• No results found

De perceptie van goud en water bij mijnwerkers in Bolgatanga (Noord-Ghana)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De perceptie van goud en water bij mijnwerkers in Bolgatanga (Noord-Ghana)"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De perceptie van goud en water bij mijnwerkers in

Bolgatanga (Noord-Ghana)

Een onderzoek naar goudmijnbouw op een mijn in Gbani

Karin Schut

Instituut Culturele Antropologie/Ontwikkelingssociologie Studentnummer: S1263099

Juli 2013

(2)

2 De perceptie op goud en water van goudmijnwerkers in Ghana

Een onderzoek naar goudmijnbouw op een mijn in Gbani

Supervisor: Dr. Jan Jansen,

Faculteit der Sociale Wetenschappen, Instituut Culturele Antropologie/Ontwikkelingssociologie Richting: Environmental Anthropology

Universiteit Leiden

Karin Schut Kmsschut@gmail.com

(3)

3

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven in het kader van de Masteropleiding Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie en de daarin gekozen richting Environmental Anthropology gevolgd aan de Universiteit van Leiden. Mijn interesse voor milieu, in het bijzonder water, is al van lang geleden. Water is overal doordat het stroomt en zorgt voor mooie landschappen. Bovendien komt het in allerlei vormen voor, wordt afhankelijk van het perspectief verschillend beschreven en is onmisbaar voor iedereen. Al in een vroeg stadium van mijn studie antropologie wist ik dat ik me hierop wilde richten. De combinatie met kleinschalige goudmijnbouw is uiteindelijk door mijn begeleider voorgesteld die ik bovendien wil bedanken voor zijn enthousiasme en inspanningen.

(4)

4

Inleiding

Een groot deel van de mijnwerkers leeft onder de armoedegrens in de kleinschalige goudmijnbouw in Ghana. Vooral de laatste jaren is de noodzaak naar hervormingen in deze sector toegenomen doordat liberaliseringsprocessen, met als gevolg een toename in grootschalige bedrijven, de rechten van de lokale bevolking ondermijnen. De regelgeving die wordt ingevoerd door de nationale overheid en internationale donoren berust op een eigen perspectief. Het beleid wordt voornamelijk vormgegeven met de gedachte dat goud een gemeenschappelijke economische waarde heeft; goud als een natuurlijke hulpbron (‘resource’) levert winst op en moet ook als zodanig bestuurd worden. De handelingen van de mijnwerkers in de kleinschalige goudmijnbouw spreken dit perspectief echter tegen waardoor de internationale gemeenschap veronderstelt dat deze berusten op irrationeel management.

De laatste jaren wijzen studies in de antropologie uit dat de handelingen van mijnwerkers beter te verklaren zijn door goud te zien als een substantie in plaats van als een natuurlijke hulpbron. Belangrijk verschil is dat goud als natuurlijke hulpbron uitsluitend wordt behandeld in het economische domein. Een substantie is echter gerelateerd aan de leefwereld van mensen en hierdoor afhankelijk van het domein een andere betekenis genereert. Ook dit onderzoek dat is uitgevoerd in een kleine mijn in het Noorden van Ghana toont aan dat mijnwerkers rationeel handelen echter op basis van andere gronden dan het nastreven van exploitatie van een natuurlijke hulpbron. Hierbij breng ik de handelingen rondom watergebruik in de kleinschalige goudmijnbouw in verband met dit perspectief, en toon ik aan dat ook water moet worden behandeld als een substantie met als gemeenschappelijke waarde dat goud en water beiden aan de aarde worden onttrokken. De volgende onderzoeksvraag staat centraal in de scriptie: Hoe gebruiken en hoe conceptualiseren mensen op een kleine goudmijn goud en

water?

De data is verkregen door middel van drie maanden veldwerk op een kleine mijn in het

Talensi-Nabdam district in de Upper East regio in het Noorden van Ghana, genaamd Gbani. De

methode die centraal stond is participerende observatie wat is vormgegeven door het verblijf in het onderzoeksgebied zelf. De data is verkregen door middel van observaties en interviews. Hierbij is gebruik gemaakt van de diensten van een lokale mijnwerker die assisteerde in de vertalingen bij de informele interviews.

Ook uit de analyse van de geobserveerde handelingen van de mijnwerkers in Gbani blijkt dat deze vooral kunnen worden verklaard in het licht van een substantie; in Gbani krijgen

(5)

5 bedelaars een deel van de opbrengst, sommige bovengrondse én ondergrondse werkzaamheden worden uitbesteed en vrouwen hebben een belangrijke rol bij bepaalde werkzaamheden in de kleinschalige mijnbouw die het werk juist vertragen. Bovendien wordt met water dezelfde bedachtzaamheid bezien als met goud: iedereen mag onbeperkt water onttrekken aan de grond, evenals goud, mits bepaalde sociale en culturele regels worden gerespecteerd.

Deze bevindingen sluiten aan bij het debat die er gevoerd wordt tussen goud te zien als economische hulpbron of als substantie en pleit ervoor regelgeving aan te passen op basis van dit laatste perspectief.

(6)

6

Inhoudsopgave

Introductie i

Deel 1) Theoretisch kader en motivatie

Hoofdstuk 1 – Ghana en Goud 1

Hoofdstuk 2 – De Kleinschalige Goudmijnbouw 6 Hoofdstuk 3 – De Belanghebbenden van een Kleine Mijn 11

Hoofdstuk 4 – De Antropologie van Substantie 16 Hoofdstuk 5 – Goud als Substantie 23

Deel 2) Ethische kwesties, methoden en uitvoering

Hoofdstuk 6 – De Antropologische Methode 28

Hoofdstuk 7 – Entering the Field 32

Hoofdstuk 8 – Ervaringen en Methoden in de Kleinschalige Mijnbouw 38 Hoofdstuk 9 – Beschrijving van Sleutelinformanten 42

Deel 3) Data uit de kleinschalige goudmijnbouw van Gbani

Hoofdstuk 10 – Fysieke Locatie en Teams 45 Hoofdstuk 12 – De Omgang met Goud in het licht van een Substantie 52

Hoofdstuk 13 – Watergebruik in Gbani 60

Conclusie 64

(7)

7

Introductie

Kwesties over het perspectief op goud in de kleinschalige mijnbouw door verschillende actoren staan al geruime tijd centraal in de antropologie. Antropologen ervaren de kleinschalige mijn niet als een plek van complete anarchie waar drugs- en alcohol misbruik plaatsvindt en criminaliteit en prostitutie aan de orde van de dag zijn wat de dominerende gedachte van beleidsmakers of andere invloedrijke actoren is. Onderzoeken tonen aan dat een mijnkamp wel degelijk gestructureerd is en uit specifieke netwerken bestaat die de handelingen en activiteiten van de betrokkenen verklaren. Antropologen dragen bij aan dit debat door goud niet uitsluitend als een natuurlijke hulpbron te behandelen dat vooral in het economische domein een grote waarde heeft maar als een substantie die betekenis krijgt in relatie tot de ruimte waarin gebruikers leven en werken. In Ghana, net als veel delen van Afrika, wordt goud meer als een bron van gevaar ervaren dan van voorspoed (Werthmann 2003b). Om te voorkomen dat er iets vreselijks gebeurt zoals ziekte of dood moeten er offers worden geleverd. Wat lijkt op irrationele geldverkwisting is in werkelijkheid een rationele handeling om ziekte te voorkomen.

Het grootste deel van de mijnwerkers leeft nog steeds onder de armoedegrens ondanks de verscheidene pogingen van overheden om sociaaleconomische ontwikkelingen in de mijnbouw te bewerkstelligen. Ook in Ghana probeert de overheid, net als veel neoliberale staten in Afrika, door middel van de opbrengsten uit de mineralenindustrie haar leningen te vereffenen met de internationale gemeenschap. De waarde van goud is groot voor Ghana doordat het voor de overheid een belangrijke inkomstenpost vormt door de heffing van belasting en het innen van royalty’s. Daarnaast vormt het voornamelijk in de rurale gebieden een essentiële rol in armoedebestrijding. Dit onderzoek kijkt met een kritische blik naar de regelgeving die de overheid formuleert op basis van het perspectief dat ze hebben van de mijnwerkers die een hulpbron exploiteren op een rationeel-kapitalistische manier. Eerder, proberen de mijnwerkers een aardse substantie die juist niet toegeëigend wordt te delen.

Daarnaast wordt er een andere grondstof geïntroduceerd in deze scriptie die essentieel is in de kleinschalige goudmijnbouw. Watergebruik op een kleine mijn kan in hetzelfde licht worden verklaard als de omgang met goud. In poëzie, kunst of literatuur is water een veelvoudig aangehaald thema in het bijzonder door haar kwaliteiten zoals vloeibaarheid, transformeerbaar en overdraagbaarheid. Ook in de antropologie wordt water steeds actueler waarin studies zich wijden aan de diepere betekenis van water die door deze kwaliteiten een

(8)

8 object vormt van verschillende culturele betekenissen. Water in de kleinschalige goudmijnbouw als elders moet in het licht worden bekeken van een substantie in plaats van een natuurlijke hulpbron; een substantie dat allerlei verschillende betekenissen genereert afhankelijk van culturele overtuigingen, verwachtingen en gedrag (Strang 2005: 97). Dit onderzoek uitgevoerd op een kleine mijn in het Noorden van Ghana maakt deze verbinding tussen de antropologie van goud en water en draagt argumenten aan om zowel goud als water in de kleinschalige goudmijnbouw te behandelen als een substantie waardoor handelingen en activiteiten door de betrokkenen beter kunnen worden verklaard.

(9)

9

Deel 1) Theoretisch Kader en Motivatie

Hoofdstuk 1

– Ghana en Goud

Het Belang van Goud

De productie en export van rauwe materialen is de drijvende kracht achter de Ghanese economie. Ghana, net als veel andere Afrikaanse landen, is een belangrijke producent van mineralen zoals diamant, goud, bauxiet, mangaan en zilver. Hiervan ligt in de goudsector het grootste economische belang. Na de crisisjaren in het begin van de jaren tachtig en de invoering van het Economic Recovery Program (ERP)1 is de nadruk komen te liggen op de export van delfstoffen waardoor het BNP aanzienlijk gegroeid is. Het belang van de goudhandel voor de Ghanese overheid is groot doordat een aanzienlijk deel van haar inkomsten bestaat uit het heffen van belasting en het innen van royalty’s (Addy 1998: 232). Het Mineral Yearbook van Ghana over het jaar 2011 geeft aan dat 38 procent van de totale inkomsten aan goederenexport afkomstig is van de goudhandel. De markt groeide in dit jaar met 8.7 procent en Ghana staat in de top tien van goudproducenten ter wereld (Bermúdez-Lugo 2011). Bovendien speelt de kleinschalige goudmijnbouw in rurale gebieden waar alternatieve inkomstenbronnen schaars zijn een cruciale rol in armoedebestrijding. Volgens Mike Hammah van het ministerie van Lands and Natural Resources is 27,2 % van de totale nationale goudproductie afkomstig uit de kleinschalige goudmijnbouw en is de cumulatieve productie zelfs hoger dan wat sommige grote ondernemingen produceren (Ocloo 2012).

De Economie van Ghana

Sinds de jaren tachtig heeft er een verschuiving plaatsgevonden van het nationalisme naar het liberalisme als ontwikkelingsstrategie nadat Ghana terecht was gekomen in een diepe economische crisis. De Britten hadden tijdens de kolonisatie alleen interesse voor de mineralenhandel en investeerden nauwelijks in infrastructurele projecten waardoor sociaaleconomische ontwikkeling uitbleef in het land (Amin, Ntilivamunda & Diop 2010: 116). De strategieën van de verschillende politieke leiders na onafhankelijkheid waren gericht op natievorming. De veronderstelling was dat eenheid een voorwaarde was voor het creëren van

1

Het Economic Recovery Program is het proces waarin economisch beleid en instituties hervormd worden met het doel om economische groei te stimuleren (Hilson 2004: 59).

(10)

10 een sterke nationale staat en de weg er naar toe was een streng gecentraliseerd bestuur. Bovendien beoogde het nationale project van Nkrumah, Ghana`s eerste president, op het Westen in te lopen door ook een kapitalistisch systeem te creëren en werden er plannen ontwikkeld voor industrialisatie en economische groei ten einde de productiecapaciteit te verbeteren en hierdoor de welvaart te verhogen (Lumuba-Kasongo 2011). In de mineralenindustrie betekende dit nationalisering van de grootschalige mijnen, een staatsmonopolie op de export van mineralen en de kleinschalige mijnbouwsector werd illegaal verklaard.

Door een gebrek aan bestuurlijke vaardigheden om een nationale economie te ontwikkelen ontstond er echter een corrupt en inefficiënt systeem (Hilson 2004: 54). Aan het begin van de jaren tachtig kwam Ghana terecht in een diepe economische crisis en zakte het BNP van 6.4 procent in de periode 1965-1973 naar 3.2 procent in de periode tussen 1973-1980 naar een dieptepunt van 0.7 procent in 1982 (Hilson 2004: 55). In samenwerking met het IMF voerde president Rawlings in 1983 het ERP in waar de nadruk lag op decentralisering. Door middel van Structural Adjustment Programs (SAP`s)2 werd het economisch beleid hervormd die er op gericht waren een gunstiger investeringsklimaat te scheppen voor private ondernemingen uit binnen- en buitenland. Volgens dit programma zou een liberaal beleid moeten bijdragen aan de groei van de economie en een hoger BNP. Onder de voorwaarde van privatisering en vermindering van staatsinterventie die Westerse donoren stelden kon Ghana rekenen op financiële steun van het systeem van Bretton Woods.

In de mineralensector is in 1986 een wet doorgevoerd die het aantrekkelijk maakte voor buitenlandse ondernemingen grondstoffen te delven in Ghana zoals een lager BTW en een gevarieerde royalty.3 Een gevolg van deze liberaliseringspolitiek was een toename aan buitenlandse ondernemingen voornamelijk uit de Verenigde Staten, Canada, Zuid-Afrika en Groot-Brittannië die staatsbedrijven overnamen of nieuwe mijnen openden. De mineralenindustrie is tegenwoordig de leidende industrie van exportinkomsten en haalde hiermee de cacao industrie in (Opokuh-Dapa & Boko 2011: 233).

2

Met Structural Adjustment Programs worden de hervormingen bedoeld die doorgevoerd zijn in het economische beleid van ontwikkelingslanden als voorwaarde voor het ontvangen van leningen van het systeem van Bretton Woods.

3

Het percentage van de inkomsten van royalty`s in Ghana ligt tussen de drie en zes procent en is afhankelijk van de totale inkomsten van de geproduceerde mineralen (UN 2010).

(11)

11 In de jaren negentig is er een tweede ronde aan hervormingen ingevoerd, gericht op staatsvorming. Er werden investeringsprikkels geïntroduceerd waarin de nadruk werd gelegd op het belang van transparante regelgeving rondom investeringen. Ook wordt dit nagestreefd door allerlei regionale genootschappen zoals het West African Economic and Monetary Union waarvan Ghana deel uitmaakt (Besada 2006: 162).

Interventies van de Overheid

Met het invoeren van een liberaal beleid anticipeerden de Westerse donoren en de Ghanese overheid op gelijke kansen voor iedereen, meer werkgelegenheid, hoger inkomen, infrastructurele ontwikkeling en hogere levensstandaarden voor de bevolking (World Bank 1999). Studies wijzen op het feit dat deze winsten slechts een bepaald segment van de bevolking bereikten en het juist meer sociale ongelijkheid in de hand werkte (Fisher 2007; Shipton 1994; Greenen 2012). Shipton (1994: 364) constateert dat ongeregistreerd land niet per definitie hoeft te betekenen dat er een grotere kans bestaat op onzekerheid rondom eigendomsrechten. Vaak worden door het invoeren van een juridisch kader rondom eigendom gewoonterechten geschrapt waardoor de meest kwetsbaarste groepen juist worden benadeeld en het nieuwe manieren bied voor de vermogende groepen met interne connecties de grond van de benadeelde gemeenschappen te exploiteren. Fisher (2007) die onderzoek deed naar de marginale positie van artisanale delvers in Tanzania wijst op de versnelling van marginalisatie in de artisanale mijnbouw onder liberaal beleid en bekritiseert de manier waarop de formalisatieprocedure georganiseerd is. Vaak hebben de lokale gemeenschappen niet de middelen om bestaansrecht te verwerven doordat staatsinterventie zwak is in deze gebieden. Daarnaast concentreert de overheid zich voornamelijk op het motiveren van grote binnen- en buitenlandse ondernemingen om te investeren in Ghana ten einde uit de schuldencrisis te komen.

De situatie waarin de kleinschalige mijnwerkers nu verkeren werd daarbij gestimuleerd doordat de sector pas met het invoeren van de wet van 1989 een legaal beroep werd. Dit was drie jaar nadat de markt al was opengesteld voor grootschaligheid, een periode waarin zich veel buitenlandse ondernemingen hadden gevestigd in Ghana die hierdoor zonder veel juridische formaliteiten de grond konden exploiteren. Bovendien ontbreekt er volgens Greenen (2012: 322) in deze wet van 1989 de formalisatie van het recht op eigendom voor de kleinschalige mijnwerker waardoor er nog steeds een groot deel zich begeeft op ‘informeel terrein’ en

(12)

12 handelen via ‘informele kanalen’. De beloftes van de overheid met betrekking tot het voordeel van eigendomsregistratie hebben gefaald en met name in rurale gebieden hebben de economische veranderingen geleid tot sociale ontwrichting en milieu afbraak (Opokuh-Dapa & Boko 2011: 238).

In deze dynamische situatie strijden verschillende belangengroepen om landrechten die claims maken op mineraalbronnen waarin de overheid is aangewezen te interveniëren (Fisher 2007: 744). Deze interventies hebben voornamelijk betrekking op het ontwikkelen van projecten voor alternatief levensonderhoud en het leveren van gereedschappen aan legale mijnwerkers (Ocloo 2012). Ook zijn de rechten en plichten opnieuw geformuleerd in de kleinschalige mijnbouwwet van 2006. De belangrijkste kenmerken van deze wet zijn onder andere de verklaring dat de staat de ultieme eigenaar van de mineralen is en de grond beschikbaar stelt aan belanghebbenden voor exploitatie via aanvraagprocedures. De minister van mines and energy draagt verantwoordelijkheid voor het verlenen van de rechten. Uitvoering en beschikking gebeuren door de daarvoor aangestelde lokale mineralen commissies. Bovendien staan de verplichtingen van de licentiehouder vermeldt ten aanzien van milieubescherming en is de duur van een licentie niet langer dan vijf jaar wat verlengd kan worden door het indienen van een aanvraag. Tenslotte kunnen rechten uitsluitend verleend worden aan personen met het staatsburgerschap van Ghana.

Ook wordt er een groot deel van de interventies met betrekking tot sociaaleconomische ontwikkeling in rurale gebieden in handen gelegd van internationale bedrijven die in ruil hiervoor licenties verwerven. Voornamelijk China is een belangrijke nieuwe speler in de exploitatie van grond op een kleine mijn en het kopstuk achter grote infrastructurele projecten, ziekenhuizen en scholen.

Chinezen in Ghana

De eerste officiële diplomatieke relatie tussen China en Afrika vond plaats in 1956 die tot stand was gekomen door het leveren van steun rondom dekolonisatieprocessen in Afrika waar China investeerde in educatie en gezondheidszorg (Manji 2007: viii). Hoewel het eerste contact tussen Ghana en China al veel eerder plaatsvond en afstamt uit de koloniale periode werden de betrekkingen intensiever in de periode vlak na onafhankelijkheid toen president Nkrumah Chinese burgers, voornamelijk uit Hong Kong, motiveerde zich in Ghana te vestigen. Hij

(13)

13 beloofde een bloeiende Ghanese economie als een Engels sprekend Gemenebest (Commonwealth) lid, net als Hong Kong.

Tegenwoordig komen veel Chinese ondernemers naar Ghana om goedkoop geïmporteerde goederen te verkopen waarvan een deel zich begeeft in de illegale detailhandel (Kohnert 2010: 11). Chinezen zijn tegenwoordig ook te vinden in de productie, de groothandel en de service sector. Ghana is op dit moment de op één na grootste importeur van Chinese goederen in Afrika; 9.1 procent van de totale importgoederen is afkomstig uit de Chinese detailhandel (Jenkins & Edwards 2006: 216). De Ghana Investment Promotion Act is in 1994 ingevoerd om de nationale arbeidsmarkt te beschermen. Deze wet verplicht een buitenlandse ondernemer zich te registreren als arbeider in Ghana en een startkapitaal te hebben van minimaal driehonderdduizend dollar. Bovendien moet er tenminste tien arbeidsplekken beschikbaar gesteld worden aan Ghanese burgers. De schatting van het aantal Chinezen in Ghana ligt tussen de tweeduizend en tienduizend mensen (Kohnert 2010: 10). Deze informatie over het exacte aantal is niet compleet en moeilijk te achterhalen doordat registratiesystemen zwak zijn en een groot deel van de Chinezen Ghana illegaal betreden (Mohan & Tan-Mullins 2008).

Een recente ontwikkeling is de toetreding van Chinese ondernemers in de kleinschalige mijnbouw sector. Chinese mijnwerkers leveren vaak in samenwerking met de lokale chief, financiële middelen en zware machines in illegale mijnbouw operaties. Deze strategie wekt de schijn service te leveren aan de kleinschalige mijnwerkers. Ondertussen vormt dit een bedreiging voor de Ghanese mijnwerkers die geen middelen hebben om met Chinese ondernemers te concurreren (Kohnert 2010: 11). Liu (2010) wijst op de competitieve relatie die hierdoor ontstaat tussen Ghanezen en Chinezen.

(14)

14

Hoofdstuk 2

– De kleinschalige goudmijnbouw

De kleinschalige mijnbouw kan op basis van verschillende criteria worden gedefinieerd zoals de mate van productiviteit, de hoeveelheid output of de aard van organisatie. Elke definitie legt de nadruk op de niet-gemechaniseerde, arbeidsintensieve activiteiten (Hilson 2002a: 864). Toch wordt er vaker gebruik gemaakt van nieuwere technologie zoals een vergruismachine en een drilboor met name door die delvers van wie levensonderhoud volledig afhankelijk is van de inkomsten uit de kleinschalige mijnbouw. Mijnwerkers die het delven van mineralen slechts tijdelijk verrichten, afhankelijk van het seizoen, maken meestal uitsluitend gebruik van simpele gereedschappen zoals scheppen, kruiwagens, pikhouwelen, zeven en pannen die ze vaak ook gebruiken voor het bewerken van het land (Jansen 2010: 95). Kenmerkend aan een kleine mijn is dat de mineraalbron dicht aan de oppervlakte ligt (Hilson 2002a: 865).

De kleinschalige delfstofwinning is volgens vele bronnen een activiteit die is ontstaan uit armoede en met name in ontwikkelingslanden van groot belang (Aryee 2003; Hilson 2002a; Yelpaala & Ali 2005; Luning 2008; Jansen 2010; Shipton 1989; Bridge 2004). Het komt voor in de meest arme en afgelegen gebieden van een land waarbij de bevolking gekenmerkt wordt door een laag opleidingsniveau en met weinig alternatieven op soorten arbeid. Het beroep is hierdoor, door de laagdrempelige toegang, een manier voor de ongeschoolde en onbekwame mijnwerker zich te ontwikkelen tot een bekwame arbeider of zelfs ondernemer (Amankwah & Anim-Sackey 2003).

De groep die werkzaam is in deze sector is heterogeen doordat er verschillende sociale en economische redenen zijn voor een mijnwerker te immigreren naar een mijnkamp. Deze motieven berusten niet uitsluitend op het verlangen om snel rijk te worden wat de overheersende gedacht is onder Westerse donoren en overheid (USAID 2005; World Bank 2005). Volgens Werthmann (2008: 68) kan een kleinschalig mijnkamp dienen als een toevluchtsoort voor mensen die hun baan hebben verloren in de stad of in de gevangenis hebben gezeten. Bovendien begeven boeren zich in de sector die een periode moeten overbruggen in het droog seizoen (Jansen 2010) of als gevolg van gewijzigde nadelige regelgeving in de landbouw waardoor boeren niet meer in hun levensonderhoud kunnen voorzien (Hilson & Banchirigah 2011). Mijnkampen kunnen economische kansen bieden voor zowel mannen, vrouwen als kinderen en er zijn vaak complete gezinnen te vinden op het gebied. In veel gevallen zijn vrouwen aanbieders van goederen en diensten zoals verkoop van

(15)

15 voedsel of het verstrekken van leningen (Werthmann 2008: 68). Door deze pluraliteit aan motieven kan volgens Panella (2010b: 4) de activiteit gezien worden als levensstijl, seizoensactiviteit, loterij of een bron van rijkdom. Formeel gezien, zoals beschreven in de mijnbouwwet van 2006, zijn uitsluitend personen met de Ghanese nationaliteit legaal in de kleinschalige sector. Door de nieuwe ontwikkelingen met het oog op liberalisering en privatisering is het beleid gericht op marktwerking met als gevolg minder invloed van de overheid op bepaalde terreinen en meer aanwezigheid van burgers uit omringende landen en Europa, Amerika en China. In de volgende paragraaf wordt hierop nader ingegaan aan de hand van veldwerk dat is ondernomen op een kleine mijn in het Noorden van Ghana.

De aan- of afwezigheid van de Overheid in Gbani

Tijdens veldwerk in Gbani, een kleinschalig mijngebied die door de overheid speciaal daarvoor is afgebakend, kwam ik in aanraking met een cohabitatie van lokale en buitenlandse mijnwerkers. Gbani is gelegen in het Upper-East district, zestig kilometer ten zuiden van Bolgatanga. Toch is er in dit gebied in 2009 een Chinese onderneming met een verkenningsprocedure gestart. Deze situatie, waarin een grootschalige onderneming zich vestigt in een kleinschalig gebied, wordt mogelijk gemaakt door de flexibiliteit van de kleinschalige mijnbouwwet van 2006.

De verantwoordelijkheid voor het uitdragen van nationale regelgeving van de mijnbouwsector ligt in handen van de mineralencommissie die gelijktijdig is opgericht met de invoering van de wet van 1986. Een belangrijke taak is het motiveren van ondernemers om te investeren in mineralenprojecten in Ghana (Hilson 2002a: 150). Bovendien is de commissie verantwoordelijk voor het formaliseren van de kleinschalige mijnbouwsector. Volgens Hilson (2002b: 5) is onderbezetting van de commissie en geldgebrek een belangrijke oorzaak dat de meerderheid nog steeds illegaal werkzaam is in deze sector. Bovendien ligt de prioriteit van de commissie niet bij het tevredenstellen van de lokale mijnwerkers maar bij het aantrekken van grote investeringen.

De verantwoordelijkheid van Gbani ligt in handen van de lokale mineralencommissie die gevestigd is in Bolgatanga en opgericht één jaar na de ontdekking van goud in het gebied in 1996. Gbani is door de mineralencommissie aangemerkt voor het kleinschalig delven van mineralen. De ambtenaar van de mineralencommissie geeft tijdens een interview aan dat één van de bepalingen voor een onderneming om te worden geclassificeerd als kleinschalig is dat

(16)

16 de totale oppervlakte van het perceel onder de 25 acre (= 0.10117 km²) dient te zijn. De strategie die wordt toegepast om het voor een buitenlandse onderneming toch mogelijk te maken zich te vestigen in dit gebied is het uitgeven van meerdere concessies van elk 25 acre.

In Gbani geeft de Chinese onderneming Shaanxi Mining Company Limited financiële en technische steun aan twee kleinschalige bedrijven: Yenyeya Small Scale Mining Group en

Porbotaaba Small Scale Mining Group. Zij hebben een vergunning die valt onder de

kleinschalige mijnbouwwet doordat beide bedrijven een concessie hebben van onder de 25 acre. Er worden door de overheid voorwaarden gesteld aan de exploitatie van een stuk land in een kleinschalig gebied in het kader van Corporate Social Responsibility4 (CSR) zoals het investeren in infrastructurele projecten en het creëren van werkgelegenheid wat bovendien vaak als argument gebruikt wordt om haar aanwezigheid in het gebied te rechtvaardigen (Hilson 2002b: 6). Shaanxi Mining heeft een aantal arbeidsplekken beschikbaar gesteld voor Ghanese burgers. Jerry is een Ghanees die als chauffeur in dienst is bij de Chinese onderneming. Hij vertelt over de verhoudingen in het bedrijf. “Alle Ghanese medearbeiders worden gebruikt voor de minst betaalde werkzaamheden.” Bovendien, merkt Jerry op, verdient hij vele malen minder dan zijn Chinese collega`s voor hetzelfde werk en heeft minder baanzekerheid waardoor hij zo ontslagen kan worden. “Er wordt niet naar ons geluisterd als we onterecht behandeld worden door Chinese medearbeiders.”

Uit een gesprek met een ambtenaar van de mineralen commissie wordt duidelijk gemaakt dat Shaanxi Mining aan een aantal voorwaarden moet voldoen om grondstoffen te mogen delven in dit gebied. CSR staat hoog in het vaandel. De ambtenaar begrijpt dat de ontwikkeling in het gebied op dit moment niet snel gaat doordat het bedrijf nog niet actief aan het produceren is. Wel betalen ze al royalty’s aan de overheid. Ze hebben echter eerst winst nodig om verder te kunnen gaan met de ontwikkeling. “Ze zijn bezig met het boren van de waterpompen en ze doen het goed”, aldus de ambtenaar.

Kwesties rondom het formaliseren van de kleinschalige mijnbouwsector en het registreren van landeigendom, legt de ambtenaar uit, is een complexe zaak in Gbani. De belangrijkste oorzaak hiervan is de afwezigheid van de “informele” eigenaren in het gebied. Zij

4

Corporate Social Responsiblity (CSR) richt zich met name tot grootschalige bedrijven. Ze worden geacht initiatieven te formuleren om hun verantwoordelijkheden na te komen voor het exploiteren van een stuk land ten einde de schade die ze aanrichten op het gebied waar lokale gemeenschappen verblijven te compenseren. Dergelijke procedures om negatieve effecten van ondernemingen op de levens van mensen te verzachten wordt als fundamenteel recht opgenomen door de Verenigde Naties (Luning 2012: 206).

(17)

17 zijn vaak niet woonachtig in het gebied zelf maar in grote steden zoals Accra of Kumasi waardoor ze moeilijk op te sporen zijn. Ze kunnen doen met het stuk land wat ze willen zoals het illegaal laten werken van mijnwerkers in ruil voor een deel van de opbrengst. De totale oppervlakte van Gbani is 72 km², de totale oppervlakte van het mijngebied is 14 km². Volgens de ambtenaar zijn er tien geregistreerde eigenaren die gezamenlijk een oppervlakte van rond de 250 acre hebben (= ca. 1 km²). Het overgrote deel van het gebied is eigendom van personen die zich niet hebben geregistreerd wat deels het hoge percentage aan illegaliteit verklaart in de kleinschalige delfstofwinning. “Ambtenaren kunnen weinig invloed uitoefenen op de illegale mijnwerker, al proberen we dit wel door ze voor te lichten over de schadelijk gevolgen van hun activiteiten.” In de voorlichting wordt de nadruk gelegd op duurzaam delven met de intentie dat dit op de volgende generatie wordt doorgegeven. Ook wordt er gesproken over risico`s van de gezondheid en het belang van bijvoorbeeld een mondkapje voor de vrouwen. Voorlichting is een kerntaak van de commissie, aldus de ambtenaar, en hij geeft aan dat ze, al dan niet op regelmatige basis, bijeenkomsten organiseren voor de mijnwerkers in het gebied.

Uit het veldwerk blijkt dat de invloed van de voorlichting gering is in Gbani; de inwoners zijn nauwelijks op de hoogte van de bijeenkomsten van de mineralencommissie. Bovendien wordt er wantrouwend gereageerd op de samenwerking tussen Shaanxi mining en de overheid en er wordt ontevredenheid geuit over het gebrek aan technische steun aan de lokale gemeenschap vanuit de overheid. Uit gesprekken met de Ghanese mijnwerkers wordt de indruk gewekt dat de samenwerking tussen overheid en Shaanxi Mining uitsluitend berust op het verrijken van de buitenlandse onderneming. De Ghanese gemeenschap voelt zich achtergesteld doordat beloftes worden verbroken. Enkele uitspraken volgen die deze opvatting onderstrepen.

“De Chinezen halen het land leeg zonder iets terug te doen. Na vier jaar hebben ze alleen drie waterpompen aangelegd maar de afspraak was tien waterpompen, toiletten, bestrating en verlichting. De opbrengsten worden per helikopter naar eigen land gebracht en er wordt nauwelijks geïnvesteerd in Ghana en de overheid doet hier niets aan.” “De overheid is zwak ze hadden de Chinezen uit het land moeten gooien toen ze het gebied niet wilden voorzien van elektriciteit doordat het te duur was, nu hebben ze een generator geplaatst zodat alleen zij kunnen profiteren van elektriciteit. Ook importeren ze alles uit eigen land en creëren hierdoor geen werkgelegenheid in Ghana, zoals het cement, zelfs de televisie en het bestek! Vliegvelden sluiten hun ogen

(18)

18

hiervoor. Er zijn bepaalde standaarden om iets in te voeren, maar mensen worden omgekocht om het alsnog te kunnen invoeren.” “De overheid is corrupt, ze krijgen geld van tussenpersonen voor het afleveren van een goed rapport.” “Het is niet gek dat er zoveel kinderen in de criminaliteit belanden, dat ze aan de weg staan met pistolen en overvallen plegen. Dit is nog niet gebeurd maar dit kan zo gebeuren.” “De politie is er alleen gekomen voor de Chinezen. Ze doen niets, alleen iets als er een conflict is. Dus je kunt doen wat je wilt. Ze zijn er uitsluitend ter bescherming voor de Chinezen.”

Bovendien wijst Jerry erop dat de invloed van de lokale overheid met betrekking tot het aanpakken van de illegaliteit beperkt is doordat er familieleden van ambtenaren werkzaam zijn op Gbani en ze hen niet van hun enige levensonderhoud willen beroven door ze boetes te laten betalen of ze weg te jagen.

Shi is een Chinees in dienst bij Shaanxi mining als vertaler en is verantwoordelijk voor materialen en producten die het personeel nodig heeft en reist hiervoor elke dag naar de stad. Uit een gesprek met Shi komt naar voren dat ze nog in de verkennende fase zitten en dat ze nog geen winst maken. Hij geeft aan dat ze op het moment drie waterpompen hebben gebouwd en er voorbereidingen worden getroffen voor een vierde. “Uiteindelijk zullen we er tien plaatsen.” Er werd bovendien op het moment van onderzoek een politiebureau gebouwd op het terrein van de Chinezen. “We doen veel aan Corporate Social Responsiblity en geven computers aan lokale kantoren, het kost ons veel geld voordat we überhaupt winst hebben gemaakt, dat weten heel veel mensen niet.” Volgens Shi zal dit jaar de productie beginnen waardoor ze verder kunnen gaan met de ontwikkeling van het gebied.

Het beeld van de lokale bevolking over de samenwerking tussen Shaanxi Mining en de lokale overheid rondom sociaaleconomische ontwikkelingen in het gebied strookt niet met de verklaringen van de ambtenaar en medearbeiders van de onderneming. De situatie is voor de locale mijnwerkers niet transparant doordat zij niet op de hoogte zijn van nationale regelgeving en de onderhandelingen die er plaatsvinden tussen bedrijven en overheid (Luning 2008: 203). De staat is voornamelijk zichtbaar in de media waar de locale bevolking geen toegang tot heeft en aldus afwezig is in het veld.

(19)

19

Hoofdstuk 3

– De Belanghebbenden van een Kleine Mijn

In dit hoofdstuk staan de theoretische assumpties centraal met betrekking tot de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in het kader van liberalisering en privatisering en de ruimte die als gevolg hiervan werd geschept voor allerlei belanghebbenden zich te mengen in de kleinschalige delfstofwinning. De actoren op een kleine mijn bestaan nu uit een complex netwerk van private investeerders uit Azië, Amerika en Europa, overheid, lokale bevolking, tussenpersonen en civil society. Veel studies wijden zich aan deze nieuwe samenwerking en benadrukken de verschillende discoursen die hieruit ontstaan. In dit debat wordt het begrip identiteit betrokken en is de definitie van autochtoniteit essentieel (Luning 2012; Luning et al. 2005; Panella 2010a; Shipton 1994). De staat is de ultieme eigenaar van het land en ondanks de gedeeltelijke terugtreding oefent het nog steeds een grote invloed uit op bepaalde zaken. Zij stelt de voorwaarden op aan bedrijven om een licentie te verkrijgen en heeft hiermee een sleutelpositie dat bepaalt wie legaal en illegaal is (Luning 2008: 203). Conflicten ontstaan doordat de staat landrechten verstrekt aan grootschalige bedrijven waardoor de rurale bevolking die dit gebied al jarenlang exploiteert plotseling als illegaal worden geclassificeerd. De mijnwerkers verzetten zich tegen verplaatsing naar een ander gebied doordat dit gebied hun bestaan legitimeert en hun enige bron van inkomsten vormt.

Luning (2012) wijst op de machtsrelaties die ontstaan door onvolledigheid van de Burkinabe wet tussen junior bedrijven in hun verkenningsfase en overheid in haar onderzoek over de impact van verkenningsactiviteiten op een kleinschalige mijn in Burkina Faso. Indien een gebied onverhoeds niet meer interessant is voor exploitatie zullen deze junior bedrijven allianties en beloftes verbreken met de bewoners over potentiële arbeidsplekken of infrastructuur en strategische allianties aangaan met actoren van een ander gebied die het doel wel dienen (Luning 2012: 30). Debatten met betrekking tot dit thema gaan over herverdeling van de winst; wie behoren tot de getroffen gebieden en wie is buitenstaander? De discourse waarin gesproken moet worden in dit debat heeft betrekking op opvattingen over autochtonie op basis van landrechten. Gemeenschappen claimen het ultieme recht door hun historische banden met het land aan te tonen. Op basis van autochtonie sluiten zij zichzelf uit in de verdeling van de winsten waardoor hun onderlinge relaties worden beïnvloed (Panella 2010b: 6). Volgens Lentz (2006) werd etniciteit in de inheemse samenlevingen van de ‘Northern Territories’ bepaald door sociale netwerken gebaseerd op verwantschap en niet door

(20)

20 afgebakende territoria. Een junior bedrijf heeft geen kennis over landverdelingen en maakt gebruik van de zelfregulatie van de lokale gemeenschappen. Ook Shipton (1994: 365) wijst op conflicten die ontstaan in een gebied dat is georganiseerd rondom verwantschap en het onmogelijk is om een systeem in te voeren die landrechten vastleggen. Rurale families worden uit elkaar gedreven doordat familieleden land van voorvaderen verkopen. Er is een gebrek aan regelgeving rondom Corporate Social Responsibility voor junior bedrijven die zich voornamelijk richt tot grootschalige bedrijven. De Burkinabe wet biedt niet de inflexibiliteit van de rule of law maar is meer te definiëren als een proces waardoor er ruimte wordt gecreëerd voor junior bedrijven om tactisch te opereren (Moore 1978, geciteerd in Luning 2012: 33). Volgens Luning (2012) kunnen met name NGO`s hier een grote rol in spelen.

Een andere recente ontwikkeling ten gevolge van terugtrekking van de overheid op een kleine mijn is het ontstaan van verschillende tussenpersonen die gemeenschappen bijstaan in het geven van advies of het bemiddelen in conflicten over landverdelingen (Werthmann 2003; Luning 2008). Een licentiehouder van een juniorbedrijf zal zich wenden tot een tussenpersoon doordat hij zijn verplichtingen ten aanzien van sociaaleconomische ontwikkeling in het gebied moet nakomen met betrekking tot de verworven landrechten zoals bepaald door de overheid. Deze tussenpersoon is een lokale machtshebber die de belangen vertegenwoordigt van de getroffen gemeenschappen en de licentiehouder voorziet van advies ten aanzien van compensaties voor het ontvangen van de industriële mijn (Luning 2008). Werthmann (2003) wijst op de machteloosheid van de overheid om landrechten te institutionaliseren waardoor er in bepaalde gebieden geen controle meer is van de staat en de economische hulpbronnen van dit gebied in handen zijn van een Big Man. De overheid laat de bevolking zelf een persoon aanwijzen die conflicten rondom landverdelingen oplost tussen gemeenschappen van boeren en mijnwerkers die zijn ontstaan door de ontdekking van een nieuw gebied waardoor gevestigde systemen van landverdelingen in de war worden geschopt. Deze persoon staat tussen de overheid en de gemeenschap in en is onaantastbaar doordat hij door de staat wordt gezien als beschermer van haar natuurlijke hulpbronnen waar hij onbeperkte toegang tot heeft. Daarnaast ziet de bevolking hem eveneens als leider doordat hij naast deze politieke macht een symbolische macht heeft; hij wendt cultuurspecifieke attributen aan om de gemeenschappen te beïnvloeden zoals het dragen van een rode fez die de bovennatuurlijke krachten van goud zou onderdrukken. In dit gebied is de macht niet in handen van de vertegenwoordigers van de

(21)

21 staat maar van een Big Man die door een combinatie van paternalisme, ondernemerschap en brutaliteit in staat is hulpbronnen te verdelen en te beschermen (Werthmann 2003: 108).

Luning (2008: 202) geeft terecht aan dat de samenwerking vooral geschiedt tussen nationale en internationale partners en economische en politieke partners. De lokale overheid maakt zich sterk om inkomsten te genereren via het pachten van landrechten aan buitenlandse ondernemingen waardoor de mogelijkheid voor de kleinschalige mijnwerkers om zich te registreren steeds kleiner wordt (Hilson 2002b: 7). Hoewel kleinschalige mijnbouw een belangrijke functie heeft in de Ghanese economie zijn de kansen niet eerlijk verdeeld doordat de overheid de sector niet steunt als industrie. De overheid en donoren zijn nog vaak in de veronderstelling dat de drijfveren van de mijnwerkers berusten op de zoektocht naar het ‘snelle geld’ (Hilson 2010: 297). Ze zetten de delvers weg als criminelen die de rurale samenleving ontwrichten (Hilson 2002b: 8). Deze generalisatie wordt door de lokale media overgenomen waardoor beeldvorming van het publiek beïnvloedt wordt. Uit steeds meer onderzoeken blijkt dat de achtergronden van deze groep kleinschalige mijnwerkers allerminst homogeen zijn en ook niet als zodanig behandeld dient te worden in het formuleren van beleid. Hilson (2010) groepeert de mijnwerkers op basis van de verschillende motieven die ze kunnen hebben om zich te begeven in de sector. Voor een deel van de mijnwerkers vormt deze sector inderdaad een middel om snel rijk te worden en deze groep wordt met name aangetroffen bij de ontdekking van een nieuw gebied die ze na een bepaalde periode weer verlaten. Daarnaast bestaat er een grote groep permanente delvers die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de zogeheten ‘boom towns’5. Deze steden trekken vervolgens nog twee groepen mijnwerkers aan. Hilson onderscheidt hierin de seizoensmijnwerker en de mijnwerker die uit armoede gedreven is.

Goud als Natuurlijke Hulpbron

Grätz (2004: 148) herkent dit eenzijdige perspectief van de overheid op de kleinschalige goudmijnbouw en wijst op het gebrek aan kennis over de herkomst van dit waardevolle mineraal. In tegenstelling tot diamant wordt er door de overheid weinig aandacht besteed aan de activiteiten die de beginfase van de goudproductie omvatten. Door het dynamische karakter

5

´Boom Towns´ ontstaan doordat mijnwerkers zich permanent vestigen in een mijngebied. Deze gebieden ontwikkelen zich tot steden waarin allerlei facitileiten te vinden zijn zoals banken, wegen en scholen. In Ghana zijn Tarkwa, Bibiani en Bolgatanga voorbeelden van zulke steden.

(22)

22 dat ontstaat door de manier van organisatie, de flexibiliteit van het systeem en de heterogeniteit van de groep is het moeilijk voor de overheid dit gedeelte van het proces te beheersen waardoor zij uitsluitend het zichtbare deel reguleert. Grätz onderzoekt heterogene handelsnetwerken en de daardoor tot stand gekomen micro-dynamieken op een kleine mijn in Benin. Deze netwerken bestaan uit lokale en internationale actoren en vormen een belangrijk deel van het economische leven van het land. Doordat er in verhouding meer handelaren zijn dan er goud kan worden verhandeld ontstaat er een concurrentiestrijd waardoor er allerlei economische strategieën worden aangewend door handelaren om klanten aan zich te binden zoals het geven van giften of het verstrekken van leningen aan de mijnwerkers. Bovendien als gevolg van de onzekerheid die vaak ontstaat in het drijven van handel van een waardevol hulpbron conformeren ook de mijnwerkers zich aan de situatie door allerlei strategieën toe te passen om deze onzekerheid te beperken. De algemene houding van de mijnwerkers is het onmiddellijk binnenhalen van de winsten; het goud wordt zo snel mogelijk verkocht uit angst voor de gevolgen van nadelige interventies van de overheid of diefstal. Het handelsnetwerk is hierdoor heterogeen en bestaat uit een wirwar van wederkerige relaties en allerlei geldstromen doordat nauwelijks door dezelfde personen handel wordt gedreven. Volgens Grätz, die stelt dat een basis van vertrouwen essentieel is in een handelsnetwerk dat doorgaans ontstaat in stabiele relaties waarin etnische assumpties gedeeld worden, schuilt er achter een pure economische rationele houding een besef van het belang van het onderhouden van wederkerige relaties waarin het geven van giften of andere uitgaven centraal staan. Sociaal kapitaal is even belangrijk als financieel kapitaal doordat er telkens persoonlijke netwerken moeten worden gerecreëerd als gevolg van het heterogene karakter van het netwerk zodat economische transacties veilig kunnen worden gesteld die in de kleinschalige delfstofwinning niet zwart op wit staan.

Ook Panella (2010b) onderzoekt geldstromen tussen actoren en pleit ervoor de kleinschalige mijnbouw te benaderen als een ‘world of debts’ zodat micro-dynamieken kunnen worden geïnterpreteerd. Verschillende belanghebbenden ontwikkelen discursieve strategieën op basis van openstaande schulden. De overheid heeft een schuld bij de internationale gemeenschap en formuleert ambities om zijn verplichtingen naar het volk toe na te komen door belasting te heffen aan private ondernemingen. Deze belasting wordt door ondernemingen betaald doordat zij op hun beurt in schuld staan bij de autochtone bevolking, de ultieme eigenaren van het land. Er bestaat volgens Panella een economie berust op

(23)

23 schulden die ingelost worden uit morele verplichtingen. Door het bestuderen van deze geldstromen wordt het mogelijk gemaakt connecties tussen belanghebbenden te concretiseren. Bovendien kunnen microdynamieken van een mijnteam worden geïnterpreteerd doordat ook de leden van een mijnteam bepaalde strategieën toepassen als reactie op schuldrelaties.

De gemeenschappelijke factor van deze theoretische assumpties is het perspectief op kleinschalige delfstofwinning als een economische activiteit. Deze komt overeen met de dominante opvatting die heerst onder donoren en overheden die deze delfstof behandelen als een natuurlijke hulpbron die winst oplevert en hierdoor gereguleerd dient te worden. Dit onderzoek plaatst de activiteiten en handelingen uitgevoerd door de lokale delvers op een kleine mijn in een ander licht door middel van goud in verband te brengen met een substantie in plaats van de hegemonische opvatting van een natuurlijke hulpbron. In het volgende hoofdstuk zal hierop nader worden ingegaan en het onderscheid tussen beiden worden verklaard.

(24)

24

Hoofdstuk 4

– De Antropologie van Substantie

Het onderscheid tussen hulpbron en substantie is belangrijk om het begrip te vergroten op de discursieve strategieën uitgevoerd door de betrokkenen in een mijnkamp. Een hulpbron draait rondom het maximaliseren van de winst en is voornamelijk in het economische domein van grote waarde. Een substantie daarentegen heeft een sociale basis en doordat het gedefinieerd kan worden in verschillende domeinen wordt betekenis gegenereerd op basis van culturele en sociale verschillen.

Natuurlijke Hulpbronnen

Natuurlijke hulpbronnen zijn materialen en energie in de natuur die essentieel of nuttig zijn voor de mens. Het doel van onttrekking van een hulpbron uit de omgeving is het vervullen van behoeftes zoals honger, dorst of rijkdom. Typische kenmerken van een natuurlijke hulpbron is het nut, schaarste en potentieel tot uitputting wat de basis vormt voor de rangschikking van drie typen. De toevoer van eeuwige hulpbronnen zoals zonne-energie is continu en zal nooit uitputten. Vernieuwbare hulpbronnen zoals bossen, vruchtbare grond en vispopulaties kunnen worden vernieuwd door natuurlijk processen mits de mens op een duurzame manier de hulpbronnen benut. Niet-vernieuwbare hulpbronnen bestaan in een onveranderlijke hoeveelheid in de aardkorst en kan alleen in een tijdperk van miljoenen jaren worden vernieuwd zoals kool, olie, zout, koper en goud. Volgens Miller en Spoolman (2012: 15) zorgt de tragedie van de “commons” ervoor dat (niet)-vernieuwbare hulpbronnen snel uitputten doordat toegang vrij is en de gedachte leeft bij de menigte dat haar aandeel in het beperken van gebruik niet doorslaggevend zal zijn. Om deze reden dient toegang en omgang te worden gereguleerd en te worden bestuurd als een economisch product. Een natuurlijke hulpbron wordt ook wel natuurlijk kapitaal genoemd dat beschermt dient te worden door duurzaam gebruik. Overheden voeren gepaste regelgeving door of laten private ondernemingen het bestuur ervan overnemen. Vooral in de globaliserende wereld wordt er steeds meer de nadruk gelegd op het management van de natuurlijke hulpbronnen zoals ‘sustainable forest management’ en ‘integrated water resources management’.

Een niet-vernieuwbare hulpbron zoals goud verliest zijn economische waarde wanneer het meer kost dan het waard is om het te produceren en te transporteren. Op basis hiervan worden er keuzes gemaakt om minder te verspillen, te recyclen, minder te verbruiken of een

(25)

25 vervanging te zoeken. Een natuurlijk hulpbron is gericht op het genereren van winst en strategieën zijn hierop gebaseerd; een stijging in de prijs van een natuurlijke hulpbron omdat het schaars is stimuleert efficiënt gebruik. Een natuurlijk hulpbron kan bovendien nooit helemaal uitputten doordat het eerst zijn economische waarde op een gegeven moment al heeft verloren (Miller & Spoolman 2012).

Substantie

In de vorige paragraaf werden de handelingen verklaart rondom exploitatie van een mineraal in het economische domein. Deze handelingen of strategieën zijn gebaseerd op het maximaliseren van de winst en het verduurzamen van het mineraal. In deze paragraaf wordt getoond dat het mineraal als natuurlijk hulpbron slechts een gedeelte is van wat een substantie behelst.

De toepassing van een substantie vormt een waardevolle bijdrage in zowel economische als politieke, religieuze of andere domeinen. Hierdoor heeft het geen eenduidige betekenis doordat gebruikers deze toeschrijven aan de hand van het belang en de functie die de substantie in het specifieke domein vervult. Het belang van de toepassing van een substantie in de sociale wetenschappen is om sociale relaties te verklaren doordat de aanwezigheid van een substantie in een bepaald domein relaties laat ontstaan en beïnvloedt. Bovendien vormt een substantie volgens Strang (2005: 109) de essentie in de constructie van sociale identiteit.

Een substantie kan een bepaalde geur hebben, kleur en hardheid waardoor zij maakbaar wordt en zich altijd kan relateren aan het perspectief die verschillende gebruikers hebben. Strang (2005) noemt vier verschillende kenmerken over de essentie van een substantie die in elk domein doordringen waar het voorkomt. Bovendien zal blijken aan de hand van de manier waarop substantie wordt toegepast in de literatuur van de sociale wetenschappen dat deze kenmerken overeenstemmend zijn. Elke substantie is een kwestie van leven en dood, heeft een vruchtbare kracht, omvat sociale en spirituele identiteit en is een symbool voor macht en agentschap. Deze betekenissen doordringen in alle domeinen van het leven waarin de substantie voorkomt echter hoe het ervaren wordt is cultureel afhankelijk (Strang 2005: 115).

De Antropologische Benadering van een Substantie

Het gebruik van substantie in de antropologie wordt gedomineerd door studies die verwantschap trachten te concretiseren (Schneider 1980; Carsten 2011; Bharadwaj 2012;

(26)

26 Parkes 2005). Schneider (1980) had belangstelling voor Amerikaanse verwantschap en beoogde het begrip hierop te vergroten en pionierde in het assimileren van bloed als biogenetische substantie wat de belichaming werd voor verwantschap en hierdoor sociale relaties laat ontstaan.

In latere studies waarin onderzoekers door middel van substanties verwantschap wilden analyseren werd er nadruk gelegd op de analoge eigenschappen van een substantie, haar vruchtbare capaciteiten en haar vermogen om verschillende vormen aan te nemen zoals bloed, melk, eten en zaad (Carsten 2011: 22). Belangrijk in deze studies is dat een substantie zich verplaatst waardoor er uitwisselingen plaatsvinden en structuur wordt genereert. Tijdens vieringen, rituelen of andere vormen van interactie worden sociale relaties gebouwd door de substanties die worden uitgewisseld zoals bier, water of bloed. Volgens Carsten (2011) kunnen alle lichaamssubstanties geassocieerd worden met vitaliteit. De meest voor de hand liggende substantie, bloed, heeft door zijn interne stroom een associatie met gezondheid en door zijn externe stroom een associatie met vruchtbaarheid, kneuzing of dood. Bloed kan bovendien op grond van verschillende overwegingen (medisch, religieus) worden onttrokken uit het lichaam. Door deze verschillende contexten is de literatuur op bloed uiteengezet in verscheidene subdisciplines zoals religie, politiek, verwantschap en medische antropologie.

Daar waar Carsten (2011) zich richt op bloed in de analyse van verwantschap richt Parkes (2005) zich op moedermelk om de opvattingen die Soennieten hierover hebben met betrekking tot verwantschap te analyseren en hiermee aantoont dat de betekenis van moedermelk cultureel bepaald is. Hoewel er agnatische endogamie6 geprefereerd wordt in de soennitische tradities bestaan er een aantal beperkingen hierin die berusten op het verbod van een huwelijk tussen mensen die melkverwantschap delen. Volgens Héritier (1982) kan dit worden gezien als incest doordat dezelfde lichamelijke substantie wordt gedeeld. Bovendien wordt de nadruk gelegd op de mutatie van substanties doordat melk getransformeerd tot zaad wat dient om het bestaan van het kind niet alleen aan vrouwen toe te schrijven maar ook aan mannen wanneer het moedermelk drinkt doordat deze niet direct van man op kind kan worden overgedragen. Moedermelk heeft voor de Soennieten als substantie weinig betekenis in het domein van voeding des te meer in het domein van religie en spiritualiteit waarin overdraging de structuur van verwantschap bepaald en bovendien getransformeerd wordt als een

(27)

27 mannelijke substantie om de rol van de man in de beginfase van het kind te vergroten. Ook Héritier (1982) wijst, in haar onderzoek bij de Samo,7 op de gelijkenis tussen melk en zaad doordat ze tot dezelfde categorie behoren en benadrukt analogieën tussen de gesteldheid van mensen en natuurlijke fenomenen. In haar werk legt Héritier de nadruk op tegenstellingen; een vrouw is koud en een man is heet. Het zaad van de man is een gecondenseerde vorm van bloed die de hitte van het lichaam draagt en doordat hij dit zijn leven lang blijft produceren wordt de man als heet beschouwd. Een vrouw is koud doordat zij zelf geen bloed produceert, alleen melk wat net als zaad heet is, echter slechts tijdelijk wordt geproduceerd. De introductie van zaad in de baarmoeder van de vrouw zorgt dat het kind de juiste balans bloed krijgt en gemeenschap moet daarom tot aan de zesde maand van de zwangerschap continueren. Deze ideeën over “lichaamssubstanties” (Héritier zegt “body waters”) bij de Samo verklaart het verbod van gemeenschap na de bevalling. Homogene substanties mogen niet bij elkaar gebracht worden doordat dit zowel consequenties heeft voor de lichamelijke gesteldheid als voor natuurlijke fenomenen. Het samenbrengen van twee hete substanties veroorzaakt droogte; de melk droogt op en het stopt met regenen. Zaad als een geconcentreerde vorm van bloed is eveneens in de westerse samenleving een algemene overtuiging wanneer er gesproken wordt over “het stromen van verschillend bloed door de aderen;” een insinuatie dat mannelijk zaad de macht heeft om bloed over te dragen (Héritier 1982: 173).

De toepassing van substanties in de antropologie met betrekking tot lichaamsvloeistoffen ten einde kennis te vergroten in verwantschapsrelaties is niet nieuw. Door het gebruik van substantie als analytische term voor lichamelijke vloeistoffen werd de nadruk gelegd op haar vloeibaarheid, overdraagbaarheid en transformeerbaarheid (Carsten 2011: 23). Deze eigenschappen gelden niet alleen voor lichaamsvloeistoffen, zoals bloed en melk maar ook voor sociale vloeistoffen zoals bier en regenwater. Een recente ontwikkeling in deze discipline is ook water de kwaliteiten van een substantie toe te schrijven en het als zodanig te behandelen.

7 Samo is een gemeenschap in Ivoorkust.

(28)

28

Water als Substantie

Een belangrijke bijdrage in de antropologische benadering van een substantie met betrekking tot water wordt geleverd door Orlove en Caton (2010). Zij bekritiseren de benadering van water als een hulpbron en de daaruit voortkomende strategieën die de overheid hanteert om watergebruik te verduurzamen. Dergelijke strategieën schieten tekort doordat water uitsluitend behandeld wordt in het economische domein terwijl het een sociale construct is en waardevol in veel andere domeinen van het leven. De benadering van water moet volgens Orlove en Caton (2010: 402) worden gebaseerd op haar essentiële eigenschap van connectiviteit;8 het gebruik van water in één domein is afhankelijk van het gebruik van water in een ander domein doordat het met elkaar in verbinding staat. Het graven van een put in een gebied kan het watergebruik in een ander gebied beïnvloeden doordat grondwater beide gebieden met elkaar verbindt. Kemp et al. (2010) wijzen op de onttrekking van oppervlakte- of grondwater dat een direct effect op ecosystemen kan hebben wat kan leiden tot een strijd tussen verschillende watergebruikers over de toegang tot deze waardevolle grondstof.

Integrated Water Resource Management

Orlove en Caton (2010) pleiten voor een aanvulling op de hegemonische ontwikkelingsdiscourse van het Integrated Water Resource Management. Dit paradigma benadert water vanuit een holistisch perspectief ten einde een systematische en geïntegreerde besluitvorming te bewerkstelligen. Waterworld is de naam die gegeven wordt aan de totale oppervlakte van water in de wereld. Een watershed is een begrensd stroomgebied die op grond van deze conceptuele afbakening bestuurd kan worden als een eenheid en bovendien de deelnemende groepen mensen bepaalt van dit specifieke gebied zoals overheid, wetenschappers en inwoners. De set van regels die in dit gebied ontstaat wordt aangeduid met

water regime. Deze conceptuele grenzen die mensen gebruiken voor een watershed

weerspiegelen culturele systemen maar ook de natuurlijke wereld. Als cultureel systeem proberen mensen de watershed te besturen. Dit is complex doordat de grenzen conceptueel zijn en in feite niet strikt afgebakend zoals de grenzen van grondwater niet samen gaan met de grenzen van het oppervlaktewater.

8 Connectivity

(29)

29 Volgens Orlove en Caton (2010) ontbreekt in deze benadering de integratie van

waterscape. In waterscapes krijgt het stomende water een bepaalde vorm doordat mensen in

een bepaalde setting er een diepe culturele betekenis aan geven. De nationale en internationale politiek over de principes van het IWRM komen in strijd met de politiek van de mensen op lokaal niveau doordat water wordt gezien als een hulpbron die bestuurd kan worden op een uniforme manier en niet als een substantie die aanwezig is in een specifieke setting en hier haar betekenis genereert. Adams, Watson en Mutiso (1997) onderscheiden in hun studie uitgevoerd in Kenya naar inheemse irrigatie systemen formele regels en informele9 regels. Waterverdeling op basis van formele regels gebeurt op basis van verwantschap en wordt vormgegeven door bepaalde overtuigingen en taboes waardoor er een ongelijke verdeling ontstaat tussen mannen en vrouwen. Achter dit formele systeem schuilt echter een complex netwerk van uitwisselingen tussen boeren die water verdelen op basis van andere regels; water wordt gedeeld, verkocht en gestolen. Hierdoor kan de ongelijkheid worden uitgebalanceerd doordat vrouwen wel water krijgen toebedeeld. Deze informele regels weerspiegelen culturele, sociale en politieke factoren die het werkelijke verloop van watergebruik en de toegang hierop bepalen.

Water als Hulpbron of Universeel Recht

Water kan gewaardeerd worden als hulpbron of als universeel recht voor mensen. Door de waardering van water als een recht voor mensen wordt betekenis gegenereerd door de verbinding die het maakt met een plek waar bewuste sociale individuen leven in een natuurlijke en culturele wereld (Orlove en Caton 2010: 409). Deze benadering van water is een recente ontwikkeling die nog niet in alle disciplines is doordrongen, stellen Kemp et al. (2010). Indien dit begrip toegepast gaat worden in alle domeinen zal er meer worden gestreefd naar het voorkomen van nadelige gevolgen voor mens en milieu door invloedrijke actoren zoals de grootschalige mijnbouw. Het begrip op water als een recht voor de mens omvat een breed aantal overwegingen. Dit gaat over politieke en civiele rechten maar ook over economische, sociale en culturele rechten die betrekking hebben op het recht van bestaan en om te participeren in het culturele leven van een gemeenschap. Kemp et al. (2010) pleiten ervoor het

9 Working rules

(30)

30 recht op water als een apart recht te integreren in de internationale regelgeving zodat culturele waarden en gebruiken op lokaal niveau kunnen blijven bestaan.

Het Recht op Water: de Culturele Ervaring

Zowel Carsten (2011: 24) als Strang (2005: 99) leggen de nadruk op de gedeelde ervaring van mensen op substanties die vitaal is voor ons bestaan. Strang (2005) verbindt universele met culturele ervaring doordat mensen water evalueren op gelijke gronden, op een gedeelde zintuigelijke ervaring of bepaalde universalia van water; haar vloeiende capaciteit en de vitaliteit voor ons bestaan. De kwaliteiten van water maken onderdompeling mogelijk echter hoe deze activiteit wordt ervaren hangt af van de betekenis zoals plezier, wedergeboorte of bescherming die de Ganges in India biedt voor haar gebruikers. Bovendien toont Limbert (2001) aan dat betekenis verandert na verloop van tijd zoals het stromende water in een badhuis en gebedsruimte in Oman als publieke ruimte ooit stond voor samenzijn. Tegenwoordig wordt vooral privacy geassocieerd met deze ruimte waarin het water stroomt. Renne (1991) toont de symbolische betekenis van water aan in haar studie uitgevoerd in Nigeria onder de Bunu Yoruba gemeenschap. Wit wordt geassocieerd met de spirituele wereld en de essentie van wit wordt gebruikt om beperkingen in sociale relaties uit te drukken. Witte zaken zoals water worden ritualistisch gebruikt om de spirituele en sociale domeinen met elkaar te verbinden en het representeert collectieve overtuigingen over de cohesieve aard van de samenleving en de wereld. Witte substanties worden met elkaar geassocieerd, zoals de witheid van de hemel, de waterige spirituele wereld, witheid van de huid, melk van de moeder, en andere lichamelijke substanties. Het is belangrijk om hierin de tijdelijkheid en onbeduidendheid van een substantie te benadrukken doordat ze op verschillende manieren stromen naar gelang de functie die het vervult, zoals een traan die alleen vloeit bij een emotie of de constante stroom van bloed. Deze onbeduidendheid van lichamelijke substanties wordt gerelateerd aan de problemen die kunnen ontstaan in sociale relaties.

Een substantie is non-specifiek en staat niet alleen in relatie tot een vloeistof maar kan ook gebruikt worden voor vaste stoffen (Cf. Carsten 2011: 21). In de antropologie van de mijnbouw worden de handelingen van de mijnwerkers steeds meer verklaard door goud in het het licht van een substantie te plaatsen.

(31)

31

Hoofdstuk 5

- Goud als Substantie

“In Burkina Faso as in other African countries, it is commonly believed that gold is not merely a material substance, but a supernatural being. According to traditions and popular conceptions, gold is like a living entity that can move through the ground. It may appear or disappear suddenly, and its presence can be detected at night by a strange kind of light or sound. Its emergence may resemble biological processes like organic growth or excretion. Gold is said to belong to the bush spirits and is both attracted to and appeased by blood (Werthmann 2003a: 105).”

Het Perspectief op Goud

De overtuiging is dat de verschijning van goud is verbonden met de aanwezigheid van godheden die huizen in de aarde, de voorvaderen van het land. Indien er levend goud wordt ontdekt moet het eerst worden gedood door middel van het sproeien van bloed. In veel delen van Afrika wordt rood geassocieerd met bloed, geweld en dood. Goud brengt gevaar met zich mee en ongelukken in de mijnkampen worden verklaard door de dorst naar bloed door deze aardegoden, de ultieme eigenaren van het land. De door Werthmann (2003) beschreven fez van de Big Man in de kleur rood is een belangrijk symbool als onderdrukker van deze bovennatuurlijke krachten.

Deze zienswijze op goud verklaart de discursieve strategieën die mijnwerkers toepassen in de omgang met het mineraal. Veel overheden in sub-Sahara Afrika en westerse donoren zien de activiteiten in een kleine mijn als een economische bezigheid. De hulpbronnen afkomstig uit de mijnbouw dienen als het uitgangspunt om door middel van buitenlandse investeringen een reeks aan sociale en economische ontwikkelingen in de samenleving te bewerkstelligen. Toch blijven economieën die mineraal rijk zijn en steunen op haar mineraalbronnen om economische groei te stimuleren slechter presteren dan economieën die arm zijn aan mineralen. Bridge (2004: 228) verwijst naar de ‘resource curse’ waarin mineraalrijke voorraden eerder een kwelling is dan een zegen.

Toch benadert de overheid goud als een natuurlijke hulpbron dat winst genereert en die bestuurd moet worden door middel van uniforme regelgeving. In deze benadering van goud in de kleinschalige goudmijnbouw ontbreekt het perspectief die lokale mensen op goud hebben. Antropologen dragen bij door goud in het licht te plaatsen van een substantie dat in een

(32)

32 bepaalde sociale of culturele context betekenis genereert waardoor sociale relaties worden beïnvloedt (Jansen 2010; Luning 2008; Znoj 1998; Shipton 1994; Werthmann 2003). Middels dit inzicht kunnen activiteiten en handelingen van de mijnwerkers beter worden verklaard waardoor beleid kan worden aangepast dat sociaaleconomische problemen in een kleinschalig mijngebied nog niet heeft opgelost.

Associaties van de Aarde

Shipton (1994: 360) bracht de aarde twee decennia geleden al in verband met een substantie dat verschillende betekenissen genereert. Inheemse gemeenschappen nemen menselijke aspecten in de aarde waar en substanties zoals aarde en zaad worden geassocieerd met hun eigen lichamelijke schepsels. Ze nemen hun lichamen waar in delen van huizen of territoria en

landgrabbing wordt hierdoor in verband gebracht met het eten van een persoon. Aarde en

zaad hangen symbolisch nauw samen met sex en gender en vergelijkingen tussen vrouwen en onbewerkt of gezaaid land worden door mannen veelal aangehaald om hun aanspraak op kinderen aan te geven. Bloed en andere lichamelijke substanties, net als grond en modder, zijn vuil mits ze in hun natuurlijke ruimte blijven en een vrouw die het land bewerkt tijdens haar menstruatie wordt beschouwd als vervuiling van het land. Shipton wijst op analogieën die nog steeds essentieel zijn in het begrip van het wereldbeeld die door inheemse gemeenschappen gedeeld worden. Man staat tot vrouw als stad tot bos en beschaving staat tot wildernis als onvruchtbaarheid staat tot vruchtbaarheid. Symbolisme van land is essentieel in de verklaring van de activiteiten in de kleinschalige mijnbouw. In de volgende paragraaf zullen enkele theorieën over het voetlicht worden gebracht van antropologen die handelingen en activiteiten van mijnwerkers op een kleine mijn verklaren in het licht van een substantie.

Substantiële Theorieën over Goud

Bridge (2004: 241) wijst op de new reality of mining zinspelend op de nieuwe politiek die gevoerd wordt die gaat over culturele en omgevingsfactoren door de verschillende belanghebbenden van een kleine mijn. Het domein van een kleine mijn wordt gekenmerkt door een confrontatie met allerlei beweringen en onenigheden over de waarde, activiteiten en betekenissen van de handelingen en activiteiten die hier plaatsvinden. Williams (1990) pleit ervoor de mijnbouw niet uitsluitend te beschouwen als een technologische omgeving maar een mentaal landschap, een sociaal terrein en een ideologische kaart. Bridge (2004: 242) wijst op de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Archaeopteryx had echter geen grote kam voor de aanhechting van spieren op het borstbeen, zoals de meeste tegenwoordig levende vogels.. Eindexamen biologie

Based on the stories of seamstresses in Bolgatanga, this thesis is an appeal to rethink policies designed to promote (female) entrepreneurship among the poor. It calls into

Figuur 3: Aandeel van de kinderen (tussen 1 en 15 jaar) die niet beschikken over minstens drie (van de zeventien) items en aandeel van de kinderen die leven in een gezin

Alleen de mat doet haar even struikelen, zodat alle aanwezigen haar vlak voor het beeld „Dedoemme, ik lag er bijkans” horen zeggen, wat – afge- zien van Maria – niemand als een

De brief van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramen- ten die de verheffing van Maria Magdalena’s herdenkingsdag tot

Hy liep verwoed na zyne Vrouw, En greep haar by de Haaren, ô Schandvlek van u echte Trouw,.. Gy zult uw

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

U leert me lopen op het water de oceaan is weids en diep u vraagt me alles los te laten dan bent U daar, ik twijfel niet. Wanneer de golven overslaan dan blijf ik hopen op uw Naam