• No results found

De verslaggeving van de Justitieassistent in casu vrijheid onder voorwaarden: richtingwijzer voor de strafvordering en uitspraak door parketmagistraten en rechters?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verslaggeving van de Justitieassistent in casu vrijheid onder voorwaarden: richtingwijzer voor de strafvordering en uitspraak door parketmagistraten en rechters?"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De verslaggeving van de justitieassistent in

casu vrijheid onder voorwaarden:

richtingwijzer voor de strafvordering en

uitspraak door parketmagistraten en

rechters?

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door (1514130) Nina Grisé

Academiejaar 2019-2020

Word count: 13.635

Promotor : Commissaris :

(2)

I

WOORD VOORAF

Met deze masterproef eindigt mijn opleiding Master of Science in de Criminologische wetenschappen. Toegegeven, als werkstudent was dit eindwerk een -nog meer dan ik oorspronkelijk verwachtte- pittige opgave. Dit zou echter niet gelukt zijn zonder de hulp en steun van enkele personen die ik in dit woord vooraf wens te bedanken.

Allereerst wil ik mijn promotor Prof Dr. Freya Vander Laenen bedanken voor de opbouwende feedback en het aanbrengen van de nodige structuur die nodig waren om dit eindwerk in goede banen te leiden. Verder wil ik de directeur van het Justitiehuis Brussel bedanken om mij in contact te brengen met de respondenten, deze druk bezette parketmagistraten en rechters mee te motiveren tot participatie aan dit onderzoek en voor de gerichte feedback. De ondersteuning vanuit mijn werkomgeving – het Justitiehuis van Brussel – zorgde ervoor dat praktijk en theorie met elkaar verbonden konden worden en heeft zo bijgedragen tot dit eindresultaat.

Uiteraard wil ik ook de deelnemende rechters en parketmagistraten bedanken voor de leerrijke en interessante interviews. Ik apprecieer jullie bereidheid om deel te nemen aan dit onderzoek ten zeerste.

Een speciaal dankwoordje gaat uit naar Lieselotte, bedankt voor je eerlijke en waardevolle feedback.

Het laatste, belangrijkste dankwoord gaat uit naar mijn vriend Elias. Jouw steun in deze ‘toch niet zo makkelijke omstandigheden’, was onvoorwaardelijk. Hoe jij me, naast je veelvuldige naleeswerk en feedback, telkens opnieuw kon bijsturen, geruststellen en daarnaast nog eens voor de nodige ontspanning kon zorgen, het is bewonderenswaardig! Ik ben je eeuwig dankbaar!

(3)

II

ABSTRACT

Title:

Pre-trial release reports by assistants of the House of Justice: guideline for criminal prosecution and sentencing decisions by magistrates and judges?

Abstract:

During decision processes of sentencing, judges are influenced by a number of factors. As Beyens (2000) shows, this includes both legal factors (such as the nature and weight of the committed crime), as well as extralegal factors related to the personality of the defendant, the personality of the judge and structural contextual factors (such as societal opinion making). Still, few research is available as to which extent Belgian judges and magistrates are influenced by assistants of the House of Justice pre-trial release reports (‘VOV reports’). Although these reports aren’t explicitly directed to judges and magistrates, in-depth interviews with ten judges and magistrates show that these reports do matter in sentencing. They are considered a significant part of the crime file, mainly because they contain information on the defendants attitude which is of decisive importance in the decision making process. As respondents emphasize, these reports should ideally contain both objective information on the defendant and a subjective assessment and appreciation by the House of Justice assistant. Beside these general findings, this research provides a more detailed insight in the strengths and weaknesses of current reporting practices. Moreover, it formulates recommendations as to how these practices might be improved in order to contribute to sentencing decision processes, both at the level of the content (how these reports are conceived of) and the surrounding process (modes of collaboration and interaction between different stakeholders).

Keywords:

House of Justice assistants, (influencing factors in) sentencing, pre-sentence reports, pre-trial release reports, judges, magistrates

(4)

III

INHOUDSTAFEL

INLEIDING ... 1

DEEL 1: LITERATUURSTUDIE ... 3

1. BESLISSINGSPROCESSEN VAN DE STRAFRECHTER EN DE PARKETMAGISTRAAT ... 3

1.1 Wettelijke factoren ... 3

1.2 Buitenwettelijke factoren ... 4

1.2.1 De persoon van de beklaagde ... 4

1.2.2 De persoon van de rechter ... 6

1.2.3 De structurele context van de straftoemeting ... 6

1.2.3.1 Interne factoren ... 6

1.2.3.2 Maatschappelijke context ... 7

2. VERGELIJKBARE (INTER)NATIONALE BESLUITVORMINGSPROCESSEN ... 9

2.1 Vergelijkbare besluitvormingsprocessen in andere landen ... 9

2.1.1 De rol van de ‘risk-based pre-sentence reports’ in Nederland ... 9

2.1.2 De rol van de pre-sentence rapporten in Schotland ... 11

2.2 Vergelijkbare besluitvormingsprocessen in België ... 12

3. DE STRAFRECHTSKETEN EN DE SPECIFIEKE ROL VAN DE JUSTITIEHUIZEN . 14 DEEL 2: METHODOLOGIE ... 17

1. ONDERZOEKSVRAGEN ... 17

2. ONDERZOEKSMETHODE ... 18

2.1 Kwalitatief onderzoek ... 18

2.2 Gegevensverzameling ... 18

2.3 Het online interview ... 19

2.3.1 Semigestructureerd interview ... 19

2.3.2 Opname en ethiek ... 20

(5)

IV

2.5 Beperkingen en aandachtspunten ... 20

DEEL 3 : RESULTATEN EMPIRISCH ONDERZOEK ... 22

3.1 Beïnvloedingsprocessen op de strafvordering en strafuitspraak ... 22

3.1.1 Wettelijke factoren ... 22

3.1.2 Buitenwettelijke factoren ... 23

3.1.3 Structurele contextuele factoren ... 24

3.2 Het VOV-verslag van de justitieassistent ... 28

3.2.1 Lezen van het VOV-verslag ... 28

3.2.2 Invloed van het VOV-verslag op de strafvordering/strafuitspraak ... 28

3.2.3 Het verslag als deel van het strafdossier ... 29

3.2.4 Uniformiteit in de verslaggeving ... 30

3.2.5 Kwaliteitsvol verslag ... 30

3.2.6 Procesmatige beperkingen m.b.t. de verslaggeving ... 31

3.2.7 Verslaggeving als staving van de strafvordering en -uitspraak ... 32

3.2.8 Vergelijking met het sociaal voorlichtingsrapport ... 32

3.2.9 Indicatiestelling in de toekomst ... 32

3.3. Het gewenste verslag ... 33

DEEL 4: DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN ... 36

4.1 Beïnvloedingsprocessen van rechters en parketmagistraten in breder perspectief ... 36

4.2 Het VOV-verslag op de rooster ... 37

4.3 Aanbevelingen voor de praktijk ... 39

4.4 Beperkingen van het onderzoeksopzet en mogelijkheden tot vervolgonderzoek ... 40

BESLUIT ... 43

(6)

V BIJLAGEN ... I bijlage 1: informatiebrief ... II bijlage 2: vragenlijst diepte-interview ... III bijlage 3: informed consent/ toestemmingsverklaring ... IV bijlage 4: codeboom nvivo 12 ... V bijlage 5: data management plan ... VI

(7)

VI

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

BIS:

Bemiddeling in Strafzaken

1

VOV:

Vrijheid onder voorwaarden

1 Deze afkorting wordt niet langer gehanteerd, de naam van deze maatregel werd gewijzigd naar Bemiddeling en

(8)

1

INLEIDING

Vrouwe Justitia, de mythische figuur die symbool staat voor de rechtspraak, is geblinddoekt. In haar ene hand houdt ze een weegschaal vast en in het andere een zwaard dat symbool staat voor het vonnis. De blinddoek symboliseert dat er enkel naar de feiten gekeken wordt en niet naar de persoon achter de beklaagde2 (Capers, 2006).

Blijft deze symboliek na het uitvoerig (inter)nationaal straftoemetingsonderzoek en de daaruit voortkomende bevindingen nog overeind? Verschillende onderzoeken tonen aan dat heel wat elementen het beslissingsproces van de rechter beïnvloeden. In bestaand straftoemetingsonderzoek ontbreekt het grotendeels aan specifiek onderzoek naar het gebruik van VOV-rapporten bij de besluitvorming van rechters en parketmagistraten. Ook internationale studies zijn beperkt, onder meer omdat de figuur van de onderzoeksrechter slechts in een beperkt aantal landen bestaat. De VOV-verslaggeving wordt weliswaar gericht geschreven voor de onderzoeksrechter (en niet voor de rechters en parketmagistraten), maar vervolgens is dit verslag (en dus de informatie over de justitiabele) wel voorhanden in het strafdossier dat later gebruikt wordt door de parketmagistraat en de rechter.

Dit onderzoek gaat in op de vraag op welke manier het verslag van de justitieassistent geschreven binnen het vooronderzoek kan bijdragen tot de strafvordering van de parketmagistraat en tot de strafuitspraak van de rechter. Deze hoofdvraag wordt onderzocht aan de hand van drie onderzoeksvragen:

• Welke elementen en informatiebronnen spelen een rol in het beslissingsproces van zowel de strafvordering (parketmagistraat) als de strafuitspraak (rechter)?

• Op welke manier worden de verslagen van de justitieassistenten binnen het vooronderzoek gebruikt binnen het besluitvormingsproces van zowel de parketmagistraat als de rechter?

• Hoe evalueren rechters en parketmagistraten de huidige invulling van de verslagen van de justitieassistent geschreven binnen het vooronderzoek in relatie tot de strafvordering en de strafuitspraak?

(9)

2 Deze vragen worden onderzocht aan de hand van een literatuurstudie en een empirisch onderzoek via diepte-interviews met parketmagistraten en rechters.

Het eerste deel gaat in op het theoretisch kader. Hiervoor werd gebruik gemaakt van volgende databronnen: Google Scholar, Sage Journals, Web of Science, en de Universiteitsbibliotheek Gent. Om zicht te krijgen op de beïnvloedende processen bij de besluitvorming van rechters en parketmagistraten wordt vertrokken vanuit het doctoraatsonderzoek van Beyens (2000). Vervolgens staan we stil bij vergelijkbare besluitvorminsprocessen in andere landen en in België. De literatuurstudie besluit met een verduidelijking van het proces van de strafrechtsketen (en meer bepaald de weg die het verslag geschreven in vooronderzoek aflegt) en een beknopte toelichting van de specifieke rol van het justitiehuis m.b.t. het VOV-verslag.

Volgend op dit theoretisch luik belicht het tweede deel het methodologisch kader. Daarbij wordt de aanpak van het onderzoek geduid en gemotiveerd, met aandacht voor o.a. de steekproefselectie, de opmaak van de vragenlijst en de verwerking van de semigestructureerde diepte-interviews.

Deel drie staat stil bij de resultaten uit de interviews. Vervolgens volgt een discussie die deze eigen bevindingen koppelt aan de inzichten uit de (internationale) literatuur en enkele aanbevelingen formuleert. Het besluit geeft vanuit breder perspectief nog enkele conclusies en reflecties mee.

(10)

3

DEEL 1: LITERATUURSTUDIE

1. BESLISSINGSPROCESSEN VAN DE STRAFRECHTER EN DE

PARKETMAGISTRAAT

Een rechter heeft, binnen het kader van de wet, de discretionaire ruimte om een straf uit te spreken, en die ruimte is groot (Albonetti, 1991; Vander Beken & Balcaen, 2009). In sommige situaties worden rechters geconfronteerd met onzekerheden rond de beslissing. Uit onderzoek dat hierop focust blijkt dat rechters dan geneigd zijn om vaste reactiepatronen te ontwikkelen die gebaseerd zijn op eerdere ervaringen en vooroordelen (Albonetti, 1991). Hierop verder bouwend stelt de focal concerns theory dat rechters zich drie vragen stellen om -gelet op de soms beperkt beschikbare informatie- tot een straftoemeting te komen: de verwijtbaarheid van de dader, de bescherming van de maatschappij en de praktische gevolgen voor de dader zijn daarbij aan de orde (Ulmer, 2012; Van Wingerden, 2015). Een rechter houdt dus rekening met de individuele situatie van de verdachte. Onvermijdelijk brengt dit het risico van ongelijkheid bij de straftoemeting met zich (Van Wingerden & Wermink, 2015). Daarom is onderzoek naar straftoemeting belangrijk. Inzicht krijgen in de factoren die een rol spelen bij de straftoemeting kan bijdragen tot transparantere rechtspraak (Van Wingerden & Van Wilsem, 2014).

Beyens (2000) voerde onderzoek naar de straftoemeting van rechters. Ze onderzoekt de straftoemeting als een sociale praktijk en gaat na welke positie de ‘onafhankelijke’ rechter inneemt in de penale en maatschappelijke context. Hiervoor gebruikt ze twee categorieën van factoren: wettelijke factoren en buitenwettelijke factoren, die op hun beurt nog verder worden onderverdeeld. Dit theoretisch raamwerk wordt in wat volgt verduidelijkt en verbonden met bevindingen over beïnvloedende factoren uit internationaal onderzoek.

1.1 Wettelijke factoren

De wettelijke factoren hebben betrekking op de kwalificatie van de strafrechtelijke feiten, de ernst van het misdrijf en eerdere antecedenten (Bushway, Shawn & Piehl, 2001). Het wettelijke kader, de minimum en maximum straffen geven de rechter een richting. Daarnaast kunnen ook verzwarende en verzachtende omstandigheden invloed uitoefenen op de straftoemeting (Beyens & Vanhamme, 2008; Dhami & Belton, 2015). In een simulatieoefening met fictieve strafzaken

(11)

4 gaat Beyens (2000) na op welke manier de aard en ernst van het misdrijf een rol speelt in de straftoemeting. Daaruit blijkt dat ernstige vormen van criminaliteit de overige factoren (cf. 1.2 buitenwettelijke factoren) volledig overschaduwen. Eerdere antecedenten kunnen rechters de mogelijkheid ontnemen om bepaalde straffen uit te spreken, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van wettelijke herhaling (Beyens, 2000).

1.2 Buitenwettelijke factoren

De buitenwettelijke factoren hebben betrekking op de persoon van de beklaagde, de persoon van de rechter en contextuele factoren (Beyens, 2000).

1.2.1 De persoon van de beklaagde

Het beslissingsgedrag van de rechter is naast juridische factoren ook gebaseerd op sociale factoren, rechtspreken is een humaan proces (Hogarth, 1971; Beyens & Vanhamme, 2008). Het gerechtelijk verleden werd hierboven toegelicht als een wettelijke factor maar kent ook een ‘buitenwettelijke’ betekenis: het heeft een invloed op het beeld dat de rechter van de beklaagde heeft. Zo wordt er strenger gestraft wanneer een beklaagde een uitgebreid strafverleden heeft (Engen & Gainey, 2000; Spohn, 2009) en ligt de verwijtbaarheid voor de feiten hoger (Roberts & Von Hirsch, 2010). Roberts (1997) stelt zich de vraag of het strafverleden er steeds opnieuw bijhalen er niet voor zorgt dat de persoon twee maal voor dezelfde feiten gestraft wordt.

Wanneer we ingaan op de persoon van de beklaagde is een zeer opmerkelijke vaststellingen de oververtegenwoordiging van mannen in de strafrechtspleging en de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de gevangenis (Beyens, 2000; Gelsthorpe & Morris, 2000). Het geslacht zou een invloed uitoefenen op de beslissing van een rechter. Onderzoek bevestigt dat mannen zwaarder gestraft worden en dat de lengte van de gevangenisstraf korter is bij vrouwen (Steffensmeier, Ulmer & Kramer, 1998; Jeffries, Fletcher, & Newbold, 2003; Ulmer & Johnson, 2004; Steffensmeier & Demuth, 2006). Volgens Van Wingerden en Wermink (2015) ligt een mogelijke verklaring voor het minder zwaar straffen en de mildere aanpak van vrouwen in de associatie dat vrouwen meer zorgtaken opnemen. Doerner & Demuth (2014) tonen aan dat niet alle wettelijke en buitenwettelijke factoren even zwaar doorwegen voor vrouwen dan voor mannen, het niet hebben van een middelbaar diploma bijvoorbeeld verhoogt de kans op een gevangenisstraf bij mannen. Spohn & Beichner (2000) verklaren de minder strenge straffen

(12)

5 voor vrouwen, door het feit dat zij zich kwetsbaarder opstellen. Ook leeftijd zou een verschil maken in de bestraffing. Mannen van twintig tot dertig worden volgens Steffensmeier, Ulmer & Kramer (1998) zwaarder gestraft voor vergelijkbare feiten dan oudere mannen. De arbeidspositie is eveneens een relevante factor. Verdachten met tewerkstelling ontkomen vaker aan een gevangenisstraf dan werklozen (Van Wingerden & Wermink, 2015): een rechter legt minder snel een vrijheidsberovende straf op wanneer de beklaagde werkt. Het verliezen van een baan kan als een bijkomende straf worden gepercipieerd en het hebben van werk wordt als een belangrijke beschermende factor aanzien (Van Eijk, 2016). De woonstsituatie heeft ook invloed op de strafuitspraak. Zo heeft een verdachte met een onstabiele woonstsituatie een grotere kans op een gevangenisstraf (Van Wingerden & Wermink, 2015). De factor gezinsrelatie en samenlevingscontext heeft een invloed op de mildheid van de strafbepaling, onafhankelijk van het geslacht. Wanneer een man of vrouw de zorg draagt voor de kinderen of instaat voor het gezinsinkomen zal de rechter milder straffen (Daly, 1989). Van sociale bindingen wordt verwacht dat ze recidive-verlagend kunnen werken. Verdachten die problemen ervaren met hun partners en familieleden krijgen minder lange gevangenisstraffen opgelegd. Wanneer de rechter kiest voor een alternatieve straf kunnen familiale problemen dan wel weer op een andere manier invloed uitoefenen op de duurtijd van de alternatieve straffen (in casu bv. hogere werkstraffen). Bindingen met deviante anderen, bijvoorbeeld ‘foute vrienden’, vergroot de kans op een gevangenisstraf, alsook de duur ervan (Van Wingerden & Wermink, 2015). Verder toont onderzoek ook aan dat daders met een zwakke gezondheid minder streng gestraft worden (Mueller-Johnson & Dhami, 2009).

Dat daders anders worden gestraft op grond van hun geslacht, leeftijd en herkomst kan deels worden verklaard doordat zij verschillen op andere straftoemetingsfactoren, zoals delict-, proces- en criminele geschiedeniskenmerken. Maar de etnisch gerelateerde, sekse- en leeftijdsverschillen blijven ook bestaan, wanneer voor die achterliggende kenmerken wordt gecontroleerd in verschillende van de voorgenoemde studies. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat zwarten zwaarder gestraft worden dan blanken (Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998; Ulmer & Johnson, 2004; Wooldredge, 2012). In Nederland worden daders met een buitenlands uiterlijk én die de Nederlandse taal niet machtig zijn het zwaarst gestraft (Wermink & Keijser, 2012).

(13)

6

1.2.2 De persoon van de rechter

Niet alleen de persoon van de beklaagde heeft invloed op de beslissing, ook de rechter zijn ‘persoon’ is van invloed op de beslissing (Ingelse, 2010). Onderzoek van Coontz (2000) aan de hand van fictieve rechtszaken toont aan dat de strafuitspraak bij mannelijke en vrouwelijke rechters verschilt. Bepaalde elementen van de persoon van de beklaagde (zoals geslacht en etniciteit) worden op een andere manier gepercipieerd. Rechters worden ook beïnvloed door ervaringen en allerhande denkfouten. Door eerdere ervaringen met bepaalde rechtszaken en vanuit vooroordelen zijn rechters soms geneigd om een de beklaagde vanuit vooroordelen eerder schuldig te verklaren (Guthrie, Rachlinski & Wistrich, 2000; Dawes, 2006). Onderzoek toont ook aan dat wanneer rechters tijdsdruk ervaren, zij achteraf minder ten volle achter hun beslissing staan en het rechterlijke redeneren wordt afgezwakt door tijdsdruk (Liu, Wang, Wang, Peng & Baxter, 2019).

1.2.3 De structurele context van de straftoemeting

1.2.3.1 Interne factoren

De beslissing tot voorlopige hechtenis is van invloed op de straftoemeting (Lowenkamp, VanNostrand & Holsinger, 2013). De opsluitingsperiode werd reeds ondergaan en rechters geven aan dat het dan toch niet zo erg meer is dat de opsluitingsperiode opgelegd wordt als gevangenisstraf. De periode in voorhechtenis geldt namelijk voor de uitvoering van de straf. Echter heeft dit wel verregaande gevolgen voor bijvoorbeeld een eventuele volgende veroordeling (Beyens, 2000). Parketmagistraten gaan eerder uitzonderlijk een alternatieve straf vorderen wanneer de onderzoeksrechter reeds besliste tot voorhechtenis (Maes & Jonckheere, 2017).

Ook de interactie op de zitting tussen de verschillende betrokken actoren speelt een rol. Een zitting kent aanvang met het verhoor van de verdachte, het verhoor van de getuigen en de eventuele burgerlijke partij. Vervolgens komt het openbaar ministerie aan het woord voor zijn vordering. Als laatste komt de verdediging (de beklaagde of zijn advocaat) aan het woord.3 De

inbreng van en interactie tussen elk van de betrokkenen op de zitting zelf, blijkt een belangrijk element in de straftoemeting (Beyens, 2000).

3 Voor een verduidelijking van het verloop van een zitting bij een rechtszaak, cf.

(14)

7 Hoewel verstek laten een recht is, wordt het door de rechtbank aanzien als zijnde onverschillig en onbeleefd. De aanwezigheid en ‘goede’ houding van de dader op zitting is een belangrijke randvoorwaarde voor een mildere straf (Beyens, 2000).

Het openbaar ministerie is de aanklager in het strafproces en komt dus na de verhoren aan het woord. De beklaagde krijgt vervolgens het laatste woord (Van den Wyngaert & Traest, 2017). Hoewel deze werkwijze geïnstalleerd werd om de beklaagde de kans te geven om zich net voor de beslissing van de rechter nog te kunnen verdedigen en dit als een opportuniteit wordt beschouwd, blijkt dat deze procedure juist nadelig kan zijn voor de beklaagde. Onderzoek toont namelijk dat advocaten rekening houden met de eis van het parket en hun eigen verdediging daarop gaan afstemmen (Mussweiler & Englich, 1998). De belangrijkste meerwaarde van een advocaat is volgens Beyens (2000) dat hij bijkomende informatie over de verdachte kan meegeven. De deskundige wordt aangeduid door de rechter die zijn opdracht bepaalt (Van den Wyngaert & Traest, 2017). Het deskundigenadvies wordt door de parketmagistraten en de rechters omschreven als een specialistische mening, zoals bijvoorbeeld een psychiatrisch deskundigenonderzoek. Zij zien het slechts als een element in het gehele strafdossier. Wanneer de parketmagistraten en rechters echter het gevoel hebben dat het een advies betreft over inhouden waar zij zelf minder competent in zijn, zullen zij wel eerder geneigd zijn het advies te volgen (Renard & Vanneste, 2005).

Hoewel slachtoffers zich enkel kunnen laten horen in functie van de vergoeding van hun schade, wordt in bepaalde wetten aan de strafrechter gevraagd om rekening te houden met de belangen van de slachtoffers (Rozie & Van Deuren, 2013). Onderzoek toont aan dat de mate waarin een rechter een slachtoffer percipieert, invloed heeft op de straftoemeting. Zo zouden beklaagden in een rechtszaak van een blank, vrouwelijke slachtoffer zwaarder gestraft worden (Zaykowski, Kleinstuber, & McDonough, 2014). Tot slot toont onderzoek van Ulmer & Johnson (2004) aan dat ook specifieke kenmerken van rechtbanken invloed hebben op de strafuitspraak. De grootte van de rechtbank heeft een invloed op de grootteorde van de gevangenisstraf: rechters die hun ambt beoefenen in grote rechtbanken spreken minder vaak een gevangenisstraf uit.

1.2.3.2 Maatschappelijke context

Naast interne factoren die betrekking hebben op contextelementen binnen het proces zelf, spelen ook externe contextfactoren een rol. De media bepalen sterk welke criminaliteitsthema’s tot bij de publieke opinie geraken. Het overmatig presenteren van misdaad in de media schept

(15)

8 bovendien de indruk dat criminaliteit toeneemt (Kury & Shea, 2011). Wat de relevantie van de publieke opinie betreft, onderscheidt Beyens (2000) twee types rechters. Enerzijds vinden sommigen het ontoelaatbaar om zich te laten beïnvloeden door de publieke opinie. Anderzijds geven sommigen expliciet aan hier enigszins rekening mee te houden. Zij spreken over een wederzijdse interactie, met name de gevoeligheid t.a.v. de publieke opinie en de pers maar ook het signaal dat ze moeten en kunnen geven aan de bevolking (Beyens, 2000).

(16)

9

2. VERGELIJKBARE (INTER)NATIONALE

BESLUITVORMINGSPROCESSEN

2.1 Vergelijkbare besluitvormingsprocessen in andere landen

Het strafrechtelijke systeem verloopt in andere landen op een onderscheiden manier en binnen een eigen wetgevend kader. Dat maakt vergelijking tussen rechtssystemen niet altijd even makkelijk. Bij de zoektocht naar buitenlandse contexten hebben we rekening gehouden met landen waar raakvlakken met het Belgisch rechtssysteem aanwezig zijn en waar er voldoende specifiek onderzoek met relevantie voor dit onderzoeksthema beschikbaar is.

Naast onderzoek dat focust op beïnvloedende elementen in de besluitvorming (cf. vorige paragraaf), gaan we hier verder in op onderzoek dat focust op het gebruik van rapporten in de straftoemeting. Onderzoek in Engeland en Wales naar rapportage voorafgaand aan de strafbepaling (Burke, Millings, & Robinson, 2017) nemen we niet mee, omdat de focus is toegespitst op kwaliteitsonderzoek n.a.v. een verandering in de opdracht van de rapportage. Ook Deens onderzoek naar rapporten geschreven vóór de strafbepaling wordt hier niet weerhouden omdat het gaat om rapporten die overwegend door universiteitsstudenten worden opgemaakt en die nauwelijks vergelijkbaar zijn met de bij ons bekende rapporten geschreven door justitiële sociaal werkers (Wandal, 2010).

Gezien deze belangrijke contextverschillen, gaat onze aandacht uit naar onderzoeken die maximaal vergelijkbaar zijn met de situatie in België. We behandelen achtereenvolgens een onderzoek over de adviseringsrapporten (rapporten geschreven vóór de strafbepaling) in Nederland en een onderzoek gevoerd over de interpretatie van de rapporten geschreven vóór de strafbepaling en hun invloed in de strafbepaling in Schotland. We beperken ons in de bespreking tot de bevindingen met relevantie voor het eigen onderzoek, dat niet als opzet heeft om een uitvoerige internationale vergelijking op te zetten.

2.1.1 De rol van de ‘risk-based pre-sentence reports’ in Nederland

De Nederlandse reclasseringsdienst is een onafhankelijke organisatie die vertrekt vanuit het werken aan een veiligere samenleving. Eén van de taken van de reclasseringsdienst bestaat uit het opmaken van ‘adviseringsopdrachten’ (Reclassering Nederland, 2020).

(17)

10 Onderzoekers verbonden aan de Universiteit van Utrecht voerden op vraag van het ministerie van Justitie/WODC een onderzoek om inzichten te verschaffen rond de mogelijkheden van rechters om bij beslissingen maatwerk te kunnen leveren. Ondervraagde rechters geven aan dat een rapport dat enkel informatie bevat over de persoonlijke achtergrond van een verdachte weinig toegevoegde waarde heeft. Ze geven aan dit zelf in gesprek te kunnen brengen met de verdachte op de zitting. Rechters kijken positiever naar de rapporten naarmate het rapport concrete informatie bevat, bijvoorbeeld de mogelijkheden tot verschillende interventies (Boone, Beijer, Franken, & Kelk, 2008).

Analoog met bevindingen uit onderzoek in België (Beyens & Scheirs, 2010) vinden rechters de reclasseringsmedewerkers soms te dwingend in hun advisering. Idealiter moet het rapport informatie geven over de mogelijkheden die er zijn, zonder de rechter te veel te sturen naar een bepaalde strafuitspraak.

In tegenstelling tot de VOV-verslagen en voorlichtingsrapporten in België bevatten heel wat reclasseringsrapporten risicotaxatie-instrumenten, zoals Risc4. De risicoanalyse zelf krijgen de

rechters niet te zien, de resultaten ervan worden vermeld in de rapportage. Net daarom is het van cruciaal belang dat het rapport weergeeft hoe men tot dergelijk advies gekomen is en welke factoren de recidive al dan niet bevorderen. De meeste rechters zijn redelijk tevreden over dit deel van de rapportage, ondanks de wisselende kwaliteit. Waar de ene reclasseringsambtenaar wel een omvattende uitleg biedt over de gebruikte risicotaxatie-methode, doet de andere het niet. Niet alle rechters weten wat risicotaxatie precies inhoudt en hoe de betrouwbaarheid daarvan moet worden ingeschat (Boone, Beijer, Franken, & Kelk, 2008).

Ook in Vlaanderen leeft de discussie over indicatiestelling (analoog aan risicotaxatie). In de beleidsnota van de huidige Vlaamse minister van Justitie wordt de vraag tot een indicatiestelling door de justitiehuizen op tafel gelegd: “Ik onderzoek hoe we ook op de zittingen van de rechtbanken, dus vóór het eindvonnis, reeds voor een snelle indicatiestelling, doorverwijzing en opvolging van daders vanuit de justitiehuizen kunnen zorgen en of er wettelijke wijzigingen

4 Zie https://www.reclassering.nl/over-de-reclassering/wat-wij-doen/risc: “De RISC is een risicotaxatie- en

adviesinstrument waarmee de reclassering op gestructureerde wijze de risico- en beschermende factoren in beeld brengt, een inschatting maakt van het recidiverisico en een advies over bijzondere voorwaarden formuleert. Het instrument bevat ook specifieke vragen die aanzetten tot slachtofferbewust werken. Daarnaast is een aantal verdiepende instrumenten geïntegreerd voor onder andere zeden, relationeel geweld en gewelddadig extremisme. De RISC vormt de basis van reclasseringsadviezen in alle fasen van het strafproces.”

(18)

11 voor nodig zijn” (Demir, 2019, p. 20). Echter is het op dit moment nog onduidelijk op welke manier dit invulling zal krijgen.

2.1.2 De rol van de pre-sentence rapporten in Schotland

Ook in Schotland worden ‘pre-sentence’ rapporten in toenemende mate gebruikt. De rapporten worden opgemaakt door justitiële sociaal werkers, vergelijkbaar met justitieassistenten in België. De rapporten beschrijven de persoonlijke en sociale situatie van de verdachte, alsook de omstandigheden waarin iemand regelovertredend gedrag gesteld heeft. Onderzoekers van Glasgow University (Tata, Burns, Halliday, Hutton & McNeil, 2008) gingen na op welke manier de rapporten geschreven door justitiële sociaal werkers geïnterpreteerd worden en een invloed uitoefenen in de strafuitspraak. Er vonden observatiemomenten en interviews plaats met zowel sociaal werkers als rechters, om beide perspectieven in kaart te brengen. Bijkomend werden focusgroepen georganiseerd waarbij rechters de kwaliteit van pre-sentence rapporten mochten beoordelen. Het onderzoek bracht o.a. aan het licht dat zowel de (on)realistische rapporten als de narratieve (verhalende) benaderingen in een rapport een invloed op de beslissing van rechters uitoefenen. Rechters geven aan dat rapporten die zij van slechte kwaliteit beschouwen, worden gekenmerkt door een gebrek aan realisme. Een onrealistisch strafvoorstel zou het hele rapport waardeloos maken. Het opbouwende levensverhaal voorafgaand aan de analyse zou dan ook irrelevant worden. De justitiële sociaal werkers werden vaak gezien als naïef en vertoonden tegenstrijdigheden in hun rapporten, of waren onvoldoende neutraal, objectief en onpartijdig.

Rechters hebben voorafgaand aan het rapport reeds het strafblad en het politiedossier doorgenomen. Enerzijds kan dit versterkend werken, wanneer de eerste indrukken uit het strafdossier overeenkomen met de indrukken die een rechter opneemt uit het rapport. Anderzijds kan dit er ook toe leiden dat het rapport moet concurreren met de andere elementen uit het strafdossier. Heel wat rechters waarderen de aanwezigheid van de persoonlijke en contextinformatie maar grijpen hier enkel naar terug als iets in de formele documentatie hen hiertoe brengt. Ze hechten voornamelijk belang aan de analyse. De onderzoekers stellen vast dat rechters hierdoor wel eens relevantie informatie missen, of informatie uit het verslag verkeerd interpreteren.

(19)

12 2.2 Vergelijkbare besluitvormingsprocessen in België

Hoewel de beschreven onderzoeken nuttig zijn voor het empirisch gedeelte binnen dit onderzoek en tot op zekere hoogte vergelijkingspunten aanreiken, zijn er twee belangrijke verschillen met het voorliggende onderzoeksopzet. Zo werden bovenstaande onderzoeken gevoerd over de ‘actieve’ vraag tot een verslaggeving door de rechter. In dit onderzoek wordt de actieve vraag tot verslaggeving niet gesteld; het VOV-verslag is reeds aanwezig in het strafdossier en komt dus bij de rechters terecht zonder een actieve vraag, tussenkomst of initiatief van hun kant. Een tweede belangrijk verschil is er in gelegen dat we in dit onderzoek niet enkel peilen naar het perspectief van de rechter, maar ook het perspectief van de parketmagistraat in beeld willen brengen. In België werd tot nog toe slechts onderzoek gevoerd naar de beslissingsprocessen van parketmagistraten binnen jeugdzaken (Franssens, Put, & Deklerck, 2010; Vanneste, 2005). Hoewel er absoluut verschillen bestaan tussen de rol van de parketmagistraat en de rechter is het vooralsnog onduidelijk of zij op gelijkaardige manier beïnvloed worden in hun besluitvormingsproces. We trachten dit alleszins na te gaan in dit onderzoek.

Aanvullend verkennen we in deze paragraaf een andere vorm van verslaggeving binnen het Belgische rechtswezen. Naast de verkenning van internationale voorbeelden van onderzoek naar vergelijkbare verslaggeving (met de beperking van een afwijkend rechtssysteem), focussen we daarmee op een praktijk uit de Belgische context die per definitie niet onderhevig is aan deze beperking (maar wel inhoudelijk iets verder af ligt van de VOV-verslaggeving). Uit die praktijk kunnen we op een andere manier ook relevante lessen trekken voor het eigen onderzoeksopzet. Scheirs & Beyens (2010), peilden in een onderzoek naar het gebruik van sociale voorlichtingsrapporten in het kader van de straftoemeting. Deze rapporten kunnen zowel door de parketmagistraat als door de rechter worden aangevraagd in de vorm van een maatschappelijke enquête5 of een beknopt voorlichtingsrapport6. Het onderzoek werd in

2005-5 “Een maatschappelijke enquête is een sociaal onderzoek waarbij de justitieassistent, samen met de beklaagde,

de feiten in een bredere psychosociale context plaatst, om een geïndividualiseerde maatregel voor te stellen, die toekomst -en herstelgericht is” (Art. 3, KB 7 juni 2000, BS. 10 juni 2000).

6 “Het beknopt voorlichtingsrapport is een verslag, waarbij de justitieassistent slechts bevraagt en rapporteert in

functie van de specifieke vraag van de opdrachtgever, naar de haalbaarheid van een dienstverlening, een opleiding of een andere specifieke maatregel” (Art. 2, KB 7 juni 2000, BS. 10 juni 2000).

(20)

13 2006 gevoerd aan de hand van een multi-methodisch opzet: een schriftelijke bevraging, individuele interviews en focusgroepen van strafrechters en justitieassistenten. Hieruit blijkt dat de meningen, interpretaties en verwachtingen omtrent de sociale voorlichtingsrapporten verdeeld zijn. Het onderzoek toont aan dat het gebruik van zo’n voorlichtingsrapport in de praktijk beperkt plaatsvindt. De helft van de rechters vraagt een dergelijk rapport nooit tot bijna nooit aan, vaak vanuit de instelling dat ze de nodige informatie zelf kunnen bevragen op de zitting. Rechters die wel beroep doen op het rapport, vinden het nuttig om de motivatie van de beklaagde aan de hand van het verslag te toetsen op zitting. Het rapport dient dan als voorbereiding. De doelstelling en de invulling van de rapporten blijft erg onduidelijk. Verschillende rechters verwachten enkel een informatief rapport en wensen niet teveel gestuurd te worden. Ze weten zich graag gerespecteerd in hun eigen professionele bevoegdheid om onafhankelijk een straf uit te spreken. Rechters zouden de verkregen informatie vaak onvolledig vinden. Justitieassistenten kunnen volgens deze rechters onvoldoende afstand nemen van het verhaal van de verdachte en de rapporten worden door sommige rechters als naïef beschouwd. Doordat de verwachtingen omtrent het gebruik van de sociale voorlichtingsverslagen binnen het bestraffingsproces ontbreken, leeft er onduidelijkheid bij zowel de magistraten als de justitieassistenten over de inhoudelijke invulling ervan. Wanneer de vraag naar een voorlichtingsrapport gesteld wordt, gebeurt het vaak dat het rapport ergens achteraan het dossier komt te staan. Daarbovenop wordt vaak enkel ‘de analyse’ gelezen. De achtergrondinformatie, die het uitgangspunt vormt van de analyse en nodig is om die in perspectief te plaatsen, wordt bij de lezing vaak overgeslagen.

De trend ‘aanvraag sociale voorlichtingsrapporten’ heeft zich over de jaren heen in dalende lijn verdergezet. Waar er in België in het jaar 2010 nog 6679 rapporten werden aangevraagd waren het er in 2017 slechts 28897. Er werd nog geen onderzoek gevoerd naar mogelijke achterliggende redenen, waardoor mogelijke verklaringen een eerder speculatief karakter hebben.

(21)

14

3. DE STRAFRECHTSKETEN EN DE SPECIFIEKE ROL VAN DE

JUSTITIEHUIZEN

Figuur 1. Schema met het overzicht van het verloop van de strafrechtprocedure. Geraadpleegd op

https://www.slachtofferzorg.be/gerechtelijke-procedure-slachtoffer

Naast mogelijke beïnvloedende factoren en vergelijkbare praktijken uit binnen- en buitenland, is het ook belangrijk om zicht te hebben op het verloop van de strafrechtprocedure. Die procedure verduidelijkt de respectievelijke rollen en fasen in de besluitvorming, en situeert op die manier ook de rol van justitiehuizen en het VOV-verslag binnen een ruimer proces.

Een eerste blik op de strafrechtketen verduidelijkt dat verschillende facetten van het strafproces doorlopen worden vooraleer er sprake kan zijn van mogelijke beïnvloedingsfactoren op de rechter bij diens beslissingsproces. De strafrechtsketen bestaat uit enkele schakels: opsporing, vervolging, straftoemeting en strafuitvoering (Vander Beken, 2011). Wanneer een misdrijf wordt vastgesteld, dient de procureur des Konings8, de centrale spilfiguur binnen de strafrechtsketen, hieraan gevolg te geven (Van den Wyngaert & Traest, 2017). Slechts een deel van de vastgestelde misdrijven wordt vervolgd9. De procureur des Konings kan vooraleer hij beslist om een misdrijf te vervolgen een onderzoek voeren of een onderzoek vorderen bij de onderzoeksrechter. (Van den Wyngaert & Traest, 2017). Wanneer het gerechtelijk onderzoek gevorderd wordt, kan de onderzoeksrechter een aanhoudingsbevel uitvaardigen tegen de

8 Magistraat, bijgestaan door zijn substituten, die het opsporingsonderzoek leidt. De procureur des Konings kent

in verschillende hoedanigheden andere benamingen: het openbaar ministerie, het parket, de parketmagistraat, de staande magistratuur, de procureur des Konings, substituut van de procureur des Konings.

9 Daarnaast kan een misdrijf worden geseponeerd, er wordt geen gevolg gegeven aan het misdrijf. Bij een

minnelijke schikking vervalt de strafvordering door het betalen van een geldsom en in de procedure bemiddeling en maatregelen wordt een geschil geregeld op het niveau van het parket, zonder een rechter.

(22)

15 verdachte. Sinds de wet op de voorlopige hechtenis (1990) kan de onderzoeksrechter de verdachte die aan de voorwaarden10 voldoet om onder een aanhoudingsbevel te worden geplaatst, vrij laten onder voorwaarden. Deze voorwaarden gelden voor een termijn van drie maanden maar verlenging van de voorwaarden is mogelijk. Voor het toezicht op de voorwaarden kan beroep worden gedaan op zowel politiediensten als justitieassistenten van de dienst justitiehuizen11. De opdracht van de justitieassistent bestaat erin de verdachte te ondersteunen bij het naleven van de voorwaarden die hem tijdens de proeftermijn worden opgelegd12. Om deze opvolging te waarborgen vinden er geregeld gesprekken plaats (minimaal één gesprek per maand), zowel onder de vorm van bureelgesprekken als aangekondigde huisbezoeken. Het huisbezoek wordt ingezet als middel om het thuismilieu te leren kennen en zicht te krijgen op de levenscontext van de justitiabele. Naast de bespreking van de voorwaarden worden de persoonlijke en sociale situatie van de justitiabele besproken en opgenomen in de rapportering. In een eerste bureelgesprek wordt de VOV-maatregel toegelicht aan de justitiabele, door middel van een rolverklaring, daaropvolgend wordt het aanvangsverslag overgemaakt aan de onderzoeksrechter. Vijftien dagen voor de eindtermijn van de voorwaarden wordt het evolutieverslag gericht aan de onderzoeksrechter. De verslaggeving wordt als volgt ingedeeld: (A) bronnen van inlichtingen, (B) relevante informatie over de huidige situatie, (C) analyse van de maatregel en de voorwaarden, (C) informatie over de huidige situatie, naleving van de voorwaarde (alsook verificatie) en (D) voorstel van de justitieassistent (de analyse). Vervolgens bestaat er nog een derde vorm van verslaggeving, het meldingsverslag. In het geval van problemen wordt de niet-naleving van de voorwaarden, gekaderd binnen de context van de verdachte, gerapporteerd aan de onderzoeksrechter (Justitiehuizen, 2007).

Wanneer de onderzoeksrechter het onderzoek beëindigt, wordt de zaak opnieuw doorgestuurd naar de Procureur des Konings, met oog op de eindvordering. Die maakt de zaak op zijn beurt

10 Hiervoor dienen drie grondvoorwaarden vervuld te zijn: er moet sprake zijn van een ernstige

schuldaanwijzing, de feiten moeten strafbaar zijn met een gevangenisstraf van één jaar of meer en de aanhouding moet volstrekt noodzakelijk zijn (art. 16 § 1, WVH 20 juli 1990, BS. 14 augustus 1990).

11 De justitiehuizen kennen naast de opvolging van de vrijheid onder voorwaarden nog heel wat andere

opdrachten, we beperken ons echter tot de VOV opdracht aangezien de overige mandaten minder relevant zijn binnen dit onderzoek, met uitzondering van de sociale voorlichtingsrapporten die hierboven reeds beschreven werden (cf. §2.2).

(23)

16 over aan de raadkamer, het onderzoeksgerecht dat beslist over het vervolg van het gerechtelijk onderzoek. Dit wordt de ‘regeling der rechtspleging’ genoemd. Daar kan in functie van het onderzoek beslist worden tot buitenvervolgingstelling, doorverwijzing naar de politie- of correctionele rechtbank, internering of opschorting van de uitspraak (Van den Wyngaert & Traest, 2017).

(24)

17

DEEL 2: METHODOLOGIE

1. ONDERZOEKSVRAGEN

Om het onderzoek af te bakenen werden drie onderzoeksvragen opgesteld die opeenvolgend besproken worden om uiteindelijk een antwoord te formuleren op de hoofdvraag van dit onderzoek:

Op welke manier kan het verslag van de justitieassistent geschreven binnen het vooronderzoek bijdragen tot de strafvordering van de parketmagistraat als tot de strafuitspraak van de rechter?

Onderzoeksvraag 1: Welke elementen en informatiebronnen spelen een rol in het beslissingsproces van zowel de strafvordering (parketmagistraat) als de strafuitspraak (rechter)?

Onderzoeksvraag 2: Op welke manier worden de verslagen van de justitieassistenten binnen het vooronderzoek gebruikt binnen het besluitvormingsproces van zowel de parketmagistraat als de rechter?

Onderzoeksvraag 3: Hoe evalueren rechters en parketmagistraten de huidige invulling van de verslagen van de justitieassistent geschreven binnen het vooronderzoek in relatie tot de strafvordering en de strafuitspraak?

Deze onderzoeksvragen werden doorvertaald in een vragenlijst, die het uitgangspunt vormt voor diepte-interviews afgenomen met rechters en parketmagistraten. Via het diepte-interview trachten we ten eerste inzicht te verwerven in de ‘huidige’ situatie (‘as is’), namelijk, hoe verloopt het besluitvormingsproces en op welke manier speelt het verslag daarbij een rol in het vooronderzoek van zowel de parketmagistraat als de rechter. Ten tweede willen we zicht krijgen op de meest wenselijke situatie, zoals respectievelijk parketmagistraten en rechters die vanuit de huidige werking en hun eigen aanpak definiëren (‘to be’). Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag werd daarbij uitgegaan van het theoretisch raamwerk van Beyens (2000). Voor de formulering van interviewvragen bij onderzoeksvraag 2 en 3 vormden de studies van Beyens en Scheirs (2010); Boone, Beijer, Franken en Kelk (2008); en Tata, Burns,

(25)

18 Halliday, Hutton en McNeil (2008) het uitgangspunt. Aan de hand van de meest relevante bevindingen uit deze onderzoeken worden er verdiepende vragen gesteld m.b.t. het beslissingsproces en de mogelijke invloed van het VOV-verslag op de beslissing van zowel de strafvordering als de strafuitspraak.

2. ONDERZOEKSMETHODE

2.1 Kwalitatief onderzoek

Om een antwoord te kunnen formuleren op de probleemstelling, is het belangrijk om eerst te verhelderen wat we precies te weten willen komen, vooraleer te kiezen voor een geijkte methodiek voor informatieverzameling (White, 2009). Verheldering van onze specifieke onderzoeksvragen brengt ons tot de conclusie dat een kwalitatief onderzoek aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst wellicht de meest wenselijke aanpak is. Aangezien we zicht willen krijgen op een zo breed mogelijke waaier aan beïnvloedende factoren en betekenisgevingsprocessen, verdient een kwalitatieve aanpak die uitgaat van een onderbouwde basisstructuur en tegelijk voldoende ruimte laat om ‘rijke data’ (cf. ‘thick descriptions’) te verzamelen en voldoende openheid te garanderen om bijkomende elementen in te brengen, de voorkeur (Atkinson & Delamont, 2008).

2.2 Gegevensverzameling

Om het onderzoek enigszins af te bakenen en werkbaar te houden binnen het vooropgestelde opzet, wordt er een casestudy gevoerd in het Gerechtelijk arrondissement van Brussel, afdeling Brussel (het Vlaamstalig gebied) en afdeling Halle-Vilvoorde. De respondenten werden

aangesproken door middel van een informatiebrief (zie bijlage 1). De directeur van het justitiehuis van Brussel sprak zijn contacten binnen het parket van de Procureur des Konings en de rechtbank aan om voorafgaand draagvlak voor participatie aan het onderzoek te creëren. Een informatiebrief werd bijgevoegd en verder verspreid via de voorzitter van de Rechtbank van eerste Aanleg alsook via de contactpersoon binnen het parket, dit naar zowel de parketmagistraten van het parket van Brussel en het parket van Halle-Vilvoorde als naar de rechters van de correctionele rechtbank Brussel. Zes parketmagistraten (vijf van Brussel en één van Halle Vilvoorde) en vier rechters van Brussel waren uiteindelijk bereid om deel te nemen

(26)

19 aan het onderzoek. Twee rechters boden zich spontaan aan na het ontvangen van de informatiebrief. Eén rechter lobbyde bij haar collega’s en gaf ook twee andere namen door, deze rechters stemden in na persoonlijk aanschrijven. Daarnaast was er nog een rechter die bereid was tot participatie, maar waarvan de bevoegdheid binnen een kamer lag waarin verslaggeving van justitieassistenten de facto niet of nauwelijks aan de orde is. Om die reden werd deze rechter niet weerhouden in dit onderzoek. Twee van de vier rechters zijn nog niet lang aangesteld binnen het ambt van rechter en waren voorheen geruime tijd werkzaam als parketmagistraat. Zij nuanceerden de verschillen en gelijkenissen tussen beide rollen, wat aanvullend voor een interessante insteek zorgde om beide perspectieven met elkaar te vergelijken.

2.3 Het online interview

Omwille van de uitzonderlijke omstandigheden naar aanleiding van COVID-19 was het niet mogelijk om de interviews af te nemen in een persoonlijke ontmoeting en werd er noodzakelijkerwijs geopteerd voor een digitaal alternatief. Online interviews via audio en beeld vinden over het algemeen niet vaak plaats, minder vaak dan online bevragingen (Fielding, Lee & Blank, 2017). Een voordeel aan het online interviewen was de flexibiliteit wat betreft het vastleggen van het interviewmoment. Zo vond één interview na 20u ’s avonds plaats.

2.3.1 Semigestructureerd interview

De gehanteerde methodologie bestaat uit een semigestructureerde interviewstructuur met een open vraag bij aanvang. Bij aanvang wordt een brede openingsvraag gesteld: ‘Waarop baseer je je om een straf te vorderen of een straf uit te spreken?’ De keuze om te starten met een open vraag is een bewuste keuze om respondenten niet meteen in een richting te duwen en maximaal zicht te krijgen op de eerste spontane denkrichting(en) van de respondenten. Om de beantwoording van deze vraag vervolgens verder te structuren werd gewerkt met een topiclijst. Uitgangspunt daarvoor is het onderzoek van Prof. Dr. Kristel Beyens ‘straffen als sociale praktijk’, dat de verschillende beïnvloedende factoren bij beslissingsprocessen van rechters inventariseert (Beyens, 2000).

Voor de tweede onderzoeksvraag wordt vertrokken vanuit vergelijkbare binnenlandse en buitenlandse praktijken. Aan de hand van specifieke bevindingen binnen de in deel 1, §2

(27)

20 besproken onderzoeken worden verdiepende vragen gesteld m.b.t. het beslissingsproces en de mogelijke invloed en rol van het VOV-verslag.

2.3.2 Opname en ethiek

De tien interviews werden -op één telefonisch afgenomen interview na- online gevoerd. Voorafgaand aan het interview werd om deontologische redenen gevraagd aan de respondenten een ‘informed consent’ in te vullen (Fontana & Frey, 2008). Zeven interviews werden uitgevoerd via ‘skype voor bedrijven’, de overige twee interviews werden wegens het ontbreken van bepaalde instellingen bij ‘skype voor bedrijven’ uitgevoerd via het programma ‘Whereby’. De tien interviews duurden allen tussen de 32 minuten en één uur en vijf minuten, met een gemiddelde van ca. 50 minuten. Via de informatiebrief werden de respondenten op de hoogte gebracht over de anonimisering van de onderzoeksgegevens. Bij aanvang van de interviews werd deze informatie nog eens mondeling herhaald en toegelicht.

2.4 Data-analyse13

De interviews werden in audio opgenomen om ze nadien te kunnen transcriberen. Na het uitschrijven van de interviews werden de geluidsopnames verwijderd. De interviews werden steeds meteen na opname uitgetypt. Met behulp van het programma NVivo 12 werden de tekstfragmenten gecategoriseerd en gecodeerd, om de resultaten gestructureerd te kunnen verwerken (Bazeley & Jackson, 2013). De codering gebeurde aan de hand van de verschillende thema’s en gebeurde eerst zeer specifiek om vervolgens subcategorieën te creëren, in functie van de drie onderzoeksvragen. Er werd een boomstructuur opgesteld, de ‘codeboom’. De uiteindelijke codeboom wordt als bijlage 4 gevoegd aan dit onderzoek.

2.5 Beperkingen en aandachtspunten

Wegens de COVID-19 pandemie was het niet mogelijk om de interviews ‘face to face’ te laten plaatsvinden. Een nadeel aan het online interview waren technische problemen, die vooral betrekking hadden op verbindingsproblemen en het ontbreken van een gemeenschappelijk

13 Voor meer informatie over de dataverwerking, het databeheer en de data-analyse, zie Data Management Plan

(28)

21 kwaliteitsvol softwareplatform om de interviews af te nemen (Fielding, Lee & Blank, 2017). Uiteindelijk werden elk van deze technische problemen opgelost, en stonden ze de afname van de interviews niet in de weg. Bij het wegvallen van het internet waren zowel de interviewer als de geïnterviewden soms hun draad kwijt. Op een andere manier creëerde deze gedeelde ervaring soms verbondenheid tussen de interviewer en de geïnterviewden. De interviews gingen bijna allemaal van start met een ‘oef het is gelukt via deze weg’, wat als een soort ijsbreker functioneerde voor het verdere gesprek.

Aangezien de onderzoeker zelf tewerkgesteld is als justitieassistent en daarnaast ook instaat voor de verslaggeving binnen het vooronderzoek is gevaar van een ‘interviewer bias’ (Payne & Payne, 2004) een belangrijk aandachtspunt. De vragen dienen op zo’n manier gesteld te worden dat er zo weinig mogelijk sociaal wenselijke antwoorden worden gegeven. Daarbovenop is het een realiteit dat niet iedereen bereid was om deel te nemen aan het interview. We hebben geen notie hoe de VOV-verslaggeving gepercipieerd wordt door de parketmagistraten en rechters die niet bereid waren om deel te nemen.

Daarnaast dienen we ons ervan bewust te zijn dat interviews niet de volledige werkelijkheid weergeven, omdat ze telkens een partieel beeld en specifiek perspectief bieden (Tata, 2000). Onderzoekers Dhami en Belton (2017) pleiten voor onderzoek naar de beslissingsprocessen van rechters en parketmagistraten met (fictieve) rechtszaken om de betrouwbaarheid te bevorderen.

De gehanteerde buitenlandse onderzoeken die mee het uitgangspunt vormden voor de opmaak van de vragenlijst, hebben stuk voor stuk betrekking op praktijken waar de rechter actief de vraag stelt naar een adviesrapport. In die onderzoeken werden de rapporten dan ook specifiek geschreven voor de persoon die geïnterviewd werd. In de Belgische context is dat niet het geval. Deze en andere beperkingen m.b.t. vergelijkbaarheid (cf. supra) vormen een belangrijk aandachtspunt bij de analyse van de resultaten. De grote verschillen in rechtssystemen tussen verschillende landen impliceren een onvermijdelijke beperking naar vergelijkbaarheid.

(29)

22

DEEL 3 : RESULTATEN EMPIRISCH ONDERZOEK

De resultatenbespreking gebeurt aan de hand van drie onderzoeksvragen (cf. methodologie, §2.4). Citaten van interviews met rechters worden telkens met ‘R’ aangegeven, die met parketmagistraten met ‘P’.

3.1 Beïnvloedingsprocessen op de strafvordering en strafuitspraak

De eerste onderzoeksvraag handelt over de verschillende elementen waar rechters en parketmagistraten zich door laten beïnvloeden in de strafvordering en straftoemeting. Het model van Beyens (2000) vormde het uitgangspunt voor de bevraging hierover.

Verschillende respondenten benadrukten vooreerst het belang van een holistische benadering, en gaven aan rekening te houden met de gehele context. Enkele respondenten vonden het dan ook zeer moeilijk om op de vraag te antwoorden welke elementen het meest doorslaggevend zijn voor hun beslissing.

Maar eigenlijk houd ik rekening met het geheel. Dus ik ga niet zeggen die primeert op die (R,1).

3.1.1 Wettelijke factoren

De aard en de ernst van de feiten worden aanzien als de belangrijkste factor, samen met het gerechtelijk verleden. Verschillende respondenten geven aan dat ze allereerst de wet en de rechtsleer bekijken. Het wetboek geeft hun richting ook al is de strafvork, het verschil tussen de minimum en de maximum straf, erg uiteenlopend.

Heel ernstige feiten kunnen de andere beïnvloedende factoren ook overschaduwen. Dat blijkt duidelijk uit het volgende citaat.

Ik denk als ik echt zou moeten kiezen dat het toch wel de ernst van de feiten zal zijn wat het doorslaggevendste betreft want ook al heeft iemand een heel goed parcours, geen voorgaanden, is dat iemand die echt schuldinzicht heeft, is alles vervuld, als dat echt heel ernstige feiten zijn heb je toch geen keus en moet je een strenge bestraffing vragen

(30)

23 omdat dat gewoon naar de maatschappij toe niet verantwoord is om er dan ja om er niets mee te doen of om een gepaste sanctie te geven (P, 3).

Het gerechtelijk verleden kent een groot gewicht, zowel in de strafvordering als straftoemeting. De meeste respondenten maken een onderscheid tussen de antecedenten14 en het strafregister, beiden worden meegenomen in de besluitvorming. Er wordt ook een onderscheid gemaakt naargelang de omvang. Beklaagden die reeds een hele resem aan feiten pleegden, zullen per definitie zwaarder gestraft worden. Daarnaast zijn er enkele respondenten die aangeven dat ze ook kijken naar de uitvoering van de alternatieve straffen die in het verleden reeds werden uitgesproken.

‘k Heb het gisteren ook gemerkt in ’t onderzoek da’s ’t eerste wat ge neemt, wat is die zijn strafblad (R,4).

Uhm, ik kijk ook altijd naar de antecedenten van de persoon, eerst om te zien heeft hij al gelijkaardige feiten gepleegd want dat heeft natuurlijk een impact op de strafvordering maar ook om te kijken heeft hij al straffen gekregen is er al eens een BIS geweest, is er al eens een werkstraf opgelegd heeft hij al eens voorwaarden gekregen uhm en dan probeer ik ook na te gaan wat er daar mee gebeurd is (P, 3).

Rechters en parketmagistraten zijn voor hun beslissing soms ook gebonden aan het gerechtelijk verleden. In bepaalde strafrechtelijke dossiers (zoals bijvoorbeeld wettelijke herhaling) zijn alternatieve straffen niet meer mogelijk, net door het gerechtelijk verleden.

Ja, er wordt rekening gehouden met het gerechtelijk verleden. Want soms is het allee als iemand al een gevangenisstraf heeft gehad van meer dan drie jaar kan die niet meer onder voorwaarden vrijkomen, da’s wettelijk niet meer mogelijk (R,1).

3.1.2 Buitenwettelijke factoren

Persoonlijke kenmerken van de beklaagde kunnen een rol spelen maar zullen dat voor sommige rechters en parketmagistraten eerder in beperkte mate doen. De invloed heeft dan voornamelijk betrekking op het al dan niet kiezen voor een alternatieve straf. Indien de beklaagde gewerkt heeft aan zijn persoonlijke situatie, sinds het moment van het plaatsvinden van de feiten tot het

14 De antecedenten betreft de feiten die iemand eerder gepleegd heeft, die kunnen ook geklasseerd of

(31)

24 moment van de zitting, zullen sommige respondenten geneigd zijn om een alternatieve straf te vorderen of uit te spreken.

Dan is ’t niet fair dat we die dan opnieuw zo in een gevangenis zouden steken, zeker niet als ze dan bewijzen dat ze heel veel moeite hebben gedaan en dat ze ondertussen al werk hebben. Want dan, ik vrees als we ze terug in de gevangenis steken, dat eigenlijk feitelijk de moeite die ze gedaan hebben voor niks was (R, 1).

Bepaalde kenmerken zoals het niet machtig zijn van de taal weerhouden de respondenten ervan een alternatieve straf te overwegen, aangezien het eerder moeilijker wordt om een werkstraf of een probatie met voorwaarden toe te passen. Beklaagden die in België ‘administratief’ niet in orde zijn of een onwettig verblijf kennen maken geen kans op een alternatieve straf, omdat het wettelijk onmogelijk is.

Mensen die de taal niet spreken dat wordt ook heel moeilijk natuurlijk. Ja, of geen adres, ja dan is ’t helemaal, ja dan gaat het niet hé (R,4).

Hoewel de invloed van de persoon van de parketmagistraat/rechter moeilijk expliciet boven water te krijgen is gezien de keuze om via interviews met deze betrokkenen te werken, kunnen we hieromtrent toch enkele relevante bevindingen meegeven. Bepaalde respondenten zijn eerder repressief ingesteld: een gevangenisstraf is in hun ogen soms de enige oplossing. Anderen zijn eerder gericht op alternatieve straffen en zullen daar in de mate van het mogelijke altijd naar streven.

Ma uhm nee ik denk ik probeer wel altijd alternatieven toe te staan als het mogelijk is (R,2).

En dat wordt vind ik toch wel vaak vergeten, dat uw straf ook ’t is ook repressief is het ook nog hé. Of zou het ook nog moeten zijn hé (R,4).

3.1.3 Structurele contextuele factoren

Het onderzoek gaf geen sluitende duidelijkheid of de eis van het parket een grote rol speelt in het beslissingsproces van de rechter. Eén rechter volgt geregeld de vordering van het parket, zeker wanneer het verschil tussen wat de rechter zelf zou vorderen klein is.

(32)

25 Stel of ik zeg ik geef elf maanden nee zij vragen dertien ja misschien, eigenlijk, snapte. Als dat niet ver der van af ligt en ik twijfel zelf tussen een kleine schaal om het zo te zeggen dan ga ik daar zeker rekening mee houden (R,4).

Wél werd duidelijk dat parketmagistraten en rechters de belangrijke ‘niet uitgesproken’ verschillen tussen hun respectievelijke rollen benadrukken. Het lijkt een impliciete verwachting van de respondenten dat de parketmagistraat strenger vordert dan de straftoemeting van de rechter.

Om het een beetje cru samen te vatten: wij mogen gerust streng zijn in onze vordering en ’t is aan de verdediging om maar alle verzachtende omstandigheden aan te halen en dan is het maar aan de rechtbank om mild te zijn of beter gezegd om een coherente beoordeling te maken (P,6).

Het pleidooi van de advocaat kan nuttige informatie meebrengen over de cliënt, en op die manier kan het pleidooi een invloed uitoefenen op het beslissingsproces.

Die advocaten kunnen natuurlijk ook wel interessante elementen aanbrengen waar we mee rekening houden. Maar soms wordt er, zijn er, da hangt er vanaf van de advocaat, er zijn echt advocaten die werken op de persoon en die afkomen met een plan van hoe ze ’t zien voor hun cliënt en andere eigenlijk niet. Dan zijn we een beetje aan ons lot overgelaten (R,1).

Enkele respondenten zijn eerder cynisch tegenover advocaten die op zitting komen pleiten over de ‘verbeteringen’ in het leven van de beklaagde.

Want ja natuurlijk de cliënt is altijd de heilige vaak, soms zeggen ze daar ook dingen dat ik denk ja kom, maar ja sommige dingen weet ge ook echt niet (P,2).

Ja maar en zijn advocaat zit dan te pleiten van mijn cliënt heeft werk, hij heeft net een kindje gekregen hij is net getrouwd en hij heeft zijn leven verbeterd en hij zal het nooit meer doen, hmm ja en nee (P,1).

Rechters en parketmagistraten houden rekening met de adviezen van de experten zoals de psychiatrische deskundigenverslagen. Een advies wordt gebruikt ter motivering van de straf- vordering en uitspraak maar het wordt nooit als enige element aangehaald. De respondenten stellen zich ook wel eens vragen bij de deskundigenverslagen, de beklaagden worden namelijk vaak zeer kort gezien.

(33)

26 Soms zijn er ook bij dat ge denkt van ja die verslagen, uhm zeer abominabel, kwartierke gezien en da ge denkt van huh? Ma dus ’t mag ook niet de absolute waarheid zijn hé (R,2).

Zowel de rechters als de parketmagistraten vinden de aanwezigheid, de houding en het schuldinzicht van de beklaagde op de zitting zeer belangrijk. Wanneer de beklaagde aanwezig is wordt er globaal milder gestraft. Met zijn aanwezigheid toont de beklaagde zijn betrokkenheid op de strafzaak.

Wanneer ze aanwezig zijn zal dat geapprecieerd worden en dan wordt daar ook wel rekening mee gehouden ja (P,1).

Eén rechter geeft ook aan dat ze in principe geen rekening mogen houden met de aanwezigheid van de beklaagde indien ze vertegenwoordigd worden door hun advocaat. Maar het is wel moeilijker om een straf op maat te voorzien wanneer de beklaagde afwezig is.

Door de aanwezigheid krijgen rechters/parketmagistraten ook een ‘juister’ beeld van de persoon, ze vinden het belangrijk om het verhaal rechtstreeks van de beklaagde te horen. Rechters en parketmagistraten kunnen zo beter een inschatting maken rond welke straf er bij een persoon past en wat de persoon in kwestie ook zelf ziet zitten.

En dan zijn wij ook mensen, net als rechters denk ik en wij zullen ons ook wel laten leiden door wat er daar gezegd en verteld wordt (P,6).

Het slachtoffer/ de burgerlijke partij kan een invloed hebben op de strafvordering en de uitspraak maar de aanwezigheid op zitting op zich maakt volgens de respondenten weinig verschil. Ze geven aan dat zij het strafrechtelijke gedeelte ook los zien van het burgerrechtelijke. Wel worden de vordering en de uitspraak voorzichtiger geformuleerd wanneer het slachtoffer aanwezig is.

Het feit dat het slachtoffer aanwezig is op zitting zal voor mij niet veel verschil maken op het niveau van het vorderen van de straf, het zal er misschien eerder toe leiden dat ik mijn requisitoir misschien iets uitgebreider of iets voorzichtiger of iets omstandiger formuleer omdat ik dan weet dat er een slachtoffer is die dat ook allemaal hoort (P,4).

(34)

27 3.1.3.2 Maatschappelijke context

Bepaalde feiten zijn maatschappelijk gevoeliger. Wanneer er geweld aanwezig is of een beklaagde komt ter zitting voor zedenfeiten, dan zal de aard en de ernst van de feiten nog meer doorwegen.

De respondenten geven aan zich niet zozeer te laten beïnvloeden door de publieke opinie, die zij zien als de emotioneel geladen doelgroep. Wel trachten ze het belang van de samenleving te verdedigen.

Wij werken nogal op feiten en wij proberen ons zo weinig mogelijk te laten meeslepen met emoties want ’t zou een beetje ’t werk moeilijk maken. En dan ziet ge daartegenover de publieke opinie, dat is, da’s volledig me emoties gemoeid en dat is ja, dus ik denk da ik daar redelijk tegen geweerd ben om daar geen rekening mee te houden. Ik vind ook niet dat, ik vind dat niet oké om daar rekening mee te houden (P,5).

De rechters en de parketmagistraten trachten hun beslissing niet te laten afhangen van de pers. Eén rechter geeft uitdrukkelijk aan dat het geen enkele rol speelt in het besluitvormingsproces. Verschillende respondenten benadrukken dat het niet zou mogen meespelen maar dat het onbewust soms toch meespeelt. De respondenten ervaren de aanwezigheid van de pers als vervelend, het bezorgt hen een zenuwachtig gevoel. Ze trachten hun straf- vordering en uitspraak preciezer te motiveren wanneer de pers aanwezig is.

Eén parketmagistraat benoemt ook de ‘worsteling’ van de publieke opinie en het maatschappelijk belang.

Ja ge houdt ook in uw achterhoofd van ja, wat is de maatschappij daarmee gebaat ook dus dat zit wel in uw idee van welke straf dat ge gaat vragen van ja iemand een effectieve gevangenisstraf opleggen die dan daarna terug in een maatschappij komt en eigenlijk totaal niks geleerd heeft en gewoon eigenlijk misschien der nog slechter aan toe is ja daar heeft de bevolking daarna, allee is daar ook niet bij gebaat. Maar natuurlijk die publieke opinie is niet altijd van dat idee toegedaan (P,2).

Uit de interviews blijkt dat zedendossiers extra omzichtig behandeld worden omwille van de maatschappelijke gevoeligheid. Er wordt eerder een maatschappelijke enquête aangevraagd, er wordt strenger gevorderd en de dossiers worden met meer voorzichtigheid behandeld. De zitting kan gemiddeld langer duren en de deskundigenverslagen en VOV-verslagen worden bij aanwezigheid grondiger gelezen.

(35)

28 3.2 Het VOV-verslag van de justitieassistent

De tweede onderzoeksvraag focust op het belang van het VOV-verslag binnen het vooronderzoek bij de besluitvorming door de parketmagistraat en de rechter.

3.2.1 Lezen van het VOV-verslag

Het lezen van het VOV-verslag lijkt een evidentie. Twee respondenten toonden zich verbaasd over de vraag of de verslagen gelezen worden, voor hen is dat een vanzelfsprekendheid.

Ja, da was een rare vraag vond ik. Want da zou wel erg zijn moesten we ze niet lezen (R,1).

De respondenten lezen voornamelijk het eerste en het laatste verslag.

Als er echt zo een reeks verslagen inzit, dan lees ik het eerste volledig en dan lees ik nadien zo de besluiten gewoon telkens van de verslagen en dan lees ik het laatste ook nog volledig (R,3).

De tussenverslagen worden niet systematisch en niet door iedereen gelezen. Enkele respondenten geven wel aan hiernaar terug te grijpen op het moment dat ze door het laatste verslag getriggerd worden. De lezing van een verslag gebeurt door sommige respondenten volledig, anderen geven aan sommige delen in de verslaggeving eerder diagonaal te lezen. Vooral het deel rond de opvolging van de voorwaarden wordt sneller diagonaal gelezen. Het laatste gedeelte, de analyse/visie van de justitieassistent wordt meestal grondig gelezen.

3.2.2 Invloed van het VOV-verslag op de strafvordering/strafuitspraak

De respondenten benadrukken dat het verslag met de objectieve informatie, de visie van de justitieassistent en het proces van de VOV-begeleiding ongetwijfeld een invloed heeft op de straf- vordering en uitspraak.

Bijvoorbeeld, als die persoon, als daaruit blijkt dat hij zijn voorwaarden niet respecteert, ja dan nemen we dat, da’s onze enige bron die we hebben om na te gaan heeft de persoon zijn voorwaarden gerespecteerd of niet. Dan gaan we dat uiteraard in ’t vonnis vermelden van dat uit de verslagen van de justitieassistent blijkt dat de persoon

(36)

29 zijn voorwaarden niet heeft gerespecteerd. En heeft dat uiteraard een invloed op de straf (R,1).

Wanneer iemand zijn voorwaarden nageleefd heeft, en dit proces goed verliep zijn de rechters en parketmagistraten ook sneller geneigd om een alternatieve straf in overweging te nemen (en vice versa). Het al dan niet naleven van de voorwaarden is dus een belangrijke indicatie voor het al dan niet uitspreken van alternatieve straffen.

Uhm als blijkt dat die persoon zich van niets iets aantrekt dan vraag ik uitdrukkelijk een effectieve gevangenisstraf verwijzend naar VOV (P,3).

3.2.3 Het verslag als deel van het strafdossier

De respondenten geven aan dat het verslag van de justitieassistent als een meerwaarde gezien wordt binnen het volledige strafdossier. Het geeft hen een ruimer beeld en is in die zin een aanvulling op het politiedossier, waarin waarheidsvinding de insteek is.

En ja, een verslag van de justitieassistent zal een beetje meer inderdaad de context van de beklaagde gaan beschrijven, […] ’t is daarom dat het zo’n meerwaarde is dat als ge het verslag van de justitieassistent niet hebt, dat ge u geen beeld kunt vormen van die beklaagde […] het strafdossier, dat zijn ja verschillende invalshoeken ook hé (P,5). Sommige respondenten benoemen de mogelijke sociaal wenselijke houding van de verdachten.

Want zo slim zijn ze wel, dus ze gaan zich vaak arroganter opstellen ten aanzien van de politiediensten als ten aanzien van de justitieassistente waar ze van weten van kijk als ik hier correct naleef, kom ik er misschien nog redelijk goed vanaf (R,2).

Eén rechter geeft ook aan dat het verstaanbaar is dat de houding van de beklaagde wijzigt en er weerstand is. Bij een eerste confrontatie bij de politie voelt de verdachte zich bedreigd en heerst er een schrik om naar de gevangenis te gaan, bij de opvolging onder voorwaarden door de justitieassistent zal de persoon zich over het algemeen eerder meewerkend opstellen.

De respondenten confronteren de beklaagde wanneer er tegenstrijdigheden te vinden zijn in het strafdossier en met wat de beklaagde op zitting vertelt.

Ja en ik vraag echt gewoon op de man af van kunt ge dat uitleggen want allee ja, wat moet ik nu geloven (P,2).

Afbeelding

Figuur  1.  Schema  met  het  overzicht  van  het  verloop  van  de  strafrechtprocedure

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maai bij reflectie gaat het opnieuw met om het msliu- zakelijk om discussie over süaftoemeiingsvraagslukken ment, maar om de orgamsatie van beleid Mimstei en het mogelijk te maken

Om de functie van rechter te kunnen vervullen moet een agent niet alleen het vermögen hebben om teksten als die van 't Hart (en ook: in dossiers, processen verbaal, vonnissen in

Daarnaast kan worden gewezen op enkele praktische belemmeringen: het feit dat partijen voor de behandeling van hun zaak vaak niet weten welke rechter die zal behandelen (en

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Met de subsidie worden doelen bereikt, maar er is meer mogelijk De vertegenwoordigers van het ministerie van BZK zijn van mening dat met de per festival beperkte bijdrage van €5000,-

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Behalve dat dit een indicator kan zijn voor de (erva- ren) aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap van de betreffende partij, geeft dit ook inzicht in de omvang van

En hoewel het antwoord op deze vraag inderdaad door en door normatief is, betekent dit volgens Dworkin niet dat het de persoonlijke opvattingen van de rechter weerspiegelt: deze