• No results found

Archeologische opgraving op de terreinen van de voormalige 'Hoeve ten Houte' te Waarloos (Kontich). Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Woningbouw Verelst nv.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologische opgraving op de terreinen van de voormalige 'Hoeve ten Houte' te Waarloos (Kontich). Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Woningbouw Verelst nv."

Copied!
209
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAPPORT 55

Archeologische opgraving op de terreinen van

de voormalige ‘Hoeve ten Houte’ te Waarloos

(Kontich).

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van

Woning-bouw Verelst nv.

Vervoort R. en B. Lauwers

December 2009 - Februari 2009

ARON bvba Archeologisch Projectbureau

(2)

ARCHEOLOGISCHE OPGRAVING OP DE TERREINEN VAN DE

VOORMALIGE ‘HOEVE TEN HOUTE’ TE WAARLOOS (KONTICH)

O

NDERZOEK UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN

W

ONINGBOUW VERELST NV

Vervoort R. en B. Lauwers

Sint-Truiden

2009

(3)

Colofon

ARON rapport nr 55 – Archeologische opgraving op de terreinen van de voormalige ‘Hoeve ten Houte’ te Waarloos (Kontich) (Prov. Antwerpen)

Opdrachtgever: Woningbouw Verelst nv

Projectleiding: Bart Lauwers

Uitvoering veldwerk: Annika Devroe, Bart Lauwers en Robby Vervoort

Auteurs: Robby Vervoort en Bart Lauwers Foto’s en tekeningen: ARON bvba (tenzij anders vermeld)

Op de teksten, foto’s en tekeningen geldt een auteursrecht. Gelieve ons de wens om gebruik te maken van de teksten of illustraties schriftelijk over te maken op info@aron-online.be

Zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van ARON bvba mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, bewerkt, en/of openbaar gemaakt door middel van web-publicatie, druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook.

ARON bvba Archeologisch Projectbureau Diesterstraat 44, bus 201 3800 Sint-Truiden www.aron-online.be info@aron-online.be tel/fax: 011/72.37.95

(4)

Inleiding 1

1. Het onderzoeksgebied ………. 1

1.1 Algemene situering ……….. 1

1.2 Historische achtergrond ……….. 4

1.3 Vroeger archeologisch onderzoek ……… 8

2. Het archeologisch onderzoek ……… 9

2.1 Doelstelling ……… 9

2.2 Verloop ……….. 9

2.3 Methodiek ……….. 10

3. Onderzoeksresultaten ………... 13

3.1 Bodemopbouw ………... 13

3.1.1 Het noordelijke profiel ………..……… 13

3.1.2 Het oostelijke profiel ………..…….. 14

3.2 Gaafheid van het terrein ………... 16

3.3 De archeologische sporen ………... 17

3.3.1 De oudste sporen……..………... 17

3.3.2 Een 12de eeuwse hutkom ? ………...…... 18

3.3.3 Enkele 13de en 14de eeuwse grachten en greppels………..…... 21

3.3.3.1 Gracht 1 ………...………... 21

3.3.3.2 Gracht 2 ………….……….……… 23

3.3.3.3 Gracht 3 ……..………...………. 26

3.3.3.4 Greppels ..………... 27

3.3.4 Een 14de eeuwse drinkpoel ? ………..………... 29

3.3.5 De waterput ………...……… 30

3.3.6 Het bakstenen gebouw ..………. 32

3.3.7 Overige bakstenen structuren ..………. 36

3.3.8 De houten structuren ..……… 36 3.3.9 Karrensporen ...………. 37 3.3.10 Kadaverkuilen ..……….. 38 3.3.11 Overige kuilen ..……….. 40 3.3.12 De 17de eeuwse walgracht ..………. 44 3.4 De archeologische vondsten ………... 49 Conclusie 50 Bibliografie Bijlagen

Bijlage 1: Administratieve gegevens Bijlage 2: Lijst met afkortingen

Bijlage 3: Sporenlijst Bijlage 4: Vondstenlijst Bijlage 5: Fotolijst Bijlage 6: Hoogtematenlijst Bijlage 7: Coupetekeningen Bijlage 8: Profielen

Bijlage 9: Sporenplan Vlak 1 en 2 (losse bijlagen) Bijlage 10: Sporenplan opvolging aanleg wegkoffer Bijlage 11: Fotolijst opvolging aanleg wegkoffer

(5)

Met dank aan:

Lieven Beuckx (Woningbouw Verelst nv) Alde Verhaert (Agentschap R-O Vlaanderen) Joke Bungeneers (Provincie Antwerpen) Marijn Van Gils (VIOE – KULeuven)

(6)

Inleiding

In de periode van 2 december 2008 tot 5 februari 2009 werd door het archeologisch projectbureau ARON bvba in opdracht van Woningbouw Verelst nv een archeologische opgraving uitgevoerd op de terreinen die gelegen zijn aan Waarloosveld 23 te Waarloos. Aanleiding van dit onderzoek was de geplande verkaveling van deze percelen - waarop volgens de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) een hoeve met walgracht uit de 17de eeuw gelegen was1 - in vier loten met aanleg van wegenis en een bufferzone.

Gezien de ingrijpende plannen en de hieraan gekoppelde bedreiging voor het bodemarchief adviseerde het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed in 2007 een prospectie met ingreep in de bodem om zo een inschatting van de bewaring van het bodemarchief te kunnen maken. Indien de evaluatie positief bleek, zou een archeologische opgraving volgen. Deze prospectie met ingreep in de bodem werd in maart 2008 uitgevoerd door het projectbureau Archaeological Solutions.2 Op basis van hun rapport besliste het Agentschap een archeologische opgraving te laten uitvoeren op de bedreigde percelen.

Gezien de twee noordelijke loten nog niet verkaveld worden en momenteel bebouwd zijn, spitste het archeologisch onderzoek zich toe op de zone van de nieuw aan te leggen wegenis en de twee zuidelijke loten bouwgrond. Van deze twee loten diende enkel de voortuinstrook evenals de te bouwen oppervlakte onderzocht te worden. Voor de achterliggende tuinzone wordt immers geopteerd voor behoud in situ van het aanwezige erfgoed. Enkel het gedeelte van de tuinen het dichtste bij de woningen gelegen, werd onderzocht. Gezien in de bufferzone geen uitgravingen voorzien worden is het behoud in situ hier gewaarborgd.

Het voorliggend rapport behandelt dan ook enkel de resultaten van het archeologisch onderzoek van de twee zuidelijke loten en de nieuw aan te leggen wegenis.

1. Het onderzoeksgebied

1.1 Algemene situering Afb. 1: Uittreksel uit de kadasterkaart van Waarloos door P.C. Popp (bron: Koninklijke bibliotheek van België) 1

Zie paragraaf 1.3 Vroeger archeologisch onderzoek. 2

(7)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 2

Het te onderzoeken terrein is gelegen aan de rand van de huidige dorpskern van Waarloos deelgemeente van Kontich in de vrij recente verkaveling Waarloosveld. De terreinen die kadastraal gekend zijn als Kontich – Waarloosveld 3° Afdeling Sectie A, perceelnrs 68c, 87d, 87e, 88h, 88k en 88l worden vandaag de dag aangeduid met het toponiem ‘Groot Tenhouten Hoef’ (Afb. 2). Dit toponiem is reeds terug te vinden op de kadasterkaarten van Popp uit de jaren 60 van de 19de eeuw (Afb. 1).

De oude brouwerij Alken-Maes situeert zich vlak ten oosten van de hoeve en zijn gronden.

Afb. 2: Uittreksel uit het kadaster. Bemerk de afgeronde vierkante vorm van het te onderzoeken perceel (bron:

Woningbouw Verelst nv).

De rand van het te verkavelen terrein (Afb. 2), met een oppervlakte van ongeveer 0,68ha, werd bij de start van het onderzoek gekenmerkt door de aanwezigheid van een min of meer vierkante depressie, met afgeronde hoeken, die voornamelijk aan de zuidzijde nog met water was gevuld (Afb. 3). Het betreft de overblijfselen van de op cartografische bronnen herkenbare walgracht.

(8)

Afb. 3: Luchtfoto van het onderzoeksterrein. Enkele bomen geven de zuidzijde van de walgracht aan (bron:

AGIV).

Op het terrein zelf bevinden zich twee gebouwen (Afb. 4). Het eerste bekend als perceel 88L is het huidige woonhuis dat gebouwd werd in het midden van de jaren 60. Dit woonhuis zal voor de aanvang van de tweede fase van het bouwproject worden gesloopt. Ook het tweede gebouw met perceelsnummer 88H wordt dan gesloopt. Het betreft een stalgebouw waarin mogelijk een gedeelte van een muur van een oudere stalling is bewaard.3 De rest van het terrein is onbebouwd. De begroeiing bestond uit onkruid en bomen.

Afb. 4: Huidige te slopen bebouwing: woning en schuur

Op de percelen die tot de hoeve behoorden, bevindt zich de bron van de Hessepoelbeek die ontspringt op een hoogte van ongeveer 29 meter (TAW). Van hieruit vloeit de beek naar lager gelegen gebied in het gehucht Ter Beke. Via het Hessepoelbos4 stroomt het water verder naar Duffel om daar

3

BRACKE & VERELST 2008: p. 35-37. 4

(9)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 4

in de Nete uit te monden.5 De beek is de langste van de drie op Waarloos’ grondgebied aanwezige beken.

Het onderzoeksgebied wordt op de bodemkaart aangeduid als een kunstmatige grond waarvan het bodemprofiel door antropogene activiteiten, meer bepaald bewoning, grondig verstoord werd. Rondom het onderzoeksgebied treffen we een Pdc-bodem aan; d.i. een matig natte, lichte zandleembodem met een sterk verbrokkelde textuur B horizont. Juist ten zuiden van het onderzoeksgebied gaat deze bodem over in een natte zandleembodem met een sterk verbrokkelde textuur B horizont (Lhc-bodem) Ten noorden komt een matig droge lemig zandbodem met weinig duidelijke ijzer en/of humus B horizont (Scf-bodem). De geologische ondergrond bestaat uit Boomse klei uit het Rupeliaan die zich van Waarloos tot voorbij Lier uitstrekt. Deze vormt de grondstof voor de talrijke oude steenbakkerijen in de ruime omgeving. Ook in Waarloos was in de 19de eeuw een steenbakkerij actief. De Potaardestraat dankt zijn naam aan deze oude industrie.6

Afb. 5: Bodemkaart van België (bron: AGIV).

1.2 Historische achtergrond 7

De oudste vermelding van de naam Waarloos treffen we aan in een akte uit 1149. In een afschrift uit het cartularium van de abdij van Lobbes lezen we dat de bisschop Nicolaus Van Kamerijk, op vraag van de abt van de abdij bij Thuin, een schenking doet aan de abdijgemeenschap van Sint-Pieter bij Lobbes. De kerk van Kontich wordt samen met drie kapellen, dewelke afhankelijk waren van deze kerk en later zouden uitgroeien tot volwaardige parochies en kerken, geschonken.8 De eigenlijke stichting van de kapel van Waarloos wordt door Van Passen tussen 1088 en 1149 gedateerd.

De oudste schriftelijke vermelding van de naam Hoeve Ten Houte dateert uit 1443 en verwijst naar het beboste uitzicht van de omgeving. Een tweede benaming voor de hoeve is Ten Putte. Deze naam verschijnt voor het eerst in de bronnen in 1436 en verwijst naar een bij het hoevecomplex Ten Houte gelegen grote waterput. Sporen van de put herkennen we op de verschillende cartografische bronnen9. De hoeve was in het bezit van de Antwerpse Sint-Michielsabdij en behoorde in het verleden tot één van de grote hoevecomplexen op het grondgebied van het huidige Waarloos.

5 VAN PASSEN 2000: p. 25. 6 VAN PASSEN 2000: p. 26. 7

Voor de historische achtergrond maakten we gebruik van VAN PASSEN 2000: pp 53-54, 62-65 tenzij anders vermeld.

8

‘ecclesiam de Contheka cum appenditiis suis Warlos, Hemingsham, Nila’ 9

(10)

Uit onderzoek van de historische bronnen blijkt echter dat de kern van de 15de eeuwse Hoeve Ten Houte reeds vroeger bestond. Mogelijk verwierf de abdij haar bezit al bij aanvang van de 14de eeuw. Uit verschillende akten daterend uit 1305, 1309 en 1313 leidt Van Passen af dat zich toen de kern vormde van het latere hoevecomplex. De toenmalige eigenaar Arnold De Gestele verkocht zijn goederen aan Adelisa Berthout-De Guines, weduwe van Wouter Berthout. Zij schonk de goederen vervolgens als onderpand aan de Sint-Michielsabdij.

De oudste vermelding van de naam Ten Putte uit 1436 spreekt van een hoeve met huizing, hovingen, grond, land, beemd, aarden en bossen. De eigenares K. Van den Putte moest leenverhef doen aan het leenhof van Mechelen en aan het Kontichse leenhof van Boutersem. In 1443 verschijnt de benaming Ten Houte. Net op dit moment gaat de hoeve over van lekenbezit naar kloosterdomein. In 1444 wordt het goed door de portier van de abdij, Claus Van Wesele, grotendeels verhuurd. Godevaart Voet en zijn echtgenote worden de pachters van de hoeve. Het goed had een grote van 34 bunder en bevatte onder andere een duifhuis, wat toch op een zekere standing wijst. De pacht werd gedeeltelijk in natura en gedeeltelijk in geld voldaan.

In 1508 wordt Michiel Nulaet als pachter van het hoevecomplex vermeld. Hij krijgt tevens het voorrecht om zelf een tiende te innen. De naam Noelaets komt uiteindelijk nog tot in 1566 in de bronnen voor als pachter van de gronden.

Een conflict uit 1650 is een goede bron over het uitzicht van het landschap. Het conflict betreft de aanspraak van de heer van Waarloos op de door de abdij, langs wegen en kanten,aangeplante eiken en stronken. De bomen zouden door de heer geveld worden. Opdat het bomenrijke landschap bij Ten Houte ongeschonden zou blijven bestaan, kreeg de heer ongelijk van de Raad van Brabant.

In de periode 1768-1775 wordt de hoeve verhuurd aan schepen Jacobus Van Put en Susanna Segers. In 1779 worden de gebouwen geteisterd door hevige hagel. Na de confiscatie van de kloostergoederen tijdens de Franse bezetting op het einde van de 18de eeuw werd het Groot Ten Houte, met een oppervlakte van 27 bunder en verpacht aan M. Cools, gekocht door J.B. Paulée. De Parijzenaar betaalde in 1798 105500 frank voor het hoevecomplex.

De oudste cartografische bronnen van de ‘Hoeve Ten Houte’ dateren uit de 18de eeuw. De oudst gedateerde cartografische bron is de Ferrariskaart uit 1767-1768 (Afb. 6). Op de kaart komen binnen een min of meer rechthoekige gracht vijf gebouwen voor. Aan de noordzijde van het terrein bevindt zich een L-vormig gebouw. Vermoedelijk betreft het hier het hoofdgebouw van de hoeve. Aan de zuidzijde merken we een langwerpig gebouw met een smallere uitbouw aan zijn westzijde op. Verder zijn er nog drie kleinere nagenoeg vierkante gebouwen aanwezig. Twee bevinden zich aan de westzijde, ten noorden van de onderbreking in de gracht. Een derde bevindt zich aan de korte noordzijde van de gracht.

Vervolgens is er een kaart opgesteld door landmeter Gullielmus Verheyden uit 1788 (Afb. 7). Hierop zien we een rechthoekig omgracht stuk grond met afgeronde hoeken. Binnenin merken we op de korte noordzijde een langgerekt gebouw met zadeldak en twee schoorstenen. Op de korte zuidzijde staat een tweede langwerpig gebouw. Vermoedelijk betreft het een schuur of stal. Een derde kleiner gebouwtje heeft eveneens een schoorsteen en bevindt zich aan de oostzijde van het terrein ongeveer tegenover de ingang. De kaart is slechts 20 jaar jonger dan de Ferrariskaart maar vertoont toch enkele opvallende verschillen. We herkennen beide langwerpige gebouwen, respectievelijk op de noordzijde en de zuidzijde van het omgrachte terrein. Van een L-vorm of van een uitbouw aan de korte westzijde van één van beide is echter geen spoor te herkennen. Het derde gebouw kunnen we niet identificeren op de kaart van Ferraris. Voor het opmaken van zijn kaart baseerde Verheyden zich op het werk van landmeter Peter Stautaerts uit 1640.10 Vermoedelijk betreft het hier dus een oudere weergave van de situatie. Dit zou betekenen dat de hoeve tussen 1640 en 1768 enkele veranderingen onderging. Het gebouw aan de noordzijde van het terrein werd in de noordoostelijke hoek voorzien van een rechthoekige aanbouw. Dit gaf het gebouw een L-vormig uiterlijk. Het gebouw aan de zuidzijde werd aan westelijke zijde vergroot. Van het derde gebouw is op de Ferrariskaart geen spoor meer. Wel werden er drie quasi vierkante gebouwtjes gebouwd in de noordwestelijke zone van het omgrachte terrein.

10

(11)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 6

Afb. 6: Detail van de Ferrariskaart (1767-1768) (bron: Koninklijke bibliotheek van België)

Afb. 7:

Detail-opname van het plan van G. Verheyden (1788).11 Het noorden bevindt zich onderaan de afbeelding. 11 Ibid, p. 110-111.

(12)

Voor de 19de eeuw zijn er twee cartografische bronnen beschikbaar. De oudste van de twee is de Atlas der Buurtwegen uit 1841 (Afb. 8). Vergelijken we deze even met de ruim 70 jaar oudere kaart van Ferraris. Ook nu zien we dat het noordelijke hoofdgebouw werd uitgebreid. Ditmaal gebeurde de uitbreiding aan de oostelijke zijde. Ook het zuidelijke gebouw werd aan de oostzijde met een aanbouw uitgebreid. De drie kleinere gebouwtjes in de noordwestelijke zone van het terrein zijn eveneens goed herkenbaar op de 19de eeuwse kaart. Aan de oostzijde van het terrein ongeveer tegenover de ingang verschijnt opnieuw een smal langwerpig gebouw. Mogelijk is het gebouw nooit verdwenen en kan het gedateerd worden in de periode 1768 en 1788. De weergave bij Ferraris lijkt ons, gezien zijn sterke gelijkenis op de Atlas der Buurtwegen, vrij correct. Op de Ferrariskaart is echter geen spoor van een smal langwerpig gebouw aan de oostzijde van het terrein. Op de kaart van Verheyden, gebaseerd op een kaart uit 1640 maar gedateerd in 1788, is het gebouw wel weergegeven. Mogelijk heeft Verheyden toch enkele aanpassingen gedaan aan het plan van 1640. Een tweede 19de eeuwse kaart is het kadasterplan van Popp dat dateert uit de jaren 1860 (Afb. 1). Op dit plan zien we dat de situatie sinds 1841 niet meer veranderde.

Afb. 8: Uittreksel uit de Atlas der Buurtwegen

(1841) (bron: Provincie Antwerpen)

In het midden van de jaren 60 van vorige eeuw werden de resterende gebouwen gesloopt. De huidige bebouwing dateert van toen. De toenmalige bebouwing bestond nog uit een hoeve met karrenkot en broodoven.12

Dat de nabije omgeving in de 18de eeuw noggedeeltelijkbebostwas blijkt uit de kaart van Ferraris en de kaart van Verheyden. Ook de clausules in de akte uit 1508, waarbij de Sint-Michiels abdij haar goed verhuurt aan M. Nulaet, leveren informatie op omtrent de beboste omgeving van het hoevecomplex. Het wordt de pachter uitdrukkelijk verboden beesten te laten weiden in de bossen. Om dit te voorkomen moet de pachter het bos afbakenen en omtuinen. Tevens wordt vermeld dat de huurder het hout mocht houwen of hakken. Om de vier jaar mocht hij bovendien het houtafval voor zichzelf behouden. Voor het hakken van brandhout moest de toestemming aan de prelaat worden gevraagd. De ‘voren’ die ontstonden bij het uitdoen van een eik bestemd voor brandhout moesten door de pachter als ‘wegengracht’ worden onderhouden.13

Op de beschikbare kaarten van het hoevecomplex is steeds een min of meer cirkelvormige tot ovale waterpartij herkenbaar ten westen van de ingang tot het hoevedomein. Over de functie, het uitzicht, het ontstaan en het verdwijnen van de waterpartij (na 1860 in ieder geval) is geen verdere informatie beschikbaar.

12

BRACKE & VERELST 2008: p. 11 en afb. 3. 13

(13)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 8

1.3 Vroeger archeologisch onderzoek

Tussen 12 en 19 maart 2008 had op het onderzoeksterrein op vraag van het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed en in opdracht van Woningbouw Verelst nv een prospectie met ingreep in de bodem plaatst. Dit onderzoek werd uitgevoerd door Archaeological Solutions. Met behulp van 19 proefsleuven werd ongeveer 10 % van het terrein onderzocht op zijn archeologische potentie.14 Bij het onderzoek kwamen verschillende structuren en sporen met een over het algemeen vrij goede bewaring aan het licht. Hoewel het hoevecomplex in de CAI vermeld staat als vermoedelijk 17de eeuws, werd bij de prospectie ook ouder vondstmateriaal aangetroffen. Het oudste materiaal zou dateren uit de 13de eeuw.15 Ook de historische bronnen wijzen in de richting van een hoeve die teruggaat tot in de vroege 14de eeuw.16 Na evaluatie van de proefsleuven besloot het Agentschap om het terrein voorafgaand aan de verkaveling archeologisch te laten onderzoeken.

Op de ten noordoosten van de site gelegen gronden van de oude Brouwerij Maes werd in de periode 2003-2004 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek uitgevoerd door het toenmalige IAP en de toenmalige Afdeling Monumenten & Landschappen waren negatief.17

De site, gelegen aan de rand van de huidige dorpskern van Waarloos, staat in de CAI vermeld als hoeve met walgracht.18 In de dorpskern van Waarloos treffen we de Sint-Michielskerk aan. In de CAI wordt de kerk gedateerd vanaf 1149.19 Ten zuidoosten van de site bevindt zich de 18de eeuwse Windmolen van Waarloos.20

Afb. 9: Uittreksel uit de Centrale Archeologische Inventaris (bron: CAI)

14

BRACKE & VERELST 2008. 15

BRACKE & VERELST 2008: p. 34. 16

Zie paragraaf ‘1.2 Historische achtergrond’. 17

BRACKE & VERELST 2008: p. 3. 18

CAI locatie 105215. 19

CAI locatie 105252. Van Passen dateert de oprichting van de kapel tussen 1088 en 1149. 20

(14)

2. Het archeologisch onderzoek

2.1 Doelstelling

Het doel van het hier besproken archeologisch onderzoek was tweeledig. Enerzijds betrof het een vlaksgewijze opgraving van de twee zuidelijke loten bouwgrond, inclusief hun voortuinstrook (ca 1.100 m²). Voor de achterliggende tuinzone wordt zoals boven reeds gemeld voor een behoud in situ gekozen. Enkel het gedeelte van de tuinen het dichtste bij de woningen gelegen, werd onderzocht. Anderzijds bestond het uit een archeologisch onderzoek van de nieuwe wegkoffer (ca 224 m²). Deze werd immers ingeplant op de oude hofgracht. Het proefsleuvenonderzoek gaf reeds aan dat dit deel van de gracht (deels) gedempt is met recent puin. Door de hoge waterstand werden nog geen coupes aangelegd t.h.v. de hofgracht. Hierdoor was noch de stratigrafie van de gracht noch de dikte van de puinlaag gekend. Op vraag van het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend erfgoed diende de gracht t.h.v. de nieuwe wegkoffer op 2 plaatsen gecoupeerd te worden om zo een beeld te bekomen van de gelaagdheid. Indien op basis van de coupes wordt aangetoond dat archeologische lagen worden verwijderd voor de aanleg van de wegkoffer, dienden deze lagen in een volgende fase machinaal onder begeleiding van de archeoloog afgegraven te worden.

Een archeologische opgraving beoogt steeds een zo compleet mogelijk registratie van het door de bouwactiviteiten bedreigde bodemarchief. Het omvat ondermeer een nauwkeurige beschrijving, registratie en identificatie van alle aangetroffen archeologische sporen, met aandacht voor de onderlinge ruimtelijke relaties, en deze met andere structuren. Bovendien wordt getracht aan de hand van het geassocieerde vondstenmateriaal voor elk spoor een (relatieve) datering te bepalen. Al deze data samen laten toe de gebruiksgeschiedenis van het onderzoeksterrein te reconstrueren.

Voorafgaand aan een archeologische opgraving worden enkele onderzoeksvragen gesteld die specifiek op de betreffende site van toepassing zijn. Met het hier besproken onderzoek wilden we verschillende vragen beantwoorden. In de eerste plaats zijn er de vragen rond de datering van het hoevecomplex. Enerzijds is er de datering van de bewoning en zijn ontwikkeling binnen het omgrachte eiland. Wanneer werd de site voor de eerste maal betrokken? Hoe en wanneer ontwikkelde ze zich? Kunnen de aangetroffen structuren in verband gebracht worden met de cartografische bronnen? Van wanneer dateren de verschillende aangetroffen structuren en muren? Is de site steeds een omwalde hoeve geweest? Anderzijds is er de datering van de gracht. Wanneer werd de gracht gegraven? Zijn er verschillende fases te herkennen in de gracht? En zo ja, van wanneer dateren deze?

In de tweede plaats zijn er de vragen die betrekking hebben op het wooneiland. Hoe werd dit ingericht? Werd het woonerf nog voor andere zaken gebruikt? Zo ja, welke? Zijn er nog sporen van andere activiteiten, naast agrarische, die ons iets leren over het leven op een hoeve met walgracht? Tot slot was het tevens het doel van het onderzoek de diepte, aard en bewaring van de in de rechtstreeks bedreigde zone gesitueerde resten te lokaliseren.

2.2 Verloop

Voorafgaande aan het onderzoek werd op naam van Bart Lauwers een vergunning voor het uitvoeren van een archeologische opgraving aangevraagd bij het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed. Deze vergunning werd afgeleverd op 28 november 2008 onder dossiernummer 2008/286. Een bijkomende vergunning voor het gebruik van een metaaldetector werd op dezelfde datum afgeleverd onder dossiernummer 2008/286 (2).

Het archeologisch onderzoek ging van start op 2 december 2008 en liep tot 5 februari 2009. Het veldteam bestond uit Bart Lauwers, Robby Vervoort en Annika Devroe. Petra Driesen verzorgde de projectleiding. De aanleg van het eerste opgravingsvlak gebeurde machinaal door Grondwerken Edgard Gaens bvba. Landmeter Patrick Pieters van Pieters bvba stond in voor het digitaal opmeten van de aangetroffen sporen en structuren. De aanleg van het tweede vlak en het graven van de coupes met minigraver gebeurde door Grondwerken KVO bvba uit Waarloos. Het project werd opgevolgd door Alde Verhaert van het agentschap R-O Vlaanderen.

Door planologische omstandigheden was het projectbureau genoodzaakt om het onderzoek in de wintermaanden uit te voeren. In vergelijking met de winters van de afgelopen jaren was de winter van 2008 - 2009 zeer streng. Een periode van strenge vorst met nachttemperaturen van -10°C en enkele

(15)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 10

dagen waarbij zelfs de maximumtemperatuur het vriespunt niet overschreed gecombineerd met een dik pak sneeuw (Afb. 10) begin januari zorgden ervoor dat, ondanks de getroffen maatregelen21, na het intreden van de dooi het opgravingsvlak een modderige bovenlaag kreeg.

Afb. 10: Winterweer in Vlaanderen

Bovendien stond gedurende het gehele onderzoek een deel van het opgravingsvlak onder water. Aan de zuidelijke en oostelijke zone van de site bevond zich immers de vroegere gracht rond de hoeve. Met behulp van een dompelpomp werd getracht het waterpeil onder controle te houden. Helaas leverde dit niet altijd de nodige resultaten op. De hoge grondwaterspiegel zorgde tevens voor problemen bij het couperen van de grondsporen in de overige zones van het opgravingsterrein. Enkel bij het couperen van de zeer ondiepe sporen hadden we niet met wateroverlast te kampen.

Na afronding van het archeologisch onderzoek werd nog een begeleiding van de aanleg van de wegkoffer en de riolen voorzien. Deze had plaatst op 11 februari 2009 en werd door Bart Lauwers uitgevoerd.

2.3 Methodiek

Zoals boven vermeld kan het archeologisch onderzoek in twee delen worden opgesplitst. Tijdens beide fases werd een verschillende methodologische aanpak gebruikt om een antwoord te verkrijgen op de desbetreffende wetenschappelijke vraagstelling.

Voor het onderzoek van de twee bouwloten werd gekozen voor een vlakdekkende opgraving. Zo konden de verschillende resten niet enkel stratigrafisch gesitueerd worden, maar werd eveneens hun ruimtelijke positie en onderling verband duidelijk. Na evaluatie van het eerste vlak werd duidelijk dat minstens een gedeelte van het terrein een tweede maal moest worden verdiept. De aanleg van beide archeologische vlakken, d.m.v. een graafmachine op rupsen en met platte bak, werd telkens begeleid door een archeoloog van ARON bvba. In een eerste fase werden de teelaarde en aanwezige ophogingspakketen tot op het relevante niveau met duidelijk zichtbare archeologische resten machinaal verwijderd. De diepte van vlak 1 ten opzichte van het maaiveld schommelde ongeveer

21

(16)

tussen 60 centimeter en 1 meter. Na het intekenen, registreren en beschrijven van de in vlak 1 aanwezige sporen werd een tweede opgravingsvlak aangelegd in de noordoostelijke zone van het terrein. Hierbij werd ter hoogte van het breedste punt van kuil S 75.5 een profielbank (C 84) aangelegd om een beter inzicht te krijgen in de opbouw van deze structuur. Ook de zone ten noordoosten van de hutkom S 188 werd machinaal verdiept tot op een tweede vlak. Hier bevond zich nog een restant van S 9 bovenop vlak 1 waardoor de onderliggende oudere sporen niet of slechts gedeeltelijk zichtbaar waren. De diepte van vlak 2 schommelde tussen 85 cm onder het maaiveld in het noorden en 1,15 tot 1,5 meter onder het maaiveld in het oosten. In totaal werd er op deze wijze een oppervlakte van 870 m² onderzocht.

Na het machinale werk werd het vlak manueel opgeschaafd. Om te beletten dat na een regendag al het opschoningswerk tevergeefs zou zijn, werd voor de opschoning en registratie van de archeologische vlakken gekozen om in aansluitende zones te werken en geen groter oppervlak schoon te maken dan op dezelfde dag kon worden gefotografeerd, geregistreerd en ingekrast. Na het beschrijven van de sporen en het toekennen van een uniek spoor- (bv S 53) of laagnummer (bv S 53.1) werd het geregistreerde vlakdeel met plastic zeilen afgedekt. Eens volledig geregistreerd werden de aanwezige sporen door de landmeter digitaal ingemeten. Tevens werd door de landmeter een referentiegrid met vierkanten van 10 bij 10 m uitgezet. De hoekpunten van de respectieve vierkanten werden met houten piketten op het veld gemarkeerd.

Na aanleg van het tweede vlak werd op het terrein nagegaan in hoeverre sporen uit het eerste vlak op dit tweede niveau onmiddellijk herkenbaar waren. Indien hun vorm en vooral samenstelling gelijkaardig waren aan deze uit het eerste vlak behielden ze hun oorspronkelijke spoornummer. Zoniet kregen ze een nieuw S-nummer toegewezen. Het tweede vlak werd net zoals het eerste vlak opgeschoond, gefotografeerd, beschreven en vervolgens ingetekend.

Aanwezige sporen werden, teneinde hun stratigrafische opbouw en diepte te kennen, al dan niet machinaal gecoupeerd. Voor grotere sporen werd de kwadrantenmethode gehanteerd. De geplaatste coupes werden manueel ingetekend op schaal 1:20. Vondsten die tijdens het couperen aan het licht kwamen, werden van een V-nummer voorzien. Na het fotograferen werd de tweede helft van de coupe uitgehaald. Indien er op de coupetekening meerdere lagen zichtbaar waren, werden de eventuele vondsten per laag ingezameld en tevens van een uniek V-nummer voorzien. De afzonderlijke lagen werden van een volgnummer voorzien voorafgegaan door het oorspronkelijke S-nummer (bv S 75.1/S 75.2./enz.) en hun samenstelling werd beschreven. Indien relevant werden ook houtskool- en zeefmonsters genomen. Bij enkele oudere grachten werden eveneens pollenstalen genomen.

Na het couperen van de archeologische sporen werden de wandprofielen van de werkput gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:20. De te onderscheiden lagen werden eveneens beschreven en kregen een S-nummer toegewezen. Indien het zonder twijfel om een opvullingslaag ging van een uit het archeologisch vlak gekend spoor, kreeg de betreffende laag het S-nummer van dit spoor, gevolgd door een extra cijfer (bv. S 134.2).

Het terrein werd op de meeste plaatsen tot op de onverstoorde moederbodem onderzocht. Enkel de resten die zich dieper dan 1,50 meter onder het maaiveld bevonden, werden niet verder onderzocht. De toekomstige werken verstoren de sporen die dieper gelegen zijn in principe niet. Ook de oostelijke zone van het opgravingsterrein werd niet volledig tot op de onverstoorde bodem opgegraven. Dit deel van de site bevindt zich in de tuinzone van de geplande woningen en is dus evenmin rechtstreeks bedreigd. Men opteerde voor een behoud in situ. Wel werden er de noodzakelijke vaststellingen gedaan om tot een beter begrip te komen van de geschiedenis van de site en de aangetroffen archeologische resten. De westelijke en de zuidwestelijke zone van de werkput werden evenmin tot op de onverstoorde moederbodem onderzocht: deze zones werden immers ingenomen door de vroegere walgracht.

De tweede fase van het onderzoek bestond uit het onderzoek van de oude hoevegracht. De zuidwestelijke zijde van de gracht zou voor de aanleg van een wegkoffer en riolering immers gedeeltelijk afgegraven worden. Om een inzicht te krijgen in de geschiedenis van de gracht werden twee coupes op de gracht gepland. De inplanting en de dieptes van de coupes werd na overleg met deopdrachtgever, het agentschap RO – Vlaanderen en de dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen bepaald. De eerste coupe bevond zich ter hoogte van de noordwestelijke hoek van het opgravingsterrein en werd in westelijke richting aangelegd op de plaats waar later de nieuwe weg

(17)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 12

kwam. De coupe werd over de volledige breedte van de oude walgracht machinaal uitgegraven. De lengte van de coupe bedroeg ongeveer 14 meter, de maximale diepte ongeveer 2 meter. De bodem van de gracht kon enkel bereikt worden aan de beide oevers. Het was bovendien onmogelijk om door middel van boringen de diepte te bepalen over de volledige breedte van de gracht. Het centrale gedeelte was immers slechts enkele jaren voordien door de toenmalige bewoners met allerhande afval gedempt waaruit zodanig veel water stroomde dat de bodem van de coupe kort na aanleg onder water kwam te staan. Hoewel het profiel van de coupe hierdoor dreigde in te storten, kon deze toch naar behoren gefotografeerd, ingetekend en beschreven worden.

Gezien de beperkingen qua de maximaal uit te graven diepte kon er worden van uitgegaan dat de bodem van de gracht evenmin in de tweede coupe zou worden aangesneden. Daarom werd in overleg met erfgoedconsulente Alde Verhaert beslist om geen tweede coupe te plaatsen.

(18)

3. Onderzoeksresultaten

3.1 Bodemopbouw

Zoals in paragraaf 1.1 werd aangehaald treffen we rondom het onderzoeksgebied een Pdc-bodem aan; d.i. een matig natte lichte zandleembodem met een sterk verbrokkelde textuur B horizont. Juist ten zuiden van het onderzoeksgebied gaat deze bodem over in een natte zandleembodem met een sterk verbrokkelde textuur B horizont (Lhc-bodem). Deze sterk verbrokkelde textuur B-horizont werd in vlak 1 aangesneden. De dieper uitgegraven gedeeltes van vlak 2 situeren zich daarentegen in de sterk roestig gevlekte C-horizont.

De textuur B-horizont bestaat uit lemige Bt-resten, witgrijs gebleekte vlekken en duidelijke roestverschijnselen onder de vorm van okerkleurige tot roodachtige vlammen en slierten. In het oostprofiel kwam locaal een restant van de oorspronkelijke A-horizont voor. De lange bewoninsgeschiedenis van de site heeft ertoe geleid dat de A- en E-horizont grotendeels vergraven zijn. Tevens heeft de lange menselijke aanwezigheid ervoor gezorgd dat er zich op het terrein een dik antropogeen pakket vormde bestaande uit verschillende lagen.

In onderstaande paragrafen gaan we dieper in op het noordelijke en het oostelijke profiel van de werkput.22

3.1.1 Het noordelijke profiel23

In het noordelijke profiel herkennen we in de eerste plaats een donkere bouwvoor. Deze heeft een dikte die schommelt tussen 20 en 40 centimeter.

Onder de bouwvoor bevindt zich een dik pakket (S 219) dat zich over zo goed als de volledige lengte van het profiel uitstrekt en dat eveneens in het oostprofiel aanwezig is. Plaatselijk wordt ze onderbroken door recente verstoringen. In het westelijke gedeelte van het noordelijke profiel werd de laag niet meer herkend door de aanwezigheid van enkele recentere vergravingen (S 278 - S 281). De laag bedekt bijna alle archeologische sporen en structuren en kan vermoedelijk als een algemene ophogingslaag van het terrein worden geïnterpreteerd. De dikte van het pakket schommelt tussen 20 en 50 centimeter. In dit pakket kunnen drie lagen onderscheiden worden. Laag (S 219.2) heeft een donkergrijsbruine kleur met donkergrijze en donker- en lichtbruine vlekken en bevat fragmenten baksteen en houtskool. De laag heeft in het westen een dikte van ongeveer 20 centimeter en wordt geleidelijk dikker naar het oosten toe (plaatselijk tot 50 centimeter). Ter hoogte van de onderliggende laag S 74 (zie verder) wordt laag S 219.2 minder dik (minimum dikte van ongeveer 10 centimeter) om vervolgens terug dikker te worden naar het oosten toe (ongeveer 50 centimeter). Bovenop laag 219.2 bevindt zich laag S 219.1. De laag heeft een lichtgrijsbruine kleur met roestige vlekken en werd enkel plaatselijk vastgesteld. De laag heeft een maximale dikte van ongeveer 20 centimeter. In het oostelijke gedeelte van het profiel bevindt zich in laag 219.2 een lens met een lichtgeelbruine kleur met donkerbruingrijze vlekken (S 219.3). De lens heeft een maximale dikte van ongeveer 15 centimeter. Het volledige pakket S 219 rust plaatselijk op de onverstoorde moederbodem. Elders treffen we onder dit pakket oudere lagen (S 9, S 10, S 210) en sporen (kuil S 7 en de karrensporen S 62: zie verder) aan.

Laag S 10 is vlak onder pakket S 219 gelegen. Het betreft een dun, compact donkergrijsbruin pakket dat wit tot roestkleurige gevlekt is. Deze laag heeft een maximale dikte van ongeveer25 centimeter en heeft een zeer onregelmatig verloop. In vlak 1 herkenden we restanten van S 10. Vermoedelijk kunnen we de laag, die plaatselijk in vlak 1 van de werkput werd aangesneden, als loopniveau interpreteren.

S 9 komt enkel in het westelijke deel van het noordprofiel onder pakket S 219 voor en bevindt zich overal bovenop de moederbodem. Zelf wordt de laag plaatselijk afgedekt door laag S 10. Greppel S 51 is vanuit de bovenkant van deze laag uitgegraven (zie verder). Ten oosten van de greppel treffen we S 9 echter niet meer aan. De vrij compacte laag heeft een lichtgrijsbruine kleur met donkergrijze,

22

Het zuidelijke en westelijke profiel geven weinig informatie onder de stratigrafische opbouw van de site wegens de aanwezigheid van de walgracht.

23

(19)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 14

witgrijze en roestkleurige vlekken. In de laag bevonden zich fragmenten en spikkels baksteen, verbrande leem, houtskool en kalk. Deze laag werd juist, zoals laag S 10, plaatselijk in vlak 1 aangesneden.

In het oostelijke gedeelte van het noordprofiel herkennen we onder pakket S 219.2 nog twee lagen. De bovenste van deze twee lagen wordt gevormd door S 74. S 74 vermeldden we al eerder; deze laag duikt enkel plaatselijk op in het noordelijke en in het oostelijke profiel. De vrij compacte roestoranje gekleurde laag vertoont witte en donkergrijze vlekken en bevat veel brokjes ijzeroer. In vlak 1 wordt de laag doorsneden door enkele min of meer west-oost georiënteerde parallelle (karren)sporen (S 62) die dezelfde samenstelling hebben als laag S 210.

Laag S 210 is onder laag S 74 gelegen en werd eveneens in het oostprofiel aangetroffen (S 204). De laag heeft haar smalste punt in het westen en bevindt zich hier bovenop de moederbodem. Naar het oosten wordt de laag dikker en duikt naar beneden om geleidelijk over te gaan in hetzij gracht 2 hetzij in de poel (S 241: zie verder).24 De vulling van S 210 bestaat in het uiterste oosten van het noordelijke profiel uit vier lagen. De bovenste van de lagen S210.1 werd in vlak 1 aangesneden. In het uiterste westen van het noordelijke profiel herkennen we nog de resten van S 4 en S 5. Het betreft de vullingslagen van de 17de eeuwse walgracht (zie verder).

Daar waar de natuurlijke bodem in het profiel aanwezig was, werd ze aangetroffen op een diepte van 60 tot 80 centimeter onder het maaiveld.

3.1.2 Het oostelijke profiel25

De noordelijke en zuidelijke helft van het oostprofiel verschillen sterk van elkaar qua lagenopbouw. De breuk tussen beide profielhelften situeert zich ter hoogte van S 75.7, (het uitbraakspoor van) de noordelijke muur van een gebouw (zie verder). Tevens kon op haast geen enkele plaats ten noorden van S 75.7 de moederbodem in het oostelijke profiel worden herkend. Ten zuiden van de muur is de moederbodem wel aanwezig en dit op een diepte van 40 tot 80 centimeter onder het maaiveld.

Enkel de bouwvoor is over de volledige lengte van het profiel aanwezig. De dikte schommelt tussen 20 en 50 centimeter.

Ten noorden van muur S 75.7 dekt de bouwvoor laag 219.2 af. Deze laag troffen we ook in het noordelijke profiel aan en heeft veelal een dikte tussen 20 en 40 centimeter. Ze stopt op ongeveer 1,80 meter ten noorden van muur S 75.7. Deze laag wordt doorsneden door de sporen S 271 en S 272 die als paalkuilen geïnterpreteerd kunnen worden. De paalkuilen zijn beide ongeveer 45 centimeter breed en ongeveer 55 centimeter diep.

Onder S 219.2 bevinden zich twee lagen, zijnde S 75.4 en S 20426. Laag S 75.4 begint aan de rand van muur S 75.7 en loopt in noordelijke richting om geleidelijk aan te versmallen en uiteindelijk te verdwijnen. De laag heeft een groengrijze kleur met geelbruine en enkele roestkleurige vlekken. De groene kleur is waarschijnlijk een gevolg van de aanwezigheid van fosfaat. De laag heeft een maximale dikte van ongeveer 20 centimeter en loopt gedeeltelijk onder laag S 204 door. Deze vrij homogene laag heeft een grijze kleur en vertoont roestkleurige vlekken. Aan de noordzijde van het profiel heeft de laag een dikte van ongeveer 40 centimeter; de laag wordt dikker naar het zuiden, tot 50 centimeter, om ten slotte geleidelijk weer te verdunnen.

Onder, tussen en op S 204 merken we aan de noordzijde van het profiel de aanwezigheid op van enkele onregelmatige lagen en lenzen (S 74) met een roestig oranje kleur met witte en donkergrijze vlekken. De laagjes en lenzen zijn zeer compact en kunnen als nivelleringslaagjes worden geïnterpreteerd.

24

Door de aanleg van een afwateringsput in deze hoek van de werkput kon niet meer achterhaald worden of S 210 de aanzet vormde van hetzij gracht 2 hetzij poel S 241.

25

Bijlage 8. 26

(20)

De lagen 75.4, S 204 en S 74 dekken een laag bestaande uit baksteenpuin af (S 74.3 en S 75.2). Of deze laag, die een maximale dikte van ongeveer 8 centimeter heeft, een afbraak- of bouwlaag vertegenwoordigt of eerder als nivelleringslaag moet worden gezien, is niet duidelijk. De puinlaag rust aan haar zuidzijde op enkele sterk verspitte lagen die deel uitmaken van de vulling van een grote kuil (S 75.5: zie verder). Aan de noordzijde bevinden zich nog enkele zeer verscheiden laagjes onder de puinlaag en de roestige lagen (S 74). De lagen kunnen een gevolg zijn van nivelleringen maar kunnen evengoed een demping vertegenwoordigen van de onderliggende gracht 2 (S 240: zie verder). Een andere mogelijkheid is dat de lagen tot stand kwamen door jarenlang gebruik van hetzelfde loopniveau.

Ten zuiden van muur S 75.7 herkennen we eveneens een alles afdekkende laag (S 274). De laag heeft een zeer grillig uiterlijk en helt af in zuidelijke richting. De dikte van S 274 varieert sterk en ligt tussen iets minder dan 20 en ruim 40 centimeter. De sterk verspitte en heterogene laag heeft een roestbruine kleur met donkergrijze vlekken. Waarschijnlijk betreft het hier een ophogingslaag.

Onder dit ophogingspakket bevinden zich slechts enkele oudere sporen en lagen die allen net ten zuiden van de muur S 75.7 gelegen zijn. Het betreft onder meer S 275 en S 141 (gracht 3). Meer naar het zuiden toe rust de ophogingslaag rechtstreeks op S 277 en gedeeltelijk op de moederbodem. S 277 heeft een donkerbruingrijze kleur met roestgele vlekken. Net onder de laag is een bleke uitlogingslaag waarneembaar. Vermoedelijk vertegenwoordigt laag 277 de resten van de A-horizont van het oorspronkelijke bodemprofiel (Afb. 11).

(21)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 16

3.2 Gaafheid van het terrein

Op het moment dat de huidige bewoning werd opgetrokken, werd het noordelijke deel van de totale omgrachte site gedeeltelijk opgehoogd. Dit was niet het geval voor het zuidelijke gedeelte van het terrein, waar het hier beschreven onderzoek plaatsvond. Door het feit dat de site, volgens de historische gegevens, gedurende ruim 700 jaar continu werd bewoond, bestond de mogelijkheid dat de jongere post–middeleeuwse sporen en structuren een deel van de oudere sporen hadden vernield. Bij het aanleggen van vlak 1 werd echter al snel duidelijk dat op het terrein nog wel degelijk oudere sporen aanwezig waren (Afb. 12). Meer nog, sommige van deze sporen bleken op het eerste zicht27 te dateren uit de periode vóór de eerste vermeldingen van de hoeve of van de vroegere kern (omstreeks 1300). Enkele van deze sporen waren een weinig verstoord door jongere structuren of sporen. De goede bewaringstoestand van de oudere sporen was mede een gevolg van de aanwezigheid van enkele ophogingslagen die de oudere resten afdekten en op die manier gedeeltelijk beschermden tegen verstoringen. Het onderzochte gedeelte werd bovendien volgens de beschikbare cartografische bronnen, met uitzondering van een gebouw aan de zuidzijde van de site, nooit bebouwd.

Afb. 12: Bij het aanleggen van vlak 1 tekenden zich reeds enkele vrij oude sporen in de bodem af

27

O.a. door de vondst van Maaslands wit aardewerk en panfragmenten van het type tegula bij het opschonen van het vlak.

(22)

3.3 De archeologische sporen

In totaal werden verspreid over vlak 1 en vlak 2 om en bij de 230 sporen en lagen geregistreerd. Het betreft onder meer verschillende grachten, greppels, kuilen, paalkuilen, kadaverbegravingen, ophogingslagen, uitbraaksporen en funderingsresten van muren. Tevens werd er een waterput en een vermoedelijke hutkom aangetroffen.

De belangrijkste sporen en structuren worden in onderstaande tekst in een min of meer chronologische volgorde besproken.

3.3.1 De oudste sporen

In de zone ten noorden van gracht 1 (S 113), ten westen van gracht 2 (S 114.1-2) en ten oosten van de uitgebroken riolering S 154 (zie verder) tekenden zich in de moederbodem enkele onregelmatige en vaag afgelijnde lichtgrijze sporen af: S 125-130-131-133. Deze sporen, waarvan zowel de vorm als de vulling erg gelijkend waren, kunnen als zijnde een gevolg van bioturbatie geïnterpreteerd worden. Bij het couperen van S 131 werden evenwel twee lithische artefacten aangetroffen (V 69). Dit spoor met een lengte van ongeveer 70 centimeter, kende een licht komvormig verloop en was maximaal 8 centimeter diep.28

Ten zuiden van de hierboven besproken sporen herkennen we opnieuw enkele vaag afgelijnde sporen: S 147, S 146, S 286, S 124, S 123 en S 126. Deze sporen strekten zich uit over een lengte van ongeveer 3,5 meter van west naar oost en bevonden zich min of meer in een lichte boogvorm. Wanneer we de doorsnede van de sporen bekijken29, valt op dat de sporen een min of meer spits uiterlijk vertonen, wat doet vermoeden dat hier ooit aangepunte paaltjes hebben gestaan. In totaal menen we zeven paaltjes te herkennen. De diepte van deze paaltjes schommelt rond de 20 centimeter. Gezien hun gelijkaardige uiterlijk, diepte en vorm kunnen ze mogelijk aan éénconstructie worden toegeschreven. Jammer genoeg werden in geen van alle sporen vondsten aangetroffen waardoor hun datering onzeker blijft. (Afb. 13) Hun stratigrafische positie doet evenwel vermoeden dat deze sporen tot de oudste sporen op de site gerekend kunnen worden.

Afb. 13: S 124 en S 123: Mogelijke resten van aangepunte paaltjes. Tussen beide bevindt zich de aanzet van S

286.

28

Coupe 53. 29

(23)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 18

3.3.2 Een 12de eeuwse hutkom ?

Bij de aanleg van vlak 1 verscheen net ten oosten van de 17de eeuwse walgracht een min of meer oost-west georiënteerd, donkergrijs rechthoekig spoor (S 188). Het spoor heeft een totale lengte van ongeveer 9 meter. De maximale breedte bedraagt ongeveer 4 meter. Tijdens het opschonen van vlak 1 werd duidelijk dat het spoor uit minstens twee lagen bestond. Een donkergrijze kern (S 188.1) werd volledig door een lichtere grijze band (S 188.2) omringd. Met uitzondering van een recentere rechthoekige kadaverkuil (S 191: zie verder) die een gedeelte van het spoor doorsnijdt, bleek het spoor niet verstoord te zijn door latere activiteiten.

Gezien de omvang van het grondspoor werd beslist om het te onderzoeken volgens de kwadrantenmethode. Hierbij werd het noordoostelijke en het zuidwestelijke kwadrant machinaal

verdiept (C 6) tot op een diepte van ongeveer 1 meter onder vlak 1. De bodem van de vermoedelijke hutkom werd evenwel niet bereikt.30 Op deze diepte tekende de vermoedelijke hutkom zich in het vlak af als een rechthoekig spoor met een maximale lengte van ongeveer 6,5 meter. Het spoor had nog een maximale breedte van ongeveer 2 meter. (Afb. 14)

Afb. 14: S 188: Rechthoekige

verkleuring 1 meter onder vlak 1.

In de doorsnede (C 6) zien we duidelijk dat S 188 met verschillende lagen is opgevuld. De jongste laag herkenden we al in vlak 1 (S 188.1): de donkere centrale verkleuring die zich in het vlak aftekende. De laag kan opgesplitst worden in twee delen. S 188.1A bevindt zich ongeveer centraal in het spoor en is herkenbaar in het OZO – WNW –profiel en in het korte profiel C – E. De donkergrijze laag is met roestgrijze vlekken gemengd. Het pakket is niet steeds duidelijk te onderscheiden van het iets oudere pakket S 188.1B. Laag 1B is eveneens donkergrijs maar wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van bruine en roestkleurige vlekken. Beide lagen lopen geleidelijk in elkaar over. S 188.1 heeft een eerder onregelmatig komvormigverloop met een centraal dieper ingegraven gedeelte. (Afb.15) Het centrale gedeelte heeft een eerder vlakke bodem met min of meer rechte wanden en is maximaal ongeveer 65 centimeter diep.

Afb. 15: S 188: Coupe 6:

Profiel A – C

Ook de in vlak 1 herkende lichtere laag (S 188.2) rondom het donkerdere centrale gedeelte van S 188 kan in twee pakketten worden onderverdeeld. De jongste van beide (laag 2A) heeft een grijze kleur met grijsblauwe en groen – roestkleurige vlekken en kon, met uitzondering van op profiel C – D, in alle profielen worden herkend. Laag 2B heeft een grijsbruine kleur met blauwe en roestbruine vlekken. De laag komt aan de oppervlakte aan de noordelijke en oostelijke zijde van S 188 en wordt voor de rest volledig bedekt door laag 2A.

30

(24)

Onder laag 2B bevinden zich nog enkele oudere lagen. Laag 3 (C 6 profiel A – C) heeft een egale donkergrijze kleur. Laag 4 (C 6 profiel C – E) is een egale bruingrijze lens. Laag 5 duikt op onder laag 2B in profiel B – C en heeft een grijze kleur met spikkels houtskool en roest – bruine fracties. Laag 6 ten slotte bevindt zich eveneens onder laag 2B (C 6 profiel C – D) en heeft een donkergrijze tot grijze kleur met roestgele vlekken. (Afb. 16)

Afb. 16: S 188: Coupe 6:

Profiel C – E

Uit de vulling van S 188 werden in totaal 75 fragmenten aardewerk gerecupereerd. Het lokale of regionale aardewerk is het beste vertegenwoordigd met 54 scherven of 72 %. De geïmporteerde producten vertegenwoordigen met 21 scherven 28 % van het ensemble. Wanneer we naar het minimum aantal individuen kijken op basis van de randfragmenten31 herkennen we de resten van acht exemplaren in lokaal of regionaal aardewerk (61,54 %) tegenover vijf exemplaren geïmporteerde waar (38,46 %).32

Bij het lokale of regionale aardewerk kunnen we een verdere opdeling maken op basis van de gebruikte technieken. Een eerste categorie wordt gevormd door het reducerend gebakken grijze aardewerk33 dat het grootste aandeel (68,52 %) van het lokale aardewerk vormt met 30 wandfragmenten, zes randscherven en één bodemfragment. Bij de wandscherven treffen we zowel handgevormde als wielgedraaide fragmenten aan. Enkele beroete wandscherven zijn zeker afkomstig van kogelvormige kookpotten. De zes randscherven zijn eveneens alle afkomstig van kogelvormige potten en kunnen in drie types worden onderverdeeld. Een eerste type heeft een simpele uitstaande rand met afgeronde top van het type L1 zoals beschreven bij De Groote.34 Hiervan troffen we vier exemplaren aan. Bij één van de drie is de rand licht afgeplat aan de zijkant (V 18.3). Een tweede en derde, telkens beroet exemplaar, deden duidelijk dienst als kookpot en hebben mogelijk een apart gevormde rand. Een onregelmatige verdikking ter hoogte van de schouder wijst in die richting. De rand werd vermoedelijk op een traag draaiend wiel gemaakt terwijl het lichaam mogelijk met de hand gevormd is en vervolgens werd nagedraaid (V 32.1 en V 137). Ook van een tweede randtype vinden we vergelijkingsmateriaal in de typologie van De Groote. Het betreft een kogelpot met een strak naar buiten geplooide rand met afgeplatte top van het type L3B35 (V 146.4). Van een derde type, met een haaks uitgeplooide eerder spitse rand op een min of meer trechtervormige hals (V 18.3) troffen we o.a. vergelijkingsmateriaal aan in Aalst36, Moorsel37, Antwerpen38 en Dendermonde.39

Het bodemfragment is afkomstig van een dikwandig vrij lomp recipiënt op vlakke bodem. Aan de binnenzijde is een spiraalvormige draairibbel aanwezig. Vermoedelijk betreft het een fragment van een

31

De twee randfragmenten afkomstig van één tuit – of kookpot in Maaslands Wit aardewerk werden als één individu geteld.

32

Bij deze verhoudingen dient echter opgemerkt te worden dat het grotere aandeel van het importaardewerk bij het minimum aantal aanwezige individuen mede bepaald wordt door het feit dat de bewaarde Paffrath-achtige scherf een randfragment is.

33

Het lokaal roodbeschilderd aardewerk is hier niet bij inbegrepen maar wordt in een aparte categorie ondergebracht gezien enkele eigen kenmerken van het aardewerk.

34

DE GROOTE 2008: p. 113. 35

Ibid., p. 114. 36

DE GROOTE & MOENS 1994: p. 108, fig. 23.1. 37

PIETERS et al. 1996: p. 146, fig. 15.1. 38

DE METS 1982 : Pl. 15, nr. 668. 39

(25)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 20

vroege grijze kan. Kannen op vlakke bodem komen reeds voor vanaf de late 12de eeuw en de vroege 13de eeuw.40 Daarnaast waren er in die periode ook kannen rustend op uitgeknepen standvinnen. Een tweede categorie bestaat uit het lokaal of regionaal geproduceerde rode aardewerk dat tot stand kwam door gebruik te maken van een oxiderende bakking.41 Het rode aardewerk wordt maar vertegenwoordigd door zeven wandfragmenten (V 18.1). Op geen enkele scherf werden sporen van glazuur waargenomen. De scherven hebben een bruine tot grijsbruine oppervlakte met een lichtgrijze tot bruine breuk. Binnen het lokale aardewerk heeft het rode aardewerk een aandeel van 12,96% van het totale aantal scherven.

Een volgende groep scherven wordt gevormd door het lokale roodbeschilderde aardewerk.42 De groep werd voor de eerste maal besproken in het doctoraat van Koen De Groote. Het lokale roodbeschilderde aardewerk is een imitatie van de Rijnlandse roodbeschilderde waar, de zogenaamde Pingsdorfkeramiek en komt voor vanaf de 10de tot de late 12de-vroege 13de eeuw. Het betreft steeds producten vervaardigd op de snelle draaischijf. In S 188 menen we tien fragmenten te herkennen afkomstig van recipiënten vervaardigd in deze techniek. Met 18,52% van het totale aantal lokale scherven lijkt de groep sterk oververtegenwoordigd. Een reden hiervoor is de aanwezigheid van zes fragmenten die vermoedelijk van hetzelfde exemplaar afkomstig zijn. Wanneer we het minimum aantal individuen bekijken op basis van de randfragmenten, tellen we twee exemplaren op een totaal van acht randfragmenten in lokaal of regionaal aardewerk (25 %), wat een nog groter aandeel is. Een eerste deel van de groep bestaat uit vijf wandfragmenten en één randfragment (V 143.3). De scherven zijn mogelijk afkomstig van één en dezelfde tuitpot. Ze hebben een lichtgrijze kern met eerder bruine wanden. Op één wandfragment bevindt zich mogelijk een donkerbruingrijze verfstreep. De rand lijkt sterk op het type R2D bij De Groote.43 Dit randtype komt in de door De Groote onderzochte regio voor bij tuitpotten in Rijnlands roodbeschilderd aardewerk vanaf de 10de tot de vroege 13de eeuw. Een volgende groep is reducerend gebakken en heeft steeds een grijze kleur. Hiervan herkenden we twee wandscherven, één randscherf en één bodemfragment. Het bodemfragment bestaat uit een stuk van een geknepen standring (V 146.4). Een bodemtype dat vaak voorkomt op de producten in Rijnlands roodbeschilderd aardewerk en dientengevolge ook op de imitaties ervan. Op één wandfragment troffen we de resten aan van een donkergrijze verfstreep (V 146.4). Het randfragment en het andere wandfragment behoren toe aan dezelfde tuitpot (V 144.2). De pot is voorzien van een breed op de bovenzijde gegroefd bandoor. Een slordige beschildering in donkergrijze verf versiert de schouder van het recipiënt. De pot heeft een iets spits toelopende aan de buitenzijde verdikte rand met iets afgeplatte top en lijkt met uitzondering van de afgeschuinde binnenzijde sterk op het randtype L 28 bij De Groote.44

Het geïmporteerde aardewerk bestaat uit 20 fragmenten Maaslands wit aardewerk en één randfragment in zogenaamd Paffrath-aardewerk.45 Het betreft een fragment van een kogelpot met mogelijk op het wiel nagedraaide rand. De rand lijkt sterk op het type P2 bij De Groote.46 In de breuk merken we een licht bladerdeegachtige structuur op. De kern en de binnenzijde van het recipiënt hebben een witte tot licht beigegrijze kleur. De buitenkant heeft een donkerdere grijze kleur met een metaalachtige glans (V 145.1). Dit type randen komt voor tussen de late 10de en vroege 13de eeuw. Het Maaslands witbakkende aardewerk bestaat uit 14 wandfragmenten, één bodemfragment en vijf randfragmenten. Bij de wandfragmenten bevindt zich één exemplaar met een oranjerose baksel. Het fragment is net zoals negen wandfragmenten in een wit baksel ongeglazuurd. Van de overige wandfragmenten zijn er twee met geel glazuur, één met een geelbruine glazuur en één met een kleurloos glazuur aan de buitenzijde en een okerkleurige binnenzijde, mogelijk veroorzaakt door een dun sliblaagje. Het bodemfragment is afkomstig van een recipiënt met een lensvormige bodem. Er bevonden zich slechts enkele geelbruine glazuurspatjes op de buitenzijde van het recipiënt. (V 44.1)

40

DE GROOTE 2008: p. 176. 41

Het lokaal roodbeschilderd aardewerk is hier niet bij inbegrepen maar wordt in een aparte categorie ondergebracht gezien enkele eigen kenmerken van het aardewerk.

42 DE GROOTE 2008: pp 106 – 107, 299 – 300. 43 Ibid., p. 314. 44 Ibid., p. 116 en 271, tabel 60. 45

De Groote spreekt van reducerend gebakken aardewerk van Rijnlandse herkomst. De Groote, 2008, pp 349 – 352.

46

(26)

Bij de randfragmenten herkennen we twee tuit- of kookpotten met een typische manchetrand (V 17.2, V 18.2). Deze randen kunnen gedateerd worden in periode I bij Borremans.47 Theuws dateert de productie van de randen zeer kort tussen 1125-1175.48 Een volgend randfragment is afkomstig van een kan die eveneens in Borremans’ periode I kan gedateerd worden (V 18.2).49 Voor een laatste randfragment (V 138) vonden we geen vergelijkingsmateriaal. Het betreft een fragment van een hoge beker of van een slanke kan. De beker of kan heeft een simpele rechtopstaande, iets naar binnen hellende rand met afgeplatte top. De overgang van de rand naar de korte hals en vervolgens naar de schouder verloopt in een vloeiende lijn. Het recipiënt is vervaardigd in een roze baksel. Aan de binnenzijde bevindt zich mogelijk een dun sliblaagje. Hierdoor verkrijgt de binnenzijde van het object een rozerode kleur. De buitenzijde is volledig bedekt met een laag okerbruinkleurig glazuur. Op de schouder zijn minstens drie goed zichtbare draairibbels aangebracht ter versiering.

Op basis van bovenstaand beschreven aardewerk mogen we stellen dat de vulling van S 188 in de periode van de tweede helft van de 12de tot het eerste kwart van de 13de eeuw kan gedateerd worden. De overige vondsten die we aantroffen in het spoor zijn zeer gevarieerd. Zo recupereerden we minstens twee fragmenten natuursteen die mogelijk dienst deden als maalsteen. Een eerste fragment bevond zich in de donkergrijze laag 1 die zich centraal in het spoor aftekende. Het betreft een vrij grote brok granietsteen met mogelijke gebruiksporen op een afgeplatte zijde (V 33). Uit de buitenste lichtere band (laag 2), die zich rondom de donkerdere kern bevindt, haalden we een fragment Eifelbasalt50 (V 17.4), een gesteente dat sinds de Ijzertijd dienst deed als maalsteen. Een tweede vrij groot fragment natuursteen uit laag 2 betreft een aan de bovenzijde afgeplatte carboonzandsteen.51 Ook twee zijkanten zijn duidelijk recht afgesneden. Vermoedelijk is het bewaarde fragment als een hoekfragment van een grotere steen te interpreteren (V 114.4).

Verder bevatte laag 1 nog vijf ijzerslakken en een glasslak. Twee keien, drie brokken verbrande (hutten)leem en vier slecht bewaarde dierlijke botfragmenten vervolledigen het vondstenensemble afkomstig uit deze laag.

Ook laag 2 leverde twee ijzerslakken en zes brokken (hutten)leem op. Negen fragmenten terracotta zijn afkomstig van tegels of dakpannen. Hiervan zijn er twee reducerend gebakken. Twee andere zijn afkomstig van een gebogen dakpan. Eén bouwfragment is afkomstig van een dakpan van het tegula-type. Dit type kwam nog tot omstreeks 1200 voor. Bij de tien fragmenten dierlijk bot bevond zich onder andere een hoektand van een varken. Een laatste vondst uit laag 2 is een sterk gecorrodeerd ijzeren voorwerp waarin we een mes menen te herkennen.

3.3.3 Enkele 13de en 14de eeuwse grachten en greppels

Tijdens het onderzoek kwamen de resten van drie middeleeuwse grachten aan het licht. Gezien hun geringe afmetingen kon geen van de grachten als walgracht worden geïdentificeerd. Wat hun juiste functie was kon niet achterhaald worden. Wel zagen we dat de grachten niet gelijktijdig in gebruik waren. De drie grachten worden hieronder in willekeurige volgorde besproken.

3.3.3.1 Gracht 1 (S 113, C 31)

Een eerste gracht bevindt zich in het zuidelijke deel van vlak 1. Deze min of meer oost – west georiënteerde gracht met een breedte tussen 2,50 en 3,50 meter wordt in het westen doorsneden door de 17de eeuwse walgracht. In het oosten buigt ze licht in zuidelijke richting en verdwijnt hier in het zuidprofiel. Ter hoogte van de zuidelijke afbuiging bevindt zich een smallere oost – west georiënteerde aftakking (S 206) van ongeveer één meter breed. De gracht lijkt in grote mate de binnenzijde van de jongere walgracht te volgen. De onderlinge afstand schommelt tussen ongeveer 0,25 en 2 meter. Gracht 1 kon over een lengte van ongeveer 22,50 meter gevolgd worden.

47 Gedateerd tussen 11d en 12c. 48 THEUWS et al. 1988: pp 330 – 331. 49

Zie o.a. BORREMANS 1966: fig. 12.8, p. 32. 50

DREESEN et al. 2001: p. 93. 51

(27)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 22

Afb. 17: S 113: Coupe 31: Doorsnede van gracht 1.

Aan de oppervlakte is gracht 1 zichtbaar als een donkerbruingrijs spoor met groene en roestkleurige vlekjes. Enkel in het uiterste oosten van vlak 1 werd de noordelijke oever van de gracht gekenmerkt door een smalle, iets donkerder bruingrijzerand met een breedte van ongeveer 0,25 meter (S 139). In de doorsnede (C 31) van de gracht konden zes lagen worden onderscheiden. De vrij vlakke bodem van de gracht bevindt zich ongeveer 0,75 meter onder vlak 1. (Afb. 17)

De gracht lijkt tot driemaal toe te zijn heraangelegd. De oudste fase wordt vertegenwoordigd door opvullingslaag S 113.6 aan de noordzijde. De laag is vermengd met brokken moederbodem en heeft een groengrijze kleur. Deze oudste gracht heeft een min of meer rechthoekige doorsnede en was mogelijk 1,5 meter breed op de bodem.

Een tweede fase wordt vertegenwoordigd door opvullingslaag S 113.5 aan de zuidzijde van de coupe. De laag is donkergrijs met groene en roestkleurige vlekken. In deze fase had de gracht eveneens een min of meer rechthoekige doorsnede met een breedte van ongeveer 1 meter. De gracht lijkt ofwel iets versmald te zijn ofwel werd haar tracé iets zuidelijker dan in de oudste fase uitgegraven.

In de derde en jongste fase heeft de gracht een komvormige doorsnede. De gracht is nu beduidend minder diep dan in de voorgaande fases. De breedte aan de oppervlakte (van vlak 1) schommelt tussen 2,50 en 3,50 meter. De diepte bedraagt nog ongeveer 0,50 meter ter hoogte van C 31. In de jongste fase onderscheiden we vier lagen (S 113.1-4), waarbij S 113.4 tot stand kwam ten gevolge van het gedeeltelijk inspoelen of inkalven van de zuidelijke oever. Het verschil tussen S 113.1 en S 113.2 bestaat uit de eerder roestkleurige vlekken in laag 1 tegenover de eerder groene vlekken die in laag 2 aanwezig zijn. S 113.3 is dan weer donkerder grijs dan laag 1 en 2 en bevat zowel roestkleurige als groene vlekken. In alle zes lagen werden houtskoolfragmenten aangetroffen.

Uit de vulling van gracht 152 werden tien fragmenten aardewerk gerecupereerd. Het lokale of regionaal geproduceerde reducerend gebakken grijs aardewerk bestaat uit één handgevormde wandscherf, vermoedelijk afkomstig van een kogelpot (V 54.1), één bodemfragment en twee randscherven afkomstig van eenzelfde kogelpot met een cilindrische hals (V 54.1). Deze kogelpot heeft een schuin naar buiten staande geknikte rand met een afgeronde top. De knik van de rand is aan de binnenzijde licht verdikt. Gelijkaardige randen herkennen we o.a. in Aalst53, Oudenaarde54 en Dendermonde55. De verschillende contexten worden alle in de 14de eeuw gedateerd. Het bodemfragment (V 65.1) is afkomstig van een recipiënt met vlakke bodem steunend op uitgeknepen standvinnen. Of de vinnen paarsgewijs geplaatst zijn of een standring vormen is uit het bewaarde fragment niet af te leiden. Aangezien het fragment aan de buitenzijde beroet is, mogen we aannemen dat het afkomstig is van een kookkan. Kookkannen komen voor vanaf de eerste helft van de 13de eeuw en de volledige 14de

52

Door de hoge grondwaterstand kon tijdens het couperen geen onderscheid gemaakt worden tussen de onderlinge lagen. Het onderlinge verschil is vaak minimaal. Hierdoor konden de scherven niet per laag worden ingezameld.

53

PIETERS et al. 1993: pp 308 – 309, fig. 16.6/7. 54

DE GROOTE 1993: p. 385, fig. 48.18. 55

(28)

eeuw.56 Ook de aangetroffen rand kan afkomstig zijn van een kookkan zoals dat het geval is voor het gelijkende exemplaar uit Oudenaarde.

Het lokaal of regionaal geproduceerde oxiderend gebakken rood aardewerk wordt vertegenwoordigd door één wandscherf met een bruinrode kern en een grijsbruin oppervlak (V 54.4).

Bij het importaardewerk herkennen we vier fragmenten Maaslands wit aardewerk (V 36.2). Het betreft drie wandscherven en één randfragment. Bij de wandscherven is één scherf ongeglazuurd. Op een tweede bevindt zich op een gedeelte van de buitenzijde een geelbruin glazuur. Ook een derde wandfragment, met eerder rozig baksel, is gedeeltelijk geglazuurd aan de buitenzijde. Op het fragment herkennen we de aanzet vaneen oor. Het randfragment ten slotte is waarschijnlijk afkomstig van een kan uit periode I bij Borremans en wordt gedateerd tussen 11d en 12c57.

Een witbakkende wandscherf die aan beide zijdes volledig met tinglazuur bedekt is (V36.1), werd ontdekt in de zone waar de jongste walgracht en gracht 1 elkaar praktisch raken. Vermoedelijk is de scherf dan ook afkomstig uit de walgracht en kan ze als intrusief beschouwd worden.

Verder werden nog 20 fragmenten dierlijk bot, drie fragmenten dakpan, tegel of baksteen, één mortelbrok (V 54.3) en een niet nader te identificeren ijzeren object (V54) aangetroffen. De fragmenten dierlijk bot zijn afkomstig van maximaal 13 verschillende dieren. We herkenden onder andere een vogelbot, één tand van een rund en twee onderkaken afkomstig van een schaap of een geit (V 54.2). Verder was er nog een ribfragment en een grote wervel (V 65.2) aanwezig.

Groot was de verbazing toen we bij het couperen van gracht 1 op een gepolijste stenen bijl stootten (V 54 en Afb. 18). De bijl versmalt naar de hiel en heeft een ovale doorsnede. De zijkanten van het object zijn afgeplat. Vermoedelijk is een deel van de bijl afgebroken aan de hiel. De maximaal bewaarde lengte bedraagt ongeveer 85 millimeter. De breedte is 47 millimeter aan de snede en ongeveer 35 millimeter ter hoogte van de afgebroken hiel. De bijl heeft een maximale dikte van ongeveer 18 millimeter. Een eerste determinatie werd gedaan door Marijn Van Gils verbonden aan het VIOE en de eenheid Prehistorische Archeologie van de KUL58 en wijst in de richting van een datering in het Midden – Neolithicum of iets later.

Afb. 18: Bij het couperen van gracht

1 kwam een gepolijste vuurstenen bijl aan het licht.

3.3.3.2 Gracht 2 (Vlak 1: S 110, S 111, S114.1/2, S 214 en S 217; Vlak 2: S 110 en S 240)

Een tweede gracht werd slechts gedeeltelijk herkend in het eerste opgravingsvlak. (Afb. 19) In tegenstelling tot gracht 1 is deze tweede gracht min of meer noord – zuid georiënteerd. De gracht kon in vlak 1 over een lengte van ongeveer 12,5 meter worden gevolgd. In het uiterste zuiden wordt gracht 2 doorsneden door de 17de eeuwse walgracht.

56 DE GROOTE 2008: p. 240. 57 BORREMANS 1966: fig. 12, p. 29, 74. 58

(29)

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 24

Afb. 19: Vlak 1: S 114: Gracht 2

Hier bestaat de gracht uit een centraal middengedeelte (S 114.1) dat aan de west- en oostzijde (respectievelijk S 217 en S 214) wordt afgeboord door een donkergrijze band met een breedte tussen 0,25 en 0,50 meter. Het centrale gedeelte heeft een breedte tussen 1,50 en 2 meter. De totale breedte van de gracht bedraagt ongeveer 2,50 meter.

Het centrale gedeelte van gracht 2 (S 114.1) bestaat in het uiterste zuiden uit een verspitte laag natuurlijke grond waarin geen vondsten werden aangetroffen. De laag, die geïnterpreteerd kan worden als een dempingslaag bestaande uit elders afgegraven ongeroerde grond, kon gevolgd worden over een lengte van ongeveer 8,50 meter. In noordelijke richting wordt deze dempingslaag begrensd door een donkergrijszwarte sterk organische laag (S 110.1) met een breedte van ongeveer 2 meter en een lengte van 4 meter. Deze donkere laag kunnen we interpreteren als een afzettingslaag die ontstond in de periode dat de gracht in gebruik was. Dat de gracht aanvankelijk slechts gedeeltelijk werd gedempt, mogen we afleiden uit de aard van S 110 dat net in het verlengde van het gedempte gedeelte ligt en een gelijkaardig verloop kent. S 110 wordt op haar beurt bedekt door een dempingslaag bestaande uit elders uitgegraven ongeroerde grond (S 111).

De afboordende lagen (S 214 en 217) werden niet herkend ter hoogte van gracht 1 (zie C 54). Dit is te wijten aan de sterk gelijkende vulling en een slechte leesbaarheid op het terrein ten gevolge van de plaatselijk zeer vochtige ondergrond en de hoge grondwaterspiegel. Enkel de laag aan de westzijde van gracht 2 kon nog herkend worden (S 114.2), zij het ten noorden van gracht 1. Deze smalle, donkerdere lagen aan de westelijke en oostelijke oever van de gracht zijn vermoedelijk afzettingslagen die dateren uit de periode dat de gracht in gebruik was (C 55: S 114.2).

In vlak 1 stopte gracht 2 ter hoogte van de grote kuil S 256. Bij de aanleg van vlak 2 kwam de gracht onder kuil S 256, hoewel hij er nog steeds door doorsneden werd, te voorschijn. Zowel ten noorden als ten zuiden van kuil S 256 tekende de gracht zich in het vlak af als een langgerekt donkergrijs en donkerbruin tot zwart spoor met een breedte van ongeveer 1,20 meter (S 110.4, 110.6, 110.10 Afb. 20 en S 240).59 Ten noorden van kuil S 256 maakte de gracht (S 240) een lichte bocht in westelijke richting. De gracht kon hier over een lengte van ongeveer 9,50 meter gevolgd worden alvorens door de vermoedelijke poel S 241 te worden doorsneden.

59

(30)

Afb. 20: Vlak 2: S 110: Gracht 2

en kuil S 256

Bij het couperen van de gracht in vlak 2 (C 89 en C 91) werd duidelijk dat de gracht een komvormig uiterlijk had. De maximale diepte van de gracht bedroeg 42 centimeter (C 89). Vanaf vlak 1 bekeken moet de gracht hier dan een minimale diepte van ruim 1 meter gehad hebben (Afb. 21).

Afb. 21: S 110: Coupe 87 en 89:

Doorsnede van gracht 2.

De gracht had een gelaagde opvulling. Op de bodem van de gracht bevindt zich een donkerbruin tot zwart bandje (S 110.7). In het bandje waren fragmenten hout aanwezig. Een tweede organisch bandje bevindt zich enkele centimeters hoger in de vulling. De rest van de gracht is gevuld met een donkergrijs organisch pakket waarin zich meerdere houtresten bevonden (S 110.4 en 110.8). De verschillende lagen kwamen tot stand tijdens de gebruiksfase van de gracht. De afzettingslagen worden afgedekt door de geelbeige laag S 111 (C 87) die zichtbaar was in vlak 1 en geïnterpreteerd kan worden als een dempingslaag van de gracht.

De vondsten die we uit de gracht recupereerden in vlak 1 zijn minimaal. Het betreft een gedraaide wandscherf in grijs aardewerk (V 70.1) en een eerder bruinkleurige wandscherf in rood aardewerk (V 66.1). Verder troffen we een brok vermoedelijk verbrande huttenleem aan (V 70.2). Een slecht bewaard fragment dierlijk bot identificeerden we als een stuk van een onderkaak afkomstig van een schaap of een geit (V 66.2). Al deze vondsten zijn afkomstig uit de donkere organische afzettingslaag (S 114.2) die de gracht aan haar westzijde begrenst.

De vondsten die we in de organische afzettingslagen van de gracht in vlak 2 aantroffen60 zijn verscheiden en laten toe de vulling, zoals ze zich in vlak 2 aftekent, te dateren in de 14de eeuw. In totaal troffen we acht scherven aan afkomstig van maximaal zeven individuen. Met uitzondering van een bodemfragment in Maaslands wit aardewerk (V 102) en één wandfragment in lokaal of regionaal geproduceerd oxiderend gebakken rood aardewerk (V 126.2), zijn alle fragmenten afkomstig van grijs aardewerk. Het bodemfragment in Maaslands wit is afkomstig van een recipiënt met lensvormige

60

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik denk dat we daar veel aandacht aan moeten besteden, willen we de omschakeling naar ecologische rationaliteit kunnen maken.. Bij waarden, het willen, gaat het om zulke vragen

The main aim of this study was to assess the present status of resource use and management of two forests in the Eastern Cape; State forest in King Williams

In de lelies die werden geteeld in grond die voor planten was behandeld met Amistar wer- den tijdens de teelt lage aantallen Trichodori- de aaltjes aangetroffen en waren na rooien de

Vion trekt dit project en neemt het Welfare-programma als uitgangspunt, waarbij varkenshouders produceren voor de Engelse markt en moeten voldoen aan extra eisen voor onder

Minder stikstof betekent een lagere drogestofproductie per hectare waardoor meer hectares zeedijk nodig zijn om hetzelfde aantal dieren te kunnen houden, de benodigde

In totaal zijn aanwezig 44 indicatoren voor hydrologische verstoring, 419 voor morfologische verstoring, 643 voor eutrofiëring en organische belasting, 88 voor verzuring, 16

De stiletten waren daarbij ook door het vaatbundelweefsel gegaan en hadden het xyleem twee keer aangeprikt (golfvorm G), maar de eer- ste floëemfase heeft uiteindelijk

Op Aver Heino is dit jaar geen graan-GPS geoogst (zie kader) omdat het onder de omstandigheden daar (biologische bedrijf op zandgrond) niet kan concurreren met snijmaïs.. De