• No results found

Open of gesloten : een persoonlijkheid bestuurt de brugklasser

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Open of gesloten : een persoonlijkheid bestuurt de brugklasser"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een persoonlijkheid bestuurt de

brugklasser

Auteur: M. Goudsblom Studentnummer: 500723895

Onderzoekscontext:Bewegen regelen

Opleiding: Academie Lichamelijke Opvoeding

Onderwijsinstelling: Faculteit Bewegen Sport en Voeding Hogeschool van Amsterdam

Datum: 8-5-2020 Soort:Bachelor scriptie Gelegenheid:2e gelegenheid Eerste begeleider: S.J.P Spil

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord...5 Ervaring...5 Een verhaal...5 Samenvatting...7 Inleiding...8 Onderwerp...8

The Big Five...9

Wat is extravert en introvert?...10

Resultaten externe onderzoeken...10

Meerdere vakken...10

Doelgericht aspect...11

National Dental Board Examinations (NDBE)...11

Verschillende universiteiten...11 Het onderzoek...12 Methode ...14 Deelnemers...14 De omgeving...15 Meetinstrumenten...15 Cijfers...15 Data...16 Toestemming ouders...17 Statistische analyse...17 Validiteit en betrouwbaarheid...18 Type onderzoek...18 Resultaten ...20

(3)

De persoonlijkheid op het gemiddelde cijfer...23

Het verschil in geslacht...25

Discussie...26

Aanbeveling...28

Conclusie...30

Literatuur...31

(4)
(5)

Voorwoord

‘Hey, Meneer, hoe was uw weekend? Heeft u nog gewonnen met voetbal?’. Op deze manier komen leerlingen de gymles binnen. Die leerlingen beginnen tegen de docent te praten en tonen interesse in de docent als persoon. Dit zijn vaak de leerlingen waar de docenten als eerste de naam van onthouden, het snelst herkennen en het vaakst mee praten. Hoe zit het met de leerling die altijd stil is, oplet, goed luistert en de taak altijd goed uitvoert, maar minder praat, zich minder laat zien en minder gezien wil worden? Het verschil tussen die twee leerlingen is enorm. Wat is er nu zo interessant? Het verschil tussen leerlingen in persoonlijkheid en openheid is interessant. Waarom komen die leerlingen met je praten? En waarom heeft die andere leerling de hele les nog niets gezegd?

Ervaring

De praktijk ervaringen komen mij bekent voor. Het onderwerp trekt mij zo aan, omdat ik zelf het proces van een verlegen jongentje naar zelfverzekerde jongeman heb doorgemaakt. Op het moment dat er vroeger een vreemde bij mij in de buurt kwam klapte ik dicht. ‘Mam, wil jij even vragen of ik een snoepje mag pakken?’.

De verandering van verlegen naar zelfverzekerder in mijn schoenen staan, besloeg een lange periode. Als ik eraan terugdenk, weet ik maar al te goed op welk moment de verandering grotendeels heeft plaatsgenomen: in de brugklas. De vertrouwde bassischool moest ik ineens achter mij laten. Dan moet je ineens na acht jaar op je eigen houtje doorgaan. En dan? Nieuwe klasgenoten, nieuwe vrienden, nieuwe docenten, maar overtreffend aan dit allen, een nieuwe school, nieuwe lokalen, nieuwe regels en totaal geen thuisgevoel. Het heeft echt even geduurd voordat ik gewend was in de brugklas. Ik had uiteindelijk veel vrienden en met mijn cijfers ging het goed. Ik ben er goed uitgekomen, alleen vraag ik mij af: ‘Hoe zit het met de brugklassers die nu in hetzelfde schuitje zitten?’.

Een verhaal

Het van een verlegen jongetje opgroeien tot een zelfverzekerdere jongeman, die door ervaringen uit zijn schulp is gekropen. Wat voor invloed heeft dit op jou? En op jouw omgeving? En vooral wat heeft het voor relatie met de gemiddelde van de cijfers en de cijfers van Lichamelijke Opvoeding die jij haalt in het eerste jaar van het Voortgezet Onderwijs? Het onderzoek is uitgevoerd in een bijzondere periode. Halverwege het onderzoek sloeg de pandemie in. Leerlingen, docenten en bijna de rest van de wereld zit thuis door de genomen maatregelen. Alle leerlingen, die mee hebben geholpen aan dit onderzoek en de vragenlijst hebben ingevuld, wil ik enorm bedanken voor de inzet. De helft heeft dit in zijn eigen kamer of huis gedaan wat een beetje voelt als een vrijetijd opdracht. Daarnaast wil ik de mentoren Marja Boom (klas 1A), Thijs van den Oort (klas 1B), Loes Oudejans (klas 1C), Willen

(6)

het verspreiden van de vragenlijst richting de leerlingen en het herinneren van de leerlingen aan het invullen ervan. Ook de onderzoeksbegeleider van het PCC Heiloo heeft mij gesteund in dit proces. Door samen te kijken, vergelijken en bedenken is de opzet van mijn scriptie goed verlopen. Als laatste wil ik een belangrijk persoon bedanken. Sandy Spil is mijn steun en toeverlaat binnen het schrijven van mijn eindwerk. Wanneer ik hulp nodig heb, staat hij altijd voor mij klaar en daar ben ik heel dankbaar voor. De begeleiding is duidelijk, ik krijg tips waardoor ik weer verder kan met schrijven en de ondersteuning in het doorverwijzen naar docenten zoals Youri Kalisvaart die controle heeft gedaan bij mijn data en de resultaten in SPSS en Hilde Bax die toevoegingen heeft gegeven voor de opbouw, invulling en het in orde maken van mijn verslag.

(7)

Samenvatting

Het doel van het onderzoek is het vergelijken van extraverte en introverte leerlingen bij het vak Lichamelijke Opvoeding. De vergelijking wordt gedaan met de behaalde cijfers in de eerste periode van de brugklas. De uitkomst kan gebruikt worden voor het begeleiden van de persoonlijkheid binnen het Voortgezet Onderwijs. De persoonlijkheden zijn ook vergeleken met het algemeen gemiddelde cijfer. De cijfers zijn bij LO bepaald door een combinatie van motorische vaardigheden, sociale vaardigheden en inzet. De cijfers van de andere vakken zijn bepaald door proefwerken, spontane overhoringen en projecten. De persoonlijkheid wordt gemeten door een vragenlijst af te nemen waar stellingen beantwoord worden. Daarnaast werd er niet alleen gekeken naar extravert of introvert, maar zijn de cijfers ook uiteengezet tegen het geslacht. Het onderzoek is een vergelijking tussen twee groepen. De resultaten zijn berekend met een nonparametric Independent-samples T-test. Uit het onderzoek is gebleken dat de gemiddelde LO-cijfers van de extraverte leerlingen (M = 7,32; SD = 0,34) beter is dan die van de introverte leerlingen (M = 7,28; SD = 0,44). Dit verschil is niet

significant: t (0,46) = 0,453, p > 0,05. Daarnaast is te achterhalen dat de gemiddelde cijfers die worden gehaald door extraverte leerlingen (M = 7,26; SD = 0,62) lager zijn dan de gemiddelde cijfers van de introverte leerlingen (M = 7,50; SD = 0,47). Dit verschil is significant: t (113) = 0,033, p < 0,05. Als laatste is het gemiddelde percentage van jongens (M = 63,3; SD = 13,93) hoger dan die van de meisjes (M = 57,1; SD = 15.53). Dit verschil is significant: t (2,27) = 0,032, p < 0,05. Kortom, is er geen significant verschil tussen extraverte en introverte leerlingen bij het cijfer van Lichamelijk Opvoeding. Daarentegen is er wel significant verschil bij het gemiddelde cijfer. Op het PCC Heiloo halen

introverte leerlingen gemiddeld hogere cijfers halen dan extraverte leerlingen. Daarbij kan gezegd worden dat meisjes vaker introvert zijn dan jongens. Een aanbeveling is om leerlingen die extravert zijn te ondersteunen in het concentreren tijdens het maken van huiswerk, toetsen en opdrachten. Vanaf het begin van de brugklas hebben de extraverte leerlingen andere begeleiding nodig dan introverte leerlingen. Bij introverte leerlingen is een aanbeveling om ze te ondersteunen in het ontwikkelen van sociale vaardigheden die ze kunnen gebruiken om binnen de klas zich te ontwikkelen.

(8)

Inleiding

We hebben er allemaal mee te maken; de COVID-19 pandemie. Het gevolg van een uitbraak van het gevreesde virus uit Wuhan dat zich over de hele wereld verspreidde in een bijzonder korte periode. Het gevolg hiervan is dat elk land zijn maatregelen gaat stellen. Italië gaat bijvoorbeeld op slot en iedereen blijft thuis, terwijl Nederland in een zogenoemde ‘intelligente lock down’ gaat. Verschillende sectoren worden gesloten zoals de contactberoepen. Er komen regels zoals: houdt anderhalve meter afstand en een verbod op samenscholing. Dit heeft invloed op ieder individu in de samenleving. Van een drankje doen in de stad naar een drankje doen via Skype. Van een knuffel naar een boks met een ellenboog of voet. Er zullen heel veel personen zijn die dit vreselijk vinden en zich alleen voelen in deze moeilijke tijd, maar sommigen vinden het juist fijn om hun eigen ding te kunnen doen. Het verschil per persoon is groot. De één houdt ervan om samen te zijn, sociale contacten te hebben en activiteiten te ondernemen. Echter, zijn er ook mensen die het fijn vinden om te doen wat ze willen zonder invloed van anderen, in hun eigen gedachte te zitten en zich niet genoodzaakt voelen om met anderen te praten. De pandemie heeft zijn invloed op die persoonlijkheden. Er komt een herkenning tussen deze twee type mensen in deze tijd. De mensen die vaak in gezelschap zijn, voelen zich nu meer alleen, zullen hun vrienden en familie missen en zich gedwongen voelen geen contact te hebben. Het verschil in persoonlijkheid doet iets met een mens. De introverte en extraverte leerlingen zien nu hun vrienden minder vaak dan toen de scholen nog open waren. Dit sociale contact ontbreekt tijdens de pandemie. De persoonlijkheid van een leerling komt zichtbaar naar boven tijdens de lessen in de klas, maar is voor een docent nu niet meer te zien. De twee typen persoonlijkheden zullen verschillend omgaan met deze situatie. Zal het verschil in extraversie ook invloed hebben op de prestaties van leerlingen in de brugklas? Die vraag staat in deze studie centraal.

Onderwerp

Daarom is het doel van het onderzoek, het achterhalen van verschillen tussen leerlingen met

betrekking tot hun persoonlijkheid. Een persoonlijkheid is deels aangeboren en deels aangeleerd (Van der Lans en Helms-Lorenz 2019; Eysenck, 1947). Daarentegen kunnen mensen er wel mee leren omgaan en zich erbinnen ontwikkelen. Iedereen is namelijk anders en dat moeten de leerlingen leren accepteren, van een ander maar ook van zichzelf (Liff, 1997). Het probleem waar het onderzoek zich voornamelijk op richt, is de overgang van het Primair Onderwijs naar het Voortgezet Onderwijs. Waarom is deze stap voor sommige leerlingen zo groot? Waarom kunnen leerlingen meer dan dat ze laten zien op het VO? Uit onderzoek van Driessen et al. (2005) is bewezen dat de stap van de PO naar VO door de meeste leerlingen gezien wordt als een nieuw proces waar ze zich aan moeten aanpassen. De leerlingen zullen begeleid worden in dit proces door het VO. Maar wat wordt er gedaan met de leerlingen die dit moeilijk vinden? Op weinig scholen worden leerlingen extra begeleid in het

(9)

schakelen tussen het PO en het VO door docenten, begeleiders of professionals. Waarom niet? Docenten LO krijgen veel te maken met leerlingen die last hebben van faalangst en zich kwetsbaar moeten opstellen. Dit laatste is voor iedere persoon lastig. De nieuwsgierigheid ligt bij het verschil in persoonlijkheid. Het belang van dit probleem is dat er verschillende redenen kunnen zijn die leiden tot het behalen van de cijfers in de brugklas. Na dit onderzoek kan er, voor de minder vaardige leerlingen, bijvoorbeeld extra rekening mee worden gehouden of zelfs een protocol voor worden ontwikkeld. Zo kunnen leerlingen beter begeleid worden in het overstap proces. De leerling die de overstap van het PO naar het VO moeilijk vinden, kunnen begeleiding krijgen. Dit wordt gedaan door een professional die extern wordt ingehuurd en wekelijks een uur met een leerling één op één gaat bespreken hoe het gaat, wat er beter kan en hoe de leerling dit het beste kan aanpakken. Dit is een geschikte oplossing, omdat leerlingen opnieuw een vertrouwensband moeten creëren binnen de school en door persoonlijke aandacht te krijgen staan leerlingen meer open om zich te laten begeleiden dan binnen een hele klas.

The Big Five

Met kennis de verschaft is, is het onderzoek naar de persoonlijkheid gebaseerd op The Big Five persoonlijkheidstest (Van Kampen, 2012). The Big Five is een test waar een persoon moet kiezen tussen twee of meer verschillende soorten stellingen. Het construct dat gemeten wordt is de persoonlijkheid van de leerlingen uit de brugklas van het PCC Heiloo. Binnen de Big Five en de 5-dimensionale persoonlijkheidstest zijn er vijf persoonlijkheden die bekeken worden: extraversie,

aangenaamheid, nauwgezetheid, emotionele stabiliteit en openheid. Binnen deze vijf persoonlijkheden focust het onderzoek op de persoonlijkheden extraversie en introversie. Uit het onderzoek van

Eysenck (1947) kwamen de neuroticisme en introversie-extraversie eigenschappen. Wiggins (1996) noemde deze de Big Two. De laatste persoonlijke eigenschap, introversie en extraversie, staan centraal en werd door Eysenck ontdekt. Zo werden er vele onderzoeken gedaan naar persoonlijkheid en ontwikkelde ieder zijn eigen aanhang. Na veel onderzoeken en een lange periode kwam Goldberg (1981) tot de conclusie van de enige echte ‘Big Five’. Van alle domeinen uit de vorige onderzoeken is er een selectie gemaakt van vijf eigenschappen die tot de Big Five hebben geleid.

Uit onderzoek Aken (2006) is gebleken dat er meerdere onderzoekers verschillen tussen kinderen in termen van deze Big Five beschreven en dat verschillen hierop te koppelen zijn aan andere domeinen van functioneren. Zorgvuldigheid hing samen met de schoolprestaties van een kind, extraversie met observaties van verlegenheid, aangenaamheid met geobserveerde agressie, etc. De Big Five lijken ook bij kinderen te bestaan en zinvol te zijn.

(10)

Wat is extravert en introvert?

Wat zijn de verschillen tussen de twee persoonlijkheden? We verdelen de openheid van een persoon in twee soorten: extravert en introvert. Extravert betekent dat iemand eenpersoonlijkheid heeft die in hoofdzaak op de buitenwereld (anderen) gericht is. Zoals personen die open en ondernemend zijn. Gelukkig zijn we allemaal anders. De tegenhanger is introvert. Introvert betekent dat iemand een persoonlijkheid heeft die in hoofdzaak op de binnenwereld (zichzelf) gericht is. Zoals iemand die meer afwachtend en plannend is (ANW, 2019).

Resultaten externe onderzoeken

Met al die vragen was er gezocht naar bestaande onderzoeken op het gebied van persoonlijkheid. In veel verschillende onderzoeken zijn de wetenschappers gaan testen wat het verschil is tussen een extraverte- en introverte persoonlijkheid. In het onderzoek van Chandler, Carter en Benest (2000) werd onderzocht wat voor persoonlijkheid studenten in het eerste jaar van de universiteit hebben en wat voor instelling de studenten hebben. Het onderzoek is

uitgevoerd op drie verschillende universiteiten: Kent (`127 studenten), Portsmouth (45 studenten) en New York (92 studenten). De resultaten van deze leerlingen zijn onder andere gebaseerd op de persoonlijkheidstest met een uitslag of de leerling introvert of extravert is. Uit dit onderzoek is gebleken dat de introverte studenten; mentaal in het heden leven, doelen stellen, data en standaard routines gebruiken voor het regelen van het leven, intrinsiek gemotiveerd zijn en voorzichtig, stil, ijverig en gewetensvol zijn. Figuur 1 beweert dat een verdeling van 4/5 en 3/6 (extravert/introvert) de ideale persoonlijkheid is voor het opslaan van informatie. Uit dit onderzoek is te concluderen dat een extraverte persoonlijkheid meer moeite heeft met het opslaan van informatie dan een introverte persoonlijkheid.

Meerdere vakken

In een volgend onderzoek van Bratko, chamorro-Premuzic en Saks (2005) is er onderzoek gedaan naar het behalen van resultaten en de persoonlijkheid van de student waarbij de Five Factor Personality Inventory test is gebruikt. Aan het onderzoek deden 255 (88 mannelijke en 167 vrouwelijke) studenten mee. De resultaten waren cijfers van de volgende 15 vakken: Croatian language and literature, English language and literature, German language and literature, music, painting, psychology, logic, sociology, history, geography, mathematics, physics, chemistry, biology, and informatics. Het onderzoek

(11)

beweerde dat emotionele stabiliteit, extraversie en autonomie minder belangrijk zijn voor

schoolresultaten dan zorgvuldigheid en intelligentie. De eerste drie eigenschappen lijken juist wel stabiel te zijn in de ogen voor de andere klasgenoten, maar juist niet in de ogen van de

persoonlijkheidstest.

Doelgericht aspect

Daarop aansluitend hebben ook Tetzner, Becker en Brandt (2019) onderzoek gedaan naar de relatie tussen cijfers en persoonlijkheid die gebaseerd was op de five-factor test. Aan dit onderzoek deden 3658 studenten uit het laatste jaar van het Primair Onderwijs en 2129 studenten uit het Voortgezet Onderwijs (566 academische en 1563 niet-academische studenten) uit verschillende klassen mee. De wetenschappers beweerden dat extraversie niets te maken zou hebben met academische resultaten, maar meer op sociaal gebied. Toch is na het onderzoek bewezen dat extraversie een positieve relatie zou hebben met academische cijfers. Een van de reden zou kunnen zijn dat extraverte personen een groter doelgericht aspect hebben dan andere persoonlijkheden.

National Dental Board Examinations (NDBE)

De extraverte studenten mogen dan wel een hogere doelgerichtheid hebben, maar Jones, Courts, Sandow, Watson en Myers-Briggs (1997) bewezen dat introverte studenten hoger scoren op de National Dental Board Examinations (NDBE). Daarentegen hadden de introverte studenten wel een lagere ranking over een vierjarige periode van de tandarts opleiding dan extraverte studenten. Aan dit onderzoek deden 256 studenten mee van het University of Florida College of Dentistry. Het bewijst dat introverte leerlingen beter zijn in het maken van een examen die wordt gegeven op een bepaald moment, maar de stof die wordt aangeboden op een vierjarige studie (tandarts) beter blijft hangen en wordt toegepast door studenten met een extraverte persoonlijkheid.

Verschillende universiteiten

In het onderzoek van Byrne en Lyons (2001) is bewezen dat studenten met een meer introverte persoonlijkheid een hogere opslagcapaciteit bezitten en meer informatie in het geheugen kunnen opslaan dan personen die meer extravert zijn. Er werd een vergelijking gedaan tussen de

persoonlijkheid en het vak programmering. Aan dit onderzoek deden 110 studenten (67 vrouwen en 43 mannen) mee. In de resultaten was te zien dat introverte studenten een gemiddelde hadden van 45,02% en extraverte studenten hadden een gemiddelde van 40,68%. Dit onderzoek liet zien dat introverte studenten een hoger gemiddelde hadden dan de extraverte studenten.

(12)

Het onderzoek

Bovenstaand is beschreven wat er bekend is, maar wat is er zo interessant aan dit onderzoek? In de wetenschappelijke onderzoeken die gedaan zijn, wordt een verband gelegd tussen alle vijf de

persoonlijkheden en de cijfers die leerlingen halen bij een examen, bepaald vak of prestatie binnen een bedrijf. Maar hoe zit het met brugklassers die acht jaar op een school zaten, die bekend, vertrouwd en veilig is en nu op een nieuwe school komen waar alles compleet anders werkt en is?

De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op de specifieke cognitieve voorbereiding op het voortgezet onderwijs, de wijze waarop leerkrachten van groep 8 hun leerlingen voorbereiden op een andere werkwijze en andere vak inhoud. Vrijwel alle leerkrachten besteden in groep 8 extra aandacht aan studievaardigheden, zelfstandig studeren en leren plannen. Zij differentiëren echter weinig in de wijze waarop zij dat doen. Weinigen geven aan onderscheid te maken tussen leerlingen met een verschillend vervolgadvies. Ook met betrekking tot de inhoudelijke aansluiting wordt er geen verschil gemaakt tussen de verschillende niveaus. Het relatief kleine percentage leerkrachten (ongeveer een derde) dat aangeeft in groep 8 extra te trekken aan Engels en de zaakvakken, doet dat met de hele klas. Wat voegt dit onderzoek nu toe aansluitend op bovenstaande genoemde onderzoeken? Het onderzoek legt de focus op het begin van de brugklas. Zo kan er gekeken worden naar de overgang van het Primair Onderwijs naar het Voortgezet Onderwijs. Wie haalt betere cijfers? De meeste onderzoeken leggen de focus alleen op de cijfers en de persoonlijkheid, maar isoleren ten eerste de extraversie en introversie niet en is de persoonlijkheid niet gekoppeld aan de eerste periode van de brugklas. Uit de resultaten van dit onderzoek kan een uitspraak worden gedaan binnen het PCC Heiloo over de brugklassers, de cijfers en de persoonlijkheden. Om een uitspraak te kunnen doen luidt de onderzoeksvraag:

“Halen extraverte leerlingen hogere cijfers met betrekking tot de cijfers Lichamelijke Opvoeding in de brugklas van het Voortgezet Onderwijs dan introverte leerlingen?”

Op basis van literatuur en onderzoek zal er een antwoord worden gevormd met betrekking tot die vraag. Naast de hoofdvraag konden de volgende deelvragen niet ontbreken: “Halen jongens hogere cijfers dan meisjes met Lichamelijke Opvoeding. Halen extraverte leerlingen een gemiddeld hoger cijfer in de brugklas dan introverte leerlingen, halen jongens gemiddeld hogere cijfers dan meisjes en is er een verschil in extraversie tussen jongens en meisjes?”.

De verwachting van dit onderzoek is dat leerlingen met een extraverte persoonlijkheid hogere cijfers halen bij Lichamelijke Opvoeding dan leerlingen met een introverte persoonlijkheid (Byrne en

(13)

Lyons, 2001). Daarnaast halen leerlingen met een extraverte persoonlijkheid lagere cijfers bij het gemiddelde (Tetzner, Becker & Brandt, 2019) en hebben jongens hoger cijfers bij LO en meisjes bij het gemiddelde. Daarnaast is de verwachting dat jongens extraverter zijn dan meisjes (Aken, 2006).

(14)

Methode

Deelnemers

De groep waar het onderzoek zich op heeft focust, waren brugklassers die een leeftijd hadden van 12 of 13 jaar. De leeftijdsgroep waar het onderzoek mee gedaan werd, was een beïnvloedbare groep die nog heel kneedbaar was. De brugklasleerlingen moesten in de goede richting worden gestuurd via school, ouders en vrienden. Hoedt (2015) deed onderzoek naar brugklassers, de populariteit en psychosociale vaardigheden van hen. Op intra-persoonlijke vaardigheden scoorden de bi-strategen significant lager dan de non-controllers. Hier moet in de brugklas ook rekening mee worden gehouden. De leerlingen moesten de sterke kanten laten zien, maar niet ten koste van een ander. De brugklasser zaten op het Petrus Canisius College in Heiloo. De school bestond uit dakpanklassen wat betekende dat de leerlingen altijd twee cijfers kregen voor twee verschillende niveaus. De klassen bestonden gemiddeld uit 27 leerlingen en in het eerste jaar zaten totaal 162 leerlingen. Binnen deze eerstejaars was 51% jongen en 49% meisje. Dit verschilde ook weer per groep. In Tabel 1 is een overzicht van de indeling per klas en het totaal te lezen. Wat op deze school goed te zien was, was dat het verschil tussen jongens en meisjes maar 2% was. De school was per klas ook ongeveer gelijk verdeeld in geslacht (met uitzondering van klas 1F en 1B).

Tabel 1: overzicht jongens en meisjes per klas.

Klas Totaal Jongens (%) Meisjes (%) Interventie (I)

of Controle (C) 1A 26 14 (53%) 12 (47%) I 1B 25 18 (72%) 7 (28%) I 1C 28 13 (46%) 15 (54%) I 1D 28 12 (43%) 16 (57%) C 1E 26 15 (58%) 11 (42%) C 1F 29 21 (72%) 8 (28%) C Totaal 162 83 (51%) 79 (49%)

De omgeving

Het PCC Heiloo bevindt zich in de gemeente Heiloo. De school bestaat uit onderbouwklassen die variëren van vmbo Kb tot en met vwo. Binnen de school zijn er zes eerstejaars klassen en zes

tweedejaars klassen die op grond van de leerniveaus zijn ingedeeld. De leerlingen krijgen standaard 3 uur Lichamelijke Opvoeding in de week. Is er gekozen voor de sportklas? Dan komt daar nog 1 of 2 uur clinic bij (in bepaalde weken) en 2 uur extra LO. Staat sporten niet op

de eerste plek? Dan kan er ook gekozen worden voor de cultuurklas. Bij deze keuze is er 1 uur extra les in muziek of beeldende vorming. De school streeft naar de ontwikkeling van het aanpakken van leren,

(15)

samenwerken, problemen oplossen en creatieve oplossingen verzinnen. Daarnaast staan er op de lunch- en snackmenu salades, sapjes en goede broodjes. Er worden ook themalessen over gezond eten, drinken en bewegen gegeven (Geschiedenis van Heiloo, 2019).

Meetinstrumenten

Het onderzoekt werkte met de The Big five persoonlijkheidstest (Van Kampen, 2012). The Big Five is een test waar een persoon moet kiezen tussen twee verschillende soorten stellingen. De antwoorden zijn gebaseerd op wat past bij de persoon en wat de persoon in het dagelijks leven zou kiezen (Bijlage 3). Op elk van deze stellingen wordt een antwoord gegeven met: zeer eens, eens, neutraal, oneens en zeer oneens. Soms op verschillende wijze of met een extra zinnetje als toevoeging. De vragenlijst die in dit onderzoek werd gebruikt bestond. uit 15 stellingen (Quest, 2019). Er werden 15 vragen gesteld, omdat de formule van de test op dat aantal vragen was berekend. Wanneer er meer of minder vragen waren, moest de berekening weer veranderen en juist deze formule was valide en betrouwbaar. De test was gebaseerd op vragenlijsten die psychologen gebruiken bij het testen van een persoonlijkheid. Uit de test kwam het percentage extraversie dat een persoon bezit. Het percentage werd vergeleken met de andere leerlingen en werd er naar een verschil tussen jongens en meisjes gekeken.

Cijfers

Het tweede meetinstrument waren de cijfers die de leerlingen hadden behaald in de eerste periode van de brugklas. De metingen werden gedaan per klas en zullen ook per klas bij gehouden worden. De cijfers werden apart genomen en zullen bekeken worden bij het vak LO en het gemiddelde cijfer. De leerlingen hadden in de eerste periode van de brugklas verschillende vakken gehad. De vakken die de leerlingen moesten afsluiten waren: Nederlands, Engels, wiskunde, natuurkunde/scheikunde/techniek, biologie/verzorging, aardrijkskunde, geschiedenis, frans, beeldende vorming, lichamelijke opvoeding en muziek. Het PCC Heiloo heeft dakpanklassen. Dit zijn klassen waarin leerlingen twee verschillende niveaus volgen en twee verschillende cijfers krijgen voor elk niveau. Een leerlingen heeft ook twee verschillende gemiddeldes. In het onderzoek werd het gemiddelde berekend van deze twee

gemiddelde cijfers en de uitkomst daarvan werd meegenomen in de berekeningen en resultaten. Het verschil in niveau was hier niet in meegenomen.

Data

De data werden op verschillende manieren verzameld. Er waren twee verschillende soorten data die nodig zijn voor dit onderzoek: percentage extraversie en het gemiddelde van de behaalde cijfers en apart genomen de cijfers van Lichamelijke Opvoeding uit de eerste periode van het VO. Bij het

(16)

voor het verkrijgen van de data. De eerste persoon was de onderzoeksbegeleider van de school. Het bekijken van mijn onderzoeksvraag, inleiding en methode had tot de volgende stap gezorgd. De volgende contactpersoon was de leerlingbegeleider van het eerste jaar, die de cijfers van alle

leerlingen had. Zo werden de gegevens en cijfers van de leerlingen verzameld. De data die nog miste, was de informatie over de persoonlijkheid. Via de administratief medewerkster was er een mail (Bijlage 2) gestuurd naar alle mentoren van klas 1. De mentoren kunnen met de leerlingen in het mentoruur de vragenlijst maken en de resultaten mailen.

Daarnaast werd het percentage extraversie als volgt bepaald. Alle leerlingen (behalve die bezwaar krijgen van de ouders) vulden een vragenlijst in (Quest, 2019) met verschillende stellingen zoals genoemd was bij meetinstrumenten. Uit deze vragenlijst kregen de leerlingen een percentage te zien. Dit betekende hoeveel procent extravert de leerling was. Was dit boven de 50%, dan was de leerlingen extravert. Was het daar onder, dan was de leerling introvert. Het percentage werd achter de naam van de leerling gezet op de klassenlijst door de mentor. Wanneer de mentor dit gedaan had, werd de lijst door gestuurd via de mail. De informatie van de lijsten werden verzameld en in een Excel bestand gezet bij de leerling waar de score van was. Het percentage werd opgeschreven en de uitslag of de leerling extravert of introvert was. Daarbij was ook het geslacht benoemd.

De tweede data die nodig waren voor het onderzoek, waren de cijfers van de leerlingen. De cijfers waren behaald in de eerste klas in de eerste periode. In overleg met de onderzoeksbegeleider was contact gelegd met de afdelingsleider van het eerste jaar. De cijfers werden vermeld in een

Excelbestand met alle gegevens erbij: foto, naam, leerling nummer, geslacht, cijfers per vak, aantal onvoldoendes en het gemiddelde. De Cronbach’s alpha was niet toegepast op deze data, omdat de formules voor het berekenen van de cijfers al waren opgenomen in het bestand. Het gemiddelde en de cijfers van Lichamelijke Opvoeding waren handmatig in SPSS gezet. De gegevens die werden gebruikt voor het onderzoek waren: geslacht, cijfers voor LO en het gemiddelde cijfer. Het PCC Heiloo heeft dakpanklassen, wat betekent dat de leerlingen twee soorten gemiddelde hebben, omdat de cijfers voor twee niveaus worden gegeven. Het gemiddelde van die twee gemiddeldes waren

opgenomen in SPSS.

Toestemming ouders

In overleg met de onderzoeksbegeleider van het PCC Heiloo, de twee stagebegeleiders, de

afdelingsleider van het eerste jaar en de administratie medewerker, was er besloten om een mail te sturen naar alle ouders van de leerlingen uit het eerste jaar. Bij een onderzoek naar de leerlingen moesten de ouders geïnformeerd worden en bezwaar kunnen maken tegen de test. Binnen de school was informatie gehaald bij bovenstaande personen om extra controle te hebben of alles in de mail

(17)

stond, wat er in de mail moest, hoe er toestemming gevraagd werd en op welke manier dit via de regels van het PCC Heiloo gedaan werd. De laatste persoon die toestemming gaf was de

afdelingsleider van het eerste jaar. De ‘go’ werd gegeven, wanneer alles goed gekeurd was. Toen kon de mail verzonden worden (Bijlage 1).

Statistische analyse

Wanneer alle data waren verzameld, werden de uitslagen van de vragenlijsten in SPSS gezet. De SPSS die gebruikt werd, was SPSS 25.0. Het eerste wat berekend werd, was het aantal introverte en

extraverte leerlingen. Dit werd vergeleken per geslacht. De gegevens werden uitgezet in een histogram en een normaalverdeling. Binnen de normaalverdeling werd er tevens gekeken naar het gemiddelde, de standaarddeviatie, mediaan en modus. Daarnaast werd het gemiddelde van alle cijfers gezet. Al deze cijfers werden uitgezet in een staafdiagram waarbij het aantal percentage tegenover alle cijfers werd uitgezet. De cijfers voor het staafdiagram werden berekend met de nonparametric independent-samples T-test, ook wel de Mann-Whitney Test genoemd. De test was het meest betrouwbaar bij onderzoek van kleine groepen. Zo kon er duidelijk gekeken worden naar de overeenkomst tussen het percentage extraversie en de behaalde cijfers. Alle data werden op uitschieters en normaliteit gecheckt voor de analyse. Of de data normaal verdeeld was, is te zien in Bijlage 4 en 5. Bij de normaliteit werd de Shapiro-Wilk test gebruikt, omdat de test betere berekeningen maakt bij kleine groepen dan de Kolmogorov-Smirnov test. Waren de data significant (p < 0,05), dan is het niet normaal verdeeld. Is het daarboven, dan is het wel normaal verdeeld. Bijlage 4 geeft een onderbouwing dat de cijfers van Lichamelijke Opvoeding de extraverte groep niet normaal verdeel was (p = 0,000054) en dat de introverte groep wel normaal verdeeld was (p = 0,09). Bij het gemiddelde cijfer is te zien dat beide data normaal verdeeld waren. De extraverte groep was wel significantie (p = 0,022) en de introverte groep niet (p = 0,492). De data die niet compleet waren (missen van cijfer LO, gemiddeld cijfer of percentage extraversie) werden verwijderd uit de data voor een zo hoog mogelijke validiteit. Tijdens het onderzoek werd een significantieniveau kleiner dan 0,05 aangehouden. bij een significantieniveau kleiner dan 0,05 is er een significant verschil en mag de hypothese worden aangenomen (Goede, Baarda en Dijkum, 2011).

Validiteit en betrouwbaarheid

Om te kunnen meten, zal er rekening worden gehouden met de validiteit en de betrouwbaarheid. Galton (1884) probeerde tegen het eind van de negentiende eeuw als een van de eersten een

intelligentietest te maken. Hij ging uit van het idee dat intelligentie gedefileerd kon worden als: “het kunnen opnemen van informatie.. ‘Informatie opnemen ging via de zintuigen.’, vertelde Galton. Op

(18)

taak moesten uitvoeren: zijn er verschillen tussen objecten, kleuren en tonen? Hoe beter de

waarneming was, des te beter de informatie opgenomen werd, des te intelligenter iemand was, dacht Galton. Galton probeerde de test uit op de wereldtentoonstelling in 1884 in de prachtige stad Londen. De test bleek voldoende betrouwbaar. Zo scoorde iemand die een eerste keer laag scoorde, bij een tweede afname ook laag. Maar helaas voor Galton. Eminente wetenschappers bleken niet hoger uit te komen dan de gewone man of vrouw in de straat. Met andere woorden, de test was wel betrouwbaar, maar niet valide. Althans, uitgaande van de veronderstelling dat eminente wetenschappers intelligenter waren dan de gemiddelde mens. De validiteit werd veilig gesteld door Bland, Boellen, Brouwer en Schröder (2018). Het maakt niet uit hoe vak de Big Five werd ingevuld, de uitkomst was altijd hetzelfde. De vragenlijst werd zoveel gebruikt, met veel en weinig vragen, dat de validiteit heel hoog werd ondervonden. Hoe werd dit gewaarborgd in dit onderzoek? De leerlingen moesten de

vragenlijsten maken op de computer. Dit werd zelfstandig gedaan onder leiding van de mentor (Bijlage 2). Aan het einde van de vragenlijst kregen de leerlingen een percentage te zien. Het

percentage en de uitkomst introvert of extravert werd op de klassenlijst achter de naam van de leerling geschreven. Op het blaadje stonden de namen met een vakje voor een cijfer. In dat vakje wordt het percentage vermeld.

Type onderzoek

Het onderzoek naar het verschil tussen extraverte en introverte leerlingen die in de beginperiode cijfers haalden voor vakken van het brugklasjaar was een kwantitatief onderzoek. Het ging over de cijfers van de behaalde resultaten en het percentage van de hoeveelheid extraversie van de leerlingen. Zoals bovenstaand benoemd was het een onderzoek met een verschilvraag die leidend

was; ‘Het verschil tussen extraverte en introverte leerlingen’. Het meetniveau van de variabelen waren op ratio niveau. Bij een ratio meetniveau bestonden de variabele uit waarden waar wel een verschil tussen te merken was. Het had een absoluut 0 punt is. De data konden niet onder de 0 uitkomen. Het verschil tussen deze waarden was zeer duidelijk te zien. De waarde kon ook '0' zijn. Een waarde '0' was speciaal. Hierdoor kan de verhoudingen berekend worden tussen verschillende waarden op de schaal. Voorbeelden van ratio onderzoek zijn: alle percentages, aantal goed beantwoorde vragen in een toets, inkomen en leeftijden. De variabelen binnen dit onderzoek zijn gebaseerd op cijfers en

percentages. Er was wel degelijk een verschil tussen de waarden. Het was een verschil tussen twee soorten persoonlijkheid. Dit werd eenmalig berekend. Het werd een parametrisch onderzoek, omdat het op rationiveau was.

Er was gekozen om een nonparametric test te doen, omdat geschikt was

voor kleine groepen. Ook is het betrouwbaarder als de normaalverdeling ontbreekt.

De data

(19)

wordt uitgezet in een nonparametric samples T-test. De nonparametric independent-samples T-test (of onafhankelijke t-test) wordt gebruikt wanneer twee groepen met elkaar worden vergeleken en gekeken wordt naar een verschil tussen de variabelen, in dit geval de cijfers bij LO. Zoals in dit onderzoek werd gedaan met extraverte en introverte leerlingen in vergelijking met het gemiddelde en de LO-cijfers (Methodologiewinkel, 2014).

Resultaten

Het onderzoek is uitgevoerd met 115 leerlingen uit de brugklas die verschillen per niveau (Tabel 2). De relevante SPSS outputs zijn in de bijlage toegevoegd op volgorde van de resultatensectie. Het niveau van de leerling is niet meegenomen in dit onderzoek. Het geslacht is verdeeld over 66 jongens (57,4%) en 49 meisjes (42,6%). Deze leerlingen zaten verdeeld over de klassen 1A tot en met 1E. De leerlingen zitten in een leeftijdsgroep van 12 en 13 jaar oud.

Tabel 2: gegevens deelnemers

(20)

Meisjes 49 42,6

De leerlingen wonen in een rijke omgeving met veel groen zoals bossen, grasvelden en ook water, zoals meren en sloten. Het gebied is voorzien van sportvelden, sportzalen en speeltuinen waar

kinderen kunnen spelen en sporten. Het dorp is welvarend. Uit deze groep waren er 89 extravert en 29 introvert. Het gemiddelde cijfer dat binnen deze wordt gehaald in de eerste periode van de brugklas is een 7,32. Het gemiddelde cijfer dat gehaald wordt voor Lichamelijke opvoeding is ook een 7,31 (Tabel 3). De deelnemers vullen een vragenlijst in met als uitkomst het percentage extraversie. Boven de 50% is extravert en alles daaronder is introvert. Er zijn in totaal 4 leerlingen die een score hadden van precies 50%. Deze leerling worden niet meegeteld. Het gemiddelde percentage van alle

deelnemers is 60,7% (Tabel 3).

Tabel 3: aantal participanten, gemiddelde en standaarddeviatie

N Gemiddelde Std. Deviatie

Extravert of introvert 115 1,23 0,420

Het percentage extraversie

115 60,68 14,896

Het gemiddelde van de behaalde cijfers

115 7,3143 0,59411

Het cijfer Lichamelijke Opvoeding

(21)

Openheid in Lichamelijke Opvoeding

De uren die worden gegeven in de brugklas met betrekking op

Lichamelijke Opvoeding zijn vanuit het oogpunt van de leerling het uurtje vrijheid. Voor ons, docenten Lichamelijke Opvoeding, is het een uur ontwikkeling op sociaal, cognitief en motorisch niveau. In dit uur komen de verschillen in persoonlijkheid en in openheid duidelijk en zichtbaar naar voren. De leerling die altijd het voortouw neemt, andere leerlingen bij het spel betrekt en leerlingen die het moeilijk vinden ondersteund, is vaak de leerling die erg extravert is. Daar tegenover is de leerling die het moeilijk vindt en geen hulp vraagt, die altijd netjes luistert en nooit de les verstoort, de leerling die niet veel vrienden heeft en de taken goed uitvoert. Deze leerling zal meer introvert zijn (Benest, Carter en Chandler, 2000). Op het moment dat we deze twee van elkaar onderscheiden, herkennen we de kenmerken. Maar hoe zit het nu als we die soorten leerlingen gaan vergelijken met de cijfers die ze halen voor het vak Lichamelijke Opvoeding? Haalt de extraverte leerling ook hoge cijfers? Of is het juist andersom? In Tabel 4 zijn de cijfers te zien. De LO-cijfers van de eerste periode van de brugklassers worden vergeleken tussen leerlingen die extravert of introvert zijn.

Tabel 4: extraversie bij Lichamelijke Opvoeding

Cijfer LO N Gemiddelde Standaarddeviatie

Extravert 89 7,32 0,34

Inrovert 26 7,28 0,44

Sig. 0,453

(22)

Er is te zien dat het gemiddelde van de extraverte leerlingen (M = 7,32; SD = 0,34) lijken beter dan die van de introverte leerlingen (M = 7,28; SD = 0,44). Dit verschil is niet significant: t (0,46) = 0,453, p >, 05. Het betekent dat extraverte leerlingen op toeval betere cijfers halen dan introverte leerlingen bij LO. Er kan niet vanuit worden gegaan dat extraverte leerlingen betere cijfers halen bij LO dan

introverte leerlingen (Tabel 4).

Daarnaast kunnen de cijfers van Lichamelijk Opvoeding ook per geslacht vergeleken worden. Het historische verhaal dat jongens beter zijn in sporten dan meisjes, moet nog maar bewezen worden. Naast dat testosteron een geslachtshormoon is, zijn jongens over het algemeen sterker dan meisjes door het toenemende testosteron als een jongen enthousiast of competitief wordt. Dit is al sinds de middeleeuwen. Meisjes hebben dit hormoon minder dan jongens en oestrogeen heeft niet de gevoeligheid voor vergelijkbare situaties (Vreeburg, 1978).

Tabel 5: geslacht en Lichamelijke Opvoeding

Cijfer LO N Gemiddelde Standaarddeviatie

Jongen 66 7,37 0,39

Meisje 49 7,23 0,31

Sig. ,015

In Tabel 5 en in Figuur 2 vergelijken we de cijfers van meisjes en jongens en is er te zien dat het gemiddelde cijfer van de jongens (M = 7,37; SD = 0,05) hoger ligt dan bij meisjes (M = 7,23; SD =0,04). Dit verschil is significant: t (1,96) = 0,015, p < 0,05. Het beweert dat jongens hogere cijfers halen bij Lichamelijke Opvoeding dan meisjes (Tabel 5).

(23)

De persoonlijkheid op het gemiddelde cijfer

Het naar boven komen van de persoonlijkheid binnen de LO-lessen is punt één. Maar wat doet de persoonlijkheid überhaupt binnen de brugklas met de cijfers die een leerling haalt bij alle vakken? Zoals bovenstaand benoemd is, komen de verschillende persoonlijkheden van leerlingen zichtbaar naar boven binnen de LO-lessen. In de lessen van theorievakken zoals

geschiedenis, wiskunde, Nederlands, etc. zitten de leerlingen op vaste posities in de klas en is er vaak weinig interacties met andere leerlingen. In dit onderzoek is het gemiddelde van de leerling

meegenomen in de vergelijking tegenover de openheid van de leerling. Halen leerlingen met een extraverte persoonlijkheid hogere cijfers dan leerlingen met een introverte persoonlijkheid? In Tabel 6 en in Figuur 3 zijn de cijfers te zien. Het gemiddelde cijfer van de behaalde cijfers in de eerste periode van brugklas is uiteengezet tegenover de persoonlijkheid.

Tabel 6: extraversie bij het gemiddelde cijfer

Gemiddelde cijfer N Gemiddelde Standaarddeviatie

Extravert 89 7,26 0,62

Inrovert 26 7,50 0,48

Sig. 0,033

(24)

Uit dit onderzoek is te achterhalen dat de gemiddelde cijfers die worden gehaald door extraverte leerlingen (M = 7,26; SD = 0,62) lager zijn dan de gemiddelde cijfers van de introverte leerlingen (M = 7,50; SD = 0,47). Dit verschil is significant: t (113) = 0,033, p <, 05. Het betekent dat leerlingen met een introverte persoonlijkheid gemiddeld hogere cijfers halen dan extraverte leerlingen (Tabel 6). De uitkomsten zijn ook te vergelijken per geslacht. De jongens halen gemiddeld hogere cijfers met LO dan Meisjes, maar zijn de jongens cognitief ook sterker dan Meisjes. Uit onderzoek van Coenen, Meng en Van der Velden (2011) is gebleken dat betreft de vaardigheden die gediplomeerden bezitten er grote verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Van de 11 vaardigheden die er onder de loep zijn genomen, blijken meisjes beter te zijn in 8 soorten, waaronder de 6 vaardigheden die belangrijker zijn geworden in de tweede fase: zelfstandig werken, initiatief, communicatieve vaardigheden,

samenwerken, studieplanning en informatie verzamelen en verwerken. Niet alleen zijn de meisjes beter in deze vaardigheden, door het grotere belang dat aan deze vaardigheden wordt toegekend in het onderwijs, wordt het verschil tussen jongens en meisjes in hun niveau van sommige van deze

vaardigheden ook nog groter. De vaardigheden waar meisjes beter in zijn hebben een grote invloed op de cijfers die gehaald worden.

Tabel 7: geslacht bij het gemiddelde cijfer

Gemiddelde cijfer N Gemiddelde Standaarddeviatie

Jongen 66 7,21 0,07

Meisje 49 7,46 0,09

Sig. ,02

Uit Tabel 7 is af te lezen dat het gemiddelde cijfer die meisjes halen (M = 7,46; SD = 0,09) hoger ligt dan het gemiddelde van de jongens (M = 7,21; SD = 0,07). Uit Tabel 7 blijkt dit verschil zeer

(25)

Het verschil in geslacht

In Tabel 5 en figuur 4 is het verschil tussen de cijfers van de jongens en de meisjes duidelijk te zien. Zoals uit het onderzoek van Liff (1997) is gebleken dat meisjes het fijner vinden om af en toe op zichzelf te zijn. Meisjes blijken het minder moeilijk te vinden dan jongens. Jongens zijn op zoek naar personen waar iets mee gedaan kan worden, vinden het lastig om zichzelf te vermaken en blijken dus ook meer extravert te zijn dan meisjes.

Tabel 5: extraversie per geslacht

Extraversie N Gemiddelde Standaarddeviatie

Jongen 66 63,3 13,93

Meisje 49 57,1 15,53

Sig. ,032

Uit de vragenlijst van de leerlingen kan de eerste deelvraag beantwoord worden. Zoals te zien is in Figuur 5, ligt het gemiddelde percentage van jongens (M = 63,3; SD = 13,93) hoger dan die van de meisjes (M = 57,1; SD = 15.53). Dit verschil is significant: t (2,27) = 0,032, p < 0,05. Het betekent dat er een verschil is in extraversie tussen jongens en meisjes. Jongens zijn extraverter dan meisjes.

(26)

Discussie

Het onderzoek laat gelijk duidelijk zien dat er degelijk een significant verschil is tussen jongens en meisjes met betrekking tot de openheid. Meisjes zijn gemiddeld 57,3% extravert en jongens zijn gemiddeld 63,3% extravert. Meisjes zijn gemiddeld minder extravert dan jongens, omdat de p-waarde 0,032 is (p < 0,05). groepen zijn gemiddeld boven de 50% wat betekent dat beiden groepen gemiddeld extravert zijn en niet introvert. Daarnaast is er te zien dat er in de groep van de meisjes 16 introverte leerlingen zijn en bij de jongens zijn het 10 introverte leerlingen. Er is wel te zien dat de grootste introverte groep onder de meisjes vallen. Er kan dus gezegd worden dat meisjes in deze studie vaker introvert zijn dan jongens, omdat het gemiddelde percentage extraversie lager is en de meeste introverte leerlingen meisjes zijn. Dit is ook significant bewezen.

Als tweede zijn deze getallen uit gezet tegenover de cijfers die gehaald zijn bij Lichamelijke

Opvoeding. De cijfers die gebruikt zijn, zijn gebaseerd op motorische vaardigheden, inzet en sociale vaardigheden. In de resultaten is te zien dat er een verschil is tussen het gemiddelde van de extraverte leerlingen en introverte leerlingen een p-waarde heeft van 0,033. De extraverte leerling haalt dus een hoger gemiddelde. Waar kan dit aan liggen? Uit de resultaten is gebleken dat het verschil niet significant was. De LO-cijfers op het PCC Heiloo worden gegeven op bovengenoemde drie

onderdelen. Het motorische gedeelte wordt gebaseerd op techniek. Hier heeft de school geen rubric voor en wordt gegeven uit het persoonlijk oogpunt van de desbetreffende docent. Uit onderzoek van Krijgsman, et al. (2017) is gebleken dat het becijferen van motorische vaardigheden kan leiden tot minder motivatie. De motivatie is essentieel in de LO-lessen om de leerprestatie te verhogen. Leerlingen vinden het fijn om autonomie te hebben, competent te blijven en verbonden te zijn (Ryan en Deci, 2002). Krijgsman, et al. (2017) bewezen dat leerling een positieve ervaring hebben met de autonomie, competentie en verbondenheid. Leerlingen worden gedemotiveerd als er becijferd wordt op een onderdeel waar niet gedetailleerd uitgelegd is, wat er verwacht wordt. Het uitvoeren van een taak zonder te weten voor welk cijfer het gedaan wordt (als het voor een cijfer moet) geeft leerlingen een onzeker gevoel, weinig zelfvertrouwen en minder motivatie om de taak goed uit te voeren. Dit kan een reden zijn dat de LO-cijfers die zijn meegenomen in het onderzoek, invloed hebben op de

significantie van de test. De leerlingen hebben geen expliciete rubric voor zich waar gezien kan worden hoe er een bepaald cijfer wordt gehaald. Het gevolg van die onwetendheid kan leiden tot minder motivatie, dat weer kan leiden tot minder hoge cijfers.Zijn de cijfers wel op dezelfde manier tot stand gekomen? Het gevaar van het becijferen zonder rubric zit dan in het meenemen van een persoonlijk oordeel. Het is menselijk dat er onbewust gebruik wordt gemaakt van vooroordelen en voorkeuren.

(27)

Naast het verschil tussen extravert en introvert is er ook gekeken naar het verschil tussen jongens en meisjes. Het gemiddelde van het LO-cijfer van de jongens ligt hoger dan die van de meiden. Dit verschil is significant. Hoe kan dit verklaard worden? Uit het onderzoek van Mossel (2014) is gebleken dat het verschil van de prestatie in de LO-lessen geen verschil maakt tussen jongens en meisjes. Er zijn grote verschillen tussen jongens en meisjes. De motivatie is de belangrijkste factor om een goed cijfer te halen. Van Mossel vertelt ook dat meisjes vooral toestelonderdelen en bewegen op muziek willen, terwijl jongens liever balsporten, vecht- en verdedigingsporten willen doen. Het tegendeel is bewezen dat jongens hogere cijfers voor LO dan meisjes. Dit kan betekenen dat jongens fysiek sterker zijn, cognitief een sport sneller begrijpen of dat jongens bepaalde motivatie hebben die meisjes minder hebben bij LO.

Bij de laatste vergelijkenis zijn de introverte leerlingen tegenover de extraverte leerlingen gezet met betrekking tot het gemiddelde cijfer uit de eerste periode. De cijfers zijn een gemiddelde van de cijfers van alle vakken bij elkaar. De cijfers zijn tot stand gekomen door proefwerken, schriftelijke

overhoringen, projecten en verslagen. Uit de resultaten is te zien dat leerlingen met een introverte persoonlijkheid een gemiddelde hebben van een 7,50 en dat het bij de extraverte leerlingen een 7,25 is. Het verschil is significant, omdat de p-waarde 0,033 is (p < 0,05). Waarom is het verschil niet

significant? In het onderzoek van Byrne en Lyons (2001), die behandeld is bij de inleiding, is bewezen dat studenten met een meer introverte persoonlijkheid een hogere opslagcapaciteit bezitten en meer informatie in het geheugen kunnen opslaan dan personen die meer extravert zijn. Uit dit onderzoek is te concluderen dat een extraverte persoonlijkheid meer moeite heeft met het opslaan van informatie dan een introverte persoonlijkheid. Dit onderzoek ondersteunt dat introverte leerlingen hogere cijfers halen dan extraverte leerlingen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het verschil tussen de twee

persoonlijkheden niet significant is. Met de onderbouwing van het onderzoek van Byrne en Lyons (2001) en de uitkomsten dat introverte leerlingen bij het gemiddelde cijfers van de brugklas hoger scoren dan extraverte leerlingen, bewijst het dat een introverte persoonlijkheid meer vermogen heeft tot het opslaan van informatie en hogere cijfers halen dan extraverte leerlingen.

Naast de vergelijking tussen extraverte en introverte leerlingen is er ook onderzoek gedaan of er verschil is tussen jongens en meisjes, gekeken naar het gemiddelde cijfer. Uit het onderzoek blijkt dat jongens een gemiddeld cijfer halen van een 7,2. Meisjes daarentegen halen een gemiddelde van een 7,5. Meisjes halen dus 0,3 hoger wat bij een gemiddelde van alle 9 vakken die worden meegerekend best hoog is. Het verschil is significant. Vandegaer, De Munter en Van Damme (2004) deden onderzoek naar verschillen tussen jongens en meisjes bij de cijfers van wiskunde. Uit dit onderzoek kon worden geconcludeerd dat er geen verschil is in de prestaties tussen jongens en meisje. Er werd rekening gehouden dat jongens en meisje die op hetzelfde academische denkniveau zaten en een goed

(28)

worden dat jongens slechter zijn in wiskunde, of in dit onderzoek in de brugklas, dan meisjes. In dit onderzoek wordt er een significant verschil aangetoond dat meiden gemiddeld hogere cijfers halen dan jongens. Hetzelfde denkniveau betekent nog niet dat jongens en meisjes even goed presteren. Denk aan het verschil in spanningsboog, motivatie, leerfrequenties, opslagcapaciteit, etc. (Gedink, 2018). Er zijn veel kanten bekeken binnen dit onderzoek. Maar wat zijn nu de uitschieters. Het onderzoek is gedaan op 115 brugklassers. In het gehele eerste jaar van het PCC Heiloo zitten 162 leerlingen. De reden dat niet alle eerstejaars zijn meegenomen in het onderzoek was een gevolg van het beschikbare rekenmateriaal. Er waren leerlingen die bijvoorbeeld een lange tijd niet mee konden doe met LO vanwege een blessure en hebben een uitstel gehad van het cijfer. Daarnaast zijn er leerlingen die na drie weken de tijd te hebben en drie keer een herinnering hebben gehad, de vragenlijst niet in hebben gevuld. Deze leerlingen zijn uit de data-analyse gehaald en zijn niet meegenomen in het onderzoek. Daarbij is er gekeken naar de vragenlijst en de cijferlijst, maar er is geen rekening gehouden met leerlingen die ADHD, ADD, autisme, dyslexie of dyscalculie hebben. Dit heeft invloed op het onderzoek en kan de uitkomst van het onderzoek hebben beïnvloed. Daarnaast is er geen rekening gehouden met de thuissituatie van een leerling, de invloed van ouders op de leerlingen en de positie van de leerling binnen de klas en de school. Alle sociale invloeden hebben een gevolg op de

leerprestatie van de leerlingen. Uit onderzoek van Mulder (2007) is gekeken naar hoe leerlingen hun sociale contacten binnen de school ondervinden en wat de invloed van een de docent op leerlingen is, of kan zijn. Uit het onderzoek is gebleken dat leerlingen grote waarde hechten aan de leerlingen waar het meest mee om gegaan wordt, vrienden. Deze belangrijke vrienden hebben vooral een grote rol in de onderbouw (Henken en Hofman, 2013). Ook docenten spelen een rol in het sociale leven van de leerling, al is dit per leerling verschillend. Vooral leerlingen die grote waarde hechten aan het halen van goede cijfers vinden contact met docenten belangrijk. Daarnaast kan een leuke of aardige docent invloed hebben op de motivatie en het gevoel van prestatie van de leerling. Wat dus betekent dat de factoren een invloed hebben op het onderzoek als het gaat om leerlingen op school (Mulder, 2007).

Aanbeveling

Wat gaat het volgende onderzoek worden? Zoals er is beschreven in de discussie zijn er een aantal factoren die invloed hebben op het tot stand komen van cijfers. Er zijn twee soorten onderzoeken die aangeraden kunnen worden op basis van de uitkomst van dit onderzoek. De eerste is een onderzoek naar de manier van beoordelen binnen het vak Lichamelijke Opvoeding. Wanneer dit cijfer wordt gegeven zonder de vastigheid van een rubric, wordt het beïnvloed door een persoonlijke mening. Het zou interessant zijn om te gaan onderzoeken welk soort manier van beoordelen het meest betrouwbaar is en makkelijk te hanteren is voor de hele LO-sectie. Ten tweede is een onderzoek naar het veilige

(29)

gevoel van de leerling door middel van een vragenlijst. In deze vragenlijst worden vragen gesteld over de thuissituatie, het gevoel op school en het gevoel met vrienden. Bij de uitkomst wordt gekeken naar de score met betrekking tot veiligheid. Deze scores zouden dan uitgezet kunnen worden tegenover de cijfers van LO en het gemiddelde cijfer van alle vakken. Er kan onderzoek worden gedaan of het gevoel van veiligheid invloed heeft het halen van hoge cijfers. Voelen extraverte leerlingen zich veiliger dan introverte leerlingen (Mulder, 2007)?

Het onderzoek heeft als uitkomst dat er een significant verschil is tussen extraverte en introverte leerlingen bij het vergelijken van het gemiddelde. Daarnaast is er ook een significant verschil tussen jongens en meisjes bij het cijfer LO en het gemiddelde. Uit deze studie bleek dat leerlingen met een extraverte persoonlijkheid en jongens gemiddeld lagere cijfers halen dan leerlingen met een introverte persoonlijkheid of meisjes. Een aanbeveling kan zijn dat de leerlingen in het begin van de brugklas getest worden of ze introvert of extravert zijn. Op basis daarvan worden leerlingen met een extraverte persoonlijkheid en jongens meer begeleid in het maken van huiswerk, toetsen en opdrachten.

Daarnaast halen meisjes significant lagere cijfers bij LO. Docenten LO krijgen een aanbeveling voor het begeleiden van meisjes tijdens de les. Extra hulp met sporten en meer aandacht van de docent. Daarnaast is de aanbeveling voor de introverte leerlingen meer gericht op de sociale vaardigheden. Uit dit onderzoek is gebleken dat de meeste introverte leerlingen op het PCC Heiloo meisjes zijn. Ook is uit het onderzoek gebleken dat meisjes en introverte leerlingen een hoger gemiddelde hebben. De cijfers die de leerlingen gemiddeld halen, zijn hoog. De ondersteuning die de introverte leerlingen nog beter kunnen voorbereiden op het toekomstige leven, zijn groeps- en samenwerkingsopdrachten. Bij dit soort opdrachten is het noodzakelijk om te communiceren met anderen en gebruik te maken van elkaars kwaliteiten. De introverte leerlingen komen tijdens deze opdrachten de blokkades tegen van het praten, het communiceren en het aanwezig moeten zijn binnen een groep. De leerling komt hierdoor vaker in aanraking met de blokkades en leert er steeds beter mee omgaan (Liff, 1997).

(30)

Conclusie

Kortom, er is geen significant verschil tussen leerlingen met een extraverte of een introverte persoonlijkheid met betrekking tot de cijfers van Lichamelijk Opvoeding. Daarentegen is er op het gebied van LO wel een significant verschil ontdek tussen jongens en meisjes. Jongens halen hogere cijfers dan meisjes. Daarnaast zijn de resultaten van het verschil tussen extravert of introvert tegenover het gemiddelde cijfer en het verschil tussen jongens en meisjes in vergelijking met bovenstaande cijfers significant. Meisjes en introverte leerlingen hebben een hoger gemiddelde dan jongens en extraverte leerlingen. Er kan dus vanuit worden gegaan dat jongens hogere cijfers halen bij LO en introverte leerlingen en meisjes een hoger gemiddelde hebben. Echter, is gebleken dat meer meisjes introvert zijn dan jongens in de brugklas van het PCC. Daarnaast kan gekeken worden naar de persoonlijkheid en bekeken worden wanneer iemand introvert of extravert is. De resultaten geven een inzicht van het aantal introverte en extraverte leerlingen in de brugklas van het PCC Heiloo en geven een duidelijk verschil tussen de cijfers en de persoonlijkheid. Staat er een extravert als score, laat het de introverte leerlingen niet horen.

(31)

Literatuur

Aken, M.A.G. van (2006). 'De persoonlijkheid van kinderen. Ontwikkeling en consequenties'. Kind en Adolescent, Volume 27, p. 204-214

Baker, L., Mackler, K., Sonnenschein, S. & Serpell, R. (2001). Parents’ interactions with their first-grade children during storybook reading and relations with subsequent home reading activity and reading achievement. Journal of School Psychology, 39(5): 415-438.

Bandura, Al (2001). Social cognitive theory: An agentic perspective. Annual Review of Psychology, 52: 1-26. Bastiaens,

Benest, I. Carter, J. & Chandler, J. (2000). Extrovert or introvert? The real personalities of computing students. University of Portsmouth. University of Kent. University of York.

Bland, T., Boellen, J., Brouwer, C. & Schröder, I. (2018). PERSOONLIJKHEIDSTESTEN: ZIN OF ONZIN? Een kwalitatief onderzoek naar het gebruik van persoonlijkheidstesten in organisaties. Utrecht University Repository. 12-13.

Byrne, P. & Lyons, G. (2001). The effect of student attributes on success in programming. Proceedings of ITiCSE 01. Canterbury.

Bratko, D., Chamorro-Premuzic, T. & Saks, Z.C (2005). Personality and school performance:

Incremental validity of self- and peer-ratings over intelligence. Department of Psychology, Goldsmiths College, University of London. UK. https://doi.org/10.1016/j.paid.2005.12.015

Bredo, E. (1994). Reconstructing educational psychology: Situated cognition and Deweyian pragmatism. Educational Psychologist, 29(1): 23-35.

Coenen, J., Meng, C. & Van der Velden, R. (2011). Schoolsucces van jongens en meisjes in het havo en vwo: waarom meisjes het beter doen. School of Business and Economics Maastricht University. Maastricht.

Crum, B.J. (1987). Professional profiles of physical education teachers and students' learning. Myths, models and methods in sport pedagogy. Champaign, IL: Human Kinetics. 143-149.

(32)

Davis, K.R. & Banken, J.A. (2005). Personality type and clinical evaluations in an obstetrics/gynecology medical student clerkship. Am J Obstet Gynecol; 193: 1807-10.

De Bruijn, E., Overmaat, M., Glaudé, M., Heemskerk, I., Leeman, I. Roeleveld, J. & Van de Venne, L. (2005). Krachtige leeromgevingen in het middelbaar beroepsonderwijs. Pedagogische Studiën, 82(1): 77-95.

Deci, E.L. & Ryan, R.M (2002). Handbook of Self-Determination Research. Rochester: The University of Rochester Press.

Deci, E.L., Ryan, R.M., Gagné, M., Leone, D.R., Usunov, J. & Kornazheva, B.P. (2001). Need satisfaction, motivation, and well-being in the work organizations of a former eastern bloc country. Personality and Social Psychology Bulletin, 27, 930-942.

Driessen, G., Doesborgh, J., Ledoux, G., Overmaat, M., Roeleveld, J. & Veen, I. van der (2005). Van basis- naar voortgezet onderwijs. Nijmegen: ITS ISBN 90 – 5554 – 282 – 2 NUR 840

Eysenck, H.J. (1947). Dimensions of Personality, Trannsaction Publishers. New Brunswick an London

Extravert - ANW (Algemeen Nederlands Woordenboek). (2019, 6 december). Geraadpleegd op 6 december 2019, van http://anw.inl.nl/article/extravert

Galton, F. (1884). Wikipedia contributors. Geraadpleegd op 30 Januari 2020, van

https://en.wikipedia.org/wiki/Francis_Galton

Geschiedenis van Heiloo. (z.d.). Geraadpleegd op 10 december 2019, van https://www.heiloo.nl/over-de-gemeente/geschiedenis-van-heiloo/

Goede, de M., Baarda, B. & Dijkum, C. (2011). Basisboek statistiek met SPSS (4edruk). Groningen:

Noordhoff Uitgevers B.

Goldberg, L.R. (1992). 'The Development of Markers for the Big-Five Factor Structure'. Psychological Assessment, Volume 4, Issue 1, p. 26-42

Henken, M.C. & Hofman, D.D. (2013). Faculty of Social and Behavioural Sciences Theses (Bachelor thesis). Utrecht University Repository.

(33)

Methodologiewinkel. (2014). Independent-Samples T test. Geraadpleegd van

https://wiki.uva.nl/methodologiewinkel/index.php/Independent-Samples_T_test

ANW (Algemeen Nederlands Woordenboek) (2019). Introvert. Geraadpleegd op 6 december 2019, van http://anw.inl.nl/article/introvert

Jones A.C., Courts F.J., Sandow P.L., Watson R.E. & Myers-Briggs (1997). Type Indicator and dental school performance. J Dent Educ; 61: 928-33.

https://doi.org/10.1002/j.0022-0337.1997.61.12.tb03175.x

Krijgsman, C., Vansteenkiste, M., van Tartwijk, J., Maes, J., Borghouts, L., Cardon, G., Haerens, L. (2017). Performance grading and motivational functioning and fear in physical education: A self-determination theory perspective. Learning and Individual Differences, 55(C), 202–211. htp://doi.org/ 10.1016/j. lindif.2017.03.017

Van der Lans, R. M., & Helms-Lorenz, M. (2019). Het aanleren van pedagogisch-didactische vaardigheden: Ericsson’s hypothesen toegepast op de traineeship- en de reguliere routes tot eerstegraads leraar. Pedagogische Studiën, 96(3), 152–170.

Levine, J., Lauren, M., Resnick, B. & Higgins, T.E. (1993). Social foundations of cognition. Annual Review of Psychology, 44: 585-612.

Liff, S. (1997). Two routes to managing diversity: Individual differences or social group characteristics. Employee Relations, 19(1): 11-26.

Martin, C.L. & Fabes, R.A. (2001). The stability and consequences of young children’s same-sex peer interactions. Developmental Psychology, 37(3): 431-446.

Mossel, G van (2014). Doen meisjes het slechter dan jongens? Lichamelijke Opvoeding nr. 10. McAdams, D. P. (1992). The Five-Factor Model In Personality: A Critical Appraisal. Journal of Personality, 60(2), 329–361.

Mulder, M., R. Wesselink, H. Biemans, L. Nieuwenhuis & R. Poell (Red.) (2003). Competentiegericht beroepsonderwijs. Gediplomeerd, maar ook bekwaam? Houten: Wolters-Noordhoff. ISBN 90 01

(34)

Mulder, M. (2007). Centre for Teaching and Learning Theses (Master thesis).

Nachar, N. (2008). Mann‐Whitney U: A Test for Assessing Whether Two Independent Samples Come from the Same Distribution. Tutorials in Quantitative Methods for Psychology, vol. 4(1), p. 13‐20. 13 The

Niemiec, C. P. & Ryan, R. M. (2009). Autonomy, competence, and relatedness in the classroom: Applying self-determination theory to educational practice. Theory and Research in Education, 7(2), 133–144. htp://doi. org/10.1177/1477878509104318

PCC Heiloo: Je voelt je snel thuis! (z.d.). Geraadpleegd op 10 december 2019, van https://www.pcc.nu/heiloo/

Tetzner, J., Becker, M. & Brandt, N. D. (2019). Personality‐Achievement Associations in

Adolescence—Examining Associations Across Grade Levels and Learning Environments. Journal of Personality. DOI: 10.1111/jopy.12495.

Vandegaer, E., De Munter, A. & Van Damme, J. (2004). Pedagogiek, volume 24, issue 1. Pedagogiek. pp. 23 - 40

(Article)

Van Kampen, D. (2012). The 5-Dimensional Personality Test (5DPT): Relationships With Two Lexically Based Instruments and the Validation of the Absorption Scale. Journal of Personality Assessment, 94(1), 92–101. doi:10.1080/00223891.2011.627966

De Vet, S. & Vossen, E.M.P. (2013). Faculty of Social and Behavioral Sciences Theses (Bachelor thesis). Sociologie.

Vreeburg, J.T.M. (1978). Testosteron: androgeen en oestrogeen. Erasmus University Rotterdam. Geraadpleegd van http://hdl.handle.net/1765/25924

Wiggins, J.S. (1996). The Five-factor Model of Personality. Theoretical Perspectives, Guilford Press Quest (2019). Hoe introvert of extravert ben jij? https://tests.quest.nl/psychologie/hoe-introvert-extravert-ben-jij/vraag/1

(35)

Bijlage

Bijlage 1: informerende mail ouders Geachte ouders/verzorgers,

Ik zal mij even kort voorstellen. Ik ben Manuel Goudsblom,

vierdejaars Academie Lichamelijke Opvoeding student aan de Hogeschool van Amsterdam en loop stage op het PCC Heiloo.

Voor mijn studie doe ik een onderzoek en neem ik een vragenlijst af bij de leerlingen of ze introvert of extravert zijn. Dit is geheel anoniem en ik gebruik alleen de uitslag van de vragenlijst die in percentage wordt weergegeven.

Mocht u niet willen dat uw zoon of dochter hieraan meewerkt, stuur mij dan een persoonlijke mail met de naam en klas van uw kind.

Mail: manuel.goudsblom@hva.nl

Met vriendelijke groet, Manuel Goudsblom

(36)

Heiloo, 27 januari 2020

Betreft: enquête leerlingen klas 1

Beste Marja, Thijs, Loes, Willem, Martijn en Wilma,

Voor mijn onderzoek aan de Hogeschool van Amsterdam wil ik onderzoeken of er een verschil is tussen extraverte en introverte leerlingen in verhouding tot de cijfers.

Graag zou ik bij alle eerstejaars leerlingen een vragenlijst afnemen. Het zijn vragen die binnen 5 minuten online zijn te beantwoorden en de leerlingen krijgen direct de uitslag te zien in percentages. Willen jullie hieraan meewerken door de vragenlijst in een mentoruur te laten maken en wil je dan aub de percentages van de leerlingen noteren? De klassenlijstjes liggen in de personeelskamer. Wil je dat lijstje inscannen en naar mij toe mailen? manuel.goudsblom@hva.nl

Ik zou hier heel erg mee geholpen zijn en jullie heel dankbaar zijn!

Ouders hebben de mogelijkheid t/m woensdag 29 januari as. bezwaar te maken, v.a. vrijdag kan de test worden afgenomen.

Mocht je nog vragen of onduidelijkheden hebben, stuur mij gerust een mail of spreek mij aan op donderdag of vrijdag.

Link vragenlijst:

https://tests.quest.nl/psychologie/hoe-introvert-extravert-ben-jij

Bij voorbaat mijn hartelijke dank voor je medewerking. Met vriendelijke groet,

Manuel Goudsblom

(37)

Vraag

Stelling

1 Ik ben vaak degene die een gesprek aanknoopt.

2 Ik vind het absoluut geen probleem om in het middelpunt van de aandacht te staan

3 Ik praat weinig.

4 Ik barst van de energie.

5 Ik steek anderen altijd aan met mijn enthousiasme!

6 Op feestjes, borrels en andere sociale gelegenheden heb ik de tijd van mijn leven. 7 Ik heb liever een handjevol hechte vriendschappen dan een leger aan vrienden. 8 Soms stort ik me van de ene op de andere activiteit, zonder daar eerst goed over na te

denken.

9 Mijn gedachten dwalen vaak af. Ook als ik midden in een gesprek zit. 10 Ik vind het leuk om gekke streken en grappen met anderen uit te halen.

11 Mijn wereld zou vergaan als ik niet vaak genoeg naar feesten, partijen en andere sociale gelegenheden zou kunnen.

12 Ik ben vaak lang bezig met reflectie en ga niet snel over tot actie.

13 Ik vergeet soms bij anderen te checken of mijn ideeën wel overeenkomen met de manier waarop zij dingen ervaren.

14 Hoeveel uur per week besteed jij aan sociale media zoals Facebook, Twitter of Instagram?

15 Hoe vaak post jij berichten, foto's of video's op sociale media? Bijlage 3: vragenlijst Quest

(38)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verslag van de Normen Advies Commissie zondag 25 mei 2003 bij het Centraal Schriftelijk Examen VWO SK1, eerste tijdvak

In eerder onderzoek werd door Dolich (1969) aangetoond dat er geen verschil bestaat in het effect van zelf-congruentie bij merken van producten voor publiek en

Mr. Oud verdedigde nog eens uitdrukkelijk waarom hij het liefst een kabinet zou zien met vijf katholieke ministers, vijf socialistische en vijf ministers van de

Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat er geen significante verschillen zijn gevonden tussen het traditionele en het geheel verhalende artikel wat betreft de

Om deze vraag te beantwoorden gaat er met behulp van een regressieanalyse het verschil in verwachtingen in kaart gebracht worden tussen de variabelen gevonden in

Om tot de KPI’s voor een proces te komen, wordt gekeken naar wat het doel van dat proces is en aan de hand daarvan, met de strategie in het achterhoofd en de perspectieven van de

De docent krijgt als beoordeling een 8, en zijn leerlingen halen na het maken van de oefentoets een gemiddeld cijfer van 7,65..

BEVINDINGEN EN EVOLUTIES TUSSEN 2010 EN 2015 STUDIEDAG 16 DECEMBER 2016.... Aantal