• No results found

De motorische ontwikkelingsvolgorde bij kinderen van 11/12 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De motorische ontwikkelingsvolgorde bij kinderen van 11/12 jaar"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De motorische

ontwikkelingsvolgorde

bij kinderen van 11/12

jaar

Afstudeeronderzoek

Rochelle van der Berg

HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM

ACADEMIE VOOR LICHAMELIJKE

OPVOEDING

FACULTEIT: BEWEGEN SPORT EN VOEDING

Studentnummer:

500717461

Onderzoeksbegeleider

:

Tim van Kernebeek

Onderzoeksthema:

Meten van Motoriek

Datum

:

18 mei 2018

1

ste

kans

Leerjaar

2017-2018

4

e

jaar

(2)

Inhoud

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 9 Resultaten ... 13 Discussie ... 15 Conclusie ... 18 Literatuurlijst ... 20 Bijlagen ... 22

Bijlage 1: Brief aan ouders ... 23

Bijlage 2: Zaalindeling ... 24

Bijlage 3: Protocol Springen-Coördinatie ... 25

Bijlage 4 : Spss outputs ... 29

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeeronderzoek. Dit is het laatste wat ik nog moet doen om mijn diploma te halen voor de Academie voor lichamelijke opvoeding.

Vier jaar geleden zag ik er gigantisch tegen op, het maken van een scriptie. Nu ben ik klaar en ben ik enorm trots op wat ik heb neergezet. Achteraf gezien was het eigenlijk best leuk en heel leerzaam om te doen. Ik begon in een tweetal en ben uiteindelijk toch alleen van start gegaan, dat was absoluut niet makkelijk maar ik heb al mijn energie en vrije tijd in dit onderzoek gestoken. De motoriek van kinderen heeft mij altijd geïnteresseerd dus ik was blij dat ik bij dit project van MAMBO kon aansluiten. Het heeft mij veel kennis en uitdagingen bijgebracht.

Ik wil mijn moeder en mijn lieve vriend enorm bedanken, voor het vertrouwen dat ze in mij hadden en de hulp die ze geboden hebben maar ook mijn vriendinnen, die ik vaak heb afgezegd omdat ik aan dit verslag wilde werken.

In het bijzonder wil ik Tim van Kernebeek bedanken, hij kreeg elke week wel een E-mail van mij, met vragen, maar ondanks de vele mails bleef hij altijd enthousiast. Ik ben enorm blij met de hulp die ik heb gekregen van Tim, en dankzij de goede feedback heb ik enorm veel geleerd.

Na dit afstudeeronderzoek sluit ik mijn ALO periode af, het was een chaotische sneltrein met als eindhalte dit onderzoek. Ik ben blij dat ik het heb gemaakt en ik hoop dan ook dat de persoon die dit gaat lezen het met net zoveel plezier leest als dat ik het heb gemaakt.

Rochelle van der Berg Purmerend

(4)

Samenvatting

Doel

Het doel van dit onderzoek was om te bekijken of de ontwikkelingsvolgorde van 11 en 12 jarige kinderen, bij de springen-coördinatie test, overeenkomt met de volgorde die is opgesteld door Van Gelder & Stroes, (2010), zoals aangehouden in de 4- Vaardighedenscan.

Methode

Aan dit onderzoek hebben 1212 proefpersonen mee gedaan. Daarvan waren er 573 (47,3%) meisjes en 639 (52,7%) jongens. De leeftijd van de proefpersonen was 11 en 12 jaar. De gemiddelde leeftijd betreft 11,4 jaar (,490). De proefpersonen zitten op scholen verspreid over Amsterdam. Er is gebruik gemaakt van de 4- Vaardighedenscan, daarvan is de springen-coördinatie test gebruikt om onderzoek te kunnen verrichten. In SPSS is een descriptieve analyse gemaakt om te achterhalen of er kinderen waren die een opdracht hebben overgeslagen, en welke opdracht het meest is overgeslagen. Vervolgens is er gebruik gemaakt van de Chi- square test om het verschil tussen jongens en meisjes te onderzoeken.

Resultaten

Van de 1212 proefpersonen hebben er 207 (17,1%) proefpersonen een stap overgeslagen. 1005 (82,9%) proefpersonen hebben geen opdracht overgeslagen. Van het totaal aantal proefpersonen dat een willekeurige opdracht heeft overgeslagen was 58,5% (n=121) jongen en 41,5% (n=86) meisje. Opdracht 11 is het meest overgeslagen door de proefpersonen. Van alle jongens (n=639) heeft 15.6% niveau 11 overgeslagen. Bij de meisjes (n=573) bleek dit aantal 11.5% te zijn. Dit verschil in percentage van 4.1% bleek significant (p=.037).

Conclusie

Op basis van de resultaten die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen is het bevestigd dat de ontwikkelingsvolgorde niet bij ieder persoon hetzelfde is. De opdracht die het meest is overgeslagen was opdracht 11, met een significant verschil tussen jongens en meisjes. De jongens hebben deze opdracht het meest overgeslagen.

(5)

Inleiding

“Juf Anne is een pas begonnen gymlerares. Ze geeft les aan een brugklas. Het thema is turnen en er zijn een paar leerlingen die onwijs goed zijn in turnen, en dus opvallen. Lynn is een goed voorbeeld, zij is erg goed in turnen en haalt het hoogst haalbare cijfer. Een week later staat handbal op het programma en daar valt Lynn helemaal niet meer op. Eigenlijk ziet juf Anne dat Lynn dit niet kan. Een gegooide bal komt niet aan bij de ontvanger, en een bal vangen is helemaal een moeilijke opgave. Juf Anne vraagt zich af waar dit toch aan kan liggen, want Laura die in dezelfde klas zit en even oud is als Lynn kan heel goed een bal gooien en vangen, maar is met turnen helemaal niet zo goed”

Het zou zo kunnen zijn dat ze hun vrije tijd anders invullen. Misschien speelt Lara veel buiten en beoefent zij een sport. Dit kan namelijk de motorische fitheid bevorderen (Collard & Valkenberg, 2014). Elk huishouden heeft zijn eigen opvoeding en manier van leren. Dit kan ook per cultuur en/of land verschillen (Karasik, Adolph, Tamis-LeMonda, & Bornstein, 2010). Zo is bekend dat in sommige landen, zoals Afrika, Cariben, en India , baby’s tijdens de dagelijkse bad routines worden gemasseerd en gestrestst waarbij de ledematen de richting in worden gemasseerd en gestrestst in de zit- en loopposities (Bril, 1988). Baby’s die deze massages kregen konden al sneller zitten en lopen vergeleken met hun leeftijdgenootjes die geen massages kregen (Hopkins & Westra, 1988). Het lijkt er op dat deze culturen veel belang hechten aan de ontwikkeling van de motoriek van hun kinderen. Motorische ontwikkeling is een breed begrip. Een van de bekendste definities voor dit begrip komt van Payne & Isaacs, (2017) “de motorische ontwikkeling bestaat uit veranderingen in motorisch gedrag die de interactie van het (rijpende) organisme en zijn omgeving reflecteert”. Kort gezegd; naast de genetische aanleg voor motoriek, speelt de omgeving ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van motoriek. Met omgeving kan het volgende worden bedoelt: de ouders, de broertjes/zusjes, de school, de sociale omgeving en de wijk waarin het kind woont/speelt.

Er zijn diverse onderzoekers geweest die onderzoek hebben gedaan naar de motorische ontwikkeling. Zowel Mesker, (1969) en Gesell & Frances, (1949) hebben theorieën geformuleerd over de motorische ontwikkeling. Beide onderzoekers kwamen erg dichtbij het idee dat de ontwikkelingsvolgorde vast ligt. Zij hebben dan ook een ontwikkelingsmodel gemaakt op basis van leeftijden. Mesker, (1969) veronderstelde dat

(6)

met de rijping van het centraal zenuwstelsel ook het bewegingspatroon van het kind veranderd. Mesker, (1969) heeft 4 fases ontworpen en stelde dat de fases volgens een vast patroon worden doorlopen. De antagonistische fase (0-9 maanden), de symmetrische fase (1 tot ongeveer 6 jaar), de lateralisatie fase (6 tot 9 jaar best zichtbaar) en de dominantie fase. Gesell & Frances, (1949) hebben een iets andere ontwikkelingslijn gemaakt. Volgens Gesel en Frances, (1949) gaat de ontwikkeling als volgt: ontwikkeling van kop naar voet (evenwicht), ontwikkeling van binnen naar buiten, ontwikkeling van enkelvoudige samengestelde bewegingen, ontwikkeling van totaal bewegen naar lokaal bewegen.

Gesel, Frances en Mesker hielden als het ware vast aan een vaste motorische ontwikkeling. Op een bepaalde leeftijd word verwacht dat je bepaalde motorische handelingen kunt verrichten. Een andere onderzoeker, Bernstein, (1967) deed veel onderzoek naar de omgeving en de spierspanning/beweging tijdens bewegingen in de omgeving. Bernstein concludeerde vanuit die studies dat juist de omgeving invloed heeft op de spierbeweging en dat de omgeving de spieren als het ware verder helpen ontwikkelen.

Gibson, (1988) ging een stukje verder met omgeving en motoriek. Gibson beschrijft bijvoorbeeld drie overlappingen fasen van verkenning in het eerste jaar. Op de eerste plaats onderzoeken zuigelingen gebeurtenissen met visie en gehoor. Vervolgens verkennen ze objecten met reiken, vastgrijpen en in de mond nemen, en later ontdekken ze het grote geheel door middel van eigen exploratie. Veranderende motorische vaardigheden dragen

bij aan het verkennend gedrag van baby's, maar het

gedrag zelf leidt ook tot nieuwe motorische vaardigheden.

Ook zijn er onderzoeken gedaan naar verschillen in motoriek van kinderen uit verschillende landen. Uit een onderzoek van Victoria, Victoria, & Barros, (1990) is gebleken dat kinderen van dezelfde leeftijd in Engeland een betere fijne motoriek hebben en praktischer zijn ingesteld in tegenstelling tot hun leeftijdsgenoten in Brazilië. En daarentegen is de grove motoriek van Braziliaanse kinderen beter dan die van de Britse kinderen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de Braziliaanse cultuur veelal spontaan, speels en informeel is ingesteld. Een andere verklaring voor deze verschillen kan zijn dat de Braziliaanse kinderen meer mogelijkheden hebben om buiten te spelen in verband met het warmere klimaat, ten

(7)

Niet alleen tussen kinderen uit Brazilië en Engeland zijn verschillen te zien, ook kinderen uit China vergeleken met kinderen uit de Verenigde Staten waren opmerkelijke verschillen te zien in de motoriek (Chow, Henderson, & Barnett, 2001). Kinderen uit China blijken een betere handvaardigheid te hebben dan de kinderen in de VS. Dit is wellicht te verklaren door het feit dat de kinderen in China al vroeg beginnen met het leren van eten met stokjes, wat de fijne motoriek bevorderd. Ook gaan de kinderen in China al vroeg naar de kleuterschool waar ze al veel moeten leren, zoals schrijven en lezen.

Kinderen uit de VS lieten een duidelijk verschil zien in het ontvangen van bewegende voorwerpen. Kinderen uit de VS waren hier veel vaardiger in dan de Chinese kinderen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat kinderen die zijn getest in China, uit Hongkong kwamen. Die omgeving bestaat voornamelijk uit wolkenkrabbers en het is een stad met weinig buitenspeelmogelijkheden. In de VS is er veel meer ruimte voor beweging en komt dit ook dagelijks aan de orde. Een onverwachte uitkomst kwam uit de “spring over een koord” test. De verwachting van de onderzoekers was dat dat daar ook een verschil te zien zou zijn maar dan in het voordeel van de VS kinderen, echter scoorden de Chinese kinderen beter op deze test (Chow et al., 2001).

Het lijkt er op dat er twee factoren zijn die de meeste invloed hebben op motorische ontwikkeling. Dat zijn namelijk de biologische en omgeving/fysieke invloeden (Cintas, 1995). Deze eerdere onderzoeken laten zien dat zowel persoonlijk als omgevingsfactoren daadwerkelijk een rol spelen bij de motoriek, het zou dus kunnen dat niet ieder kind dezelfde ontwikkelingsvolgorde heeft als het gaat om motorische vaardigheden

De motorische vaardigheden kunnen per persoon verschillen. Interessant is om te onderzoeken wat hieraan ten grondslag ligt. Aangezien de 4-Vaardighedenscan, ontwikkelt door Van Gelder & Stroes, (2010), grof-motorische vaardigheden in kaart brengt bij kinderen, en die vervolgens koppelt aan de kalenderleeftijd, is het de vraag of de kinderen inderdaad aan deze vaardigheden voldoen op een bepaalde leeftijd. In deze test is er namelijk sprake van een sub schaal waarbij elke opdracht een verschillende vaardigheid vereist. Zo is goed te bekijken welke kinderen welke vaardigheden al beheersen en welke kinderen een vaardigheid bijvoorbeeld overslaan. Het is bij deze test mogelijk om een vaardigheid/opdracht over te slaan, indien een proefpersoon een bepaalde opdracht niet goed kan uitvoeren, wordt alsnog de volgende opdracht getest . Indien de persoon de volgende opdracht wél kan uitvoeren, wordt er verder gegaan met meten. Zo kan het dus voorkomen dat een proefpersoon bijvoorbeeld opdracht 9 wel kan uitvoeren, opdracht 10 niet en opdracht 11 en 12 wel, dit is een voorbeeld waarbij het duidelijk is dat een

(8)

proefpersoon een bepaalde opdracht overslaat. Een meting word pas gestopt, als de proefpersoon twee opvolgende opdracht niet kan uitvoeren. Indien de proefpersoon bijvoorbeeld opdracht 10 en 11 beide niet kan uitvoeren, betekent dit dat de proefpersoon geëindigd is bij opdracht 9.

Gymdocenten kunnen bepaalde onterechte verwachtingen hebben van leerlingen aan de hand van de verwachtingen die zijn gebaseerd op andere vaardigheden. Daarom kan voor een gymdocent een antwoord op deze vraag waardevol zijn omdat er veel gymleraren zijn die hun leerlingen testen met deze test (Willems et al., 2016). Door middel van dit onderzoek kan worden uitgezocht of het voor docenten wel praktisch is om aan deze ontwikkelingsvolgorde vast te houden of om soms ook andere overwegingen te maken als het gaat om motoriek.

Zoals uit eerdere onderzoeken naar voren is gekomen, lijkt het normaal dat er bepaalde fases in motorische ontwikkeling worden overgeslagen. Bij deze 4-vaardighedenscan kan er nogmaals worden gekeken of er bij deze test veel kinderen zijn die opdrachten overslaan. Voor een gymdocent is een antwoord op deze vraag relevant omdat hij op deze manier van meten kan zien hoe de motoriek van kinderen verloopt en dat deze test een betrouwbare indicatie geeft voor motorische volgorde. Een antwoord op deze vraag kan ook goed zijn om de gymdocent er bewust van te maken dat de ontwikkelingsvolgorde niet vast hoeft te liggen. Een gymdocent kan deze test blijven gebruiken, wetende dat het niet ernstig hoeft te zijn als een opdracht word overgeslagen, maar dat het ook duidelijk kan worden dat indien een leerling opeenvolgende opdrachten niet haalt, in tegenstelling tot zijn leeftijdsgenoten, die het vaak wel halen, dat deze leerling misschien wel een motorische achterstand aan het ontwikkelen is. Dit is voor de docent handig om te weten zodat hij eventueel een actieplan kan inzetten.

Daarom luidt de hoofd onderzoeksvraag als volgt:

Komt de ontwikkelingsvolgorde van motorisch complexe sprongvaardigheden bij basisschoolleerlingen van 11 en 12 jaar overeen met de ontwikkelingsvolgorde waarvan wordt uitgegaan bij de 4- Vaardighedenscan van Van Gelder ?

(9)

Deze hoofdvraag is opgesplitst in de volgende subvragen :

Zijn er kinderen die stappen hebben overgeslagen bij de springen-coördinatie test? Wat is de meest voorkomende, overgeslagen vaardigheid?

Is er een verschil tussen jongens en meisjes te zien bij de meest overgeslagen test vaardigheid?

De hypothese is dat de ontwikkelingsvolgorde grotendeels wel overeenkomt met de ontwikkelingsvolgorde zoals beschreven wordt bij de 4-Vaardighedenscan van Van Gelder & Stroes, (2010). In het boek Van Gelder & Stroes, (2010) worden twee dingen beschreven bij de springen-coördinatie test: “Jongens hebben in het algemeen meer moeite met deze vaardigheden dan meisjes. Zo huppelen jongens gemiddeld een jaar later dan meisjes”. Daarom is de verwachting ook dat er een verschil te zien zal zijn tussen jongens en meisjes. Als tweede is in het boek ook beschreven dat bij deze vaardigheden de mogelijkheid ligt dat er een hoger niveau wel wordt gehaald en een lager niveau nog niet gehaald wordt. Mede door deze uitspraak wordt verwacht dat er verschillende ontwikkelingsvolgordes kunnen zijn, wellicht slaat het ene kind een bepaalde opdracht over en de ander kan elke opdracht goed uitvoeren. Deze verwachting wordt nog eens extra bevestigd naar aanleiding van een onderzoek naar kruipende baby’s van Adolph, Vereijken, & Denny, (1998). Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat niet elke baby alle fases doorloopt om te leren lopen. Er zijn zelfs culturen waarin het kruipen niet echt wordt aangemoedigd, waardoor baby’s sneller het kruipen overslaan en al meteen beginnen met lopen (Hopkins & Westra, 1988). Omdat omgeving en biologische factoren invloed blijken te hebben op de motorische ontwikkeling (Cintas, 1995), is het aannemelijk dat er inderdaad bepaalde opdrachten bij de springen- coördinatie test kunnen worden overgeslagen. De test resultaten zijn namelijk van verschillende kinderen, met verschillende achtergronden.

(10)

Methode

Het onderzoek is een deelproject van het onderzoeksproject genaamd MAMBO (Meten Amsterdamse Motoriek Basis Onderwijs). Dit onderzoeksproject heeft samen gewerkt met studenten van de Academie voor lichamelijke opvoeding. De onderzoeken van het MAMBO project vonden plaats in Amsterdam op zo’n ongeveer 30 basisscholen. Er waren motorische vaardigheden getest in combinatie met lengte, gewicht en sportparticipatie. De meetperiode heeft plaats gevonden tussen 3 november 2016 en 17 maart 2017. De gegevens die hierbij bekend waren geworden, werden gedeeld met de desbetreffende leraar zodat de leraar zijn lessen eventueel zou kunnen aanpassen op de behoeftes van de leerlingen.

Aan dit onderzoek hadden 1212 proefpersonen mee gedaan. Daarvan waren er 573 (47,3%) meisjes en 639 (52,7%) jongens. De leeftijd van de proefpersonen tijdens de metingen waren 11 en 12 jaar. De gemiddelde leeftijd betreft 11,4 jaar(zie tabel 1 voor uitgebreidere gegevens). De proefpersonen zaten op diverse scholen verspreid over Amsterdam. De leerlingen die hadden deelgenomen aan de meting hadden twee keer per week 45-50 minuten bewegingsonderwijs. Ouders en verzorgers waren voor deze metingen op de hoogte gesteld middels een brief (zie bijlage 1). In deze brief stond precies beschreven wat het doel en de inhoud was van de metingen en wat er word gedaan met de gegevens. Voor ouders/verzorgers was het mogelijk om bezwaar te maken tegen deelname van hun kind aan de metingen. De gegevens van de metingen die verricht zijn, werden in Excel gefilterd. Proefpersonen die op de dag van meting geblesseerd waren werden verwijderd uit het bestand(n=8), proefpersonen die onvolledige data hadden op de springen-coördinatie test en/of geen eindscore hadden werden tevens verwijderd uit het bestand(n=23). Proefpersonen waarbij “geen informed consent” was vermeld werden ook verwijderd uit het Excel bestand(n=16). Vervolgens werd dit gefilterde Excel bestand, bestaande uit 1212 proefpersonen, geëxporteerd naar SPSS. Van deze 1212 proefpersonen, waren er 9 proefpersonen waarvan het gewicht niet bekend was, en 10 proefpersonen waarvan de lengte niet bekend was. Deze gegevens werden wel meegenomen in de analyses omdat het geen invloed had op de onderzoeksvraag.

(11)

Aantal proefpersonen (N) Gemiddelde leeftijd in jaren Sd leeftijd % Jongen/ meisje Gemiddelde lengte in cm(SD) Sd lengte Gemiddelde gewicht in kilogram(SD) Sd Gewicht Totaal 1212 11,4 ,490 100% 149,88 7,6 43 10,56 Jongens 639 11,4 ,489 52,7% 149,26 7,2 42 9,7 Meisjes 573 11,4 ,491 47,3% 150,56 8,0 44,14 11,31

Tabel 1: Descriptieve tabel, de aantallen/leeftijden/lengtes en het gewicht van de proefpersonen.

Voor dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van de 4-Vaardighedenscan, deze is ontwikkelt door Van Gelder & Stroes, (2010) en zegt iets over de grove motoriek van de proefpersonen. De 4-Vaardighedenscan test bestaat uit vier testen: stilstaan op een been, het stuiten met een bal, springen coördinatie en springen kracht.

Voordat alle metingen konden worden uitgevoerd hadden alle testafnemers een trainingsdag gehad zodat zij precies konden handelen volgens protocol. De bedoeling van deze trainingsdag was om onnodige meetfouten te voorkomen en daardoor de betrouwbaarheid van de uitkomsten hoog te houden. De testafnemers leerden tevens om gaan met het programma Filemaker Pro op de Ipad. Voor een goede productiviteit was het van belang dat testafnemers wisten hoe dit werkt anders bestond de kans nog steeds dat er veelvuldig fouten werden gemaakt.

De meetdagen vonden plaats tijdens de reguliere gymlessen van de leerlingen zelf. De leerlingen hadden hun eigen gymkleding aan en de keuze voor schoenen lag bij de school of bij de leerlingen. De gymzaal en de klas werd onderverdeeld in 4 vakken/groepen (zie

bijlage 2), voor elke test 1 vak en 1/4e van de groep. Naast de 4-Vaardighedenscan, lagen er ook andere materialen om mee te spelen, zodat leerlingen die niet aan de beurt waren zoveel mogelijk de ervaring van een normale gymles kregen. Een voordeel hiervan was dat leerlingen niet/minder het gevoel kregen te werden bekeken tijdens een test afname. Springen-kracht was in combinatie met een hindernisbaan, springen coördinatie in combinatie met balans borden, stuiten met bal was in combinatie met jongleerspulletjes en het stilstaan was in combinatie met het spelletje twister.

Het was voor kinderen zichtbaar in welk vak zij zich bevonden door middel van een grote pylon met daarop een cijfer (1 t/m 4). Het doordraaien werd gedaan middels een tijdschema en/of de test afnemers die aan konden geven dat zij het betreffende groepje allemaal gemeten hadden.

(12)

Zoals eerder beschreven, werd er gebruik gemaakt van de 4- Vaardighedenscan. Een onderdeel, relevant voor dit onderzoek, van deze 4- Vaardigheden scan was de springen coördinatie test (zie bijlage 3). Er was gekozen voor dit onderdeel van de 4- Vaardigheden scan omdat springen-coördinatie het enige onderdeel was waarbij er in de test werd vastgehouden aan een motorische ontwikkelingsvolgorde bij het kind.

Bij deze test werd er gebruikt gemaakt van een IKEA matje die in de lengte door tweeën was geknipt. Het IKEA matje kon gebruikt worden door de kinderen om te zien wat zij deden. De proefpersonen wisten wat ze moesten doen door middel van een voorbeeld van de testafnemer en verbale communicatie. De testafnemer werkte volgens protocol (zie

bijlage 3). De testafnemer begon bij de opdracht die gelijk stond aan de groep (bijv. groep

8 = stap 10). En begon met de vraag of zij konden klappen op het moment van benen kruisen (voor en achter kruisen). De testafnemer liet kort een voorbeeld zien, zodat het kind dit kon nadoen. Zodra dit lukte, zoals beschreven was in protocol, kon er een stap verder worden gedaan, indien het niet lukte, werd de volgende stap geprobeerd, indien deze stap niet lukte, was de oefening voorbij en werd de score genoteerd.

De betrouwbaarheid van deze 4- Vaardighedenscan was getest door middel van een : test-, hertest- en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid test. Respectievelijke werden 624 en 557 kinderen in de leeftijd van 6 t/m 11 jaar geanalyseerd. De correlatiecoëfficiënten(ICC) was gemeten met .93 (95% betrouwbaarheidsinterval: .92-.95) voor de test-hertest en voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was een ICC van .97. Dit betekende dat de 4- Vaardighedenscan een betrouwbaar instrument was om te gebruiken voor het meten (en beoordelen) van grove motoriek bij basisschoolkinderen (van Kernebeek, de Schipper, Savelsbergh, & Toussaint, 2017).

De validiteit van de 4- Vaardighedenscan was in kaart gebracht door middel van een validatie onderzoek op 9 Amsterdamse basisscholen. Aan dat onderzoek hadden 213 leerlingen meegedaan. Zij hadden de 4- Vaardighedenscan en de MABC-2 gedaan. Naast het onderzoek werden leerlingen door diverse experts beoordeelt op hun kwaliteit van bewegen. De uiteindelijke conclusie was geworden dat de 4- Vaardighedenscan een

(13)

Tijdens de metingen werden de gegevens genoteerd op een Ipad in het programma Filemaker Pro (TANGO). Deze dataset werd naar Excel geëxporteerd en vervolgens in SPSS, versie 24, geladen. De variabele die gebruikt werden zijn de scores van het onderdeel springen-coördinatie van de 4-Vaardighedenscan.

Voordat de analyses werden uitgevoerd werd er gecontroleerd of er missende waardes, uitschieters, foutieve waardes of eventueel blessures waren. Deze werden verwijderd.

Er was een histogram gemaakt van de eindscore van de proefpersonen. Deze bleek niet normaal verdeeld te zijn. Indien de p-waarde kleiner was dan 0,05 zou de nul- hypothese worden verworpen en de onderzoekshypothese aangehouden worden. Dit was toegepast. Bij de eerste analyse werd er gekeken of er kinderen waren die een opdracht hadden overgeslagen bij de springen-coördinatie test.

Er werd gekeken naar de aantallen van kinderen die een opdracht over hadden geslagen en naar het aantal kinderen die geen onderbreking hadden bij de opdrachten. In SPSS was dit aantal geteld door middel van descriptieve analyse. Uit de resultaten was bekend geworden dat er inderdaad opdrachten werden overgeslagen, vervolgens was er gekeken bij welke opdracht dit het meeste voorkwam. Dit was in kaart gebracht door middel van een descriptieve analyse. Door middel van een Chi-Quadraat toets was er gekeken naar het verschil tussen jongens en meisjes bij deze opdracht. Voor deze toets was er een significantieniveau van p<0.05 aangehouden.

(14)

Resultaten

In totaal hebben 1212 proefpersonen deelgenomen aan het onderzoek. Deze proefpersonen zijn geboren in het jaar 2005/2006, zij waren op het moment van de metingen 11 of 12 jaar. Uit de analyses is het volgende gebleken: Meer dan de helft van de proefpersonen is geëindigd bij de hoogst haalbare opdracht 12 (zie figuur 1). Dit is in SPSS, door middel van een descriptieve analyse, geanalyseerd. Voor uitgebreidere scores/tabellen zie bijlage 4.

In figuur 2 is te zien dat van de 1212 proefpersonen, er 207 (17,1%) personen een willekeurige stap hebben overgeslagen. 1005 (82,9%) personen hebben geen stap overgeslagen.

Figuur 1: aantal proefpersonen dat is geëindigd bij een bepaalde opdracht

(15)

Van het totaal aantal proefpersonen dat een opdracht heeft overgeslagen was 58,5% (n=121) jongen en 41,5% (n=86) meisje. Als antwoord op de vraag welke opdracht het meest is overgeslagen, is opdracht 11 het meest overgeslagen. Dit is te zien in figuur 3. Opdracht 2 t/m 6 zijn niet overgeslagen, en zijn ook niet opgenomen in de tabel.

Uit de resultaten is gebleken dat opdracht 11 het meest wordt overgeslagen door de jongens (zie figuur 4). Middels een Chi-Quadraat toets is er gekeken of er een significant verschil was tussen de jongens en de meisjes. Van alle jongens (n=639) heeft 15.6% niveau 11 overgeslagen. Bij de meisjes(n=573) bleek dit aantal 11.5% te zijn. Dit verschil in percentage van 4.1% bleek significant (p=.037).

Figuur 4: het verschil in percentages tussen jongens en meisjes die opdracht 11 hebben overgeslagen Figuur 3: per opdracht het aantal personen dat een opdracht heeft overgeslagen

(16)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te achterhalen of de ontwikkelingsvolgorde van kinderen in de leeftijd van 11 t/m 12 jaar overeenkomt met de volgorde die Van Gelder & Stroes, (2010) hebben bedacht in combinatie met de 4- Vaardighedenscan. Hiervoor is gekeken naar de springen-coördinatie test. Hierbij moesten de proefpersonen verschillende soorten vaardigheden beheersen. Elke opdracht heeft een ander soort beweging die ze moeten uitvoeren. Bij de overige 3 testen van de 4- Vaardighedenscan, zijn de oefeningen allemaal opbouwend en kunnen ze alleen maar verbeteren/beter worden. Omdat de opdrachten bij de springen- coördinatie test geen opbouwende oefeningen zijn (zoals wel het geval is bij de overige 3 testen van de 4- Vaardighedenscan), was het interessant om te meten of proefpersonen alle opdrachten zouden doorstaan of dat er proefpersonen zijn die een opdracht overslaan.

Uit de resultaten is gebleken dat er inderdaad opdrachten zijn overgeslagen. Dit betekent dat de ontwikkelingsvolgorde die is opgesteld door van Gelder en Stroes, niet voor elk persoon hoeft te gelden. Opdracht 11 (voor uitleg zie afbeelding 1) was de meest overgeslagen opdracht. Er was een significant verschil gemeten tussen de jongens en de meisjes. De meisjes hebben deze opdracht minder vaak overgeslagen dan de jongens.

De uitkomsten van dit onderzoek voldoen aan de onderzoekshypothese die is gesteld aan het begin van dit onderzoek. Het is bekend dat jonge kinderen al fases overslaan in de motorische ontwikkeling. Uit een onderzoek van Adolph et al., (1998) was bekend geworden dat baby’s niet alles fases doorlopen om te leren lopen, en dat het zelfs mogelijk is om de gehele kruipfase over te slaan (Hopkins & Westra, 1988).

(17)

speelomgeving invloed kon hebben op de motoriek. Kinderen die aan dit onderzoek hebben deelgenomen hebben allemaal een verschillende opvoeding en omgeving. Wat invloed heeft op de motoriek (Karasik et al., 2010).

De hypothese dat de ontwikkelingsvolgorde niet voor iedereen het zelfde is, is met dit onderzoek nogmaals bevestigd. Het zou interessant zijn om nader te bekijken of opdracht 11 misschien niet een te moeilijke opdracht is. Opdracht 11 was namelijk het meest aantal keer overgeslagen. Dit zou kunnen betekenen dat opdracht 11 een te moeilijke opdracht zou kunnen zijn voor leerlingen van 11/12 jaar. Er kan worden nagedacht over het opnieuw ordenen van de opdrachten, misschien moeten opdracht 11 en 12 wel gewisseld worden van plaats. De hoogste haalbare opdracht was opdracht 12, er kon dus niet gemeten worden of opdracht 12 moeilijker was dan 11. Echter, spreekt dit wel resultaten tegen die in dit onderzoek af te lezen zijn, namelijk: meer dan de helft van alle proefpersonen heeft opdracht 12 wél kunnen voltooien.

Wat uit eerder genoemde onderzoeken naar voren is gekomen is dat het bekend is dat kinderen fases inderdaad overslaan. Dus is het niet gek dat dit bij opdracht 11 is gebeurd. Maar omdat het bij opdracht 11, vaker gebeurd, in tegenstelling tot andere opdrachten(zoals te zien is in figuur 3) kan er worden gekeken naar de moeilijkheidsgraad van opdracht 11. Wellicht kan de opdracht makkelijker worden gemaakt.

Deze springen-coördinatie test is in verhouding met de andere drie testen (van de 4-Vaardighedenscan) een totaal andere test. Bij deze sub schaal is er de mogelijkheid om testonderdelen over te slaan. Bij de andere sub schalen niet. Bij deze andere drie testen is het namelijk niet mogelijk om een opdracht over te slaan. Bij die testen gaat het er om hoe vaker of hoe langer je de opdracht doet of volhoudt, hoe hoger je niveau/opdracht is. Deze andere testen zijn dus opbouwend geordend, bij de springen-coördinatie test wordt er bij elke opdracht een verschillende vaardigheid gevraagd. Een leerling kan zichzelf dus niet verbeteren in de opdracht maar moet een andere vaardigheid laten zien.

Misschien kan deze test zo worden gemaakt dat de vaardigheden ook bij deze test opbouwend worden ingedeeld, en dat er zo minder sprake is van overslaan van opdrachten. De manier van meten zou ook kunnen worden verbeterd. In de dataset was te zien dat niet elk kind is begonnen waar hij/zij moest beginnen volgens protocol. Dit zou kunnen komen doordat de intensiteit van deze test voor een testafnemer redelijk hoog ligt. Het is mogelijk dat een testafnemer een hele dag bij dit onderdeel staat te meten, als de testpersoon vermoeid raakt, kan het voorkomen dat er vaker van het protocol afgeweken wordt. Dit

(18)

zou invloed kunnen hebben op de uitvoering van de proefpersoon. Aangeraden wordt om een maximaal aantal minuten te besteden aan dit testonderdeel (springen-coördinatie) om te voorkomen dat er vermoeidheid ontstaat bij de testafnemer en zo betrouwbaarheid te behouden. Wellicht kan er nagedacht worden om dit onderdeel digitaal aan te bieden, elk kind krijgt dan dezelfde instructie en hetzelfde voorbeeld te zien. Dit is een aanbeveling om de test nog meer te verbeteren, de betrouwbaarheid van deze test is immers al als goed bevonden (Gymmermansoog, 2017).

(19)

Conclusie

Op basis van de resultaten is het bevestigd dat de ontwikkelingsvolgorde niet bij ieder persoon hetzelfde is. Er worden stappen overgeslagen bij de 4- Vaardighedenscan, en in dit geval bij springen coördinatie test was het opdracht 11 dat veel is overgeslagen, met een significant verschil tussen jongens en meisjes. De jongens hebben deze opdracht het meest overgeslagen. Dit kwam overeen met de hypothese die eerder dit onderzoek is gesteld.

Aanbevelingen voor vervolg onderzoek:

Vervolgonderzoek kan zich richten op het herinrichten van de sub schaal of het anders scoren van de sub schaal. Bij opdracht 11 zou er gekeken kunnen worden naar de plek waar hij staat ingedeeld. Deze opdracht kan misschien moeilijker zijn dan opdracht 12, en zou dus kunnen wisselen. Het kan nog onderzocht worden of dit relevant is. Een andere aanbeveling kan zijn dat er wordt gekeken naar het aantal van de gehaalde oefeningen (in plaats van kijken naar het hoogste wat gehaald is), dat wordt bij elkaar opgeteld en dat wordt de eindscore.

Aanbevelingen voor de beroepspraktijk:

De 4-Vaardighedenscan zou vooralsnog gebruikt kunnen worden om de motoriek te meten in de gymlessen. Echter, moet niet worden vergeten dat leerlingen een test onderdeel kunnen overslaan en dat dit niet erg is. Een gymdocent zou er niet vanuit moeten gaan dat als een leerling een bepaalde vaardigheid goed beheerst, dat zij ook een ander soort vaardigheid goed kunnen beheren.

Indien een leerling, vergeleken met zijn leeftijdsgenoten, lager scoort op een test zou er sprake kunnen zijn van een motorische achterstand en/of een langzamere motorische ontwikkeling. Een docent zou op basis van deze gegevens verder kunnen onderzoeken wat de reden is van een lagere score bij een leerling en of dit zorgelijk is of niet. Een lagere score is namelijk anders dan een opdracht die overgeslagen wordt. Bij een lagere score kan er gekeken worden of er sprake is van achterstand en of het nodig is om deze achterstand bij te werken. Bij het overslaan van een opdracht, is er eigenlijk geen reden tot zorg.

De 4- Vaardighedenscan is een betrouwbare test om de motorische ontwikkeling te meten van kinderen, de sub schaal springen-coördinatie is een veelzijdige test. Er worden diverse

(20)

verschillende vaardigheden gevraagd. Het is mogelijk om bij deze test stappen/opdrachten over te slaan. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er inderdaad opdrachten worden overslagen, en met name opdracht 11. Er kan nog een kritische blik worden geworpen naar deze opdracht , om het overslaan van opdrachten te verminderen.

Wat bij deze test goed af te lezen is , is of leerlingen een achterstand ontwikkelen of dat er sprake is van fases overslaan. Indien het er op lijkt dat een leerling een achterstand ontwikkelt, kan een docent hierop inspelen en een plan van aanpak maken.

(21)

Literatuurlijst

References

Adolph, K. E., Vereijken, B., & Denny, M. A. (1998). Learning to crawl. Child

Development, 69(5), 1299-1312.

Bernstein, N. (1967). The coordination and regulation of movements. Ed: Pergamon

Press, Oxford,

Bril, B. (1988). Bain et gymnastique neonatale: Enfants bambara du mali (motion

picture). France: Centre d’Etude Des Processus Cognitifs Et Du Langage Ecole Des

Hautes Etudes En Sciences Socieles,

Chow, S. M., Henderson, S. E., & Barnett, A. L. (2001). The movement assessment

battery for children: A comparison of 4-year-old to 6-year-old children from hong

kong and the united states. American Journal of Occupational Therapy, 55(1), 55-61.

Cintas, H. L. (1995). Cross-cultural similarities and differences in development and the

impact of parental expectations on motor behavior. Pediatric Physical Therapy, 7(3),

103-111.

Collard, D., & Valkenberg, H. (2014). Motorische fitheid en sportblessures van

basisschoolkinderen. JGZ Tijdschrift Voor Jeugdgezondheidszorg, 46(5-6), 108-111.

Gesell, A., & Frances, L. (Eds.). (1949). Child development-an introduction to the study

of human growth Harper And Row Publishers,; New York.

Gibson, E. J. (1988). Exploratory behavior in the development of perceiving, acting, and

the acquiring of knowledge. Annual Review of Psychology, 39(1), 1-42.

(22)

Hopkins, B., & Westra, T. (1988). Maternal handling and motor development: An

intracultural study. Genetic, Social, and General Psychology Monographs, 144(3),

377-408.

Karasik, L. B., Adolph, K. E., Tamis-LeMonda, C. S., & Bornstein, M. H. (2010).

WEIRD walking: Cross-cultural research on motor development. Behavioral and

Brain Sciences, 33(2-3), 95-96.

Mesker, P. (1969). Thesis Nijmegen. Nijmegen, The Netherlands: Dekker en vd Vegt.

Payne, V. G., & Isaacs, L. D. (2017). Human motor development: A lifespan approach

Routledge.

Van Gelder, W., & Stroes, H. (2010). Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen.

Amsterdam: Elsevier.

van Kernebeek, W. G., de Schipper, A. W., Savelsbergh, G. J., & Toussaint, H. M.

(2017). Inter-rater and test–retest (between-sessions) reliability of the 4-skills scan

for dutch elementary school children. Measurement in Physical Education and

Exercise Science, 22(2), 129-137.

Victoria, M. D., Victoria, C. G., & Barros, F. C. (1990). Cross‐cultural differences in developmental rates: A comparison between british and brazilian children. Child:

Care, Health and Development, 16(3), 151-164.

Willems, W., Erken, I., Johannes, M., van Kernebeek, W., de Schipper, A., & Toussaint,

H. (2016). Goed bewegen van basisschoolleerlingen is onze zorg.48(4), 72-77.

(23)

Bijlagen

Bijlage 1: Brief aan ouders

“Deze brief is gestuurd aan de ouders van de proefpersonen”

Bijlage 2: Zaalindeling

“In deze bijlage is te zien hoe een zaalindeling er uit ziet tijdens een test dag”

Bijlage 3: Protocol springen- coördinatie

“Dit is het protocol dat wordt nageleefd tijdens een meting, hierin is tevens te zien welke vaardigheid wordt gevraagd per opdracht”

Bijlage 4: Spss outputs

”In deze bijlage zitten uitgebreidere gegevens van het onderzoek, gemeten met Spss”

Bijlage 5: Ephorus inlever bewijs

(24)

Bijlage 1: Brief aan ouders

[logo school]

Amsterdam, [datum] Geachte ouders en verzorgers,

De [naam school] hecht veel waarde aan een optimale bewegingsontwikkeling van uw kind. Zo wordt er jaarlijks een beweegtest afgenomen. De uitkomsten van deze test worden gebruikt om de gymlessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen. Ook wordt de beweegtest gebruikt om de motorische ontwikkeling van uw kind in kaart te brengen.

De ALO Amsterdam (Academie voor Lichamelijke Opvoeding) doet in samenwerking met de faculteit der Bewegingswetenschappen van de VU, onderzoek naar beweegtests en heeft hiervoor contact opgenomen met de [naam school]. Studenten en onderzoekers van de ALO zullen meester [naam] (vakleerkracht bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van de beweegtest in groep 3 t/m 7. Deze test bestaat uit 4 oefeningen:

- Hinkelen (op één been) - Stilstaan op één been - Huppel- en springoefeningen - Stuiten met een bal

- Daarnaast zal de lengte en het gewicht van uw kind gemeten worden (sportkleding aan, schoenen & sokken uit), waarbij een geavanceerde weegschaal wordt gebruikt die de lichaamssamenstelling kan bepalen (bijv. spiermassa & vetmassa) en worden er enkele vragen gesteld over zwemdiploma’s en lidmaatschap van een sportvereniging.

Naast het gebruiken van de testgegevens door meester [naam], gebruikt de ALO de gegevens voor onderzoek over de motorische ontwikkeling van kinderen. Hierbij zal niet gekeken worden naar het individuele kind maar naar een grote groep kinderen.

De beweegtest zal plaatsvinden op: [datum]

Met de gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kunnen de gegevens van uw kind bekijken. Ook u kunt de gegevens inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan meester [naam]. Mocht u bezwaar hebben tegen deelname van uw kind, dan kunt u dat kenbaar maken via onderstaand strookje. Als u geen bezwaren heeft, hoeft u dus niet te reageren.

Met vriendelijke groet,

Tim van Kernebeek w.g.van.kernebeek@hva.nl Antoine de Schipper a.w.de.schipper@hva.nl

Eindverantwoordelijk:

prof. dr. G.J.P. Savelsbergh g.j.p.savelsbergh@vu.nl Vrije Universiteit Amsterdam 020-5988461

[naam], docent Bewegingsonderwijs

---

Ik geef geen toestemming voor mijn kind om mee te doen aan de beweegtest tijdens de gymles op [datum]. Naam kind: _____________________________________________

(25)

Bijlage 2: Zaalindeling

Legenda:

1/2 A = Activiteit stilstaan en Sportparticipatie 1B =Stilstaan

2B= Sportparticipatie

3A=Activiteit springen kracht 3B=Springen kracht

4A=Activiteit stuiten 4B= Stuiten

5A=Activiteit springen coördinatie 5B= Springen coördinatie

(26)
(27)
(28)

Opdracht 6 Opdracht 5 Opdracht 4 Opdracht 3 Opdracht 2

(29)

Opdracht 12 Opdracht 11 Opdracht 10 Opdracht 9 Opdracht 8 Opdracht 7

(30)

Bijlage 4 : Spss outputs

Statistics

Geslacht Leeftijd Geslacht Gewicht Lengte

M N Valid 639 639 635 634 Missing 0 0 4 5 Mean 11,40 41,9973 149,2601 Std. Deviation ,489 9,74394 7,26015 V N Valid 573 573 568 568 Missing 0 0 5 5 Mean 11,40 44,1468 150,5653 Std. Deviation ,491 11,31977 8,00520

Aantallen en percentages van personen die zijn geëindigd bij een opdracht

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 4 2 ,2 ,2 ,2 5 1 ,1 ,1 ,2 6 2 ,2 ,2 ,4 7 22 1,8 1,8 2,2 8 107 8,8 8,8 11,1 9 121 10,0 10,0 21,0 10 162 13,4 13,4 34,4 11 177 14,6 14,6 49,0 12 618 51,0 51,0 100,0 Total 1212 100,0 100,0

Aantal proefpersonen dat willekeurige stap heeft overgeslagen

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent

Valid 1,00 207 17,1 100,0 100,0

Missing System 1005 82,9

(31)

Aantal personen, per opdracht, dat opdracht heeft overgeslagen Opdracht5o vergeslagen Opdracht6o vergeslagen Opdracht7o vergeslagen Opdracht8o vergeslagen Opdracht9o vergeslagen Opdracht10 overgeslage n Opdracht11 overgeslage n N Valid 0 0 2 4 1 34 166 Missing 1212 1212 1210 1208 1211 1178 1046 Opdracht 11 overgeslagen

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid  ,00 1046 86,3 86,3 86,3 1,00 166 13,7 13,7 100,0 Total 1212 100,0 100,0

1.00 = opdracht overgeslagen / ,00= niet overgeslagen

Opdracht 11 overgeslagen, verdeling jongens/meisjes

Geslacht Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent M Valid ,00 539 84,4 84,4 84,4 1,00 100 15,6 15,6 100,0 Total 639 100,0 100,0 V Valid ,00 507 88,5 88,5 88,5 1,00 66 11,5 11,5 100,0 Total 573 100,0 100,0 Chi-Square Tests Value df Asymptotic Significance (2-sided) Exact Sig. (2-sided) Exact Sig. (1-sided) Pearson Chi-Square 4,362a 1 ,037 Continuity Correctionb 4,019 1 ,045 Likelihood Ratio 4,397 1 ,036

Fisher's Exact Test ,044 ,022

(32)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voorbeeld: Een personeelslid doet een aanvraag voor 4 maanden halftijds zorgkrediet voor medische bijstand vanaf 11 februari 2020 tot en met 10 juni 2020. Dat is toegestaan, het

MAMMA: Mocht niet met iedereen verkering hebben, maar zat ook niet aan een iemand gebonden... EVELIEN: ik ben het er niet mee eens een kind moet zich kunnen ontplooien en als

Dat steeds duidelijker wordt en groter tot het zich niet meer laat negeren.. Het eist je wezen op,

Of mensen durven niet meer te houden van iemand omdat ze bang zijn die ook weer te verliezen en dan weer die verschrikkelijke pijn door te moeten.. Nochtans is opnieuw leren

Opwek verwerken in geluidsschermen Zonneparken bij bedrijventerreinen en industrieterreinen Opwek op vliegvelden Zonneparken bij (oude) stortplaats of vuilnisbelt Opwek

Wij vragen uw aandacht voor de impact die een dergelijk onderzoekstraject zal hebben op politiek, bestuur- lijke en ambtelijke capaciteit in een periode waarin we alle aandacht

Beslispunt: - De gemeenteraad besluit het college opdracht te verlenen voor het opstellen van een structuurvisie voor het landelijk gebied van de gemeente Bergen.. Waar gaat

… bestaande woningen en woongebouwen te verbeteren tot toegankelijke, veilige en bruikbare huizen voor senioren en mensen met een lichte functiebeperking.