• No results found

Feit en Fictie: een zoektocht naar de literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen 1969-2019

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Feit en Fictie: een zoektocht naar de literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen 1969-2019"

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Feit en fictie:

Een zoektocht naar een literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen in

Suriname 1969-2019

Raswantia, Britsch Indische in gala, foto Eugene Klein, omstreeks 1915.1

MA scriptie Julia Miedema s11804106 04-03-2019

Inhoud

(2)

Hoofdstuk 1: Introductie

1.1 Vraagstelling………..4

1.2 Methodiek………..7

1.3 Relevantie………..8

1.4 Historiografie: de gevolgen van de contractarbeid………9

Hoofdstuk 2: Theoretische kader 2.1 Narrativisme van de geschiedwetenschap………...23

2.2 Postmoderne perspectieven in literatuur……...……….24

2.3 Postkoloniale perspectieven in literatuur…………..………..26

Hoofdstuk 3: De geschiedschrijving en literatuur van Hindostanen in Suriname 3.1Geschiedenis van Hindostanen in Suriname 1900-1975…….………..………….29

- De geschiedschrijving van Hindostaanse vrouwen in Suriname…………..……...36

3.2 De geschiedenis van de Surinaamse literatuur…..………....40

Hoofdstuk 4: De literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen in Suriname 4.0 De literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen in Suriname..………..44

4.1 Biografie B. Vianen ……….45 - Sarnami, hai (1969) -Strafhok (1971) 4.2 Biografie C. Mc Leod………...60 - Tweemaal Mariënburg (1971) 4.3 Biografie S. Singh ………....69 -Vervoering (2014) Hoofdstuk 5: Conclusie………..82 Literatuurlijst ………….………...92

(3)

Introductie

‘Waar kom jij eigenlijk vandaan?” krijg ik regelmatig te horen als mensen mij voor het eerst ontmoeten. Meestal antwoord ik kort met: “Ik ben half Fries en half Surinaams” en dan valt meestal het kwartje, want mijn achternaam doet Fries - en mijn bruine huidskleur Surinaams bloed vermoeden. Mijn achtergrond is echter veel complexer dan het in eerste instantie lijkt. Mijn Surinaamse kant is namelijk een ingewikkelde mengelmoes van verschillende culturen en etniciteiten. De gemiddelde Nederlander weet mijn inziens weinig over de Hindostaanse gemeenschap en de hybride samenleving van Suriname. De koloniale geschiedenis van Nederland wordt naar mijn mening op scholen dan ook niet uitgebreid genoeg behandeld en beschreven. De door de overheid voorgeschreven tien tijdvakken voor het vak geschiedenis, met de nadruk op de Nederlandse geschiedenis, zijn de hoofd onderwerpen die op middelbare scholen onderwezen worden, maar de Surinaamse geschiedenis komt hierin vrijwel niet aan bod. Toch is deze geschiedenis een belangrijk onderdeel van de Nederlandse koloniale geschiedenis en heeft het op vandaag de dag z’n weerslag op de huidige Surinaamse en Nederlandse samenleving. Hoe is deze hybride samenleving ontstaan? Hoe kwamen bijvoorbeeld de Hindostanen in Suriname terecht? De antwoorden op deze vragen zijn terug te vinden in de algemene geschiedschrijving over het ontstaan van de multiculturele samenleving in Suriname. Interessant is het om een connectie te vinden met onze eigentijdse globaliserende samenleving.

Vanaf 1873, tien jaar na de officiële afschaffing van de slavernij, tot 1917 werden ruim 34.000 Brits-Indische contractarbeiders, vanuit dat wat nu India en Pakistan is, naar Suriname verscheept. Daarnaast gaven veel Javanen, Chinezen en Hindostanen zich vrijwillig op voor deze overtocht om een nieuw leven te beginnen.2 Al vanaf 1868 werkten er

Hindostaanse immigranten afkomstig uit het Engelse deel van West-Indië (waaronder landen als Brits-Guiana) op Surinaamse plantages, maar er waren meer arbeidskrachten nodig. Op 5 juni 1873 arriveerde het eerste schip, de Lalla Rookh, met (nieuwe) Brits-Indische contractanten in Suriname. Dit, als onderdeel van de door de overheid georganiseerde migratie. De passagiers zetten voet aan wal bij het Fort Nieuw Amsterdam.3 Zij moesten leven

als contractarbeider onder het zogeheten indentured labour system. Helaas bleek al snel dat het leven op de Surinaamse plantage voor een grote meerderheid, niet beter was dan het leven in India. Door de komst van mensen van verschillende etniciteiten breidde de multiculturele samenleving in Suriname zich in de 19de eeuw verder uit. Het was de bedoeling dat de 2C.E.S. Choenni en J.H. Adhin, Hindostanen: van Brits-Indische emigranten via Suriname tot burgers van Nederland. (Den Haag 2003), 20.

(4)

contractanten niet langer dan hun contractperiode in Suriname zouden blijven. De Brits-Indiërs, ook wel Hindostanen genoemd, kwamen hierdoor ook niet hoog op de sociaal-maatschappelijke ladder te staan.4 De term ‘Hindostanen’ stamt af van het woord Hindustan,

wat in het Hindi ‘Brits-Indië’ betekent. Hiermee heeft het woord dus een etnische connotatie en geen cultureel-religieuze. ‘Hindostaan’ werd in 1927 officieel in Suriname ingevoerd (dit is de Perzische naam voor India), als vervanging voor de vaak denigrerende, koloniaal geassocieerde benamingen als “Brits-Indiër” en “Koelie”.5 Ook werden Hindostanen door

deze verandering officieel als een Nederlandse onderdaan beschouwd en verloren hiermee hun Britse nationaliteit.

Binnen de geschiedschrijving van Suriname zijn verschillende discussies ontstaan over de gevolgen van de migratie en het leven op de plantages voor deze contractarbeiders. Historici verschillen onder meer van mening over de levens, werkomstandigheden, werving en de gevolgen van integratie voor de Hindostaanse contractarbeiders in Suriname.6 Was het

contractsysteem waaronder de arbeiders moesten leven een verbetering of verslechtering van hun levensomstandigheden? Wat waren de voor en nadelen van de contractarbeid. [zie onderstaande historiografie]. Binnen het historisch debat komt de beleving van de Hindostaanse vrouw in de geschiedschrijving vrijwel niet de orde. Hoe was het om als Hindostaanse vrouw te leven in een multicultureel Suriname? Welke ervaringen deden zij op en wat vonden zij daarvan? Het is interessant om vanuit deze vragen en thematiek verder in te gaan op deze onderbelichte gemeenschap in Suriname en zo een bijdrage te leveren aan deze geschiedschrijving.

Vervolgens wordt er in dit onderzoek een bijdrage geleverd aan het nut en de bruikbaarheid van historische romans in de geschiedschrijving. Een literair onderzoek naar Hindostaanse vrouwen en hun verbeelding in romans en een vergelijking tussen de feiten en fictie, lijkt daarom op zijn plaats.

Vraagstelling

In dit onderzoek wordt de nadruk gelegd op de beschrijvingen van Hindostanen in de Surinaamse geschiedschrijving, de wereld en levens van Hindostanen beschreven vanuit ooggetuigen en interviews en de literaire verbeelding van Hindostanen in romans. Er is in dit onderzoek gekozen om vanuit een (post)koloniaal en postmodern perspectief de

4R. Bhagwanbali, De nieuwe avatar van Slavernij: Hindostaanse migranten onder het Indentured labour systeem naar Suriname, 1873-1916 (Den Haag 2010), 25.

5 Choenni en Adhin. Hindostanen: van Brits-Indische emigranten via Suriname tot Burgers van Nederland, 8. 6 Ibidem, 21.

(5)

beschrijvingen van de positie van Hindostaanse vrouwen in Suriname, in zowel de geschiedschrijving; als de Surinaamse literatuur te bestuderen. De romans die geanalyseerd worden in dit onderzoek zijn geschreven vanaf 1969. In deze periode waren deze perspectieven zeer representatief voor de tijd. Zo waren er in de jaren 50 wereldwijd geluiden van onafhankelijkheid merkbaar. Ook in Suriname wilde nationalistische Creoolse (dat zijn de ex-slaven) groepen de strijd naar onafhankelijkheid voorzetten. Het was ook de Creoolse gemeenschap die streefden naar culturele onafhankelijkheid. Vanaf de jaren 60 werd dit streven ook literair zichtbaar. Romans uit de (voormalige) koloniën waarin de nadruk sterk op de onafhankelijkheidsstrijd ligt wordt ook wel (post)koloniale literatuur genoemd. Maar postkoloniale literatuur omvat een bredere thematiek. Zo wordt het gekenmerkt als: het vrijmaken van westerse stereotypes en normen en waarden en het opeisen van een eigen, authentieke culturele traditie. Ook vertegenwoordigde de postkoloniale literatuur een kritische analyse van koloniale verhoudingen.

Postmodernisme (of poststructuralisme) is een term voor de denkstromingen van de jaren 50 (ook wel de linguistic turn genoemd) en is in het algemeen een uitwerking op het veranderende tijdsbeeld binnen de literatuur en de kunst. In recente studies over het postmodernisme binnen de literatuur gaat de aandacht uit naar prozaschrijvers die belangstelling hebben voor vragen met betrekking op de relatie tussen literatuur en de werkelijkheid. In hoeverre is de werkelijkheid kenbaar en te beschrijven? En is taal en schrift een succesvol instrument om deze werkelijkheid weer te geven? De stroming waarin deze vragen centraal staan wordt poststructuralisme of deconstructivistisch postmodernisme genoemd.7 Deze stromingen met de bijbehorende kenmerken komen terug in de

roman-analyses van dit onderzoek

Om de bovenstaande kernbegrippen en theorieën van voorbeelden te voorzien, wordt er in dit onderzoek vooral gekeken naar historische publicaties, met de Hindostaanse (vrouwen)gemeenschap en hun leven in de contractperiode als uitgangspunt. Er zal daarnaast een connectie worden gemaakt met de verbeelding van Hindostaanse vrouwen in Suriname en in literaire werken, gebaseerd op realistische en historische omstandigheden en geschreven vanuit postmoderne en postkoloniale perspectieven. Welk beeld wordt er geschetst? Is dit beeld veranderd? Zo ja, hoe dan? Welke factoren spelen hierbij een rol? Om de perspectieven duidelijk te beschrijven, zal een zo sociaalhistorisch beeld van Hindostaanse vrouwen en hun verbeelding in de literatuur worden geschetst. Daarom wordt er in deze studie onderzoek

7 G.J. van Bork en N. Laan. Van Romantiek tot Postmodernisme: opvattingen over de Nederlandse literatuur. (Bussum 2010), 243.

(6)

gedaan, vanuit het perspectief van verschillende (vrouwelijke) auteurs, die schrijven over Hindostaanse vrouwen in de Surinaamse samenleving. Om structuur aan te brengen in dit literaire onderzoek, worden er vier romans met verschillende verbeeldingen van Hindostaanse vrouwen in dit onderzoek uiteengezet en geanalyseerd, vanaf 1970 tot heden.Hierbij worden de tijdsperiodes en historische context waarin het boek geschreven is, meegenomen in de bronnenkritiek van de romans. De onderzoeksvraag die voortvloeit uit de bovenstaande vragen en informatie is: hoe wordt de Hindostaanse vrouw literair verbeeld in Surinaamse

romans: Sarnami, hai (1969) en Strafhok (1971) van Bea Vianen, Tweemaal Mariënburg (1997) van Cynthia Mc Leod en Vervoering (2014) van Shanti Singh., in de periode 1970 tot heden?

Dit vergelijkend onderzoek zal bestaan uit de (her)interpretatie van vier romans uit de afgelopen decennia, over Hindostaanse vrouwen in Suriname. Deze romans bevatten historische en sociaal-culturele informatie over de hybride samenleving van Suriname vanaf 1970. Daarbij zal deze studie zich focussen op twee doelen: de verbeelding van Hindostaanse vrouwen in romans binnen de Surinaamse literatuur en de functie van de roman als bron binnen de geschiedwetenschap en sociale wetenschappen. Om dit nader te kunnen onderzoeken en mogelijk nieuwe theorieën te kunnen vormen en ontdekken, zullen de volgende sub onderwerpen en deelvragen worden gesteld en uiteengezet.

In het tweede hoofdstuk van de scriptie zal er aandacht besteedt worden aan de vorming van een theoretisch kader passend bij de relevante concepten, theorieën en kernbegrippen. Zo worden de kernbegrippen (post)kolonialisme en postmodernisme uitgebreid toegelicht en relevante theorieën voor dit onderzoek uiteengezet. Deze theorieën zijn nodig om correcte bronnenkritiek toe te passen op de romans en dit onderzoek binnen een breder wetenschappelijke kader te plaatsten. In dit hoofdstuk wordt een verdeling gemaakt binnen verschillende methodes binnen de literatuur, zoals de begrippen: narrativisme, postmodernisme, postmoderne romans, postkolonialisme en postkoloniale romans. Hierbij worden de theorieën van onder andere de volgende historici uiteengezet. F. Ankersmit en A. Elias, die schrijven over het narrativisme en postmodernisme. Daarnaast zijn de publicaties van B. Ashcrof, G. Griffiths, H. Tiffin en G. Spivak (=beschreven door S. Morton), specialisten in Post-Colonial Studies, ook relevant. Deze begrippen en theorieën worden in dit hoofdstuk uitgebreider toegelicht en vormen het theoretische kader van dit onderzoek.

In het derde hoofdstuk wordt vervolgens kort de historische context weergegeven over hoe het leven in Suriname was vanaf 1900 tot 1975. Hier wordt de nadruk gelegd op de geschiedenis van Hindostaanse gemeenschap en wordt in het bijzonder gekeken naar de rol

(7)

van de Hindostaanse vrouw in Suriname. Vervolgens wordt er een overzicht gegeven van de ontwikkelingen binnen de Surinaamse literatuur. Dit is de basis en voor de bronanalyse en vergelijkende thema’s in de daaropvolgende hoofdstukken.

In het vierde hoofdstuk zal de focus liggen op de beschrijvingen van Hindostaanse vrouwen de literaire werken. Dit hoofdstuk bevat een overzicht en verantwoording van de selectie van vier verschillende romans geschreven voor en door vrouwen over Hindostanen en Hindostaanse vrouwen in Suriname, met daaropvolgend bronanalyses van de desbetreffende geschreven romans en levensverhalen. Deze selectie bevat de biografieën van de auteurs en literatuuranalyses van de volgende romans op chronologische volgorde geschreven: Bea Vianen. Sarnami hai (1969), Bea Vianen: Strafhok (1971), Cynthia Mc Leod: Tweemaal

Mariënburg (1997) en Shanti Singh: Vervoering (2014).

Tot slot zullen in de conclusie duidelijke verschillen en overeenkomsten tussen de verbeelding van Hindostaanse vrouwen in de verschillende periodes en de feitelijke gebeurtenissen in diezelfde periodes, uiteen worden gezet. Hierbij worden er oorzaken gezocht voor de periodes waarin er wel is geschreven over Hindostanen en in het bijzonder vrouwen. Ook zal worden aangetoond dat in de loop van de jaren zeventig tot op heden, deze groep Hindostaanse vrouwen, ten opzichte van de mannen en de Hindostanen in het algemeen, te weinig gerepresenteerd wordt in de Surinaamse en Nederlandse literatuur. Met vooral als doel dit gemis in de literatuur onder de aandacht te brengen en de lezer te informeren en op te voeden over de gebeurtenissen in de geschiedenis van Hindostaanse vrouwen uit de Surinaamse en Nederlandse multiculturele samenleving.

Methodiek

Dit vergelijkend onderzoek zal bestaan uit de (her)interpretatie van primaire bronnen, bestaande uit hedendaagse fictie/romans over Hindostaanse vrouwen in Suriname (Surinaamse literatuur).Voorafgaand heeft er een oriënterende fase plaatsgevonden, waarin veel relevante secundaire literatuur en theorieën is verzameld [zie bijlage a]. De secundaire bronnen die meer sociaaleconomisch bepaald zijn, zullen informatie opleveren op gebied van eventuele integratie en sociale status van de Hindostaanse vrouwengemeenschap, in verhouding tot de Surinaamse samenleving. Daarnaast worden er in het tweede hoofdstuk verschillende theorieën, concepten en kernbegrippen beschreven, passend bij de thema’s en de context van de bronnen in dit onderzoek. De volgende historici en hun publicaties zorgen voor deze context: F. Ankersmit: De navel van de geschiedenis, A. Elias: Sublime desire: History

(8)

and practice in post-colonial literatures en S. Morton: Gayatri Spivak: Ethics, subalternity and the critique of postcolonial reason. In dit onderzoek zullen theorieën gebruikt worden, die

zowel toepasbaar zijn op de historische, als op de ‘eigentijdse’ romans. De verbeelding van Hindostaanse vrouwen in romans zal vooral vergeleken worden met persoonlijk onderzoek vanuit familiegeschiedenis van de auteurs en de secundaire literatuur over de hybride samenleving van Suriname. Voor het zoeken en vinden van relevante secundaire literatuur zijn voornamelijk de zoekmachines van zowel catalogus (Universiteit van Amsterdam), als Smartcat (digitale bibliotheek van Groningen) gebruikt. Deze informatie zal onderdeel zijn van het contextualiseren van de romans, die in het derde hoofdstuk aan bod zullen komen.

Als de gewenste secundaire literatuur en theorieën met betrekking op de thema’s in dit onderzoek onderzocht en uitgezet zijn, zullen de beschrijvingen van Hindostaanse vrouwen in romans uit de Surinaamse literatuur, geanalyseerd worden door middel van bronnenkritiek in hoofdstuk vier. Deze bronnenkritiek zal de Surinaamse literatuuronderzoeker, Michiel van Kempen door middel van zijn publicatie: Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur verschaffen. De romans [zie bijlage b] zijn uitsluitend vanuit Surinaams perspectief geschreven en door auteurs met veel persoonlijke affiniteit met de Surinaamse Hindostaanse gemeenschap van toen en nu. Ik heb gekozen voor vier verschillende romans uit verschillende decennia vanaf de jaren zeventig tot heden, aangezien vanaf deze periode er (meer) literair over Hindostanen geschreven werd. Dit zijn de desbetreffend romans van Bea Vianen, Cynthia Mc Leod en Shantie Singh. Hierin wordt er gezocht naar de directe en indirecte beschrijvingen en verwijzingen van Hindostaanse vrouwen, binnen het verhaal van de roman. Uiteindelijk zullen alle analyses naast elkaar worden gelegd en binnen hun context worden geplaatst. Met de verschillen en overeenkomsten die zij delen, worden verbanden getrokken met gebeurtenissen en verklaringen voor de omstandigheden en levens van Hindostaanse vrouwen vanaf de jaren zeventig tot nu.

Relevantie

Allereerst is deze studie en de onderwerpen, thema’s en concepten die het omvat van zowel maatschappelijke, als wetenschappelijke relevantie. Op wetenschappelijk gebied kan deze studie meerdere onderzoeksvelden dienen. Allereerst kan dit onderzoek meer inzichten bieden op het gebied van de geschiedenis van de koloniale verhoudingen tussen Nederland en Suriname en de overeenkomsten en verschillen tussen beide multiculturele samenlevingen. Daarnaast ook op het gebied van de vrouwengeschiedenis (genderstudies) van Suriname, vanuit een (post)koloniaal perspectief. Vervolgens wordt er in dit onderzoek aangetoond dat

(9)

(historische) romans een goed medium zijn, om de verhalen over de levens en geschiedenis van de Hindostaanse gemeenschap in Suriname over te brengen op een breder en ook jonger publiek. Daarbij hoort de literaire verbeelding, in romans, van deze vrouwen thuis in de geschiedschrijving over Hindostanen in het algemeen. Dit onderzoek zal bewijzen daarmee een aanwinst te zijn voor zowel de literatuur, als de geschiedwetenschap.

Ook is deze studie maatschappelijk relevant. Aan de hand van het onderzoek naar de verbeelding en beschrijvingen van Hindostaanse vrouwen in de geschiedenis, vanaf de jaren 70 tot heden kan de huidige maatschappij nog veel leren. Hierin zijn mijn betoog en studie bedoeld om de Nederlandse lezer, meer te laten begrijpen hoe de Surinaamse gemeenschap in elkaar steekt door informatie te verschaffen over maatschappelijke thema’s en concepten uit een historische periode, die in de bronnen en de kritiek uiteengezet worden. Het zou het mooiste zijn als deze maatschappelijke lessen via scholen of educatieve instellingen verspreid zouden kunnen worden. Daarnaast zal deze studie bewijzen dat de kennis en begrip over multiculturele samenlevingen en gemeenschappen vergroot kan worden, door het lezen van romans aangezien romans geschiedschrijving toegankelijker maken voor de gemiddelde lezer. Daarbij zal een beter begrip van de Hindostaanse gemeenschap en hun oorsprong, naar mijn mening bijdragen aan een minder vervreemde multiculturele samenleving in Nederland en Suriname. Waarbij verschillende gemeenschappen binnen een samenleving meer begrip hebben voor elkaar.

Historiografie

De gevolgen van de contractarbeid in Suriname.

Op het gebied van koloniale geschiedenis is er veel geschreven de afgelopen vijftig jaar. Met name met betrekking tot de multiculturele samenleving van Suriname en de verschillende gemeenschappen die daar gevestigd zijn. In dit historiografisch essay staan het werk en de daar bijbehorende leefomstandigheden van Hindostanen in Suriname centraal. In het bijzonder ligt de nadruk op de contractarbeid, in het Engels ook wel het indentured labour

system (ILS) genoemd. De belangrijkste publicaties en perspectieven van historici die dit

systeem onderzocht hebben, zullen hieronder worden geanalyseerd. Er zijn verscheidene Nederlandse en Surinaamse historici die zich hebben beziggehouden met dit thema, maar ook in het buitenland wekt dit onderwerp de nodige interesse. Voornamelijk omdat de contractarbeid en het systeem in de 19de eeuw als een alternatief werden gezien voor de net

afschafte slavenrij. In verschillende kolonies en landen werd het contractarbeid-systeem ingevoerd. Dit systeem werd hierdoor een wereldwijd fenomeen en trof miljoenen

(10)

mensenlevens. In het (hieronder weergegeven) debat over gevolgen van de slavernij gaat het erover of contractarbeid een geslaagd alternatief was, of dat het systeem een voortzetting is van de onderdrukking van de ‘zwarte’ volkeren.

Daarbij moeten eerst de kenmerken en regels van het systeem van contractarbeid of ILS systeem uitgelegd worden. In een overleg tussen Nederland en de Britse regering werd er in 1872 een officieel traktaat ondertekend. Hierbij kreeg Nederland het recht om contractarbeiders in Brits-Indië te werven en deze te laten werken op de plantages in Suriname. Het zogeheten immigranten of koelietraktaat hield in dat Hindostaanse immigranten vrijwillig een contract voor vijf jaar konden tekenen. De werving van immigranten was ook verbonden aan een soort tegenprestatie. In de zogeheten Sumatra-overeenkomst uit 1871 tussen Engeland en Nederland, werd de kust van Guinee (het huidige Ghana) verkocht aan de Britse overheid. In ruil daarvoor zouden de Britten afstand doen van hun afspraken in Sumatra en Atjeh.8

In 1873 begon de immigratie van Hindostanen uit deze gebieden. Hierbij vond een uitgebreide werving en selectie van kandidaten plaats vanuit Calcutta. Deze werving en inscheping van Hindostaanse contractarbeiders in Brits Indië voor Suriname was dan ook een overheidstaak. Onder leiding van emigratieagenten werden er subagenten en andere wervers aangesteld, om de organisatie in de wervingsgebieden te regelen. Het hoogste gezag in Suriname lag bij een aangestelde Agent-Generaal in Paramaribo. Als hoofd van het immigratiedepartement in Suriname zorgde hij voor de werving van arbeiders op basis van de aanvragen van plantage-eigenaren. De plantage–eigenaren betaalden een voorschot voor werving en transport. Deze aanvragen uit Suriname werden in het hoofddepot in Calcutta behandeld. 9 Het hoofdmotief om te emigreren naar een ander continent was vooral

economisch van aard. Al werden de Hindostanen vaak verleid met mooie, geromantiseerde verhalen over rijkdom en vrijheden in Suriname, de realiteit was vaak een teleurstelling. Daarnaast waren er ook persoonlijke redenen om het thuisland te verlaten. Te denken is aan de ontsnapping uit het kastensysteem of de vlucht voor familieruzies, justitie of schulden.10 Al

met al gaat dit deelthema verdieping bieden op het gebied van onderzoek naar de gevolgen van de contractarbeid en migratie en een connectie vormen met het ontstaan van de sociale positie van Hindostanen in het Suriname van de 19de en 20ste eeuw.

8 C.E.S. Choenni en J.H. Adhin, Hindostanen: van Brits-Indische emigranten via Suriname tot Burgers van Nederland, 21.

9 Ibidem, 22-23.

10C.E.S. Choenni en J.H. Adhin, Hindostanen: van Brits-Indische emigranten via Suriname tot Burgers van Nederland, 28.

(11)

Tussen historici is een levendige discussie ontstaan over de aard en gevolgen van contactarbeid. Was dit systeem een voortzetting van de slavernij of niet? De volgende historici en hun publicaties vertegenwoordigen de verschillende argumenten binnen het debat: R. Bhagwanbali, C.E.S Choenni, P.C. Emmer, S.Hira, R. Hoefte en C.J.M de Klerk. Hieronder volgt een uiteenzetting van hun publicaties (=op chronologische volgorde van publicatie) en benaderingen en methodes op het gebied van Hindostaanse migratie en de gevolgen van contractarbeid.

Te beginnen met het werk van Pater C.J.M de Klerk (1903-2001). Hij deed aan (missionaire) culturele antropologie en (historisch) onderzoek naar Hindostanen in de jaren 40 en 50. De Klerk was werkzaam als pater in Suriname van 1930-1953 en studeerde Hindi en Sanskriet aan de Universiteit van Leiden, tijdens de Tweede Wereldoorlog.11 De Klerk is een

onderzoeker naar Surinaamse migratie, om paralellen tussen de contractarbeid en de slavernij te trekken. In zijn publicatie: De Immigratie der Hindostanen in Suriname, uit 1953, schetste De Klerk een breed beeld over de geschiedenis van de immigratie van Hindstanen in Suriname in de periode 1873-1948. Dit deed hij naar aanleiding van de herdenking van het 75jarig verblijf van Hindostanen in Suriname op 5 juli 1948. Zijn doel was ook om betrokkenen en afstammelingen algemeen te oriënteren en een bijdrage te leveren aan het de geschiedschrijving van Suriname belicht vanuit een sociografische, sociologische, economische, politiek en cultureel-historisch perspectief.12 Ook diende deze publicatie als

inleiding op zijn dissertatie uit 1951:Cultus en ritueel van het orthodoxe hindoeïsme in

Suriname. Zo schrijft hij over de werving van contractanten voor Suriname, verhoudingen en

positie van Hindostanen ten opzichte van andere bevolkingsgroepen, assimilatieproblemen en verenigingsleven. De Klerk zag in deze onderzoeken overeenkomsten tussen slavernij en contractarbeid, zoals bijvoorbeeld de onbekendheid tussen arbeider en toekomstige meester, de aard van de werkzaamheden op de plantages en de onmogelijkheid om het contract te breken. De informatie uit de bronnen van De Klerk zijn overigens gebaseerd op secundaire werken en geschiedschrijving van auteurs binnen de vakgebieden: immigratiebeleid uit India naar speciale gebieden, wetgeving op de immigratie en kolonisatie van Suriname, maar ook op de mondelinge mededelingen en persoonlijke inlichtingen van contractanten en tijdgenoten uit Suriname.13 Het gebruik van (orale) bronnen, gebaseerd op vertaalde beschrijvingen zou

gezien kunnen worden als kritiek op de objectiviteit en standplaatsgebondenheid van de bron. Ook kan de subjectiviteit van de Klerk als Katholieke pater van invloed zijn op de

11 Hans Ramsoedh, “Ter nagedachtenis van Pater C.J.M. de Klerk” Hindorama 2,4 (2001): 18-19. 12C.J.M de Klerk, De immigratie der Hindostanen in Suriname. (Amsterdam 1953), 5.

(12)

uiteindelijke resultaten van zijn onderzoek. Wat waren bijvoorbeeld de belangen en motieven van de opdrachtgeven voor het opstellen van dit onderzoek? Dit blijft onbekend. Daarbij kan de werkmethode van De Klerk niet de gehele geschiedenis in details weergeven en mist het bronnenonderzoek de nodige analyse over de contractarbeid (aldus R. Bhagwanbali).14 Echter

geven deze beschrijvingen wel een goed beeld van de ervaringen van de contractarbeid door contractanten zelf. Daarbij was het voornaamste doel van De Klerk niet om voor en- nadelen van de contractarbeid te bestuderen. In zijn publicatie uit 1953 werd vooral de algemene geschiedenis van de immigratie van Hindostanen beschreven en in zijn dissertatie uit 1951, leek hij zich vooral te richten op de cultus en rituelen van de Hindostanen.15 Zijn bevindingen

zijn daardoor vooral beschrijvend en verklarend, maar bevatten bewust geen standpunt over het immigratie proces en het systeem van contractarbeid. Hierdoor is er een algemeen beeld geschetst over de uitwerkingen en de gevolgen van de contractarbeid. En kan men binnen het debat (voor en tegen) voorbeelden en argumenten halen uit de algemene beschrijvingen van De Klerk. Juist als men argumenten zoekt voor de invloed van het contractsysteem op de Hindostaanse gemeenschap.

Iemand met een uitgesproken mening was de Nederlandse historicus Pieter Cornelis Emmer (1944). Hij wordt gezien als specialist op het gebied van slavernij (vooral vanuit Afrika) en immigratie en heeft verschillende publicaties, artikelen en onderzoeken op zijn naam staan, ook betreffende de gevolgen de contractarbeid. Hij neemt dan ook een duidelijk standpunt in. Emmer is positief over het systeem van contractarbeid. Er waren volgens hem voldoende maatregelen genomen door de overheid, om goede zorg en gelijke kansen voor migranten op de plantages te waarborgen. Contractarbeiders hadden niet alleen kans op materiële welvaart, maar konden ook een betere toekomst krijgen. Dat zou met name gelden voor Hindostaanse vrouwelijke contractarbeiders. Volgens zijn artikel: ‘The Great Escape: The migration of female indentured servants from British India to Surinam’, 1873-1916’ uit 1983, konden deze vrouwen niet alleen hun sociaal-maatschappelijke positie op de plantages verbeteren, maar stegen ook hun vruchtbaarheidscijfers, wat zorgde voor een geboortegolf onder de migranten in deze periode.16 Op deze opvatting is nogal wat commentaar gekomen, aangezien

Emmer niet de sociaal-culturele levensomstandigheden van Hindostaanse vrouwen in acht heeft genomen (te denken aan eventuele verkrachtingen en sociale status ten opzichte van

14 R. Bhagwanbali, De nieuwe avatar van Slavernij: Hindostaanse migranten onder het Indentured labour systeem naar Suriname, 1873-1916 (Den Haag 2010), 28.

15 C.J.M. de Klerk, ‘De Brits Indiërs in Suriname’. De West Indische Gids, 24(25), (1942) p.97-117. 16 P.C.Emmer, The Great Escape: The Migration of Female Indentured Servants from British India to Surinam’, 1873-1916, Centrum voor de geschiedenis van de Europese Expansie (Leiden 1983), 16.

(13)

andere gemeenschappen)17. Daarnaast wordt Emmer verweten dat hij er racistische visies op

nahoudt en vrouwonvriendelijk is. Zo valt bijvoorbeeld Sandew Hira hem hierop aan en stelt zelfs dat zijn stellingen en visies niet passen bij het (beschaafde) wetenschappelijke niveau van de 21ste eeuw, betreft de koloniale geschiedwetenschap. Over Sandew Hira later meer.

Rosemarijn Hoefte (1959) is een Nederlands historicus en specialist in de Surinamistiek. Haar aandachtspunten liggen vooral op de postslavernij periode, migratie en onvrije arbeid en hedendaagse Caraïbische en Surinaamse geschiedenis.18 Zij legt in haar

publicaties over contractarbeid meer de nadruk op de komst van Javaanse contractarbeiders in Suriname en de Javaanse cultuur die hierdoor ontstaan is. Ook deze gemeenschap heeft te maken gehad met de contractarbeid. Hoefte geeft in haar publicatie ‘De betovering

verbroken: De migratie van Javanen naar Suriname en het Rapport-Van Vleuten (1909)’, uit

1990 voorbeelden van het leven van Javaanse contractarbeiders in Suriname aan. Ze geeft hierbij ook de verschillen in arbeidsomstandigheden voor Javanen tussen Suriname en Deli (= aanduiding voor de Oostkust van Sumatra en de industrie in grondstoffen) aan.

Hoefte geeft met deze publicatie een geschiedenis van de contractarbeid en van de Javaanse gemeenschap in Suriname, met als verlangen de terugkeer naar Java. Hoefte gebruikt hiervoor het delen van het originele rapport van Van Vleuten, die te vinden zijn in het Nationaal Archief- ministerie van Koloniën te Den Haag. Op initiatief van Surinaamse planters en het Koloniaal Bestuur werd door een onafhankelijke deskundige een onderzoek ingesteld. De Nederlands-Indische ambtenaar H.L.C.B Van Vleuten moest dit onderzoek uitvoeren. Zijn resultaten in 1909 werden verwerkt in het 'Rapport omtrent den toestand van de Javanen in Suriname', ook bekend als het 'Rapport -Van Vleuten'. In dit rapport staan onder andere kritieken van Van Vleuten op het wervingssysteem, loon en taaksysteem, transporten en andere arbeidsregelingen van de (Javaanse) migranten en dus indirect op het systeem van contractarbeid. In dit rapport beschreef Van Vleuten zijn bevindingen die niet perse als gunstig werden beschouwd door de Nederlandse regering. De regering besloot destijds dan ook om dit rapport niet openbaar te maken. Het rapport heeft vervolgens geleid tot zowel acties, als reacties in Suriname en Nederland. Zo leek de kritiek op de taken en lonen terecht. Als reactie hierop stelde men (o.a Agent-Generaal C. van Drimmelen, het hoofd van Immigratie Departement en De Surinaamse Gouverneur D. Fock) voor om de tariefregeling te verbeteren en te zorgen voor stabiliteit in lonen en taken.19 Uiteindelijk heeft Hoefte dit

rapport gebruikt en er haar eigen interpretaties aan toegevoegd. Ze concludeert uiteindelijk dat

17 R. Hoefte, ‘FEMALE INDENTURED LABOR IN SURINAME: FOR BETTER OR FOR WORSE?’. Boletín de Estudios Latinoamericanos y del Caribe, No. 42 (Juni 1987), p. 55-70.

(14)

het leven op de Surinaamse plantages beter bleek te zijn dan op de grootlandbouwbedrijven in Deli.20 Al neemt dit niet weg dat het leven voor de migranten in Suriname anders was, dan

hen in eerste instantie werd beloofd en dat deze groep zich bedrogen voelden.

In haar latere publicatie In Place of Slavery: A Social History of British Indian and

Javanese Laborers in Suriname uit 1998, vergelijkt zij de positie en levens van (Brits) Indiase

en Javaanse contractarbeiders in Suriname. Zij stelt hierbij een reeks vragen centraal: wat de verschillen waren in wervingsprocessen tussen de verschillende etnische groepen of hoe integratie en assimilatie tussen deze groepen verliep. Welke rol het koloniale bestuur hierin had en hoe de ex-slaven omgingen met de komst van deze nieuwe groep arbeiders. Om deze vragen te kunnen beantwoorden gebruikt Hoefte als casestudie het leven op de plantage Mariënburg. Hierin legt ze de nadruk op de onderlinge relaties tussen de drie etnische groepen (Ex-slaven, Brits-Indiërs en Javanen) en de invloed van plantageleven en het systeem van contractarbeid.21 Hoefte maakt voornamelijk gebruikt van officiële documenten in VK,

Suriname, VS en Nederland, lokale kranten en archieven van filantropische en religieuze instellingen en organisaties. Dit zorgt automatisch voor een elite perspectief, waarbij data van (Javaanse) contractarbeiders zelf lastig te achterhalen is. Hoefte is zich hiervan bewust. Toch probeert ze aan de hand van deze documenten en de officiële rapporten en verslagen van de plantage Mariënburg, met beperkte informatie over de levens- en werkomstandigheden van immigranten, de bevindingen in een breder perspectief te plaatsen.22 Zij concludeert in deze

publicatie dat de komst van de nieuwe contractarbeiders slechte gevolgen had voor hen. Zo werden zij sociaal geïsoleerd en op hun werk uitgebuit. Sociale tegenstellingen werden scherper en hun leefomstandigheden erger.23 Hiermee geeft Hoefte in haar onderzoek over het

leven op plantage Mariënburg in het bijzonder aan, dat het systeem van contractarbeid in het algemeen veel negatieve gevolgen met zich meebracht voor de contractarbeiders. Zowel voor Hindostanen als Javanen.

Radjinder Bhagwanbali (1950) is historicus en socioloog. Hij promoveerde in 1996 aan de Universiteit van Nijmegen. Bhagwanbali heeft zeer uitgebreid archiefonderzoek gedaan in onder meer Nederland, Suriname, Engeland en India naar de geschiedenis van de

19 R. Hoefte, De betovering verbroken: De migratie van Javanen naar Suriname en het Rapport-Van Vleuten (1909). (Leiden 1990), 24.

20 R. Hoefte, De betovering verbroken: De migratie van Javanen naar Suriname en het Rapport-Van Vleuten (1909), 22.

21 R. Hoefte, In Place of Slavery: A Social History of British Indian and Javanese Laborers in Suriname. (Gainesville 1998), 4.

22 Hoefte, In Place of Slavery, 5. 23 Ibidem, 205.

(15)

Hindostaanse contractarbeid.24 In zijn boek ‘Contracten voor Suriname: Arbeidersmigratie vanuit Brits-Indië onder het indentured-labourstelsel 1873-1916’ uit 1996, geeft Bhagwanbali

een bijdrage aan het voortdurende debat over de gevolgen van het systeem van contractarbeid weer. Bhagwanbali probeert in deze studie nuance aan te brengen en hiermee het lopende debat uit een sterk gepolitiseerde sfeer halen. Hij doet dit door de opzet en uitvoeringen van migratie naar Suriname tussen 1873 en 1916 als casestudie te gebruiken, al vindt hij dat zijn onderzoek ook op andere kolonies toegepast kan worden.25 Hiermee wil hij opvattingen over

emigratie en de contractarbeid in het algemeen en in het bijzonder voor Suriname toetsen. Bhagwanbali gebruikt in zijn onderzoek voornamelijk historische, sociaaleconomische en politieke literatuur en archiefstukken. Hierin plaatst hij zijn onderzoek buiten de al bekende historiografie binnen dit onderzoeksveld. Zo stelt hij dat de studies betreffende de deelaspecten van het wervingsproces van contractarbeiders, niet representatief zijn en de oordelen van historici in het algemeen, geen coherent en beeld geven. Zo is er volgens Bhagwanbali een gebrek aan volledig bronmateriaal, zouden de algemene bronnen niet betrouwbaar genoeg zijn, want door koloniale belangen een vertekenend beeld geven, aangezien de bronnen door vertegenwoordigers van het koloniale bestuur opgesteld zijn. De empirische basis van het materiaal in historische studies is daarmee gebrekkig en onnauwkeurig, aldus Bhagwanbali.26 Uiteindelijk concludeert Bhagwanbali dat hij ondanks al

zijn geleverde onderzoek, geen eigen standpunt wil toevoegen aan het debat, betreffende het systeem van contractarbeid, maar heeft hij ernaar gestreefd om een zo volledig en evenwichtig mogelijk beeld te schetsen voor de lotgevallen en arbeidscontractanten van het systeem.27

Zijn meer recente publicatie ‘De nieuwe avatar van slavernij: Hindostaanse

migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname, 1873-1916’, uit 2010 biedt

andere perspectieven op de werkomstandigheden van de Hindostanen in Suriname. In dit boek wordt de nadruk gelegd op de contractperiode van Hindostaanse migranten en het ILS in Suriname. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is: was de contractarbeid een vorm van vrije arbeidsmigratie of een vervolg van slavernij? Geen nieuwe of originele onderzoeksvraag, aangezien deze vraag al eerder is gesteld door de historicus Hugh Tinker en in zijn publicatie: ‘A New system of Slavery: The Export of Indian Labour Overseas 1830-1920’, uit

24 Radjinder Bhagwanbali achtergrond: http://werkgroepcaraibischeletteren.nl/radjinder-bhagwanbali-bij-ninsee/ (geraadpleegd op 24-06-2018).

25 R. Bhagwanbali, Contracten voor Suriname: arbeidsmigratie vanuit Brits-Indië onder Indentured-labourstelsel 1873-1916 (Den Haag 1996), 19.

26 Ibidem, 155.

(16)

1974. Hierin stelt Tinker dat sommige Indiase immigranten inderdaad een beter leven kregen

door het systeem van contractarbeid in Suriname, maar de meerderheid er slecht aan toe was en in onmenselijke omstandigheden moesten overleven.28 Wel wil de publicatie ‘De nieuwe avatar van slavernij’ hierbij nieuwe bijdragen en kritische beschouwingen leveren, aangezien

er in de bestaande studies geen helder beeld van contractperiodes van Hindostanen aanwezig zou zijn, aldus Bhagwanbali. Bhagwanbali wil met zijn onderzoek een beeld creëren dat een weerspiegeling geeft van zijn Hindostaanse voorouders en wat zij hebben meegemaakt tijdens de periode van contractarbeid. Om dit aantoonbaar te maken heeft Bhagwanbali zijn onderzoek opgesplitst in twee delen. Het eerste deel heeft betrekking op het recrutingproces in India en het transport van de haven van Calcutta naar Paramaribo. Bhagwanbali baseerde zijn onderzoek op originele bronnen, zoals brieven, verslagen en (eigen geïnterpreteerde) archiefstukken. Het tweede deel heeft betrekking op de dagelijks praktijken van de contractarbeid in Suriname. Hij richt zich in dit deel op de volgende thema’s: huisvesting, gezondheidzorg, arbeidsomstandigheden en rechtsbedeling. Ook wordt er onderzocht hoe de contractarbeiders op de plantages leefden, of en waarom contractarbeiders in opstand kwamen en hoe deze opstanden verliepen.29 Ondanks dat Bhagwanbali toegang had tot

belangrijke archieven en andere originele bronnen uit Suriname, Nederland, Engeland en India, bleek het verzamelen van relevante bronnen puzzelwerk te zijn. Tot slot heeft Bhagwanbali het systeem van contractarbeid willen spiegelen aan de net afgeschafte slavernij. In zijn conclusie geeft hij dan ook verschillen en overeenkomsten tussen deze twee. Door zijn bevindingen blijkt de historische werkelijkheid af te wijken van het beeld dat koloniale historici hebben geschetst, die vonden dat er weinig negatieve gevolgen waren voor contractarbeiders. Bhagwanbali komt tot de conclusie dat het systeem inhoudelijk wel verschilde van de slavernij, maar het wezenlijk een voorzetting en voorbeeld was van de uitbuiting van Hindostanen en dat het daarmee een alternatief op slavernij was. Dit is geen originele conclusie, maar door de methodiek om het systeem te onderzoeken en hoe dit van binnen uit functioneerde toe te passen, voegt Bhagwanbali toch een nieuwe invalshoek toe en daarmee een bijdrage aan het debat.

In tegenstelling tot de kritiek van Bhagwanbali op het systeem van contractarbeid, is er Chanderson E.S Choenni (1953). Choenni studeerde politicologie en wetenschapsfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft als onderzoeker meerder publicaties en rapporten geschreven over transnationale en (post)koloniale verhoudingen tussen Azië en Zuid-Amerika

28 H. Tinker, A New system of Slavery: The Export of Indian Labour Overseas 1830-1920. (London 1974), 8. 29 R. Bhagwanbali, De nieuwe avatar van Slavernij: Hindostaanse migranten onder het Indentured labour systeem naar Suriname, 1873-1916 (Den Haag 2010), 35-36.

(17)

en over de globalisering van Hindostanen en minderheden in de multiculturele Surinaamse samenleving.30 Over het onderwerp ‘migratie’ heeft Choenni veel onderzoek gedaan, specifiek

met oog op de nakomelingen en vorming van identiteiten in Suriname. Hij schrijft dan ook vooral positief over de gevolgen van Brits-Indiërs emigranten in Suriname. In ‘Hindostanen:

van Brits-Indische emigranten via Suriname tot burgers van Nederland’ van 2003, schrijft

Choenni over het immigratietraktaat, de organisatie en financiering van het hele systeem van contractarbeid, de werving van contractarbeiders, hun reden voor emigratie, de selectie en de overtocht en terugkeer van en naar Suriname. Helaas voor dit onderzoek gaat hij niet in op hoe de situatie voor de Hindostaanse gemeenschap was, maar wordt er uiteindelijk wel geconcludeerd dat de gehele onderneming een succes bleek. Dit, aangezien alle partijen beter af zouden zijn.31

Choenni heeft vele hoofdstukken samen met drs. Kanta S.H. Adhin geschreven, omdat hij vindt dat er onduidelijkheid is in Nederland over de oorsprong en vorming van de Hindostaanse gemeenschap in zowel Suriname toen, als Nederland nu. Kanta S.H Adhin studeerde internationaal en Nederlands recht aan de universiteit van Leiden. Ze was werkzaam op de afdeling Mensenrechten van Ministerie van Buitenlandse Zaken en heeft een rol gehad in verschillende Hindostaanse organisaties.32 In haar werk geeft zij veel historische

context over de geschiedenis van de Hindostaanse gemeenschap in Suriname, echter vanuit een juridisch perspectief. Met de publicatie ‘Hindoestanen: van Brits-Indische emigranten via

Suriname tot burgers van Nederland’ willen Choenni en Adhin de Nederlandse samenleving

van kennis en informatie voorzien over Hindostanen, hun achtergronden en hun ontwikkeling. Daarnaast zijn er te weinig gegevens op empirisch gebied over dit onderwerp, aldus Choenni.33 Om dit doel duidelijk uiteen te zetten heeft Choenni in zijn werken voornamelijk

gebruik gemaakt van primaire bronnen, om zo de verschillende (sub)onderwerpen te kunnen beantwoorden. Zo bevat zijn literatuurlijst archiefstukken, annalen en Kamerstukken van de eerder genoemde Sumatra-overeenkomst, boekhouding van de Staten-Generaal uit de 19de

eeuw, volkstellingen, identiteitsgegevens en geboorte- en sterftecijfers, bevindingen van kapiteins over transport en plantagehouders werkzaam in Suriname.34 Daarnaast maakt

Choenni gebruikt van theorieën, onderzoeken en methodes over Hindostaanse migratie van

30 C.E.S. Choenni en J.H. Adhin, Hindostanen: van Brits-Indische emigranten via Suriname tot Burgers van Nederland. (Den Haag 2003), 7.

31 Ibidem, 21. 32 Ibidem, 220.

33 C.E.S. Choenni en J.H. Adhin, Hindostanen: van Brits-Indische emigranten via Suriname tot Burgers van Nederland, 11.

(18)

onder andere Pieter C. Emmer. Zo stelt Choenni in navolging van Emmer dat nakomelingen van contractarbeiders hun huidige levenssituatie te danken hebben aan het kolonialisme en dat zonder de kolonisatie de nakomelingen van immigranten nu meer honger en armoede hebben gekend. Deze stelling heeft Choenni regelmatig op publieke bijeenkomsten verkondigd, onder meer bij de immigratieviering van 12 juni 2010, te Den Haag. Deze nogal controversiële stelling wordt Choenni, binnen deze geschiedschrijving, dan ook niet door iedereen in dank afgenomen.35 Ook het feit dat Choenni geen rekening houdt met de sociale positie en

ontwikkelingen voor de Hindostaanse gemeenschap eenmaal wonende in Suriname, is een belangrijk element waarop hij te kort schiet. Daarbij legt Choenni een zeer nadrukkelijk verband tussen het succes van de integratie van Hindostanen in Suriname en hun cultuur en mentaliteit. Deze zouden goed samengaan en is daardoor de belangrijke factor voor het verklaren van de succesvolle vorming van de Hindostaanse identiteit in Suriname en Nederland.

Sandew Hira is een pseudoniem van Dew Baboeram (1955). Hij is Surinaams econoom, historicus en een verdediger van de antikoloniale geschiedenis (=gedekoloniseerde benadering binnen de geschiedschrijving, boekbesprekingen, analyse en discussies) van Suriname.36 Daarnaast geeft Hira als directeur van International Institute for Scientific

Research (IISR) in zijn publicatie: Decolonizing the mind: Een fundamentele kritiek op het

wetenschappelijk kolonialisme, uit 2009 een duidelijk standpunt. In deze publicatie geeft Hira

nogal kritisch commentaar op hoe er afgelopen decennia wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan, betreft Nederlandse koloniale geschiedenis. In zijn andere publicaties schrijft hij voornamelijk over Surinaamse opstanden. Revoluties en verzet voor en na de afschaffing van de slavernij, maar ook over racisme en homoseksualiteit in de Surinaamse gemeenschap, wat tegenwoordig vernieuwde en gevoelige thema’s bevat, aldus Hira.37 Maar in zijn kritiek op het

wetenschappelijke kolonialisme, specifiek de onderwerpen slavernij en abolitionisme, neemt hij het op tegen de historici en hun theorieën op gebied van koloniale en Hindostaanse geschiedschrijving in Suriname.38 Zo noemt Hira P.C. Emmer racistisch, vanwege zijn

redeneringen en stellingen over contractarbeid en kolonialisme in het algemeen. Zo zouden er veel voordelen zijn voor de (Afrikaanse) slaven en zouden de ongemakken die bij slavernij

35 S. Hira, Decolonizing the mind. Een fundamentele kritiek op het wetenschappelijk kolonialisme (Den Haag 2009), 55.

36 Koloniale geschiedschrijving IIRS: https://www.iisr.nl/category/kennisproductie/koloniale-geschiedschrijving (geraadpleegd op 31-08-2018).

37 S. Hira, Verboden liefde: familie en homoseksualiteit in de Surinaamse gemeenschap (Den Haag 2011). 38 S. Hira, Decolonizing the mind. Een fundamentele kritiek op het wetenschappelijk kolonialisme (Den Haag 2009), 3.

(19)

horen wel meevallen. Hira geeft ook aan dat Choenni’s theorieën en stellingen ideologisch zijn, maar niet wetenschappelijk en vindt hij zijn logica en feitenmateriaal niet deugen. Kortweg geef hij aan dat hun denkpatronen en visies niet thuishoren in onze veranderende moderne samenleving. Volgens Hira moeten wij accepteren dat sommige historici in de 21ste

eeuw geen hoger beschavingsniveau kunnen bereiken dan deze denkpatronen en stellingen.39

Ook geeft hij in zijn artikel: ‘Decolonizing the Mind: The Case of The Netherlands’ uit 2011, concreet aan wat er allemaal mis is met de huidige vorm van Nederlandse geschiedschrijving op het gebied van koloniale geschiedenis op Nederlandse universiteiten. Ook beschuldigt hij Nederlandse historici in hun werk niet genoeg verantwoordelijkheid nemen voor het

indentured labour system, dit betreft ook de verschillende visies op de contractarbeid.40 Dit

verwijt is wat overdreven. De historicus kan en mag altijd een zo bepaald standpunt innemen, mits goed onderbouwd. Dat houdt juist de discussie over bijvoorbeeld gevolgen van Hindostaanse contractarbeid levend Wel moet deze verantwoording in een conclusie of eindoordeel van een onderzoek meegenomen of benoemd worden. Zelf geeft Hira aan het systeem van contractarbeid vooral negatieve gevolgen had voor de contractanten. Dit had alles te maken met de mentaliteit over en van slavernij. In zijn artikel over ‘Decolonizing the

Mind’ geeft hij duidelijke voorbeelden van zijn visie over de redenering van de kolonisator op

de geest van de gekoloniseerde, ook over de gevolgen van Hindostaanse contractarbeid. Zo zou je als gekoloniseerde dankbaar moeten zijn over je situatie, die zonder de kolonisator nooit mogelijk was geweest. Daarnaast wijst Hira op de onvrijwilligheid binnen de contractarbeid. Het feit dat de contractanten zich vrijwillig hadden aangemeld als contractarbeider in Suriname, betekende nog niet ze vrijwillig hadden gekozen voor slechte werk- en woonomstandigheden.41 Hiermee geeft Hira een heldere argumentatie voor zijn

standpunt binnen het debat.

Conclusie

Al met al kan gesteld worden dat de verschillende soorten informatie, methodes en perspectieven in de hierboven aangegeven publicaties en auteurs, over het Indentured labour systeem en de migratie van de Hindostanen naar Suriname, gezien kan worden als een overzicht van verschillende standpunten van het debat over de gevolgen van contractarbeid,

39 R. Bhagwanbali, De nieuwe avatar van slavernij, 11.

40Sandrew Hira, ‘Decolonizing the Mind: The Case of the Netherlands’. Human Architecture: Journal of the Sociology of Self-Knowledge. Vol.10(1), (januari 2011), 67.

(20)

met daarbij verschillend gebruikte methodiek. Daarnaast zijn er ook verschillende argumenten uiteengezet, betreffende het debat over of contractarbeid een voortzetting van de slavernij is.

Allereest was er Pater C.M de Klerk. Deze missionaris was niet zozeer geïnteresseerd in het uiteenzetten en veroordelen van de gevolgen van de contractarbeid, maar voegt een meer antropologisch aspect en vergelijkend onderzoek toe. De Klerk heeft voornamelijk levensomstandigheden van Hindostanen op plantages in Suriname weten te omschrijven, om vervolgens een parallel te trekken met de levensomstandigheden onder de slavernij. Vooral de relaties tussen meesters/bazen en contractarbeiders stonden in zijn werk centraal. De bronnen van De Klerk bevatten vooral mondelinge overleveringen. Dit hoeft geen bezwaar te zijn, maar het zorgt voor kritiek op de methodiek. Een methodiek die orale bronnen bevat zou men kunnen zien als een tekortkoming voor wetenschappelijk onderzoek en de betrouwbaarheid van de bronnen. Hierin deel ik gedeeltelijk de mening van R. Bhagwanbali. Zo zouden zijn religieuze opvattingen en overtuigingen van invloed kunnen zijn op de interpretatie van bronnen en daarmee de resultaten, conclusies en het perspectief. Aan de andere kant kunnen we de publicaties van De Klerk als hermeneutisch onderzoek bestempelen. De rol van orale bronnen is hier relevant om herinneringen en interpretatie achteraf (verwerking) aan het licht te brengen. Vanuit hermeneutisch oogpunt lijkt mij de methode van De Klerk dus geen tekortkoming van onderzoek doen, maar eerder een verrijking. Daarbij was het niet het doel van De Klerk om te oordelen of een standpunt in te nemen in het debat over de gevolgen van de contractarbeid. Hij wilde enkel het systeem van contractarbeid bestuderen, om vervolgens de cultus en rituelen van het Orthodoxe Hindoeïsme in Suriname te onderzoeken. Hierin valt dus zeker wel betrouwbare en bruikbare informatie te achterhalen.

Ten tweede is er P.C Emmer. Deze historicus neemt een duidelijk standpunt in binnen het debat van gevolgen van contractarbeid. Zo stelt hij dat de kansen die de contractarbeid bood voor Hindostanen gunstig waren. Zo zouden hun levensomstandigheden aanzienlijk zijn verbeterd. Zeker als men dit vergelijkt met de omstandigheden onder de slavernij of de omstandigheden in eigen land, India. Hierbij moesten de Hindostanen het koloniale bestuur dankbaar zijn voor de kansen die zij aangeboden kregen. Er wordt hier echter geen rekening gehouden met de achtergestelde sociale positie en tegenstelling in de hybride samenleving van Suriname die hierdoor zijn ontstaan. Ook waren de levensomstandigheden verre van ideaal. Dit standpunt lijkt hierdoor uit zijn context getrokken, doordat niet alle facetten van het leven van Hindostaanse contractarbeiders in acht zijn genomen.

Ten derde zijn er de publicaties van R. Hoefte. De Surinamist legt in haar verschillende onderzoeken voornamelijk de nadruk op de Javaanse contractarbeiders. In beide

(21)

publicaties stelt Hoefte de vraag centraal hoe het leven voor contractarbeiders was, met name op gebied van hun sociale positie. Haar perspectief gaat van de Javaanse arbeiders zelf uit. Zij onderzoekt sociale positie van Javanen tussen de andere etnische groepen van Suriname. In haar publicatie In Place of Slavery: A Social History of British Indian and Javanese Laborers

in Suriname, geeft zij een voorbeeld van het leven op de plantage Mariënburg, waarin in zij

gedetailleerd haar standpunt kracht bij kan zetten. Zij concludeert uiteindelijk dat de nieuwe contractarbeiders onder slechte omstandigheden leefden, door de sociale en culturele tegenstellingen tussen de verschillende etnische groepen in Suriname. Deze bevindingen gelden als goed voorbeeld voor gevolgen van contractarbeid voor contractanten in het algemeen en kunnen vergeleken worden met de (vooral negatieve) gevolgen voor Hindostaanse contractarbeiders in het bijzonder.

Vervolgens is er R. Bhagwanbali. Hij concludeert aan de hand van een variatie aan bronnen dat contractarbeid inderdaad een voorzetting is van de slavernij. Hierin is hij niet erg origineel, maar heeft hij binnen zijn onderzoek wel nieuwe benaderingen en invalshoeken toegepast. Uiteindelijk geeft Bhagwanbali ook aan dat zijn bevindingen op de bestaande bronnen nauwkeuriger en vollediger zijn dan andere studies over het systeem. Deze stelling getuigt nogal van arrogantie, vooral aangezien hij beweert zo onbevooroordeeld mogelijk onderzoek te hebben gedaan. Hij verwijt andere studies ervan dit niet te hebben gedaan. Met andere doelt hij op studies van historici die kolonialisme bestuderen. Op dit punt zou ik hem willen tegenspreken, aangezien geen elke interpretatie van bronnen onbevooroordeeld is en hij zelf ook schuldig is aan oordeelsvorming en beïnvloeding door eigentijdse politieke-ideologische opvattingen. Dit hoeft niet perse negatief te zijn. Wel heeft Bhagwanbali een goede poging gedaan om zo grondig mogelijk onderzoek te doen, door middel van originele bronnen te bestuderen en analyseren. Persoonlijk begrijp ik niet zo goed wat hij nu wezenlijk anders heeft gedaan. Bhagwanbali pretendeert een nieuwe perspectief en methode in zijn onderzoek te hebben toegepast, maar de precieze verschillen in methodiek van eerder geleverde onderzoeken, blijft mij geheel onbekend. Wel laat Bhagwanbali uitgebreid zien hoe de contractarbeid van binnenuit functioneerden en dat er wel dergelijk onderdrukking en uitbuiting plaatsvond.

Hierop volgen Chanderson E.S. Choenni en Kanta S.H. Adhin en hun publicatie:

Hindostanen: van Brits-Indische emigranten via Suriname tot Burgers van Nederland. Hierin proberen zij een breed beeld te schetsen over de Hindostaanse samenleving in Suriname. De werving, reis van en leven onder contractarbeiders wordt hier uitgebreid omschreven. Echter lijkt hier in de belevingen van de Hindostanen zelf te ontbreken. Al worden er wel veel

(22)

ontwikkelingen en processen beschreven, wat de lezer wel een relatief goed beeld geeft over onder welke omstandigheden Hindostanen leefden in Suriname eind 19de eeuw. Het systeem

van contractarbeid is een leidend element en wordt in deze publicatie meer uiteengezet, dan bekritiseerd. Wel geven Choenni en Adhin een zo objectief mogelijk overzicht van de gevolgen voor Hindostanen van de contractarbeid in Suriname. Zo stelt Choenni wel dat het systeem zeker wel nadelige gevolgen had voor het leven en positie van Hindostanen, maar dat door hun cultuur en mentaliteit hun integratie in de Surinaamse samenleving een succes bleek. Wat dus als voordelig gevolg wordt gezien van de contractarbeid.

Tot slot is er Sandew Hira. Hij is kritisch op de wijze waarop er tegenwoordig historisch onderzoek wordt gedaan, voornamelijk als het gaat over het slavenverleden en koloniale geschiedschrijving. Hij levert dan ook felle kritiek op de Nederlandse historici die in hun werk geen verantwoordelijkheid zouden nemen voor hun koloniale geschiedenis. Echter kan de standplaatsgebondenheid van een historicus niet ontkend worden. Zijn verwijten zijn in dit geval wat excessief, maar niet geheel onwaar. Hira maakt sterke tegenargumenten op visies van bijvoorbeeld Emmer en Choenni. Zo zouden hun stellingen immoreel zijn en hun onderzoeken eendimensionaal. Hira zelf neemt in het debat een duidelijk standpunt in: het systeem van contractarbeid was voor contractanten zeer nadelig.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het systeem van de contractarbeid in Suriname positieve en negatieve gevolgen met zich meebracht voor verschillende partijen, vanuit verschillende perspectieven en methodes. De meningen in dit debat blijken echter erg verdeeld te zijn. Het hierboven benoemde historiografische onderzoek is relevant en essentieel voor mijn onderzoek, aangezien deze perspectieven informatie bevatten en een basis vormen voor het uiteindelijk onderzoek over de literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen in Suriname vanaf de jaren 70. Echter bevat deze historiografie enkel een klein onderdeel van mijn onderzoek. Dat onderzoek zal voornamelijk gaan over de langdurige gevolgen en de beschrijvingen van de levens van vrouwelijke contractarbeiders en het systeem waarin zij leefden. Mijn onderzoek zal hierin uniek zijn, aangezien de literaire verbeelding van Hindostaanse contractarbeiders en hun nakomelingen nog niet eerder is onderzocht of zodanig bekend is. Op het gebied van de literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen is nog geen onderzoek gedaan, terwijl er al wel geschreven is over Hindostaanse vrouwen, de afgelopen vijftig jaar.

(23)

Hoofdvraag 2: Theoretisch kader

Door uitgebreid onderzoek te kunnen doen naar de literaire verbeelding van Hindostaanse vrouwen uit Suriname zullen er inhoudelijk een aantal theorieën uit verschillende vakgebieden worden gebruikt en toegepast. Allereerst zijn er in de literatuurwetenschap verschillende manieren om romans te analyseren. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de argumenten rond het debat over de bruikbaarheid van (historische) romans in de geschiedschrijving, waar de meningen over verdeeld zijn.42 Aan de hand van de onderstaande

theorieën zal worden uitgelegd, welke theorieën in dit onderzoek worden toegepast op de gegeven postmoderne en (post)koloniale romans. Ook wordt er aangegeven waarom deze theorieën bruikbaar en essentieel zijn voor dit onderzoek. Uiteindelijk wordt er een verantwoording gegeven op de wijze van onderzoek doen binnen deze studie. Dit om de noodzakelijkheid van gebruik van zowel feiten en fictie, aan de hand van technieken en methodes, ondersteund door theorieën, te verklaren.

2.1 Het narrativisme van de geschiedwetenschap

Te beginnen met de theorie van de bekende Groningse geschiedfilosoof Ankersmit en zijn ideeën over het ‘historische narratief’ en ‘geschiedenis en fictie’. Volgens Ankersmit spelen feiten en fictie in de geschiedenis en in romans door de eeuwen heen een grote rol. Er zijn dan ook verbanden te herkennen tussen de literatuur en de vertelde ofwel geschreven geschiedenis. Het is lastig te bepalen of er onderscheid gemaakt kan worden, want de twee zijn door de eeuwen heen zeer met elkaar verweven. Maar is het niet de taak van een wetenschapper om te blijven streven naar waarheid? Hoe moet dat dan als de geschiedenis zoals wij deze kennen een onregelmatigheid bevat en dus relatief is? Volgens Ankersmit zijn er twee verschillende soorten waarheden; de geschiedkundige waarheid en de literaire waarheid. Als men deze van elkaar weet te onderscheiden en durft te erkennen levert de historicus goed werk.43 Zo is de historicus echter ook een gebruiker van het narratief/verhaal

van de geschiedenis en interpreteert hij ook het verleden vanuit een bepaald kader en perspectief. Het narrativisme is een theorie over de geschiedkundige interpretatie van het verleden. Hierbij beperkt het narrativisme zich niet tot het chronologische ordenen van de historische details. Deze ordening van verschillende historische fenomenen en niet altijd samenhangende structuren is dus altijd subjectief. Toch kunnen volgens Ankersmit en zijn medestander L.O. Mink er toch op drie manieren structuur worden aangebracht op historische

42A. J. Elias. Sublime desire. History and post-1960s fiction (Baltimore 2001), xviii. 43 F. Ankersmit. De navel van de geschiedenis. (Groningen 1990), 3.

(24)

verschijnselen: de categorische, een theoretische en configurele wijze van ordening.44 Deze

laatste is essentieel voor de geschiedenis. De samenhang van de drie verschillende manieren van ordening kan niet plaatsvinden, mits er een verhaal beschreven wordt. Deze zorgt voor de samenhang en moet een historicus altijd toepassen, want het verleden zelf kent deze niet. Door middel van vertelling krijgen de historische feiten dus betekenis.45 Dit is een relevante

verantwoording voor het gebruik van historisch narratief en daarmee ook romans binnen de geschiedschrijving. Echter is dit enkel een representatie en geen eenzijdige strategie voor dit onderzoek.

2.2 Postmoderne perspectieven in literatuur

Zoals beschreven in de inleiding is het postmodernisme een relevant onderwerp voor dit onderzoek. De romans die in dit onderzoek gebruikt worden zijn geschreven vanaf de jaren zeventig, met name de romans van Mc Leod en Singh zijn onderdeel van een postmodernistische wijze van geschiedschrijving. Binnen het postmodernisme zijn de meningen over de functie van fictie nogal verdeeld. Allereerst moet het begrip postmodernisme gedefinieerd worden, zodat het later kan worden toegepast op de verschillende genres binnen de geschiedschrijving. Postmodernisme (of poststructuralisme) is een reactie op het veranderende tijdsbeeld binnen de literatuur in de jaren vijftig, zestig en zeventig. Al ontstond er een discussie over of dit een uitwerking of reactie op het modernisme was.46 Dit discours geeft al aan dat het begrip ‘postmodernisme’ niet makkelijk te definiëren

was en dat verschillende kunstdisciplines het lastig vinden om dit fenomeen een theoretische basis te geven. Daarnaast is het gebruik van het begrip postmodernisme veranderlijk en een product van die tijdsperiode. De invulling of toepassing van het postmodernisme verschilt per land en per tijdsperiode. Zo wordt het begrip in de jaren 70 vooral gekenmerkt door een anti-intellectualistisch gevoel en ontstaat er in de jaren tachtig een politiek geëngageerde vorm. Te denken aan theorieën van Franse filosoof Michel Foucault over macht in taal en het ontstaan van gender- en subaltern studies. De ondergeschikten en zogenaamde abnormalen binnen de heersende maatschappij.47 De literatuurwetenschap zag het postmodernisme als vorm van

verzet tegen de heersende cultuur en schreef ook steeds meer over deze ondergeschikten en abnormalen. De oplossing van deze crisis was dat literatuurtheoretici tot de conclusie zijn

44 F. Ankersmit. Denken over geschiedenis. (Groningen 1984), 5. 45 Ibidem, 8.

46 B. Hellemans. Elementaire Deeltjes: Cultuur. (Amsterdam 2014), 51.

47 Biografie Michel Foucault: https://historiek.net/michel-foucault-franse-filosoof/68750/ (geraadpleegd op 04-12-2018).

(25)

gekomen, dat het postmodernisme nu eenmaal verschillende gedaantes en varianten kent.48

Binnen het concept postmodernisme worden taal en werkelijkheid sterk met elkaar verweven, maar is ook de twijfel en het streven naar die werkelijkheid cruciaal. De taal is volgens het postmodernisme het instrument van zowel de historicus, als de auteur van fictie. Daarnaast willen postmoderne schrijvers zelf een wereld creëren in hun romans waarin zij niet per se een waarneembare wereld willen afbeelden, maar moeten de zogenaamde ordeningen ter discussie worden gesteld. In de postmoderne literatuur gaat het vooral om de tegenstellingen van ‘mainstream’ gedachtes en classificaties, die gebaseerd zijn op vooronderstellingen en waardeoordelen te doorbreken. Schrijvers willen bijvoorbeeld laten zien dat fictie en waarheid, goed en kwaad berusten op afspraken en conventies, maar dat deze gevormde grenzen niet vast liggen. In de roman moet hier zeker ruimte voor interpretatie en discussie zijn volgens de postmodernisten.49 Postmoderne romans zijn zelden binnen een specifiek

genreconcept geschreven, maar bevatten verschillende kaders en (maatschappelijke) thema’s. Ook binnen het postmodernisme zorgt de historische roman voor problemen. Moet een postmoderne historische roman nu feiten of fictie beschrijven? Een oplossing voor een postmoderne auteur is hier dan ook niet alleen het verschaffen van feitelijke informatie binnen het narratief, maar om de waardeoordelen open laten voor interpretatie. Daarnaast kan de auteur door middel van een verzonnen personage eigen interpretaties, over bijvoorbeeld een maatschappelijke probleem in het verhaal, aan het geheel toevoegen. Er is ook geen objectieve kenbaarheid van de werkelijkheid, alles berust op interpretatie in de postmoderne literatuur.50

In de publicatie van A.J. Elias wordt er onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen en verschillen in de historiografie van voor 1950 en erna. Amy J. Elias is professor Engelse taal aan de universiteit van Alabama, Birmingham en co-winnaar van de Perkins prijs voor

Society for the Study of Narrative Literature. Zij maakt een duidelijk keerpunt bij het

schrijven van geromantiseerde historische fictie post-1960.51 Haar publicatie legt de nadruk op

de postmoderne problematiek in zowel de geschiedschrijving, als de literatuur. Elias stelt dat de geschiedschrijving na 1960 en de literatuur veel overeenkomsten hebben en interdisciplinair verklaard kunnen worden, ook ten opzichte van elkaar.52 Ook stelt ze in haar

48 G.J. van Bork, N. Laan. Van Romantiek tot Postmodernisme: opvattingen over de Nederlandse literatuur. (Bussum 2010), 242-243.

49G.J. van Bork, N. Laan. Van Romantiek tot Postmodernisme: opvattingen over de Nederlandse literatuur, 286. 50 Ibidem, 288.

51 A. J. Elias. Sublime desire. History and post-1960s fiction (Baltimore 2001),xviii. 52 Ibidem, 1.

(26)

boek de historische literatuur en historische romans gelijk aan elkaar, wat nogal voor kritiek zorgt binnen het vakgebied. Historische fictie wordt gezien als een sub genre binnen romans en dus literatuur, maar ook een sub genre binnen de historiografie. Echter bevatten historische romans binnen het narratief toch ook historische feiten. Dit maakt de paradox van de geschiedschrijver duidelijk. Historici, schrijven en denken in hun onderzoek op meta niveau, terwijl zij zelf ook onderdeel zijn van een tijdsperiode, kader en perspectief. Een roman gebruikt enkel een andere vorm van narratief en methode om geschiedenis te schrijven. De historische roman als sub genre binnen de roman heeft volgens Elias de volgende kenmerken: 1. Een specifiek historisch detail is van cruciaal belang voor het plot of voor de ontwikkeling van het personage, of van belang voor de representatie van narratieve attributen en omgeving. 2. De historisch strekking vloeit voort in alle facetten van het fictionele construct. 3.De historische strekking ontstaat en wordt gevormd door de tekst zelf. 53 De argumenten en

standpunten van Elias, betreffende postmodernisme en literatuur na 1960 zijn relevant voor dit onderzoek, aangezien zij de waarden, overeenkomst en het belang van zowel geschiedschrijving in de wetenschap en de samenhang met historische romans in literatuur-fictie goed weet te benadrukken.

2.3 Postkoloniale perspectieven in literatuur

Dit onderzoek bevat romans die geschreven zijn door Surinamers voor Surinamers, maar ook voor Nederlanders. Daarbij is er binnen deze literatuur sprake van koloniale invloeden, zowel direct als indirect. Het kernbegrip postkolonialisme is hier van toepassing. Postkolonialisme is een stroming die zich bezighoudt met de (culturele) gevolgen van kolonialisme en imperialisme. Volgens de kritiek op analyses van het postkolonialisme van de Indiaas-Amerikaanse Gayatri Spivak, is zowel de geschiedenis als de geschiedschrijving tussen de kolonisator en de kolonies zeer sterk verweven met elkaar. Ze stelt zelfs dat deze onontkoombaar met elkaar verweven zijn. Gyatri Chakravorty Spivak (1942) is een bevlogen feminist en criticus. Zo volgt haar carrière de afgelopen vijftig jaar een complex intellectueel traject, waarbij zij verschillende prominente theorieën en stromingen tackelt en/of aanvecht. Spivak bekritiseert de marxistische kritiek op kapitalisme, de internationale kijk op en omgang met arbeid, vormen van imperialisme en koloniaal discourse, ras en de relatie met nationaliteit en etniciteit, de status van de migrant en verhoudingen tussen de postkoloniale en neokoloniale wereld.54 Spivak heeft bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de nasleep van

53 Ibidem, 5.

54 Donna Landry, Gerald M. MacLean. The Spivak Reader: Selected Works of Gayatri Chakravorty Spivak (New York 1996), 10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

vrije concurrentie op de markt tot stand gekomen prijs, de juiste norm is voor de economische mogelijkheden. Zoowel bij con- sumptie, productie als inkomensverdeeling spelen

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

In het geval van mobiliteit voor het werk betekent vervanging van die fysieke verplaatsingsbehoefte door een vorm van virtueel contact leggen niet dat er tijd vrij komt om te

In de loop van dit onderzoek is al een aantal overeenkomsten tussen Herzog en New Journalism langsgekomen en ook sommige van de criteria voor het genre van

Door op individuele basis te bepalen welke ge- rechtvaardigde verwachtingen een consument mocht hebben jegens de aanbieder van een product of dienst, in plaats van te werken met

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval