsschuld. De staatsschuldquote kan gebruikt worden om de mate waarin de overheid in staat is om haar schuld af te betalen in te schatten. De staatsschuld als percentage van het bbp is hierbij een goede maat, omdat het bbp een goede indicator is voor de potentiële belastingopbrengsten van de overheid. Indien de staatsschuld minder snel toeneemt dan het bbp, neemt de last van het betalen van de schuld af vergeleken met de potentiële belastingopbrengsten (Krugman & Wells, 2006: 710). Een verbetering van de staatsschuldquote wordt gezien als een positieve bijdrage aan het economisch herstel. Indien de staatsschuldquote verslechtert zal dit het economisch herstel negatief beïnvloeden.. 23.

(27) 2.4.5. Samenvattend. Bovenstaand zijn de vier indicatoren die gebruikt worden om naar het economisch herstel te kijken beschreven. Als eerste indicator wordt de bbp-groei gebruikt. Indien pro- of anticyclisch begrotingsbeleid zorgt voor een toename van bbp-groei wordt dit gezien als een positieve bijdrage aan het economisch herstel. Indien begrotingsbeleid de groeiratio negatief beïnvloedt, wordt dit gezien als een verslechtering van het economisch herstel. Naast de bbp-groei wordt er gekeken naar de invloed van begrotingsbeleid op het begrotingssaldo als indicator voor het economisch herstel. Indien er een negatieve relatie is tussen het begrotingssaldo en pro- of anticyclisch begrotingsbeleid betekent dit dat het begrotingsbeleid het begrotingssaldo negatief beïnvloedt. Dit schaadt het economisch herstel. En positieve relatie tussen procyclisch begrotingsbeleid en het begrotingsbeleid zal het economisch herstel daarentegen versterken. Ook de werkloosheidsratio wordt meegenomen als indicator voor het economisch herstel. Indien de werkloosheidsratio daalt als gevolg van pro- of anticyclisch begrotingsbeleid wordt dit gezien als een versteviging van het economisch herstel. Indien er een negatieve relatie is tussen begrotingsbeleid en de werkloosheidsratio draagt dit negatief bij aan het economisch herstel. De laatste indicator die wordt meegenomen voor het vaststellen van economisch herstel is de staatsschuldquote. Als er sprake is van een daling van de staatsschuldquote als gevolg van pro- of anticyclisch begrotingsbeleid draagt dit positief bij aan het economisch herstel. Een toename van de staatsschuldquote zal het economisch herstel schaden.. 24.

(28) 3. ONDERZOEKSOPZET Dit hoofdstuk gaat in op de methoden en technieken die voor dit onderzoek gebruikt zijn. Eerst zullen de verschillende variabelen geoperationaliseerd worden (paragraaf 3.1). Vervolgens zal worden ingegaan op de gebruikte onderzoeksmethoden (paragraaf 3.2) en tot slot zal er worden stilgestaan bij de limitaties van dit onderzoek met oog op validiteit en betrouwbaarheid (paragraaf 3.3).. 3.1 OPERATIONALISATIE Binnen dit onderzoek wordt gekeken naar de effecten van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid op het economisch herstel na de crisis van 2008. 3.1.1. Begrotingsbeleid. De onafhankelijke variabele binnen dit onderzoek is begrotingsbeleid. Deze variabele valt uiteen in drie niveaus, namelijk procyclisch begrotingsbeleid, anticyclisch begrotingsbeleid en acyclisch begrotingsbeleid. Zoals eerder in het theoretisch kader benoemd is, kan procyclisch begrotingsbeleid worden gedefinieerd als begrotingsbeleid dat de conjunctuurgolf versterkt. Procyclisch begrotingsbeleid is dus expansief in tijde van een expansie en restrictief in tijde van een recessie. Anticyclisch begrotingsbeleid wordt daarentegen gevoerd om de conjunctuurgolf te dempen en is expansief tijdens een recessie en restrictief tijdens een expansie. Indien de overheid haar begrotingsbeleid niet laat beïnvloeden door de conjunctuur en een constant begrotingsbeleid voert, wordt er gesproken van acyclisch beleid. Bij het vaststellen van het type begrotingsbeleid kan gebruik gemaakt worden van verschillende methoden. Carnot & De Castro (2015) beschrijven dat er doorgaans gebruik gemaakt wordt van twee verschillende benaderingen om het type begrotingsbeleid vast te stellen, namelijk de traditionele benadering en de narratieve benadering. Binnen de traditionele benadering wordt er gebruik gemaakt van de verandering in het structureel primair saldo en de output gap om vast te stellen welk type begrotingsbeleid er gevoerd is. Binnen de narratieve benadering worden budget documentatie en beleidsdocumenten bestudeerd om uitspraken te kunnen doen over het gevoerde type begrotingsbeleid. Gezien de tijd die beschikbaar is voor dit onderzoek is gekozen om gebruik te maken van de traditionele benadering om vast te stellen welk type begrotingsbeleid een land gevoerd heeft. Eerst zal deze methode verder worden toegelicht. Daarna zullen de gebreken van deze methoden kort genoemd worden en de gevolgen die dit heeft voor het onderzoek.. 25.

(29) Om het type begrotingsbeleid vast te stellen is in dit onderzoek gebruik gemaakt van de output gap en van de mutatie in het structureel primair saldo (%bbp). Het structureel primair saldo is het begrotingssaldo gecorrigeerd voor de conjunctuur en automatische stabilisatoren. Door gebruik te maken van het structureel primair saldo wordt alleen gekeken naar het discretionaire begrotingsbeleid dat is ingezet en worden de automatische stabilisatoren niet meegenomen. Een toename van de belastingopbrengsten door een verbetering van de economie valt dus niet onder het structureel primair saldo, maar een toename ontstaan door aangepast belastingbeleid wel. Een verbetering in het structureel primair saldo betekent een restrictief begrotingsbeleid en een verslechtering van het structureel primair saldo gaat gepaard met een expansief begrotingsbeleid. De output gap is het procentuele verschil tussen de actuele hoogte van het reële bbp en de potentiële output en kan worden gebruikt om vast te stellen of er sprake is van een recessie of een expansie. Een positieve output gap geeft aan dat er sprake is van een expansie een negatieve output gap betekent dat de economie zich in een recessie bevindt. Er is dus sprake van anticyclisch begrotingsbeleid als er een verbetering is van het structureel primair saldo en een positieve output gap of als er een verslechtering is van het structureel primair saldo en een negatieve output gap. Van procyclisch begrotingsbeleid is sprake als er een verbetering van het structureel primair saldo is en een negatieve output gap of als er een verslechtering van het structureel primair saldo is en een positieve output gap. Begrotingsbeleid wordt als acyclisch beschouwd als de absolute mutatie van het structureel primair saldo 0,5% van het bbp is (Homan & Suyker, 2015: 3; Ferreiro e.a., 2015: 133). Een overzicht van de operationalisatie van begrotingsbeleid wordt in tabel 1 gegeven. Voor het vaststellen van het type begrotingsbeleid is gebruik gemaakt van data van het IMF betreffende het structureel primair saldo en de output gap. Het structureel primair saldo en de output gap zijn dus niet zelf berekend. Tabel 1: operationalisatie onafhankelijke variabele begrotingsbeleid. Begrotingsbeleid. Operationalisatie. Bron. Procyclisch. Mutatie structureel primair saldo negatief (-) en output gap IMF positief (+) Mutatie structureel primair saldo positief (+) en output gap negatief (-). Anticyclisch. Mutatie structureel primair saldo negatief (-) en output gap IMF negatief (-) Mutatie structureel primair saldo positief (+) en output gap positief (+). Acyclisch. Absolute mutatie structureel primair saldo <0,5%. IMF. 26.

(30) Het grootste probleem bij het gebruik van de mutatie van het structureel primair saldo en de output gap om het type begrotingsbeleid vast te stellen is de endogene relatie tussen de output gap en het structureel primair saldo. De waarde van het structureel primair saldo is namelijk afhankelijk van de output gap. De output gap is het procentuele verschil tussen de actuele hoogte van het reële bbp en de potentiële output. De potentiële output is niet te observeren en moet daarom geschat worden. Als de output gap verkeerd geschat wordt, wordt de cyclische component van het begrotingssaldo verkeerd geschat en zal de waarde van het structureel primair saldo ook verkeerd geschat worden. Op deze manier kunnen er fouten worden gemaakt bij het vaststellen van het type begrotingsbeleid. Als de output gap bijvoorbeeld onderschat wordt, resulteert dit in een overschatting van het structureel primair saldo. Schattingen van de output gap zijn daarnaast zeer volatiel en dit kan ervoor zorgen dat het structureel primair saldo binnen een jaar significant kan verschillen gezien de verschillende momenten waarop de output gap gemeten is. De conclusie van dit onderzoek moeten dus met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Naast procyclisch en anticyclisch beleid is ook acyclisch beleid meegenomen in de analyse. Jaren met een mutatie van het primair structureel saldo kleiner dan 0,5% worden als acyclisch bestempeld, waardoor de nadruk komt te liggen op grote veranderingen. Hierdoor worden de uitkomsten robuuster. (Ferreiro e.a., 2015: 133; Hers & Suyker, 2014: 8-10; Homan & Suyker, 2015: 4; Arbatli e.a., 2014: 261). De cijfers voor het primair structureel saldo en de output gap kunnen verschillen per organisatie die deze waarden berekend. Zo kunnen het IMF en de OECD bij de schatting van de output gap op andere waarden komen en daarmee ook op andere waarden van het structureel primair saldo. Zowel de schattingen van de output gap als de schattingen van het primair structureel saldo die zijn gebruikt binnen dit onderzoek zijn daarom bij het IMF verkregen. 3.1.2. Economisch herstel na de crisis. Het effect van begrotingsbeleid op de mate van economisch herstel na de crisis staat binnen dit onderzoek centraal. De afhankelijke variabele binnen dit onderzoek is economisch herstel. De afhankelijke variabele valt uiteen in vier indicatoren, namelijk: het bruto binnenlands product (bbp), het begrotingssaldo, de werkloosheid en de staatsschuld. Het bbp wordt geoperationaliseerd door middel van de jaarlijkse procentuele verandering van het reële bbp, oftewel de bbp-groei. Het begrotingssaldo wordt uitgedrukt in een percentage van het bbp. De werkloosheid wordt geoperationaliseerd door middel van de werkloosheidsratio. Voor de staatsschuld wordt gekeken naar de bruto schuld van de overheid uitgedrukt in een percentage van het bbp, oftewel de staatsschuldquote.. 27.

(31) Tabel 2: operationalisatie afhankelijke variabele economisch herstel. Indicator. Operationalisatie. Bron. Bruto binnenlands product. Reële bbp-groei (%). IMF. Begrotingssaldo. Begrotingssaldo (%bbp). IMF. Werkloosheid. Werkloosheidsratio. IMF. Staatsschuld. Staatsschuldquote. IMF. 3.2 METHODE VAN ONDERZOEK 3.2.1. Casestudy en case-selectie. Binnen het onderzoek zullen verschillende landen met elkaar vergeleken worden, om te kijken hoe de keuze voor het gevoerde beleid de mate van economisch herstel na crisistijd heeft beïnvloed. Er is dus sprake van een meervoudige casestudy waarbij de analyse eenheid een land is. Door te kiezen voor een meervoudige casestudie zijn de uitkomsten robuuster en kunnen de uitkomsten makkelijker gegeneraliseerd worden (Yin, 2009: 61). Er zijn 27 landen onderzocht binnen dit onderzoek over de periode van 2008 tot 2016. Het startpunt van de periode is 2008 omdat in dit jaar in de meeste landen de crisis begon. Voor het eindpunt is 2016 gekozen, omdat er voor de jaren daarna nog te weinig cijfers bekend waren. De voornaamste reden dat voor deze 27 landen is gekozen, was de beschikbaarheid van data. Voor deze 27 landen waren data beschikbaar over zowel de output gap als het structureel primair saldo bij het IMF. Data van andere organisaties kunnen andere schattingen hebben gebruikt en daardoor een vertekend beeld geven in combinatie met de data van het IMF. Daarom is ervoor gekozen om alleen de data van het IMF te gebruiken en deze 27 landen te onderzoeken. Daarnaast zijn deze landen geselecteerd omdat ze allemaal beschikken over een ontwikkelde economie en hierdoor zijn ze goed met elkaar te vergelijken. Er zijn voornamelijk Europese landen geselecteerd, maar daarnaast zijn er ook een aantal landen geselecteerd die geen lid zijn van de Europese Unie. Voor de landen die lid zijn van de Europese Unie geldt namelijk het Stabiliteits- en Groeipact. Lidstaten van de EU kunnen hierdoor maar een beperkt anticyclisch begrotingsbeleid voeren. Vandaar dat het ook van belang is om landen mee nemen die deze beperking niet voelen. 3.2.2. Panel-data analyse. Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een kwantitatieve data-analyse waarbij gebruik is gemaakt van data van het IMF. De gebruikte methode is een panel-data analyse met vaste effecten. Het gebruikte panel-databestand voor dit onderzoek is gebalanceerd. Dit betekent dat er voor alle landen en alle jaren opgenomen in dit onderzoek data beschikbaar zijn voor alle variabelen en dat. 28.

(32) er geen waarden ontbreken. Alle observaties zijn dus aanwezig. Panel-data worden gebruikt om entiteiten, zoals een land, te onderzoeken in de tijd. Het voordeel van panel-data analyse is dat zowel cross-sectionele data als tijdsreeksen tegelijk in de analyse kunnen worden opgenomen. Daarnaast wordt er binnen panel-data analyse rekening gehouden met individuele heterogeniteit. Panel-data gaan uit van het feit dat landen heterogeen zijn en van elkaar verschillen. Dit vermindert de kans op onzuivere uitkomsten (Hsiao, 1986: 2). Er is gekozen voor een panel-data analyse met vaste effecten. In het geval van vaste effecten wordt de relatie van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele binnen een entiteit onderzocht. Elke land heeft zijn eigen karakteristieken die de variabelen kunnen beïnvloeden. Door het opnemen van vaste effecten wordt voor deze karakteristieken gecorrigeerd en kan het netto-effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele worden vastgesteld (Baltagi, 2005: 12). Het volgende model is binnen dit onderzoek gebruikt: Yit = αi + β1PROCYCLISCHit + β2ANTICYCLISCHit + γt + Uit Dit model vier keer getest voor de vier verschillende indicatoren van het economisch herstel, namelijk bbp-groei, begrotingssaldo, werkloosheidsratio en staatsschuldquote. Deze indicatoren zijn als afhankelijke variabele (Yit) in het model opgenomen. Dit model is daarbij getest zonder tijdsvertraging, met een tijdsvertraging van een jaar (t-1) en een tijdsvertraging van twee jaar (t-2). De αi is landafhankelijk en is het niet geobserveerde tijd invariante land specifieke effect. De αi corrigeert dus voor land specifieke kenmerken die niet over tijd variëren zoals de demografie. Daarnaast corrigeert γt voor tijd specifieke kenmerken. De Uit is een algemene storingsterm.. 3.3 LIMITATIES De limitaties van dit onderzoek met oog op betrouwbaarheid en validiteit zullen nu worden toegelicht. 3.3.1. Betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid hangt af van de mate waarin de resultaten van het onderzoek gelijk zijn indien het nogmaals via dezelfde methoden wordt uitgevoerd door een andere onderzoeker (Yin, 2009: 45). Binnen dit onderzoek is gebruik gemaakt van secundaire kwantitatieve data verkregen bij het IMF. Als het onderzoek aan de hand van deze data en bovengenoemde methoden wordt herhaald, zal dit resulteren in dezelfde uitkomsten. Dit onderzoek kan daarom betrouwbaar genoemd worden.. 29.

(33) 3.3.2. Validiteit. Zoals eerder genoemd zijn er verschillende manieren om vast te stellen of begrotingsbeleid procyclisch of anticyclisch is. De traditionele benadering die binnen dit onderzoek gekozen is, kent enkele kanttekeningen zoals eerder beschreven. Los daarvan is het een valide methode om het type begrotingsbeleid vast te stellen. Voor het economisch herstel zijn een aantal indicatoren gekozen die van groot belang zijn voor de economie. Deze indicatoren zijn geschikte maatstaven voor de afhankelijke variabele economisch herstel. Voor het bepalen van het economisch herstel zijn dus valide indicatoren gebruikt. Het gebruik van een panel-data analyse is een geschikte methode om het effect van begrotingsbeleid op het economisch herstel te onderzoeken. De interne validiteit wordt dan ook gewaarborgd. Onder externe validiteit wordt de mate waarin de resultaten van een studie gegeneraliseerd kunnen worden verstaan (Van Thiel, 2014: 49). Binnen dit onderzoek zijn alleen landen met een ontwikkelde economie onderzocht. Er is dus alleen generalisatie mogelijk naar landen met een ontwikkelde economie. De gevonden resultaten kunnen niet gegeneraliseerd worden voor landen die geen ontwikkelde economie hebben. De externe validiteit is in dit geval beperkt.. 30.

(34) 4. RESULTATEN EN ANALYSE De meningen over de invloed van procyclisch en anticyclisch begrotingsbeleid op het herstel na de economische crisis lopen uiteen. In dit hoofdstuk zal vastgesteld worden in hoeverre procyclisch en anticyclisch beleid van invloed zijn op het economisch herstel. Eerst zal worden ingegaan op de ontwikkeling van pro- en anticyclisch begrotingsbeleid (paragraaf 4.1). Vervolgens zullen de beschrijvende statistiek (paragraaf 4.2) en de resultaten van de panel-data analyse besproken worden (paragraaf 4.3).. 4.1 ONTWIKKELING VAN PROCYCLISCH EN ANTICYCLISCH BEGROTINGSBELEID. In 2008 brak de wereldwijde economische crisis uit. Deze crisis heeft ervoor gezorgd dat veel economieën in een recessie terecht zijn gekomen. In figuur 3 is de spreiding van de output gap te zien van de 27 landen die in dit onderzoek geanalyseerd zijn voor de periode 2008-2016. Zoals eerder beschreven geeft een positieve output gap aan dat de economie zich in een expansie bevindt en een negatieve output gap geeft aan dat de economie zich in een recessie bevindt. In figuur 3 is te zijn dat de meerderheid van de output gaps negatief is. Dit betekent dat in de meerderheid van de onderzochte jaren de economieën zich in een recessie bevonden. Figuur 3: output gap (%potentiële bbp) 2008-2016 15,00. 10,00. 5,00. 0,00 0. 50. 100. 150. 200. 250. -5,00. -10,00. -15,00. Bron: IMF en eigen bewerking.. 31. 300.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

a) Staand beleid dient binnen de vastgestelde budgetten van een programma te worden uitgevoerd, dan wel binnen het geheel van alle programma’s (budgettair neutraal). b) Er

Bij saneren past u uw leefomgeving aan om prikkels die voor uw klachten kunnen zorgen, te verminderen?. In deze folder leest u hier meer informatie

En helemaal wanneer de toerist zo erg belast wordt waardoor het voor de toerist interessant wordt om even door te rijden naar een andere gemeente.. Even een voorbeeld: wanneer

Was ist dran an dem Gerücht, CNN habe nach dem New Yorker Anschlag Bilder von jubelnden Palästinensern gezeigt, die tatsächlich aus der Zeit des Golfkriegs von 1991 stammten..

Het BO moet beschikken over informatie over de toestand van het BS. BioSoil beschikt wel over informatie van de drie projecten. Zo heeft BioSoil vermoedens bij de criteria die door

Fase 1: ontwerp. In deze fase ligt de nadruk op het ontwerpen en verkrijgen van de opdracht. Fase 2: implementatie. In deze fase ligt de nadruk op de aanleg van het systeem. Fase

2 The Viennese composer Anton Webern produced curiously miniaturised music that underlines a deliberate use of silence as more than a mere absence or zero value.. Webern’s

In die junior primere fase val die klem op algemeen-vormende klasonderwys as inleiding tot meer formele skolasties-akademiese leerstof. Leerlinge ontvang ook