• No results found

3. Onderzoeksresultaten

3.3 De archeologische sporen

3.3.6 Het bakstenen gebouw

Bij de aanleg van vlak 1 werden slechts enkele, veelal slecht bewaarde muurresten aangesneden. Bij het opschonen van het vlak en na de studie van de aangetroffen lagen en de verschillende doorsneden kon een gebouw herkend worden. Dit gebouw situeert zich aan de zuid- en oostzijde van het opgravingsterrein. Aan het gebouw kunnen vijf sporen en/of structuren met zekerheid worden toegeschreven.

Een eerste spoor (S 172) werd reeds herkend bij het aanleggen van vlak 1. Het betreft een uitbraakspoor van vermoedelijk een muur in baksteen (Afb. 27). Het spoor met een breedte van ongeveer 50 centimeter heeft een maximale lengte van ongeveer 3,50 meter. Het bestaat uit brokken baksteen en mortel en is slechts enkele centimeters diep bewaard.

Afb. 27: Vlak 1: Muur S 172

74

Zgn. wafelpatroon. 75

De oorspronkelijke muur is min of meer noordnoordwest -zuidzuidoost georiënteerd. Uitbraakspoor S 172 doorsnijdt de vulling van gracht 1 (S 113) en is duidelijk jonger. De zuidzijde van de muur bevindt zich op de rand van de vroegere walgracht.

Een tweede spoor dat aan het gebouw kan worden toegeschreven (S 159) bevindt zich ongeveer 50 centimeter ten noorden en ongeveer 2 meter ten oosten van S 172 en heeft eenzelfde oriëntering als dit spoor. Het betreft een min of meer rechthoekig spoor met een breedte van ongeveer 60 centimeter en een lengte van ongeveer 2 meter. Het spoor is opgevuld met grote brokken baksteen en kan eveneens als uitbraakspoor van een bakstenen muur worden geïnterpreteerd. In doorsnede (C 59) blijkt het spoor min of meer rechthoekig spoor met een breedte van ongeveer 40 centimeter en een maximale diepte van ongeveer 30 centimeter. Het spoor doorsnijdt kuil S 158.

Uit de vulling van dit uitbraakspoor recupereerden we meerdere vondsten. Het aardewerk bestaat uit twee kleine wandfragmentjes gedraaid grijs aardewerk, twee randfragmenten in rood aardewerk en een knikker (V 55.3). De randfragmenten zijn afkomstig van éénzelfde recipiënt dat volledig bedekt is met olijfgroen glazuur en voorzien is van een dekselgeul. De verdikte iets uitstaande rand is vrij zwaar en heeft een afgeplatte top. Een in doorsnede driehoekige doorn of ribbel is onder de rand aanwezig. Vermoedelijk gaat het om een fragment afkomstig van een kom, een teil, een diepe pan of een sluitpan. Dergelijke objecten komen voor in de postmiddeleeuwse periode. De knikker heeft een eerder onregelmatige vorm. Het is niet duidelijk of de ongeglazuurde knikker in rood aardewerk of in steengoed werd vervaardigd. Verder recupereerden we twee nagels, vijf ijzerslakken of -sintels en verschillende bouwelementen. Hieronder bevonden zich onder meer twee fragmenten van gebogen dakpannen. Op één fragment met een dikte van ongeveer 17 millimeter bevond zich de aanzet van een pootje. Het andere fragment heeft een dikte van ongeveer 18 millimeter. Verder zijn er twee fragmenten van een vloertegel: één met een dikte van 23 millimeter en een tweede met een dikte van 22 millimeter en een breedte van ongeveer 119 millimeter. Van vijf bakstenen konden de afmetingen worden bepaald. De stenen hebben een lengte tussen 160 en 169 millimeter, een breedte tussen 72 en 78 millimeter en een dikte die schommelt tussen 38 en 44 millimeter.

Een derde, quasi vierkant, spoor (S 232) dat tot het gebouw behoort heeft, tekende zich in vlak 1 af als een zone opgevuld met puin en bouwafval. Bij het doorsnijden van dit spoor kwamen de resten van een gemetst vierkant putje met een bakstenen vloer aan het licht (Afb. 28). Opmerkelijk was de vrij dikke laag donkerbruine aanslag aan de binnenzijde van de opstaande muurtjes. Op de vloer konden we echter geen sporen van deze aanslag herkennen. Ook de vulling in de structuur was niet van dien aard om de aangetroffen aanslag te kunnen verklaren.

Afb. 28: Vlak 1: Structuur S 232.

De muurtjes van de constructie waren maximaal vijf lagen bewaard (C 2 B) en zijn opgetrokken uit min of meer afwisselend geplaatste strekse en kopse lagen. De maximaal bewaarde hoogte bedraagt ongeveer 25 centimeter. De noordelijke, zuidelijke en oostelijke muur hebben een dikte van ongeveer 15 centimeter. De westelijke muur is beduidend dikker en heeft een dikte van ongeveer 25 centimeter.

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 34

Het putje meet ongeveer 0,80 meter (west – oost) op 1,20 meter (noord – zuid).76 De opstaande muren zijn opgetrokken met handgevormde stenen die een lengte hebben tussen 164 en 167 millimeter. De breedte ligt tussen de 74 en 75 millimeter en de dikte schommelt tussen 43 en 46 millimeter. Een uitzondering wordt gevormd door een steen met een lengte van 146, een breedte van 69 en een dikte van 39 millimeter. Het bakstenen vloertje bestaat uit 13 rijen van telkens vijf volledige en één halve baksteen en één rij overlangs gekliefde stenen aan de noordelijke zijde van de vloer. Deze rij werd vermoedelijk als laatste geplaatst. Bij de andere rijen is de halve steen steeds afwisselend aan de westelijke en oostelijke zijde geplaatst. De vloer was sterk gebogen en had zijn minst diepe punt in de noordwestelijke hoek. De handgevormde stenen van de vloer hebben een lengte tussen 144 en 148 millimeter, met een uitschieter van 154 millimeter. De breedte schommelt tussen 69 en 75 millimeter en de dikte ligt tussen 37 en 42 millimeter. In de insteek van de oostelijke en noordelijke muur (S 232.2) bevinden zich verschillende fragmenten baksteen en dakpannen, waarvan sommige reducerend gebakken zijn. De brokken zitten verticaal in de grond parallel aan de muur. Over de juiste functie van de structuur zijn we niet zeker. Mogelijk deed het putje dienst als beerputje. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de aanwezigheid van de dikke organische donkerbruine aanslag aan de binnenzijde van de muren. De aanslag troffen we echter niet aan op de vloer. Hierdoor rijst de vraag of de vloer niet in een latere fase werd toegevoegd. Dit zou mogelijk kunnen verklaren waarom de vloer zo’n gebogen verloop heeft. Nochtans werden onder de vloer geen sporen van een oudere putbodem aangetroffen.

In de vulling van de constructie herkenden we twee lagen (C 2 A). De bovenste laag S 161, die zichtbaar was in vlak 1, is gekenmerkt door een donkerbruine kleur en een grote hoeveelheid bouwafval bestaande uit bakstenen, dakpannen en kalkmortel. De onderste laag (S 231) heeft een donkergrijsbruine kleur met geelbruine vlekken. De laag wordt afgedekt door een fijn laagje geelbruine kalk met blauwe fragmenten kaleisel. In de laag zijn tevens lichtgrijze zandige lenzen aanwezig. De laag bevond zich in de noordoostelijke hoek van de constructie.

Het grootste deel van de vondsten uit de bovenste opvullingslaag van het bakstenen putje bestaat uit terracotta bouwpuin. Er werd slechts één aardewerkscherf (V 39.1) aangetroffen. Het betreft een volledig geglazuurde wandscherf in steengoed. De scherf heeft een egaal bruine buitenzijde. Verder recupereerden we drie fragmenten vlak blank vensterglas (V 39.5) en enkele metalen voorwerpen (V 39.2). Naast een nagel meenden we de resten te herkennen van een mes enerzijds en van een soort hengsel of handvat anderzijds. Een vrij grote metaalslak vervolledigt het vondstenensemble. Bij de bouwelementen treffen we onder andere vier fragmenten aan van dakpannen met een S-vormige doorsnede. Hiervan is één fragment afkomstig van de omgeplooide rand van een pan. Van verschillende bakstenen uit de vulling konden de afmetingen genoteerd worden. De lengte van de stenen bedraagt ongeveer 155 millimeter.77 De stenen hebben een breedte tussen 70 en 75 millimeter78 en een dikte tussen 40 en 45 millimeter.79 Alle stenen zijnonregelmatig gevormd en met de hand gefabriceerd. Vermelden we tot slot nog een fragment van een tegel met een dikte van ongeveer 21 millimeter.

Ook uit de onderliggende opvullingslaag S 231 recupereerden we enkele vondsten. Zo troffen we niet enkel de steel van een pijp aan, maar vonden we eveneens een volledig bewaarde kop van een pijp terug. Op de hiel is het merk SB zichtbaar (V 48.1). De overige vondsten afkomstig uit S 231 zijn metalen voorwerpen. In de eerste plaats zijn er vier ijzeren nagels (V 48.2) of krammen en twee ijzerslakken (V 48.3). Interessanter is de vondst van minstens drie munten (V 47). De koperen munten zijn echter sterk gecorrodeerd. Eén exemplaar is bovendien sterk gefragmenteerd. Hierdoor konden de munten niet worden geïdentificeerd.

Een vierde restant van het gebouw situeert zich aan de oostzijde van het terrein (S 75.7). Het betreft de resten van een min of meer west-oost georiënteerde bakstenen muur (Afb. 29). Enkel de basis en een deel van de fundering bleef over een lengte van ongeveer 3,25 meter bewaard. Slechts van één steen konden de afmetingen bepaald worden. De lengte bedraagt 182 millimeter, de breedte 82 en de dikte 34 millimeter. Van enkele halve stenen schommelt de breedte tussen 81 en 85 millimeter. De dikte ligt tussen 34 en 37 millimeter.

76

Gemeten aan de binnenzijde van de muren. 77

Afwijkende lengtes zijn 14,5; 14,8 en 16 centimeter. 78

Eén exemplaar heeft een breedte van slechts 6,8 centimeter. 79

Dat de muur vermoedelijk deel uitmaakte van het hetzelfde gebouw als bovenstaand beschreven sporen kunnen we afleiden uit de positie en de oriëntatie van de muur. Wanneer we een denkbeeldige lijn trekken in het verlengde van S 75.7 en dit eveneens doen bij S 172, dan kruisen beide lijnen elkaar in een rechte hoek.

Afb. 29: Vlak 1: Muur S 75.7.

Een vijfde spoor dat met het bakstenen gebouw in verband gebracht kan worden, bestaat uit een greppel (S 155) waarin zich een met baksteengruis gevuld uitbraakspoor bevond (S154). (Afb. 30) De greppel heeft een gebogen tracé: terwijl het zuidelijke gedeelte van de greppel min of meer noordnoordwest – zuidzuidoost georiënteerd is, volgt het noordelijke gedeelte van de greppel een eerder noordnoordoost – zuidzuidwestelijk tracé. De greppel lijkt in het zuiden van het terrein uit te monden in de 17de eeuwse walgracht. De breedte van de greppel schommelt tussen 50 centimeter in het zuiden en ruim 1 meter in het noorden. De greppel doorsnijdt alle sporen op haar tracé en wordt enkel door paalkuil S 157 doorsneden. Opmerkelijk is echter de aanwezigheid van S 154. Dit spoor waarvan de vulling bestaat uit brokken vergruisde baksteen bevindt zich min of meer centraal in greppel S 155 en volgt de greppel. Het spoor kwam bij de aanleg van vlak 1 juist onder de bouwvoor

tevoorschijn. Gezien het gebogen tracé en de aard van de vulling van S 154 kunnen we dit spoor interpreteren als een uitgebroken bakstenen riolering. De greppel (S 155) is mogelijk een voorganger van de bakstenen riool of kan met de constructie ervan in verband worden gebracht (insteek).

Afb. 30: S 155 doorsneden door S

157: Coupe 19 A – B. Op de achtergrond is S 154 zichtbaar. Links op de coupe bevindt zich de insteek van de uitgebroken muur S 156.

Bovenstaand beschreven sporen behoren naar alle waarschijnlijkheid toe aan het oost-west georiënteerd groot langgerekt (bakstenen) gebouw aan de zuidzijde van het terrein dat op verschillende cartografische bronnen voorkomt. De aangetroffen muur S 75.7 zou dan een restant zijn van de noordelijke muur. Over de opstand van het gebouw dat op de kaarten zichtbaar is, zijn niet veel archeologische gegevens beschikbaar. Het was ten tijde van het in onbruik geraken minstens gedeeltelijk in baksteen opgetrokken. Het gebouw was min of meer oost – west georiënteerd. Op basis van de cartografische bronnen kunnen we vermoeden dat het gebouw enkele malen werd aangepast. Door het gebrek aan dateerbaar materiaal kunnen we geen uitspraken doen over het feit of de verschillende sporen en structuren die aan het gebouw kunnen toegeschreven worden al dan niet gelijktijdig in gebruik waren of tot verschillende fases behoren. Wat de datering van dit gebouw

ARON rapport 55 Waarloosveld - Waarloos 36

betreft, kunnen we zeggen dat het reeds in de 18de eeuw moet aanwezig geweest zijn. Of de voorstelling op de kaart van Verheyden de laat 18de eeuwse situatie weergeeft, of eerder omstreeks het midden van de 17de eeuw moet worden gedateerd, is niet zeker. Een datering van het gebouw in de 17de eeuw kan op basis van de aangetroffen resten niet worden gestaafd. Zowel de vulling van het uitbraakspoor (S 159) als de vulling van het bakstenen putje (S 232) kunnen in de post-middeleeuwse periode worden gedateerd. Ook over de relatie met de 17de eeuwse walgracht kunnen we geen uitspraken doen. Stond het gebouw er op het moment van het graven van de gracht? Of werd het op de oever van de gracht gebouwd?