• No results found

Meisjes spelen met een theeset, jongens spelen met een raket? : een onderzoek naar de invloed van genderstereotypen in de media op het gedrag van jonge kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meisjes spelen met een theeset, jongens spelen met een raket? : een onderzoek naar de invloed van genderstereotypen in de media op het gedrag van jonge kinderen"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MEISJES SPELEN MET EEN THEESET,

JONGENS SPELEN MET EEN RAKET?

Een onderzoek naar de invloed van genderstereotypen

in de media op het gedrag van jonge kinderen

Ilse Slabbekoorn – 10753672

Universiteit van Amsterdam - Graduate School of Communication Masterprogramma Communicatiewetenschap - Media Entertainment

(2)

Inhoud

Abstract 3

Inleiding 4

Theoretisch kader 7

Content analyses 7

Social Cognitive Theory of Gender Development 7 Genderstereotypen bij jonge kinderen 8

Prinsessen & Superhelden 10

Doel van de studie 12

Experimentele opzet 16

Methode 16

Procedure & Participanten 16

Het onderzoek 18 Debriefing 19 Compensatie 19 Metingen – Media 19 Metingen – Gedrag 21 Statistische analyses 23 Resultaten 23

Conclusie & Discussie 26

Limitiaties en vervolgonderzoek 30

Conclusie 32

Referenties 33

Appendices 38

(3)

Abstract

Deze studie onderzocht de invloed van genderstereotypen in de media op het gedrag van jonge kinderen. Aan de hand van een experiment met 47 kinderen van drie en vier jaar oud werd de invloed onderzocht van genderstereotype kinderboekjes op de speelgoedkeuze van de kinderen, variërend van typisch jongens- tot typisch meisjesspeelgoed. De resultaten toonden dat er geen directe invloed was van de genderstereotype kinderboekjes op het gedrag van de kinderen. Kinderen aan wie de genderstereotype kinderboekjes werden voorgelezen kozen niet voor meer genderstereotype speelgoed dan de kinderen aan wie de niet-genderstereotype kinderboekjes werden voorgelezen. Wat zeer opvallend was in dit onderzoek, was dat meisjes over het algemeen meer genderstereotype gedrag vertoonden dan de jongens, ongeacht de blootstelling aan genderstereotype of niet-genderstereotype kinderboekjes.

(4)

Inleiding

De discussie over de invloed van genderstereotypen is in de huidige maatschappij erg actueel. De vraag wat de invloed is van deze genderstereotypen op kinderen is een van de kwesties waarover veel discussie is. Een organisatie die zich bezighoudt met genderstereotypen bij kinderen, is de Britse belangenorganisatie Let Toys Be Toys. Deze organisatie roept de speelgoed- en uitgeverij industrie op om te stoppen met de genderstereotypering van speelgoed en kinderboeken. Speelgoed zou volgens Let Toys Be Toys niet langer verdeeld moeten worden in ‘voor jongens’ en ‘voor meisjes’. Met de campagne Let Books Be Books zet de organisatie zich ook in voor het verminderen van het labelen van kinderboeken in deze categorieën.

In Frankrijk wordt al gestreden tegen dit soort stereotypen in bijvoorbeeld speelgoed. Daar is besloten dat vanaf 2020 een einde komt aan de indeling in ‘jongens’ en ‘meisjes’ in speelgoedwinkels (Renout, 2019). In het AD-artikel ‘Frankrijk bant Bob de Bouwer’ wordt de keuze van de Franse federatie van speelgoedwinkels toegelicht. Niet alleen komt er een einde aan de indeling tussen de geslachten in speelgoedwinkels, maar ook in folders kan niet meer per sekse worden geadverteerd. Speelgoedwinkelpersoneel wordt daarbij opgeleid om niet meer te vragen aan de ouders of het speelgoed is bedoeld voor een jongen of een meisje, maar om te vragen naar de wens van het kind zelf (Renout, 2019). Het doel van deze veranderingen? Strijden tegen stereotypen en vooroordelen.

Frankrijk is een pionier op dit gebied. Ook in Nederland heeft Minister Ingrid van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) speelgoedfabrikanten en uitgeverijen opgeroepen rolbevestigend speelgoed in hun collectie ‘onder de loep te nemen’ (Van der Aa, 2019). Deze oproep leidde tot veel discussie, met voor- en tegenstanders van dit zogenaamde ‘genderneutrale gedoe’ (Klaassen, 2019). Zowel voor- als tegenstanders krijgen steun uit academische hoek. Aan de ene kant vindt emeritus-hoogleraar psychiatrie Frank Koerselman bijvoorbeeld dat de discussie doorslaat en dat genderstereotypen in onze natuur zitten

(5)

(Klaassen, 2019). Aan de andere kant zegt hoogleraar antropologie van ritueel en populaire cultuur (Vrije Universiteit Amsterdam) Irene Stengs dat deze genderstereotypen er juist voor kunnen zorgen dat meisjes een plafond ervaren qua baankansen en dat ‘meisjesachtige’ jongens het niet makkelijk hebben op school. Genderstereotype speelgoed zou bijdragen aan deze genderstereotypen (Klaassen, 2019).

Ook de Franse staatssecretaris Adrien Taquet (Jeugdbeleid) stelt dat speelgoedgebruik invloed heeft op het latere leven: “Als je jongens en meisjes in hun peuterjaren al in een bepaalde rol duwt, kan dat invloed hebben op hun latere beroepskeuze”. Jongens krijgen traditiegetrouw vaak technisch- en bouwspeelgoed, terwijl meisjes eerder ‘verzorgend’ speelgoed krijgen (Renout, 2019). Dat dit gevolgen kan hebben voor het beeld dat kinderen kunnen krijgen van mogelijke latere beroepskeuzes, blijkt uit het onderzoek van Sherman en Zurbriggen (2014). Zij onderzochten of de opvattingen van jonge meisjes (vier tot zeven jaar) over welke beroepen zij later zouden kunnen uitoefenen en welke beroepen jongens zouden kunnen uitoefenen, veranderden door ze met een bepaald soort speelgoed te laten spelen. In de ene conditie mochten de meisjes vijf minuten met een Barbie spelen en in de andere conditie met een Mrs. Potatohead pop. Meisjes dachten dat zij significant minder beroepen zouden kunnen uitoefenen dan jongens, vooral wanneer werd gevraagd naar beroepen die momenteel worden gedomineerd door mannen (zoals politieagent, piloot en dokter). Deze opvatting was sterker aanwezig in de groep meisjes die met de Barbie hadden gespeeld (Sherman & Zurbriggen, 2014).

Opvallend is dan ook dat een van de ondertekenaars van het handvest in Frankrijk de multinational Mattel is, die onder meer Barbie maakt. Mattel is al langer vooruitstrevend qua beroepen voor de pop. In 1965 kon Barbie al astronaut of dokter worden en in 1992 zelfs al president van Amerika (Kerstens, 2019). Naast dat Barbie tegenwoordig dus al piloot en

(6)

brandweervrouw kan worden, komt er nu ook een genderneutrale poppenlijn, waarbij één pop kan worden aangekleed met lang of kort haar en met een broek of een rok (Renout, 2019).

De plaatselijke krant van Breda besteedde eind november van dit jaar aandacht aan dit onderwerp met het artikel ‘Genderneutraal opvoeden, hoe doe je dat? – Laat ze spelen met auto én pop’. Neuropsycholoog Jelle Jolles legt hier uit wat het verschil is tussen gender en sekse: waar gender staat voor de sociaal-culturele aspecten van het man- of vrouw-zijn, de stereotypen, staat sekse voor de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen (Pellemans, 2019). Verschillen tussen jongens en meisjes bestaan dus wel; de vraag is alleen wat biologisch is aangelegd en wat voortkomt uit sociaal-culturele normen die kinderen meekrijgen vanuit hun omgeving. Deze ‘stereotypen’ kunnen kinderen meekrijgen via bijvoorbeeld de media, via vriendjes en vriendinnetjes of via de opvoeding.

Deze invloed vanuit de omgeving kwam duidelijk naar voren in een experiment dat de BBC in 2017 naar buiten bracht. In dit experiment lieten zij kleine kinderen van kleding ruilen, waardoor de jongens gekleed waren in ‘meisjeskleding’ en vice versa. Marnie werd Oliver en Edward werd Sophie. Vervolgens werden vrijwilligers gevraagd om met deze kinderen te spelen (BBC Stories, 2017). Wat bleek? De vrijwilligers die dachten dat Marnie een jongetje was, speelden met haar met speelgoed dat het ruimtelijk bewustzijn en fysiek vertrouwen stimuleert, zoals een vormenstoof en een kralenspiraal. De vrijwilligers die dachten dat Edward een meisje was, lieten hem spelen met poppen en ‘zacht’ speelgoed. Het gedrag van de vrijwilligers werd beïnvloed door het stereotype dat zij hadden van wat meisjesspeelgoed en jongensspeelgoed is.

(7)

Theoretisch kader

Content analyses

Onderzoek naar mogelijke oorzaken van genderstereotypen bij kinderen focust onder andere op de rol van media. Verscheidene content analyses hebben de aanwezigheid van genderstereotypen in verschillende soorten media voor kinderen aangetoond, zoals in educatieve software (bijv. Sheldon, 2004), speelgoed en verkleedkleding (bijv. Murnen, Greenfield, Younger & Boyd, 2016), televisieprogramma’s (bijv. Aubrey & Harrison, 2004; Case, 2015; Gerding & Signorielli, 2014; Powell & Abels, 2002), reclames (bijv. Davis, 2003; Smith, 1994), kleurboeken (bijv. Fitzpatric & McPherson, 2010) en (prenten)boeken (bijv. Gooden & Gooden, 2001; Hamilton, Anderson, Broaddus & Young, 2006). Genderstereotypen en verschillen in de aanwezigheid van bijvoorbeeld mannelijke of vrouwelijke karakters werden gevonden.

Zo vond Sheldon (2004) dat er meer mannelijke dan vrouwelijke karakters waren in educatieve software en dat de vrouwelijke karakters qua uiterlijk meer genderstereotype werden getoond. Powell en Abels (2002) vonden dat vrouwelijke karakters in televisieprogramma’s voor kleine kinderen (zoals de Teletubbies) meestal ‘volgers’ waren, dat ze er vrouwelijker uit zagen en dat ze in veel beroepen ondergerepresenteerd werden. Mannelijke karakters daarentegen waren de ‘leiders’, werden getoond in verschillende (mannelijke) beroepen, waren groter en zagen er genderstereotype mannelijker uit. Hamilton et al. (2006) vonden dat mannelijke karakters 53% meer voorkwamen in illustraties in kinderboeken dan vrouwelijke karakters, dat vrouwelijke karakters meer ‘verzorgden’ dan mannelijke karakters en dat vrouwelijke karakters vaker binnenshuis werden getoond dan buitenshuis.

Social Cognitive Theory of Gender Development

(8)

genderstereotypen terug te vinden zijn in media voor kinderen, is er nauwelijks onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de aanwezigheid van deze stereotypen op het gedrag van kinderen. Echter kan op basis van de Social Cognitive Theory of Gender Development (Bussey & Bandura, 1999) verwacht worden dat de aanwezigheid van dit soort stereotypen invloed heeft op de ontwikkeling van genderstereotypen bij kinderen. Deze theorie koppelt de blootstelling aan genderstereotype gedrag in de media aan genderstereotypen en genderstereotype gedrag bij jonge kinderen.

Bussey en Bandura (1999) geven verschillende manieren waarop genderstereotypen ontwikkeld kunnen worden. De eerste manier is door modeling: kinderen construeren genderpercepties op basis van voorbeelden uit hun directe omgeving, zoals van ouders, peers en andere belangrijke personen in hun sociale omgeving. Daarbij verschaft ook de media dit soort belangrijke voorbeelden voor genderrollen en -gedrag. Een andere manier is door enactieve ervaringen: kinderen construeren genderpercepties door de manier waarop op bepaald gedrag wordt gereageerd. Op hetzelfde gedrag kan op verschillende manieren worden gereageerd door verschillende personen en in verschillende contexten binnen het sociale milieu van het kind (Bussey & Bandura, 1999). Zo kan een ouder het afkeuren als zijn/haar zoon een jurkje aan wil, terwijl dit door een pedagogisch medewerker op het kinderdagverblijf van het kind juist aangemoedigd kan worden. Kinderen nemen deze verschillende reacties mee in het construeren van hun idee van hoe ze zich zouden moeten gedragen. Daarnaast nemen kinderen in het construeren van hun idee van gender directe lering in acht: wat aan hen wordt verteld over wat passend is voor welk geslacht (Bussey & Bandura, 1999).

Genderstereotypen bij jonge kinderen

Hoewel op basis van de Social Cognitive Theory of Gender Development (Bussey & Bandura, 1999) dus verwacht kan worden dat kinderen genderstereotypen ontwikkelen na bloostelling aan genderstereotype media-inhoud, zijn er nauwelijks studies uitgevoerd naar de

(9)

effecten van genderstereotypen in de media. De studies die er zijn, onderzochten vaak adolescenten en jongvolwassenen. Voorbeelden hiervan zijn onderzoeken naar de effecten van genderstereotypen in adolescente televisieprogramma’s, in muziekvideo’s en op het internet (bijv. Ter Bogt, Engels, Bogers & Kloosterman, 2010), in tienerfilms (bijv. Behm-Morawitz & Mastro, 2008) of in videogames (bijv. Behm-Morawitz & Mastro, 2009).

Ter Bogt et al. (2010) vonden bij een steekproef van 13 tot 16-jarige participanten dat mediavoorkeuren meer invloed hadden op genderstereotypen dan blootstelling aan genderstereotype media. Zo hing een voorkeur voor hip-hop en hard-house muziek samen met meer genderstereotypen en een voorkeur voor klassieke muziek met minder genderstereotypen. Vooral voor jongens bleek dat seksueel getint internetgebruik een sterke indicator was voor de ontwikkeling van genderstereotypen. Behm-Morawitz en Mastro (2008) vonden met een content analyse dat in tienerfilms vrouwelijke karakters sociaal agressiever werden weergegeven dan mannelijke karakters. Bij een steekproef met studenten bleek dat het kijken naar dit soort tienerfilms samenhing met negatieve stereotypen over vrouwelijke vriendschappen en genderrollen. Behm-Morawitz en Mastro (2008) hebben in een andere studie met een steekproef met studenten de invloed van videogames met een geseksualiseerd vrouwelijk karakter onderzocht. Het spelen van een dergelijke videogame bleek ervoor te zorgen dat vrouwelijke participanten een lagere mate van zelfredzaamheid ervaarden en een lagere inschatting van vrouwelijke fysieke capaciteiten hadden. Voor zowel mannelijke als vrouwelijke participanten zorgde het voor een lagere inschatting van vrouwelijke cognitieve capaciteiten.

Hoewel uit deze studies blijkt dat genderstereotypen in de media een effect kunnen hebben op de ontwikkeling van genderstereotype attitudes en gedrag, kunnen hieruit geen conclusies worden getrokken over of deze genderstereotypen effect hebben op hele jonge kinderen. Jonge kinderen reageren uiteraard anders op media en daarbij zijn de mediavormen

(10)

die hierboven zijn onderzocht niet geschikt voor kinderen. Dat het wel degelijk van belang is om onderzoek te doen naar de effecten van genderstereotypen in de media bij de hele jonge generatie, blijkt mede uit de stelling van Bussey en Bandura (1999) dat de genderidentificatie al begint in de vroege kindertijd, vanaf het moment dat kinderen kunnen onderscheiden of zij en mensen in hun omgeving mannelijk of vrouwelijk zijn, in plaats van bijvoorbeeld in de pubertijd. Uit onderzoek van Thompson (1975) bleek dat kinderen zo jong als 24 maanden al in staat zijn om de verschillende seksen te identificeren, hoewel het toepassen van het juiste genderlabel bij zichzelf nog lastig bleek. Dit bleek al een stuk beter te gaan bij kinderen van 30 maanden. Bij kinderen van 36 maanden was dit zelfs al zo ver ontwikkeld dat ze hun genderlabel hebben geaccepteerd en dat dit hun gendergerelateerde gedrag kan beïnvloeden (Thompson, 1975). In het huidige onderzoek is dan ook gekozen om te kijken naar de invloed van genderstereotypen in de media bij kinderen van drie en vier jaar oud.

Prinsessen & Superhelden

Een van de weinige studies naar de invloed van genderstereotypen in de media bij jonge kinderen onderzocht of stereotypisch speelgoed invloed heeft op het gedrag van kinderen (Coyne, Linder, Rasmussen, Nelson en Birkbeck, 2016). Specifiek werd gekeken naar de invloed van de Disney Prinseslijn, waaronder onder andere de Disney Prinses films vallen (zoals Assepoester, Mulan en Frozen), maar ook merchandise zoals speelgoed en kleding. De verwachting van Coyne et al. (2016) was dat blootstelling aan de genderstereotype Disney Prinsessen de internalisatie van genderstereotype verwachtingen in de vroege kindertijd vergroot. Zo werd verwacht dat kinderen meer vrouwelijke genderstereotypen zouden hebben na blootstelling aan Disney Prinsessen, zowel direct als over een langere periode. Daarbij verwachtten de onderzoekers dat dit effect sterker zou zijn voor meisjes dan voor jongens, aangezien de Disney Prinsessen krachtige, aantrekkelijke, stereotype vrouwelijke rolmodellen zijn, die worden beloond voor hun genderstereotype gedrag en aangezien de Disney Prinses lijn

(11)

populairder is bij meisjes dan bij jongens. Genderstereotype gedrag werd gemeten door te kijken naar de speelgoedvoorkeur van de kinderen en door vragenlijsten over genderstereotype gedrag, ingevuld door de ouders en door leraren. De hypotheses werden door hun onderzoek ondersteund: een hogere mate van betrokkenheid bij de Disney Prinses lijn hing samen met meer vrouwelijk stereotypegedrag voor zowel jongens als meisjes. De mate van betrokkenheid bij de Disney Prinses lijn was voor meisjes duidelijk groter dan bij jongens. Ook na een jaar bleek een hogere mate van betrokkenheid bij de Disney Prinses lijn samen te hangen met een toename van vrouwelijk genderstereotype gedrag, voor zowel jongens als meisjes.

Een andere studie die de invloed van Disney Prinsessen op jonge meisjes onderzocht, was de studie van Golden en Jacoby (2018). Zij onderzochten hoe meisjes (drie tot vijf jaar) de genderstereotypen in Disney Prinsessen media interpreteerden en hoe deze interpretaties werden geïntegreerd in hun speelgedrag. De meisjes lieten meer genderstereotype patronen zien wanneer zij speelden alsof ze prinsessen waren. Vier thema’s bleken regelmatig terug te komen: meer aandacht voor hun uiterlijk, meer focus op kleding en accessoires, bepaalde lichaamsbewegingen en het uitsluiten van jongens. Deze studie toont opnieuw aan hoe groot de invloed van genderstereotype media op jonge kinderen kan zijn.

Naast studies die zich richtten op de invloed van genderstereotypen in de media op jonge meisjes, zijn er ook studies die zich richtten op de invloed hiervan op jonge jongens, hoewel deze nog minder voorkomen. Waar de Disney Prinsessen populair zijn onder jonge meisjes, zijn superhelden populair bij veel jonge jongens. Zoals gezien in de studie van Coyne et al. (2016) kunnen Disney Prinsessen dienen als sterke vrouwelijke stereotype rolmodellen bij kinderen, vooral bij jonge meisjes. De studie van Coyne, Linder, Rasmussen, Nelsen en Collier (2014) onderzocht de invloed van superhelden programma’s op het stereotype gedrag bij kinderen. Op basis van de Social Cognitive Theory of Gender Development (Bussey & Bandura, 1999) werd verwacht dat vooral jongens door dit soort programma’s beïnvloed

(12)

zouden kunnen worden, aangezien de meeste superhelden mannelijk zijn en ouders en peers meer geneigd zijn om genderstereotype gedrag bij jongens te stimuleren. Uit dit onderzoek bleek dat jongens die vaak superhelden programma’s keken, meer genderstereotype gedrag vertoonden. Dit effect werd niet gevonden voor meisjes.

Empirisch onderzoek naar de invloed van genderstereotypen in het media-aanbod voor kinderen is schaars, vooral bij hele jonge kinderen in de leeftijd van drie tot zes jaar oud. Een voorbeeld van een andere studie met een relatief jonge steekproef is het onderzoek van Pike en Jennings (2005), die kinderen (zes tot negen jaar) een reclame lieten zien met ofwel alleen jongens, ofwel alleen meisjes, die met een genderneutraal speelgoeditem aan het spelen waren. Vervolgens werden zes verschillende soorten speelgoed aan de kinderen getoond, met de vraag of het voor jongens, voor meisjes of voor allebei was. Kinderen die de meisjesreclame hadden gezien benoemden speelgoed vaker voor allebei de geslachten dan de kinderen die de jongensreclame hadden gezien, die het speelgoed vaker benoemden als alleen voor jongens. Dit effect bleek sterker te zijn voor jongens dan voor meisjes.

Doel van de studie

Hoewel verschillende content analyses hebben aangetoond dát er genderstereotypen aanwezig zijn in de media voor kinderen, is er nog (te) weinig onderzoek naar de effecten hiervan. Vooral onderzoek naar de invloed op zeer jonge kinderen bestaat nog heel weinig, terwijl uit het onderzoek van Thompson (1975) bleek dat het gedrag van kinderen van drie jaar al beïnvloed kan worden door hun genderlabel. Om deze gap in de literatuur enigszins verder te dichten, is ervoor gekozen in het huidige onderzoek te kijken naar de invloed van genderstereotypen in de media op kinderen van drie en vier jaar oud. Kinderen jonger dan drie jaar worden niet meegenomen in de steekproef, aangezien zij nog moeite kunnen hebben met het genderconcept. Daarbij is de kans groot dat de cognitieve vaardigheden van kinderen jonger dan drie jaar (met name taalbegrip) nog niet zodanig zijn ontwikkeld dat zij daadwerkelijk

(13)

begrijpen wat aan hen wordt voorgelezen (Healthwise Staff, 2018). Kinderen ouder dan vier zijn eveneens niet meegenomen, aangezien het verschil in cognitieve vaardigheden (zoals woordenschat en luistertijd) tussen een kind van vijf en een kind van drie of vier te groot is om deze als een groep met elkaar te kunnen vergelijken (Kijk op ontwikkeling, z.d.).

Een tweede tekortkoming in de literatuur is dat onderzoek nauwelijks heeft gekeken naar de invloed van genderstereotypen in de media op meisjes én jongens. In voorgaand onderzoek wordt vooral gekeken naar de invloed hiervan op meisjes en worden jongens vaak buiten beeld gelaten. Daarom is gekozen in het huidige onderzoek te kijken naar de invloed van genderstereotypen in media op zowel jongens als meisjes. Op basis van de Social Cognitive Theory of Gender Development (Bussey & Bandura, 1999) kan worden gesteld dat genderstereotypen bij kinderen zich ontwikkelen door verschillende sociale invloeden. Kinderen worden continu blootgesteld aan seksegerelateerd gedrag: thuis, op school en in de media. Op basis hiervan leren kinderen gedrag dat ‘passend’ is voor hun geslacht. Sociale sancties als gevolg van hun eigen gedrag en van het gedrag van anderen, zijn hierin een leidraad. Zo kan een meisje op het kinderdagverblijf bijvoorbeeld zien dat een ander meisje dat alleen maar wil voetballen, geen vriendinnetjes heeft. Op basis van directe en indirecte ervaringen leren kinderen hoe zij zich ‘horen’ te gedragen. Bij het gelijk houden van alle andere factoren, zijn kinderen dan ook meer geneigd om hun gedrag te baseren op basis van rolmodellen met hetzelfde geslacht (Bussey & Bandura, 1984).

Een derde tekortkoming in de literatuur is dat er maar naar de invloed van een aantal verschillende mediavormen is gekeken. De bovengenoemde onderzoeken hebben gekeken naar de invloed van Disney Prinsessen films en merchandise (Coyne et al., 2016; Golden & Jacoby, 2018), van superhelden programma’s (Coyne et al., 2014) en van reclames (Pike & Jennings, 2005). Echter blijkt uit de voorgenoemde content analyses dat in veel meer soorten mediavormen voor kinderen genderstereotypen aanwezig zijn, bijvoorbeeld ook in educatieve

(14)

software (bijv. Sheldon, 2004) en kinderboeken (bijv. Gooden & Gooden, 2001; Hamilton et al., 2006). Die laatste blijken erg populair bij jonge kinderen. Jaarlijks verschijnt in Nederland een onderzoek naar het mediagebruik van kleine kinderen (nul tot zes jaar), genaamd de Iene Miene Media Monitor (Mediawijzer.net, 2018). Uit de Iene Miene Media Monitor 2018 blijkt dat kinderen de meeste tijd per dag besteden aan televisie en DVD kijken, namelijk anderhalf uur per dag. Aan interactieve media en (voorlees)boekjes wordt beiden een half uur per dag besteed. Ondanks dat de meeste tijd per dag gaat naar ‘kijken’, blijven (voorlees)boekjes de populairste mediavorm: in 84% van de gezinnen met kleine kinderen wordt geregeld tot vaak gelezen. De televisie (79%) en de tablet (64%) volgen hierna. Aangezien (voorlees)boekjes nog steeds de populairste mediavorm voor kleine kinderen zijn, is besloten om in huidig onderzoek te kijken naar de invloed van de genderstereotypen die hierin kunnen voorkomen.

Zoals onder andere bleek uit de onderzoeken van Gooden en Gooden (2001) en Hamilton et al. (2006), komen genderstereotypen regelmatig voor in kinderboekjes. Zo vonden Hamilton et al. (2006) dat in een steekproef van tweehonderd kinderboeken bijna twee keer zo veel mannelijke hoofdpersonen waren als vrouwelijke hoofdpersonen. Mannelijke karakters verschenen in 53% meer tekeningen dan vrouwelijke karakters. Daarbij hadden de vrouwelijke karakters vaker een ‘verzorgende’ rol en werden ze vaker binnenshuis afgebeeld dan buitenshuis. Ook waren de beroepen die de karakters hadden genderstereotype, zoals vrouwelijke karakters die werden afgebeeld als lerares, stewardess of zuster. In de huidige studie is dan ook gekozen de wetenschappelijke gap te dichten door te kijken naar de invloed van genderstereotypen in (voorlees)boekjes, aangezien dit nog steeds de populairste mediavorm voor kleine kinderen is en onderzoek hiernaar zeer schaars is.

Met het huidige onderzoek wordt getracht de bestaande tekortkomingen in de wetenschappelijke literatuur enigszins op te vullen. Het doel van de studie is het onderzoeken van het effect van genderstereotype media op het gedrag van jonge kinderen (drie tot vier jaar).

(15)

Specifiek zal onderzocht worden of genderstereotype en niet-genderstereotype (voorlees)boekjes de speelgoedkeuze van kinderen beïnvloeden. Op basis van de besproken studies en de Social Cognitive Theory of Gender Development (Bussey & Bandura, 1999) werd verwacht dat kinderen die blootgesteld worden aan boekjes met een genderstereotype hoofdpersoon meer genderstereotype gedrag zullen vertonen dan kinderen die blootgesteld worden aan boekjes met een niet-genderstereotype hoofdpersoon. Genderstereotype gedrag werd in het huidige onderzoek gemeten door de kinderen na blootstelling te laten kiezen tussen zes verschillende soorten speelgoed, variërend van ‘typisch jongenspeelgoed’ tot ‘typisch meisjesspeelgoed’. De eerste hypothese bestaat uit twee delen:

H1a: Meisjes die worden blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 2) zullen voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan meisjes die worden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 1).

H1b: Jongens die worden blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 4) zullen voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan jongens die worden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 3).

Daarnaast hebben verschillende onderzoeken aangetoond dat meisjes zich minder sterk identificeren met een vrouwelijke sekserol dan jongens en dat het makkelijker is voor meisjes om af te wijken van genderstereotype gedrag dan voor jongens (Bussey & Bandura, 1992; Slaby & Frey, 1975), aangezien genderstereotype gedrag voor jongens vaak meer wordt benadrukt en gewaardeerd. Jongens worden door hun sociale omgeving vaak anders behandeld dan meisjes: jongens worden sneller bekritiseerd op het moment dat zij gedrag vertonen dat als vrouwelijk kan worden geïnterpreteerd dan wanneer meisjes mannelijk gedrag vertonen (Bussey & Bandura, 1999). Op basis hiervan was de verwachting dat jongens sterker vasthouden aan het mannelijke stereotype en dus in beide condities (zowel wanneer zij worden blootgesteld aan een boekje met een genderstereotype hoofdpersoon, als wanneer zij worden blootgesteld aan

(16)

een boekje met een niet-genderstereotype hoofdpersoon) een sterkere voorkeur hebben voor genderstereotype speelgoed (i.e., zogenaamd jongensspeelgoed) dan meisjes. Dit was dan ook de tweede hypothese, die eveneens uit twee delen bestaat:

H2a: Jongens die zijn blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 4) zullen voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan meisjes die zijn blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 2).

H2b: Jongens die zijn blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 3) zullen voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan meisjes die zijn blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 1).

Experimentele opzet

Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag, is een experiment met een 2 X 2 design uitgevoerd. Dit design heeft een experimentele factor met twee levels (genderstereotype media voor kinderen) en een quasi-experimentele factor met twee levels (geslacht). Het design ziet er als volgt uit:

Genderstereotype media voor kinderen Geslacht Niet-genderstereotype Genderstereotype

Meisjes 1 2

Jongetjes 3 4

Methode

Procedure & Participanten

Het onderzoek vond plaats bij kinderdagverblijf Kindergarden Villa Vondel te Amsterdam. Ouders van 57 kinderen van drie en vier jaar oud werden uitgenodigd om hun kind te laten participeren in het onderzoek. Ouders ontvingen een toestemmingsformulier (zie

(17)

appendix 1), waarin zij toestemming konden geven om hun kind deel te laten nemen aan de studie (active consent). In dit toestemmingsformulier werd kort het doel en de procedure van het onderzoek uiteengezet, met een garantie van de privacy van het kind. Dit toestemmingsformulier werd gedeeld op het online ouderportaal van het kinderdagverblijf. Bovendien hebben de pedagogisch medewerkers van de deelnemende groepen het toestemmingsformulier aan de ouders voorgelegd op het moment dat de kinderen werden opgehaald.

Uiteindelijk konden, na uitsluiting van de kinderen die niet aanwezig waren tijdens de dataverzameling en de kinderen wiens ouders niet hadden getekend, 47 kinderen met het onderzoek meedoen (82,46% consent rate). Van deze 47 participerende kinderen waren 25 kinderen drie jaar oud (53,2%) en 22 kinderen vier jaar oud (46,8%), met een gemiddelde leeftijd van drie en een half jaar (M = 3,47, SD = 0,50). De verdeling qua geslacht was gelijkwaardig: 23 meisjes (48,9%) en 24 jongens (51,1%) hebben meegedaan aan het onderzoek. In totaal had dit onderzoek vier condities. Van de 23 meisjes werden tien meisjes ingedeeld in de genderstereotype conditie en dertien in de niet-stereotype conditie. Van de 24 jongens werden tien jongens ingedeeld in de genderstereotype conditie en veertien in de niet-stereotype conditie.

Aangezien in dit onderzoek met zeer jonge kinderen werd gewerkt en het gaat over een mogelijk gevoelig thema (genderstereotypen in de media), is voorafgaand toestemming aangevraagd bij de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam. Voorafgaand aan de dataverzameling is daarnaast een Verklaring Omtrent Gedrag en een koppelverzoek voor het Personenregister Kinderopvang aangevraagd voor de onderzoeker, zodat deze rechtmatig een week werkzaam kon zijn bij Kindergarden Villa Vondel. Na goedkeuring van de Ethische Commissie, het verkrijgen van de VOG en de goedkeuring in het Personenregister Kinderopvang, kon het onderzoek rechtmatig verlopen.

(18)

Het onderzoek

Het onderzoek bestond uit twee delen. Eerst las de onderzoeker een boekje voor aan de kinderen. De kinderen werden in groepjes van twee of drie verdeeld voorafgaand aan deze voorleessessie. Tijdens het voorlezen waren twee of drie kinderen en één voorlezer (de onderzoeker) aanwezig. Hiervoor is gekozen, aangezien de onderzoeker een ‘vreemde’ was voor de participerende kinderen en het meedoen op deze manier iets minder spannend werd. Voorafgaand aan het onderzoek zijn de jongens en de meisjes gesplitst en random aan een van de twee condities per geslacht toegewezen. Aan de meisjes in conditie 1 is het niet-genderstereotype boekje over Tess voorgelezen; aan de meisjes in conditie 2 het genderstereotype meisjesboekje. Aan de jongens in conditie 3 is het niet-genderstereotype boekje over Tim voorgelezen en aan de jongens in conditie 4 het genderstereotype jongensboekje. Het voorlezen gebeurde in een afzonderlijke ruimte. In deze ruimte werden matten op de grond gelegd, zodat een soort ‘voorleeshoek’ werd gecreëerd. Het voorlezen duurde ongeveer vijf minuten per sessie.

Na het voorlezen werden de kinderen meegenomen naar een andere ruimte, waar een set met zes speelgoeditems in drievoud stond uitgestald. Met hun rug naar elkaar (zodat de keuze van de ander hun eigen keuze niet beïnvloedde), mocht elk kind kiezen met welk speelgoed hij/zij wilde spelen. Hierbij was één observator aanwezig (de onderzoeker), om te noteren welk speelgoed werd gekozen. De observator hield een checklist bij met de speelgoedkeuzes van de kinderen. Hierbij zijn zowel de eerste, als de tweede en derde keuze van de kinderen bijgehouden. De kinderen mochten ongeveer tien minuten per sessie in de ruimte met het speelgoed blijven. Om te voorkomen dat kinderen die niet mee deden zich buitengesloten voelden, werd het onderzoek buiten de ‘normale’ groepsruimte uitgevoerd.

(19)

Debriefing

Aangezien in dit onderzoek met zeer jonge kinderen is gewerkt en het om een mogelijk gevoelig thema (genderstereotypen in de media) ging, heeft na het onderzoek voor alle kinderen een debriefing plaatsgevonden. Nadat de kinderen in de ruimte met het speelgoed hun keuze hadden gemaakt en waren uitgespeeld, werden zij opnieuw meegenomen naar de voorleesruimte. Hier kregen de kinderen ook de andere boekjes te zien, uit de condities waar zij niet in ingedeeld waren. Aan de kinderen werd hierbij verteld dat iedereen andere dingen leuk vindt en dat dat allemaal goed is. Het script voor de debriefing is te vinden in appendix 2. Op deze manier werden de kinderen uiteindelijk blootgesteld aan alle vier de condities, zodat de meisjes en de jongens in de verschillende condities niet anders beïnvloed werden door het stimulusmateriaal. Aangezien dit nog zo’n beïnvloedbare leeftijdsgroep is, is het van belang hier rekening mee te houden.

Compensatie

Als dank voor de medewerking aan het onderzoek werd een speelgoedset aan Kindergarden Villa Vondel gedoneerd. Bovendien werden achteraf kleurplaten met de hoofdpersonen uit de boekjes aan de kinderen gegeven, als bedankje voor het meedoen aan het onderzoek. Deze zijn in veelvoud achtergelaten, zodat ook kinderen die niet mee konden doen aan het onderzoek, wel een kleurplaat kregen.

Metingen - Media

De media waar de kinderen in dit onderzoek aan bloot werden gesteld was ‘genderstereotype media voor kinderen’ in de vorm van (voorlees)boekjes. De variabele ‘genderstereotype media voor kinderen’ had twee levels: niet-genderstereotype en genderstereotype. Om deze variabele te operationaliseren is gekozen voor niet-genderstereotype en niet-genderstereotype kinderboekjes. In totaal zijn vier boekjes gebruikt: twee boekjes voor meisjes, met een meisje als hoofdpersoon (Tess) en twee boekjes voor jongetjes,

(20)

met een jongetje als hoofdpersoon (Tim). Deze verdeling in jongens en meisjes is gemaakt, zodat ieder kind een boekje voorgelezen kreeg met een hoofdpersoon van hetzelfde geslacht als het kind, aangezien de studie van Bussey en Bandura (1984) heeft aangetoond dat kinderen meer geneigd zijn om hun gedrag te baseren op basis van rolmodellen met hetzelfde geslacht.

Om de kinderboekjes, buiten de verschillen in genderstereotype, wel zo vergelijkbaar mogelijk te houden, zijn alle boekjes door dezelfde auteur (de onderzoeker zelf) en illustrator gemaakt. De verhaallijn was in beide boekjes hetzelfde: de hoofdpersoon gaat op reis met papa en mama en mag helpen zijn/haar koffer in te pakken. De boekjes verschilden alleen in de mate van genderstereotypering, bijvoorbeeld op het gebied van kleding- en speelgoedvoorkeur. In al deze items komen de verschillen in genderstereotype voorkeuren duidelijk naar voren. Buiten de verschillen in genderstereotype voorkeuren zijn alle andere kenmerken van de hoofdpersoon in alle condities gelijk: zowel Tim als Tess hadden blond haar en een blanke huidskleur. In appendix 3 zijn de boekjes die zijn gemaakt terug te vinden.

De verschillen in genderstereotypen beginnen al bij de koffer: in conditie 1 (niet-genderstereotype Tess) en 4 ((niet-genderstereotype Tim) is deze groen en in conditie 2 (genderstereotype Tess) en 3 (niet-genderstereotype Tim) roze. In de niet-genderstereotype conditie voor meisjes (conditie 1) werd Tess afgebeeld met blauw broekje, met een blauw T-shirt en blauwe schoenen. In de genderstereotype conditie (conditie 2) draagt Tess een roze jurk met roze schoenen. In de niet-genderstereotype conditie voor jongens (conditie 3) werd Tim afgebeeld met een oranje broekje met een bloemetje en een roze T-shirt en roze schoenen. In de genderstereotype conditie (conditie 4) draagt Tim hetzelfde als Tess in de niet-genderstereotype conditie voor meisjes (conditie 1).

Vervolgens kiest Tim/Tess welke kleding hij/zij mee wil nemen. In conditie 1 (niet-genderstereotype Tess) bestond dit uit niet-stereotype meisjeskleding, zoals een stoere spijkerbroek, T-shirts en een blauw badpak. In conditie 2 (genderstereotype Tess) was dit

(21)

genderstereotype meisjeskleding, zoals een roze jurkje, een T-shirt en een rokje en een roze badpak. In conditie 3 (niet-genderstereotype Tim) bestond dit uit niet-stereotype jongenskleding, zoals een roze broek, een shirt met bloemetjes en een geel met roze zwembroek. In conditie 4 (genderstereotype Tim) was dit dezelfde kleding als in conditie 1 (niet-genderstereotype Tess), alleen dan met een blauwe zwembroek in plaats van een blauw badpak.

Na het inpakken van de kleding mag Tim/Tess kiezen welk speelgoed hij/zij mee wil nemen op vakantie. In de niet-genderstereotype conditie voor meisjes (conditie 1) en in de genderstereotype conditie voor jongens (conditie 4) werd gekozen tussen drie verschillende speelgoedautootjes en een voetbal. In de genderstereotype conditie voor meisjes (conditie 2) en de niet-genderstereotype conditie voor jongens (conditie 3) werd gekozen tussen drie verschillende poppen en een poppenwagen. Daarna werd Tim/Tess afgebeeld in zijn/haar bed. Conditie 1 (niet-genderstereotype Tess) en 4 (genderstereotype Tim) hebben een blauw dekbed en nachtlampje; conditie 2 (genderstereotype Tess) en 3 (niet-genderstereotype Tim) een roze nachtlampje en een roze dekbed met bloemetjes. Vervolgens vergeet Tim of Tess bijna een item mee te nemen. In de niet-genderstereotype conditie voor meisjes (conditie 1) en de genderstereotype conditie voor jongens (conditie 4) is dit een pet; in de genderstereotype conditie voor meisjes (conditie 2) en de niet-genderstereotype conditie voor jongens (conditie 3) een ketting.

Metingen - Gedrag

De invloed op het gedrag van de kinderen werd gemeten door de kinderen na het voorlezen te laten kiezen tussen zes verschillende soorten speelgoed, in lijn met het onderzoek van Coyne et al. (2016). Op voorhand is door de onderzoeker een selectie gemaakt van speelgoeditems die konden worden gezien als genderstereotype voor zowel jongens als meisjes. De verschillende speelgoeditems waren, van typisch jongensspeelgoed tot typisch

(22)

meisjesspeelgoed, een gereedschapskist (1), een raket (2), een trommel (3), een kookset (4), een theeset (5) en een make-upset (6) (zie appendix 4). De speelgoedvoorkeuren van de hoofdpersonen in de boekjes (poppen, poppenwagens, speelgoedautootjes en voetballen) zijn bewust niet meegenomen in de speelgoedopties, om keuze op basis van imitatie uit te sluiten. Alle sets zijn in drievoud aangeschaft, aangezien de kinderen in groepjes van twee of drie werden voorgelezen en de kinderen op deze manier allemaal een eigen speelgoedset hadden om uit te kiezen. Per kind werd genoteerd welk speelgoed hij/zij koos. Daarbij werd de eerste, tweede en derde keuze genoteerd. Elk speelgoeditem werd gescoord van 1 (typisch jongensspeelgoed) tot 6 (typisch meisjesspeelgoed). Voor de jongens werden de speelgoedkeuzes gehercodeerd, zodat een hogere score voor beide geslachten een meer genderstereotype keuze in speelgoed betekende.

Om dit speelgoed te kunnen categoriseren op basis van in hoeverre deze als genderstereotype speelgoed worden gezien, is een apart vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een korte survey bij 109 volwassenen. Respondenten werd gevraagd de (foto’s van de) speelgoeditems te ranken van meest typische jongensspeelgoed (1) tot meest typische meisjesspeelgoed (6). Met frequentietabellen is gekeken in hoeverre de speelgoeditems als genderstereotype werden gezien. Hieruit bleek dat 60,7% van de respondenten de gereedschapskist op de eerste plek zette en dit dus zag als het meest typische jongensspeelgoed. Op de tweede plek volgde de raket: 57,9% van de respondenten zette deze op de tweede plek. 72% van de respondenten zette de trommel op plek drie. De kookset werd door de meerderheid van de respondenten (74,8%) op plek vier gezet. Op de vijfde plek volgde de theeset: 79,4% van de respondenten zette deze op plek vijf. Tot slot zette 82,2% van de respondenten de make-upset op plek zes, wat betekent dat dit door de meerderheid werd gezien als het meest typische meisjesspeelgoed.

(23)

Statistische analyses

De hypotheses werden getest aan de hand van onafhankelijke t-testen. Bij het vergelijken van de genderstereotype en niet-genderstereotype condities (H1a en H1b) werden de analyses apart voor jongens en meisjes uitgevoerd. De experimentele conditie (genderstereotype vs. niet-genderstereotype) werd als onafhankelijke variabele meegenomen en de eerste speelgoedkeuze en het gemiddelde van de drie keuzes als afhankelijke variabelen. Bij het vergelijken van jongens en meisjes (H2a en H2b) werden de analyses apart voor de afzonderlijke condities (genderstereotype vs. niet-genderstereotype) uitgevoerd. Geslacht (jongens vs. meisjes) werd als onafhankelijke variabele meegenomen en de eerste speelgoedkeuze en het gemiddelde van de drie keuzes als afhankelijke variabelen. Bij alle t-testen is rekening gehouden met Levene’s test. Wanneer Levene’s test significant was en dus niet werd voldaan aan de assumptie van homogeniteit van de varianties, werden de waardes gerapporteerd voor de test met de niet aangenomen varianties.

Resultaten

H1a was dat meisjes die worden blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 2) voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan meisjes die worden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 1). De t-test toonde aan dat er geen significant effect was van de experimentele conditie op de eerste speelgoedkeuze bij meisjes, t (21) = -1,75, p = 0,094. Indien dit effect significant zou zijn, zou er sprake zijn van een (middel)groot effect, d = 0,74. Meisjes die werden blootgesteld aan genderstereotype media (M = 5,10, SD = 1,20) verschilden niet significant in hun eerste speelgoedkeuze van meisjes die werden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (M = 4,15, SD = 1,34).

Wanneer werd gekeken naar het gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes, werd eveneens geen significant effect gevonden van de experimentele conditie, t (21) = -0,51, p =

(24)

0,616. Indien dit effect significant zou zijn, zou er sprake zijn van een klein effect, d = 0,21. Meisjes die werden blootgesteld aan genderstereotype media (M = 4,77, SD = 0,63) verschilden niet significant in hun gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes van meisjes die werden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (M = 4,64, SD = 0,55). H1a moet op basis hiervan worden verworpen: blootstelling aan genderstereotype media zorgt niet voor een keuze voor meer genderstereotype speelgoed bij meisjes.

H1b was dat jongens die worden blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 4) voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan jongens die worden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 3). De t-test toonde aan dat er geen significant effect was van de experimentele conditie op de eerste speelgoedkeuze bij jongens, t (22) = 0,26, p = 0,795. Indien dit effect significant zou zijn, zou er sprake zijn van een verwaarloosbaar effect, d = 0,11. Jongens die werden blootgesteld aan genderstereotype media (M = 3,70, SD = 1,25) verschilden niet significant in hun eerste speelgoedkeuze van jongens die werden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (M = 3,86, SD = 1,56).

Wanneer werd gekeken naar het gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes, werd eveneens geen significant effect gevonden van de experimentele conditie bij de jongens, t (22) = 1,65, p = 0,112. Indien dit effect significant zou zijn, zou er sprake zijn van een (middel)groot effect, d = 0,72. Jongens die werden blootgesteld aan genderstereotype media (M = 3,03, SD = 0,55) verschilden niet significant in hun gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes van jongens die werden blootgesteld aan niet-genderstereotype media (M = 3,60, SD = 0,96). H1b moet op basis hiervan worden verworpen: blootstelling aan genderstereotype media zorgt niet voor een keuze voor meer genderstereotype speelgoed bij jongens.

H2a was dat jongens die zijn blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 4) voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan meisjes die zijn blootgesteld aan genderstereotype media (conditie 2). Een t-test toonde een significant effect van geslacht op de eerste

(25)

speelgoedkeuze in de genderstereotype media conditie, t (18) = 2,56, p = 0,020. Er was sprake van een groot effect, d = 1,14. Echter was dit effect in de omgekeerde richting dan verwacht: meisjes in de genderstereotype conditie (M = 5,10, SD = 1,20) kozen gemiddeld voor meer genderstereotype speelgoed dan jongens in de genderstereotype conditie (M = 3,70, SD = 1,25).

Wanneer werd gekeken naar het gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes, werd eveneens een significant effect gevonden van geslacht in de genderstereotype media conditie, t (18) = 6,53, p < 0,001. Dit effect was zeer groot, d = 2,92. Wederom was dit effect in de tegengestelde richting dan verwacht: meisjes (M = 4,77, SD = 0,63) kozen gemiddeld voor meer genderstereotype speelgoed dan jongens (M = 3,03, SD = 0,55).

H2b was dat jongens die zijn blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 3) voor meer genderstereotype speelgoed kiezen dan meisjes die zijn blootgesteld aan niet-genderstereotype media (conditie 1). De t-test toonde dat er geen significant effect was van geslacht op de eerste speelgoedkeuze in de niet-genderstereotype media conditie, t (25) = 0,53, p = 0,601. Indien dit effect significant zou zijn, zou er sprake zijn van een klein effect, d = 0,20. De speelgoedkeuze van de meisjes in de niet-genderstereotype conditie (M = 4,15, SD = 1,34) verschilde niet significant van die van de jongens in de niet-genderstereotype conditie (M = 3,86, SD = 1,56).

Wanneer werd gekeken naar het gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes, werd wel een significant effect gevonden van geslacht in de niet-genderstereotype conditie, t (20,99) = 3,49, p = 0,002. Er was sprake van een zeer groot effect, d = 1,33. Dit effect was opnieuw in de omgekeerde richting dan verwacht: meisjes (M = 4,64, SD = 0,55) kozen gemiddeld voor meer genderstereotype speelgoed dan jongens (M = 3,60, SD = 0,96). Dit betekent dat zowel H2a als H2b moeten worden verworpen. Tegen de verwachtingen in, kiezen jongens in beide condities niet voor meer genderstereotype speelgoed dan meisjes. Meisjes kiezen juist voor meer genderstereotype speelgoed dan jongens, zowel wanneer werd gekeken naar de eerste keuze in

(26)

de genderstereotype conditie, als naar het gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes in beide condities.

Om het genderverschil verder te onderzoeken, werd tot slot met exploratieve analyses gekeken of er een verschil was tussen de jongens en meisjes ongeacht de conditie. Een t-test toonde dat er geen significant effect was van geslacht op de speelgoedkeuze wanneer werd gekeken naar de eerste speelgoedkeuze, t (45) = 1,92, p = 0,061. Indien dit effect wel significant was geweest, was er sprake geweest van een middelgroot effect, d = 0,56. Jongens (M = 3,79, SD = 1,41) verschilden in hun eerste speelgoedkeuze niet significant van meisjes (M = 4,57, SD = 1,34). Wanneer werd gekeken naar het gemiddelde van de drie speelgoedkeuzes toonde de t-test dat er wel een significant effect was van geslacht, t (40,58) = 6,32, p < 0,001. Dit was een zeer groot effect, d = 1,84. Jongens (M = 3,36, SD = 0,85) kozen significant voor minder genderstereotype speelgoed dan meisjes (M = 4,70, SD = 0,58).

Conclusie & Discussie

In deze studie werd gekeken naar de invloed van genderstereotype media op het gedrag van jonge kinderen. Er werd gekeken naar de relatie tussen genderstereotypen in (voorlees)boekjes en speelgoedvoorkeuren van deze jonge generatie. Gebaseerd op voorgaand onderzoek en de Social Cognitive Theory of Gender Development (Bussey & Bandura, 1999) werd verwacht dat kinderen die werden blootgesteld aan genderstereotype media meer genderstereotype gedrag zouden vertonen dan kinderen die werden blootgesteld aan niet-genderstereotype media. De resultaten lieten zien dat niet-genderstereotype boekjes niet voor significant meer genderstereotype speelgoedvoorkeuren zorgden dan niet-genderstereotype boekjes, noch bij jongens, noch bij meisjes.

Dit resultaat is zeer tegenstrijdig met de verwachtingen. Dat de resultaten de eerste hypotheses niet hebben bevestigd, kan door meer factoren worden uitgelegd dan alleen dat er

(27)

geen invloed is van genderstereotypen in de media op het gedrag van jonge kinderen. Voorgaand onderzoek heeft immers aangetoond dat deze invloed vaak wel wordt gevonden. Zo vonden Coyne et al. (2016) dat meer blootstelling aan vrouwelijk genderstereotype media (Disney Prinsessen) gerelateerd was aan meer vrouwelijk genderstereotype gedrag, voor zowel jongens als meisjes. Coyne et al. (2014) vonden dat blootstelling aan mannelijk genderstereotype media (superhelden programma’s) het gedrag van jonge jongens kan beïnvloeden. Echter was het huidige onderzoek beperkt qua middelen en tijd, waardoor bepaalde limiterende keuzes zijn gemaakt. Een belangrijke oorzaak van het niet vinden van een effect van de genderstereotype media zou kunnen zijn dat er geen andere factoren zijn meegenomen die ook invloed zouden kunnen hebben op de speelgoedkeuze. Het Differential Susceptibility to Media Effects Model (DSMM) van Valkenburg en Peter (2013) legt uit hoe media invloed kan worden gemodereerd door verschillende factoren.

Uit dit model blijkt dat er verschillende factoren zijn (dispositionele, ontwikkelings- en sociale factoren), die niet alleen invloed hebben op het mediagebruik, maar die ook de invloed van dit mediagebruik modereren. Zo zijn in het huidige onderzoek nauwelijks dispositionele factoren meegenomen: er is alleen gekeken naar gender. Echter is niet gecontroleerd voor persoonlijkheid en bestaande attitudes van de kinderen, zoals bestaande speelgoedvoorkeuren, terwijl dit zeker van invloed zou kunnen zijn. Zo controleerden Coyne et al. (2014, 2016) voor initiële levels van genderstereotype gedrag van de kinderen.

Ook is er geen rekening gehouden met de mogelijke invloed van de sociale omgeving waar de kinderen elke dag in leven. Zo zijn de opvattingen van de ouders van de kinderen over genderstereotypen of het al dan niet hebben van broertjes of zusjes niet meegenomen in dit onderzoek, terwijl dit mogelijk wel een grote invloed zou kunnen hebben op het (genderstereotype) gedrag van de kinderen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de onderzoeken van Endendijk, Groeneveld, van Berkel, Hallers-Haalboom, Mesman en Bakermans-Kranenburg

(28)

(2013), Fagot, Leinbach en O'boyle (1992) en Stoneman, Brody en MacKinnon (1986). Voor vervolgonderzoek zou het dan ook belangrijk zijn om meer achtergrondinformatie over de participerende kinderen mee te nemen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen in de vorm van een pre-test naar de bestaande speelgoedvoorkeuren van de kinderen of in de vorm van vragenlijsten aan ouders of pedagogisch medewerkers op de kinderdagverblijven van de kinderen, zoals in de onderzoeken van Coyne et al. (2014, 2016) werd gedaan.

De tweede hypothese was dat jongens over het algemeen (dus in beide condities) sterker vast zouden houden aan het mannelijke stereotype dan meisjes aan het vrouwelijke stereotype en dus voor meer genderstereotype speelgoed zouden kiezen. Uit de resultaten bleek het tegenovergestelde: meisjes bleken in zowel de genderstereotype als de niet-genderstereotype conditie voor meer genderstereotype speelgoed te kiezen dan jongens. Dit is zeer tegenstrijdig met wat er op basis van bestaande theorieën en onderzoek zou worden verwacht. Zo benoemen Bussey en Bandura (1992) en Slaby en Frey (1975) dat meisjes zich minder sterk identificeren met een vrouwelijke sekserol en zij makkelijker afwijken van genderstereotype gedrag, aangezien jongens sneller bekritiseerd worden op genderafwijkend gedrag (Bussey & Bandura, 1999). Deze theorie wordt ondersteund door voorgaande onderzoeken naar genderstereotypen naar kinderen, zoals door het onderzoek van Pike en Jennings (2005), die hun resultaten relateerden aan het belang van genderstereotype (speel)gedrag voor jongens. Ook het onderzoek van Carter en Levy (1988) vond dat de speelgoedvoorkeuren van jonge jongens meer genderstereotype waren dan die van meisjes. De studie van Cherney, Kelly-Vance, Glover, Ruane en Ryalls (2003) vond dat meisjes sneller kozen voor genderneutraal speelgoed, terwijl jongens wederom sterkere genderstereotype voorkeuren hadden. Het is dan ook zeer opvallend dat in het huidige onderzoek meisjes een sterkere voorkeur hadden voor genderstereotype speelgoed. Om erachter te komen wat dit zou kunnen veroorzaken, is verder onderzoek nodig.

(29)

Sommige onderzoeken hebben wel sterker genderstereotype gedrag gevonden bij meisjes dan bij jongens, zoals het onderzoek van Coyne et al. (2016). Echter werd in deze studie de invloed van media gericht op meisjes (Disney Prinsessen) gemeten, waardoor het een logisch gevolg is dat dit een sterkere invloed heeft op genderstereotype gedrag bij meisjes dan bij jongens. Coyne et al. (2016) benoemen wel dat dit vrouwelijk genderstereotype gedrag mogelijke gevolgen met zich meedraagt, zoals wanneer meisjes door deze stereotypen geloven dat de mogelijkheden in hun verdere leven gelimiteerd zijn. Deze bezorgdheid is niet ongegrond, als wordt gekeken naar het onderzoek van Sherman en Zurbriggen (2014), waaruit bleek dat het spelen met een Barbiepop kon leiden tot een perceptie van minder mogelijkheden in beroepskeuze voor meisjes. Vervolgonderzoek naar de gevonden aanwezigheid van genderstereotype voorkeuren, vooral bij meisjes, en de mogelijke gevolgen daarvan is dan ook zeer relevant.

Dat de meisjes die participeerden in dit onderzoek veel bezig zijn met genderstereotypen, bleek ook uit een aantal opmerkingen van de participerende meisjes. Tijdens de dataverzameling zijn notities gemaakt van de uitspraken van de kinderen die relevant waren voor het onderwerp van het onderzoek. Alle uitspraken die genoteerd zijn, werden gemaakt door meisjes. Daarbij viel op dat veel meisjes genderstereotype opvattingen hebben. Zo maakte een meisje tijdens de debriefing de opmerking: “Oh dat is voor meisjes [over de genderstereotype Tess en de genderstereotype Tim] en dat is voor jongens [over de niet-genderstereotype Tess en de niet-genderstereotype Tim]!”. Toen de onderzoeker vroeg waarom, gaf ze aan dat ze dat niet wist. Ook toen de onderzoeker zei tegen een ander groepje meisjes: “Leuk hoor, jongens!”, werd gereageerd met: “We zijn geen jongens, we zijn meisjes!”. De meest opvallende uitspraak was een gesprek tussen de onderzoeker en een van de participerende meisjes tijdens de debriefing, naar aanleiding van het tonen van het niet-genderstereotype jongensboekje. Zij reageerde hierop met: “Maar hij is een meisje”. Toen de onderzoeker vroeg

(30)

waarom zij dat dacht, gaf ze aan dat het kwam door de roze kleren die hij aan had. Toen de onderzoeker vroeg: “Maar als hij dat nou mooi vindt?”, zei ze dat dat niet mocht. Als antwoord op de vraag waarom hij dat niet zou mogen, zei ze dat papa en mama dan boos zouden worden, omdat het voor meisjes is.

Limitaties en vervolgonderzoek

Op basis van de tegenstrijdige resultaten van dit onderzoek en het tekort aan bestaande onderzoeken naar genderstereotypen bij kinderen, kan worden gesteld dat vervolgonderzoek hard nodig is. Bij dergelijk vervolgonderzoek kan meer rekening worden gehouden met factoren die mogelijk ook invloed hebben op het genderstereotype gedrag van kinderen, dan in dit onderzoek is gedaan. Hierbij kan het DSMM van Valkenburg en Peter (2013) in acht worden genomen, zoals reeds vermeld. Daarbij is het ook van belang dat wordt gekeken naar de grootte van de steekproef in vervolgonderzoek. Een aantal effecten die in dit onderzoek werden gevonden waren net niet significant, wat te wijten zou kunnen zijn aan de kleine steekproef die in dit onderzoek is gebruikt. Zo was het effect van genderstereotype media op de eerste speelgoedkeuze bij meisjes wel nagenoeg significant met een p-waarde van 0,094. Dit zou kunnen duiden op een probleem met de steekproef. Een ideale steekproef heeft eigenlijk minimaal dertig participanten per conditie nodig, wat zou betekenen dat voor dit onderzoek met vier condities eigenlijk 120 participanten nodig waren. Echter was dit niet haalbaar door de tijdslimiet van dit onderzoek. Uiteindelijk hebben ‘maar’ 47 kinderen mee kunnen doen aan dit onderzoek. Wanneer het onderzoek opnieuw zou worden gedaan met een grotere sample, zou er mogelijk wel een effect van genderstereotype media kunnen worden gevonden, voornamelijk bij meisjes.

Dergelijk vervolgonderzoek dient ook rekening te houden met meer variatie in de steekproef. In deze studie is het onderzoek uitgevoerd bij maar één kinderdagverblijf. Dit kinderdagverblijf bevindt zich midden in Oud-Zuid, in Willemspark, de op vier na duurste buurt

(31)

van Nederland (Smits, 2016). De kinderen op dit kinderdagverblijf vormen dus niet direct een representatieve afspiegeling van de Nederlandse drie- en vierjarigen. Vervolgonderzoek zou meerdere kinderdagverblijven in verschillende buurten kunnen meenemen, zodat een representatievere steekproef ontstaat.

Vervolgonderzoek zou ook kunnen kijken naar de effecten van ander stimulusmateriaal. Zo werd tijdens het vormgeven van de boekjes die in het huidige onderzoek zijn gebruikt als stimulusmateriaal, opgemerkt door de omgeving van de onderzoeker dat het niet-genderstereotype boekje over Tim wellicht zou kunnen worden gepercipieerd als counter-genderstereotype en het niet-counter-genderstereotype boekje over Tess als genderneutraal. Dit is iets waar in vervolgonderzoek rekening mee zou kunnen worden gehouden. Uit deze opmerkingen kan wel worden opgemaakt hoe diep genderstereotypen in onze samenleving zijn geworteld. De genderstereotype boekjes zijn voor beide geslachten zo genderstereotype mogelijk gemaakt. De niet-genderstereotype boekjes zijn in hun geheel gebaseerd op de genderstereotype boekjes van het tegenovergestelde geslacht: het niet-genderstereotype boekje over Tess heeft exact dezelfde kleding en voorkeuren als het genderstereotype boekje over Tim. Het niet-genderstereotype boekje over Tim is gebaseerd op het niet-genderstereotype boekje over Tess. In dit boekje is echter gekozen om niet-genderstereotype Tim bijvoorbeeld geen jurkje aan te geven, maar een roze T-shirt. Deze keuze is gemaakt, om te voorkomen dat de nadruk te veel zou liggen op de deviatie van een jongen in een jurk. Ondanks dat hier dus al rekening mee is gehouden, wordt een jongen in een roze T-shirt die met poppen speelt toch nog steeds gezien als meer counter-genderstereotype dan een meisje in een blauw T-shirt dat met autootjes speelt. Dit is wederom een bewijs voor het belang van onderzoek naar de oorzaak van de ontwikkeling van dit soort genderstereotypen in de huidige samenleving.

(32)

Conclusie

Ondanks de bovengenoemde beperkingen van dit onderzoek en de tegenstrijdige resultaten, kan uit deze studie wel worden afgeleid dat er nog veel onderzoek nodig is naar genderstereotypen in de media voor kinderen. Hoewel geen significant effect werd gevonden van de genderstereotype media op het gedrag van de kinderen, kan met dit onderzoek geen eenduidig antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag ‘Wat is het effect van genderstereotype media op het gedrag van jonge kinderen (3 – 4 jaar)?’.. Op basis van de resultaten van deze studie zou het antwoord zijn dat er geen verband is tussen genderstereotype media en het genderstereotype gedrag van kinderen. Echter blijkt dat de effecten wel nagenoeg werden gevonden en dat er veel factoren invloed zouden kunnen hebben die in dit onderzoek niet zijn meegenomen. De meest duidelijke en opmerkelijke bevinding was dat meisjes sterker bleken vast te houden aan het vrouwelijke genderstereotype dan jongens aan het mannelijke stereotype. Om hier een verklaring voor te vinden, is vervolgonderzoek hard nodig. Op die manier kan dan mogelijk een antwoord worden gevonden op de vraag waarom meisjes spelen met een theeset, en jongens met een raket.

(33)

Referenties

Aubrey, J. S., & Harrison, K. (2004). The gender-role content of children's favorite television programs and its links to their gender-related perceptions. Media psychology, 6(2), 111-146. doi:10.1207/s1532785xmep0602_1

BBC Stories. (2017, 16 augustus). Girls toys vs boy toys: The experiment – BBC Stories [Videobestand]. Geraadpleegd van https://www.youtube.com/watch?v=nWu44AqF0iI

Behm-Morawitz, E., & Mastro, D. E. (2008). Mean girls? The influence of gender portrayals in teen movies on emerging adults' gender-based attitudes and beliefs. Journalism & Mass Communication Quarterly, 85(1), 131-146. doi:10.1177/107769900808500109

Behm-Morawitz, E., & Mastro, D. (2009). The effects of the sexualization of female video game characters on gender stereotyping and female self-concept. Sex roles, 61(11-12), 808-823. doi:10.1007/s11199-009-9683-8

Bussey, K., & Bandura, A. (1984). Influence of gender constancy and social power on sex-linked modeling. Journal of personality and social psychology, 47(6), 1292. doi:10.1037/0022-3514.47.6.1292

Bussey, K., & Bandura, A. (1992). Self‐regulatory mechanisms governing gender development. Child development, 63(5), 1236-1250. doi:10.1111/j.1467-8624.1992.tb01692.x

Bussey, K., & Bandura, A. (1999). Social cognitive theory of gender development and differentiation. Psychological review, 106(4), 676. doi:10.1037/0033-295X.106.4.676

Case, S. (2015). Tough turtles and pretty princesses: a content analysis of gender representations in popular children's media (Masterscriptie, Georgetown University). Geraadpleegd van https://repository.library.georgetown.edu/handle/10822/760817

(34)

Carter, D. B., & Levy, G. D. (1988). Cognitive aspects of early sex-role development: The influence of gender schemas on preschoolers' memories and preferences for sex-typed toys and activities. Child development, 782-792. doi:10.2307/1130576

Cherney, I. D., Kelly-Vance, L., Glover, K. G., Ruane, A., & Ryalls, B. O. (2003). The effects of stereotyped toys and gender on play assessment in children aged 18-47 months. Educational Psychology, 23(1), 95-106. doi:10.1080/01443410303222

Coyne, S. M., Linder, J. R., Rasmussen, E. E., Nelson, D. A., & Birkbeck, V. (2016). Pretty as a princess: Longitudinal effects of engagement with Disney princesses on gender stereotypes, body esteem, and prosocial behavior in children. Child development, 87(6), 1909-1925. doi:10.1111/cdev.12569

Coyne, S. M., Linder, J. R., Rasmussen, E. E., Nelson, D. A., & Collier, K. M. (2014). It’sa bird! It’sa plane! It’sa gender stereotype!: Longitudinal associations between superhero viewing and gender stereotyped play. Sex Roles, 70(9-10), 416-430. doi:10.1007/s11199-014-0374-8

Davis, S. N. (2003). Sex stereotypes in commercials targeted toward children: A content analysis. Sociological Spectrum, 23(4), 407-424. doi:10.1080/02732170309220

Endendijk, J. J., Groeneveld, M. G., van Berkel, S. R., Hallers-Haalboom, E. T., Mesman, J., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2013). Gender stereotypes in the family context: Mothers, fathers, and siblings. Sex roles, 68(9-10), 577-590. doi:10.1007/s11199-013-0265-4

Fagot, B. I., Leinbach, M. D., & O'boyle, C. (1992). Gender labeling, gender stereotyping, and parenting behaviors. Developmental Psychology, 28(2), 225. doi:10.1037/0012-1649.28.2.225

Fitzpatrick, M. J., & McPherson, B. J. (2010). Coloring within the lines: Gender stereotypes in contemporary coloring books. Sex roles, 62(1-2), 127-137. doi:10.1007/s11199-009-9703-8

(35)

Gerding, A., & Signorielli, N. (2014). Gender roles in tween television programming: A content analysis of two genres. Sex Roles, 70(1-2), 43-56. doi:10.1007/s11199-013-0330-z

Golden, J. C., & Jacoby, J. W. (2018). Playing princess: preschool girls’ interpretations of gender stereotypes in Disney princess media. Sex Roles, 79(5-6), 299-313. doi:10.1007/s11199-017-0773-8

Gooden, A. M., & Gooden, M. A. (2001). Gender representation in notable children's picture books: 1995–1999. Sex roles, 45(1-2), 89-101. doi:10.1023/A:1013064418674

Hamilton, M. C., Anderson, D., Broaddus, M., & Young, K. (2006). Gender stereotyping and under-representation of female characters in 200 popular children’s picture books: A twenty-first century update. Sex Roles, 55(11-12), 757-765. doi:10.1007/s11199-006-9128-6

Healthwise Staff. (2018, 12 december). Milestones for 2-Year-Olds. Michigan Medicine: University of Michigan. Geraadpleegd van

https://www.uofmhealth.org/health-library/ue5313

Healthwise Staff. (2018, 12 december). Milestones for 3-Year-Olds. Michigan Medicine: University of Michigan. Geraadpleegd van

https://www.healthlinkbc.ca/health-topics/ue5314

Kerstens, B. (2019, 25 september). Mattel komt met nieuwe genderneutrale ‘barbiepop’. AD. Geraadpleegd van

https://www.ad.nl/buitenland/mattel-komt-met-nieuwe-genderneutrale-barbiepop~a0b3f633/

Kijk op ontwikkeling. (z.d.). Spraak- en taalontwikkeling kleuter en schoolkind. Geraadpleegd van

(36)

Kindergarden. (z.d.) Kinderopvang Amsterdam Villa Vondel. Geraadpleegd van

https://www.kindergarden.nl/vestigingen/amsterdam/kinderopvang-amsterdam-villa-vondel/kdv

Klaassen, N. (2019, 27 september). Genderneutraal speelgoed? ‘Er is ook nog zoiets als natuur, maar dat mag je allemaal niet meer zeggen’. AD. Geraadpleegd van

https://www.ad.nl/binnenland/genderneutraal-speelgoed-er-is-ook-nog-zoiets-als-natuur-maar-dat-mag-je-allemaal-niet-meer-zeggen~ae0ac1e4/

Let Toys Be Toys. (z.d.). About Let Toys Be Toys. Geraadpleegd van

http://lettoysbetoys.org.uk/?page_id=68

Mediawijzer.net. (2018). Iene Miene Media Monitor 2018. Geraadpleegd van

https://www.mediawijzer.net/wp-content/uploads/sites/6/2018/04/Onderzoek-IeneMieneMedia-2018.pdf

Murnen, S. K., Greenfield, C., Younger, A., & Boyd, H. (2016). Boys act and girls appear: A content analysis of gender stereotypes associated with characters in children’s popular culture. Sex roles, 74(1-2), 78-91. doi:10.1007/s11199-015-0558-x

Pellemans, J. (2019, 26 november). Genderneutraal opvoeden, hoe doe je dat? – Laat ze spelen met auto én pop. BN DeStem. Geraadpleegd van

https://krant.bndestem.nl/titles/bndestem/7128/publications/10153/articles/1030176/20/1

Pike, J. J., & Jennings, N. A. (2005). The effects of commercials on children’s perceptions of gender appropriate toy use. Sex roles, 52(1-2), 83-91. doi:10.1007/s11199-005-1195-6

Powell, K. A., & Abels, L. (2002). Sex-roles stereotypes in TV programs aimed at the preschool audience: An analysis of Teletubbies and Barney & Friends. Women and Language, 25(2), 14.

(37)

Renout, F. (2019, 26 september). Frankijk bant Bob de Bouwer. AD. Geraadpleegd van

https://www.ad.nl/buitenland/frankrijk-bant-bob-de-bouwer~a5537eb6/

Sherman, A. M., & Zurbriggen, E. L. (2014). “Boys can be anything”: Effect of Barbie play on girls’ career cognitions. Sex Roles, 70(5-6), 195-208. doi:10.1007/s11199-014-0347-y Slaby, R. G., & Frey, K. S. (1975). Development of gender constancy and selective attention to same-sex models. Child development, 849-856. doi:10.2307/1128389

Smith, L. J. (1994). A content analysis of gender differences in children's advertising. Journal of broadcasting & electronic media, 38(3), 323-337. doi:10.1080/08838159409364268

Stoneman, Z., Brody, G. H., & MacKinnon, C. E. (1986). Same-sex and cross-sex siblings: Activity choices, roles, behavior, and gender stereotypes. Sex Roles, 15(9-10), 495-511. doi:10.1007/BF00288227

Ter Bogt, T. F., Engels, R. C., Bogers, S., & Kloosterman, M. (2010). “Shake it baby, shake it”: Media preferences, sexual attitudes and gender stereotypes among adolescents. Sex roles, 63(11-12), 844-859. doi:10.1007/s11199-010-9815-1

Thompson, S. K. (1975). Gender labels and early sex role development. Child Development, 339-347. doi:10.2307/1128126

Van der Aa, E. (2019, 26 november). Minister: Weg met seksistisch speelgoed. AD. Geraadpleegd van

https://www.ad.nl/politiek/minister-weg-met-seksistisch-speelgoed~a414f596/

Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2013). The differential susceptibility to media effects

model. Journal of Communication, 63(2), 221-243. doi:10.1111/jcom.12024

Sheldon, J. P. (2004). Gender stereotypes in educational software for young children. Sex Roles, 51(7-8), 433-444. doi:10.1023/B:SERS.0000049232.90715.d9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veilig in de groep en van daaruit moet er contact met jongens kunnen zijn.' Een jongen vindt beperking van coëducatie tot de school prima: `In de groep moet het niet gemengd zijn,

• Wat zouden nog redenen (goede argumenten) kunnen zijn om de naakte kabouters toch in de voortuin te laten staan?. • Wat vind je van bovengenoemde oplossing om de kabouters

The cumulative realized response of 50% in body length for the EVEN year-group after six generations of selection (8.3% per generation), and the 33% for the ODD year-group after

Verder hebben we in dit onderzoek expliciet aandacht geschonken aan de verschillen tussen jongens en meisjes in de relatieve invloed van vriendschappen en bindingen met ouders en

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt

Echter schijnt de goede man wat gemakkelijk geweest te zijn; want hij ging niet in iedere enkele kamer, maar overzag telkens uit de middelste de beide andere en telde of zijne

groot pleizier Voor de lieve kleinen hier, Elke loop zij vast en goed Voor een elk die leeren moet.. Want het is een groot verzet Voor hen, die op 't

We zullen meer moeten doen met de impulsen en ener- gie van jongens en daar beter op inspelen, niet omdat zij zielig zijn, maar omdat zij er recht op hebben en omdat wij