• No results found

DEEL 4: DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN

4.2 Het VOV-verslag op de rooster

Rechters en parketmagistraten in dit onderzoek onderschrijven het belang en de meerwaarde van VOV-verslaggeving voor hun eigen besluitvorming. Vooral wanneer een verslag bestaat uit de combinatie van objectieve gegevens over de beklaagde en de subjectieve inschatting en visie van de justitieassistent, wordt toegevoegde waarde gecreëerd. Deze bevinding contrasteert enigszins met vaststellingen uit ander onderzoek, waaruit naar voren komt dat verslaggeving niet steeds als een noodzakelijk element wordt beschouwd voor de voorbereiding van de rechtszaak (Beyens & Scheirs 2010; Tata, Burns, Halliday, Hutton & McNeil, 2008). De rechters in deze onderzoeken gaven aan de situatie van de beklaagde zelf wel te kunnen aftoetsen op de zitting. Gelet op de talrijke en verregaand concretiserende voorbeelden waarmee de respondenten het belang en gebruik van deze verslaggeving illustreren, lijkt dit verschil niet te wijten aan mogelijk sociaal wenselijke antwoorden (gegeven de specifieke thematische focus op het VOV-verslag en de professionele activiteiten van de onderzoekster die werkzaam is als justitieassistent). Het contrast met het onderzoek van Tata, Burns, Halliday, Hutton en McNeil (2008) is wellicht minstens deels te verklaren door het verschillende statuut van het verslag: in Schotland maakt het rapport van de justitiële sociaal werker geen volwaardig deel uit van het strafdossier. Het rapport wordt voornamelijk gelezen wanneer elementen in de formele documenten (het politiedossier en het strafverleden) hen hiertoe aanzetten.

Hoewel de meeste respondenten de VOV-verslaggeving zeer waardevol vinden, worden er weinig sociale voorlichtingsrapporten aangevraagd. Dat blijkt niet alleen het geval te zijn wanneer VOV-verslaggeving voorhanden is, maar ook wanneer deze ontbreekt. Dit is enigszins verwonderlijk, gezien de respondenten de VOV-verslaggeving zeer waardevol vinden en een maatschappelijke enquête ook gelijkaardige informatie (over de context van de beklaagde)

38 bevat. De respondenten geven hiervoor verschillende redenen aan. Ze benadrukken dat er enerzijds nood is aan ‘sensibilisering’ (men staat soms onvoldoende stil bij deze mogelijkheid) en dat er anderzijds sprake is van tijdsdruk: het wordt niet altijd opportuun geacht om een zaak op zitting uit te stellen in functie van de aanvraag van een sociaal voorlichtingsrapport. De genoemde redenen wijken enigszins af van de bevindingen uit het onderzoek naar het gebruik van sociale voorlichtingsrapporten van Beyens en Scheirs (2010). Daarin geven heel wat rechters aan geen rapport aan te vragen omdat ze de informatie zelf kunnen vergaren op zitting.

Bijna alle respondenten bepleiten een advies m.b.t. de (alternatieve) straf. Ze missen dit advies in een VOV-verslag en zijn hier vragende partij voor. Ook die bevinding ligt niet in de lijn van de conclusies die Beyens en Scheirs (2010) trekken uit hun onderzoek: zij geven aan dat rechters voornamelijk de objectieve informatie willen vergaren wanneer ze een sociaal voorlichtingsrapport aanvragen en het als te sturend ervaren wanneer justitieassistenten een uitgesproken advies verlenen. Een belangrijke kanttekening hierbij heeft betrekking op het onderscheid tussen beide vormen van verslaggeving: het VOV-verslag wordt geschreven binnen een andere modaliteit en heeft geen advies-verlenende finaliteit voor de strafvordering en -uitspraak. Bij een sociaal voorlichtingsrapport is dat wel het geval. Het kan dus in zekere zin delicaat zijn om reeds na te denken over een mogelijke alternatieve straf binnen een VOV- begeleiding. Bijkomend is extra voorzichtigheid op zijn plaats aangezien een verdachte zich binnen een VOV-mandaat in het vooronderzoek bevindt. De verdachte zou namelijk ook niet kunnen verwezen worden door de raadkamer bij het gebrek aan bewijs. De focus in de begeleiding zou mogelijkerwijs ook andere accenten kennen doordat (adviesverlening over) de strafbepalende en de begeleidende rol dan tot op zekere hoogte met elkaar vermengd worden.

De beleidsnota Justitie en Handhaving 2019-2024 stelt onderzoek voorop om na te gaan op welke manier justitieassistenten (en andere professionals) aan indicatiestelling kunnen doen vooraleer een strafdossier op zitting komt, zodat rechters hiermee rekening kunnen houden bij de strafbepaling (Demir, 2019). Vooralsnog is het onduidelijk op welke manier dit beleidsvoorstel zal worden geïmplementeerd. De parketmagistraten en rechters in dit onderzoek verduidelijkten hoe zij tegenover de invulling hiervan door het justitiehuis zouden staan en gaven meteen enkele bezorgdheden mee. Sommigen stellen zich al vragen bij deskundigenverslagen opgemaakt door psychologen en psychiaters en zijn allesbehalve vertrouwensvol als het justitiehuis deze taak met tot nog toe ontbrekende expertise op zich zou nemen. Enkele respondenten indiceren dat indicatiestelling een interessante informatiebron kan zijn, tegelijk weten ze niet of ze het resultaat ook zouden gebruiken om hun beslissing op te

39 baseren. De parketmagistraten en rechters verwachten alleszins een wetenschappelijk onderbouwde uitleg alvorens ze de resultaten nog maar in beschouwing willen nemen. Het lijkt dan ook sterk aangewezen om hierrond in gesprek te gaan met deze doelgroep alvorens een grootschalig initiatief vanuit de justitiehuizen te lanceren, minstens om gedragenheid te creëren maar bij uitbreiding om in de ontwikkelfase hun noden, verwachtingen en bezorgdheden mee te nemen.

In Nederland wordt de risicotaxatie overwegend als geslaagd beschouwd door de rechtbanken. Rechters geven wel als een gemis aan dat de risicotaxatie soms onvoldoende wordt onderbouwd in het verslag (Boone, Beijer, Franken, & Kelk, 2008). In dit onderzoek geven rechters herhaaldelijk aan nood te hebben aan onderbouwing vooraleer zij zich laten ‘beïnvloeden’. Wanneer de visie van de justitieassistent onderbouwd is, zal hier meer aandacht aan besteed worden aangezien de betrouwbaarheid groter geacht wordt. Die bevinding ligt helemaal in de lijn van de bevindingen van het eigen onderzoek, waar rechters en parketmagistraten eveneens herhaaldelijk het belang van onderbouwing benoemen.