• No results found

Habitus en taalkeuzes, een onderzoek naar de vertaalpoëtica van Hero Hokwerda, literair vertaler Nieuwgrieks

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Habitus en taalkeuzes, een onderzoek naar de vertaalpoëtica van Hero Hokwerda, literair vertaler Nieuwgrieks"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Habitus en taalkeuzes,

een onderzoek naar de vertaalpoëtica

van Hero Hokwerda, literair vertaler

Nieuwgrieks

Scriptie Master Vertalen

Taalwetenschap

Docent Dr. Eric Metz

Bronwyn van Hensbergen,

8607141

(2)

Habitus en taalkeuzes,

een onderzoek naar de vertaalpoëtica

van Hero Hokwerda, literair vertaler

Nieuwgrieks

Scriptie Master Vertalen

Taalwetenschap

Docent Dr. Eric Metz

Bronwyn van Hensbergen,

8607141

(3)

1. Inleiding

Onderwerp en vraagstelling 1.1 Poëtica in letterkunde 1.2 Poëtica in vertaalwetenschap

1.3 Bronnen van onderzoek en theoretische benadering 2. Biografie en habitus van de vertaler

3. Bibliografische analyse 4. Externe vertaalpoëtica 4.1 Parateksten 4.2 Periteksten 4.3 Epiteksten 5. Interne vertaalpoëtica 5.1 Poëzievertalingen

5.2 K.P. Kavafis en de Nieuwgriekse poëzietraditie

5.3 Vergelijking van drie vertalingen van het gedicht “De Stappen” 5.4 Prozavertalingen

5.5 Vergelijking van twee vertalingen van de roman Het derde huwelijk Conclusie

Bibliografie

(4)

Onderwerp en vraagstelling

In deze scriptie worden de opvattingen over vertalen van Hero Hokwerda, literair vertaler

Nieuwgrieks, gereconstrueerd uit vier verschillende bronnen: de biografie, vertalingen, parateksten¹ en het onderwijs dat hij als docent aan de Universiteit van Amsterdam gaf. In mijn onderzoek baseer ik me op inzichten van sociologisch georiënteerd onderzoek in de vertaalwetenschap om te

onderzoeken of ik met behulp daarvan het onderwerp samenhangend vanuit verschillende kennisgebieden kan belichten. Na de inleiding, waarin enkele begrippen uit de literatuur- en

vertaalwetenschap worden toegelicht, volgt de reconstructie van de habitus van Hero Hokwerda aan de hand van zijn biografie. In de daarop volgende hoofdstukken probeer ik aan te tonen op welke wijze zijn habitus doorwerkt in zijn vertalingen en parateksten. In mijn conclusie geef ik een beschrijving van de vertaalpoëtica van Hokwerda, een redelijk samenhangend geheel van zijn

fundamentele overtuigingen en inzichten omtrent het vertalen van Nieuwgriekse literatuur. Ik baseer me bij de analyse van poëzievertalingen op de inzichten van James Holmes.² De discours- en

registeranalyse van bron- en doelteksten volgens het model van Michael Halliday³ wordt gebruikt bij de analyse van prozavertalingen. In het kader van de Master Vertalen werd de selectie van teksten gebaseerd op vertalingen waarin de individuele stijl van de vertaler goed zichtbaar is en op basis van parateksten waaruit zijn vertaalopvattingen duidelijk blijken. Inspiratie voor het onderwerp kreeg ik door het boek The Translator’s Invisibility: A History of Translation (1995, 2008) van de

vertaaltheoreticus Lawrence Venuti.⁴ Hij vraagt hierin aandacht voor de onzichtbaarheid waarin vertalers in de huidige Anglo-Amerikaanse cultuur verkeren en beschrijft de oorzaken en gevolgen ervan. De onzichtbaarheid wordt veroorzaakt door het paradigma van ‘vloeiend vertalen’ en doordat mensen duidelijke teksten snel willen kunnen lezen. Maar door een vloeiende vertaling, die

veroorzaakt wordt door een domesticerende vertaalstrategie, raakt de lezer in de waan dat hij het origineel leest en wordt de vertaler onzichtbaar. Venuti probeert lezers ervan te overtuigen dat een

1. Paratekst is een begrip van de Franse literatuurtheoreticus Gérard Genette (1930). Het zijn teksten die buiten het boek verschijnen: artikelen, interviews enz. en teksten die in hetzelfde boek de tekst vergezellen: voor- en nawoorden, voetnoten enz. (Genette 1987: 10,11). Ik kom hierop later nog terug. 2. James Holmes (1924-1986) wordt beschouwd als de

grondlegger van de vertaalwetenschap als autonome discipline. 3. M.A.K. Halliday (1925) is een in Engeland geboren en getogen Australische linguïst, een generalist die taal vanuit verschillende invalshoeken benadert. Hij ontwikkelde de internationaal invloedrijke Systemische Functionele Grammatica. 4. Lawrence Venuti (1953) is vertaalwetenschapper, historicus, vertaler Italiaans en hoogleraar Engels aan de Temple Universiteit in Philadelphia.

vertaling moet worden beschouwd als een ‘interpretatie’ van het origineel, die door de vertaler volgens zijn vertaalopvattingen en onder invloed van de heersende normen van de doelcultuur in de doeltaal wordt ‘geconstrueerd’ (Venuti 2008: 14). Venuti laat aan de hand van vertaalpatronen in

(5)

diverse landen zien dat de onzichtbaarheid van de vertaler grote gevolgen heeft voor taal- en cultuurverschillen. Slechts rond de vijf procent van de jaarlijkse Engelstalige boekproductie bestaat uit vertalingen, tegenover bijvoorbeeld rond de vijfentwintig procent in de jaarlijkse Nederlandse boekproductie (Venuti 2010: 281). Het gevolg is enerzijds dat Engelstalige culturele waarden een groot buitenlands lezerspubliek bereiken en anderzijds dat in Engeland en Amerika een eentalige cultuur ontstaat die niet ontvankelijk is voor buitenlandse literatuur (Venuti 2008: 12). Hoewel hiervoor ook algemenere oorzaken te bedenken zijn, geldt mijns inziens hetzelfde voor Nederland want meer dan zestig procent van de vertalingen in de jaarlijkse Nederlandse boekproductie zijn vertalingen uit het Engels (D’Hulst 2007: 102). In de overige veertig procent neemt Hero Hokwerda een bijzondere plaats in omdat hij sinds 1979 de Nieuwgriekse taal en cultuur in Nederland zichtbaar en toegankelijk maakt met meer dan 45 vertalingen in boekvorm, met bloemlezingen, artikelen, recensies enz. Hij heeft grote en kleine uitgeverijen altijd weer weten te overtuigen dat Nieuwgriekse literatuur vertaald moet worden en hij vertaalt zelf de boeken die hij aanbrengt. De onderzoeksvraag die ik in deze scriptie wil beantwoorden is:

Wat zijn de fundamentele overtuigingen en inzichten van Hero Hokwerda omtrent de wijze waarop de Nieuwgriekse taal en cultuur in Nederlandse vertalingen zichtbaar en toegankelijk gemaakt moeten worden? De onderzoeksvraag is ingebed in de algemenere vraag of het onderwerp met behulp van de inzichten van de sociologie van vertalen vanuit verschillende kennisgebieden samenhangend kan worden belicht.

Om gericht te kunnen zoeken naar vertaalpoëtica, maak ik gebruik van de definitie die in de vertaalwetenschap werd ontwikkeld naar analogie van het begrip ‘poëtica’ in de letterkunde. Ik zal eerst verhelderen wat men tegenwoordig onder het begrip ‘poëtica’ verstaat.

1.1 Poëtica in letterkunde

A.L. Sötemann⁵ definieert poëtica als de fundamentele opvattingen over de aard van poëzie, haar oorsprong, middelen en doeleinden en hij onderscheidt drie verschillende vormen: extern, expliciet intern en impliciet intern (Sötemann 1985: 79). Teneinde het oeuvre van een dichter toegankelijker

5. A.L. Sötemann was hoogleraar nieuwere Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Utrecht (1964-1985).

te maken, stelt hij twee methoden van onderzoek van de poëtica voor: de eerste is gericht op de historische relaties en op de contemporaine context en de tweede is het onderzoek van de gebruikte ‘technieken’ ― de interferentie van taalstructuur en versformele momenten, de beeldspraak, klankorganisatie enz. ― door die ‘technieken’ te relateren aan eerder gebruikte en aan eigentijdse

(6)

conventies (Sötemann 1985: 40-41). Met betrekking tot de historische relaties en de contemporaine context stelt hij dat de stijl van een schrijver zijn oeuvre kenmerkt en het onderscheidt van dat van andere auteurs, maar dat die individuele stijl ook samenhangt met invloed die uitstijgt boven een enkel oeuvre. Want een literair werk kan alleen worden ervaren en gewaardeerd tegen een bredere gemeenschappelijke achtergrond. Het moet worden herkend als behorend tot een bepaald soort artistieke fenomenen. Als het niet beantwoordt aan een behoorlijk aantal expliciete en impliciete verwachtingen van zijn lezers, is het artistiek gezien onbegrijpelijk (Sötemann 1985: 95-96).

Het was voorheen gebruikelijk om poëticale tradities te relateren aan cultuurhistorische perioden, maar Sötemann ontwikkelt een andere, tijdloze classificatie van vier poëticale tradities, die ― zeker in latere tijden ― diachronisch en naast elkaar kunnen bestaan; wel kunnen de auteurs van een bepaalde traditie in een bepaalde periode de boventoon voeren. Hij neemt als uitgangspunt het hoofdstuk over kunstkritiek uit The mirror and the lamp (1953) van de Amerikaanse literatuurcriticus M.H. Abrams, waarin de auteur vier elementen in de benadering van een kunstwerk onderscheidt: het werk zelf, de kunstenaar, het publiek (i.c. de lezer) en het universum waarnaar het werk, direct of indirect, verwijst (Abrams 1953: 3-29). Abrams stelt dat bijna alle theorieën zich op een van de vier elementen richten en zo komt hij tot een classificatie van vier groepen van literaire theorieën: de objectieve (die zich concentreren op het min of meer autonome artefact), de expressieve (die de rol van de auteur benadrukken en het kunstwerk in de eerste plaats zien als het resultaat van het creatieve proces), de pragmatische theorieën (die het kunstwerk zien als een middel tot een doel en de waarde ervan afleiden uit het al dan niet bereiken ervan), en de mimetische literaire theorieën (die kunst uitleggen als in essentie een imitatie van aspecten van het universum) (Sötemann 1985: 100). Elk van deze theorieën heeft een lange traditie, die teruggaat tot de oudheid of latere tijden. Sötemann beschrijft de aard, oorsprong, middelen en doeleinden van deze vier theoretische

benaderingen van kunst en geeft een algemeen idee van de verschillen en onderlinge relaties tussen de poëtica’s. Hij noemt het een complicerende factor dat poëtica’s aan veranderingen onderhevig zijn. Ik geef twee concrete voorbeelden van de wijze waarop we tegenwoordig poëtica’s beschrijven door Sötemanns weergave van de expressieve en de pragmatische theorieën te parafraseren: expressieve theorieën zijn metafysisch van aard. Ze benadrukken originaliteit en creativiteit. Het lyrische gedicht is de norm. De dichter drukt met zijn gevoelens de essentie van het leven uit en gebruikt daarbij suggestie, symbolen en beelden. Pragmatische theorieën zijn praktisch, wereldlijk van aard. De dichter bereikt effecten met bewust toegepaste retorische strategieën. Hij is een

vakman en streeft naar helderheid (Sötemann 1985: 101-102). Naar analogie van Sötemanns definitie van poëtica werd in de vertaalwetenschap de onderstaande definitie van vertaalpoëtica ontwikkeld.

(7)

1.2 Poëtica in vertaalwetenschap

Eind jaren tachtig van de vorige eeuw geeft Paul Gillaerts⁶ in een artikel over de vertaalpoëtica van Martinus Nijhoff een definitie van vertaalpoëtica:

Naar analogie met wat tegenwoordig wordt verstaan onder poëtica, zou ik de ‘vertaalpoëtica’ van een vertaler willen omschrijven als het min of meer samenhangend geheel van

opvattingen over het vertalen en vertalingen. Preciezer geformuleerd: vertalersopvattingen over het vertaalproces (ontstaan en ontwikkeling), over het vertaalproduct (de vertaling) en over de functie van de vertalingen in de doelliteratuur en doelcultuur. (Gillaerts 1988: 130) Gillaerts maakt net als Sötemann een onderscheid tussen een interne en een externe vertaalpoëtica. Hij presenteert een methode van onderzoek van de vertaalpoëtica van Nijhoff. De vraag naar de vertaalpoëtica is volgens hem als volgt te formuleren: streeft de vertaler in zijn vertaalpraktijk naar een adequate en/of acceptabele vertaling, en getuigt hij daar ook van in zijn vertaalcommentaren? Een dergelijke functionele vraag geeft de richting aan waarin naar de vertaalpoëtica gezocht moet worden, aldus Gillaerts. Hij situeert de vertaalpoëtica van de auteur op het snijpunt van

vertaaltraditie, literaire conventie en sociaal-culturele context van de ontvangende cultuur (Gillaerts 1988: 130-131). Hij verwoordt in zijn artikel de theorie van vertalen van Gideon Toury⁷ :

The production of a text in a particular culture/language which is designed to occupy a certain position, or fill a certain slot, in the host

culture, while, at the same time, constituting a representation in that language/culture of a text already existing in some other language, belonging to a different culture and occupying a definable position within it. (Toury 2012: 69)

6. Paul Gillaerts is hoogleraar Nederlands aan het Lessius College van de Universiteit Antwerpen. 7. Gideon Toury (1942) is een Israëlische vertaalwetenschapper aan de Universiteit van Tel Aviv.

Toury beschreef vertalen op basis van twee principes die in de praktijk met elkaar vervlochten zijn: de vertaalstrategie die op de brontekst is gericht en de vertaalstrategie die op de doeltekst is gericht. Hij noemt dit respectievelijk ‘adequaat’ versus ‘acceptabel’ vertalen. De tegenstelling moet niet als binaire oppositie maar als een continuüm worden opgevat (Toury 2012: 70). Bij het vertalen wordt vaak naar een compromis tussen deze principes gezocht en dat wordt bepaald door normen. Toury ontwikkelde de Beschrijvende Vertaalwetenschapen in zijn boek Descriptive Translation Studies

―and beyond (1995/2012) gaat hij van de vooronderstelling uit dat vertalen, omdat het een cultureel

(8)

gekenmerkt door een van nature grote veranderlijkheid, intercultureel (in ruimte of tijd) en binnen afzonderlijke culturen (Toury 2012: 61). Hij hanteert het begrip ‘norm’ in de context van de

organisatie van sociaal-culturele activiteit: mensen leven in sociaal verband en moeten met elkaar onderhandelen, waardoor conventies ontstaan. Maar conventies zijn niet altijd duidelijk en normen vullen dit hiaat op want die geven aan wat goed of slecht gedrag is met positieve of negatieve sancties daaraan verbonden. Omdat normen abstract zijn, kunnen we ze alleen observeren in door normen gestuurd gedrag of in de eindproducten ervan zoals teksten. Als we tussen alternatieven moeten kiezen, spelen normen een belangrijke rol. Wanneer in dezelfde soort situaties hetzelfde gedrag optreedt, is dat te verklaren door de werking van normen (Toury 2012: 62-65). Bij het vertalen treden altijd veranderingen ten opzichte van de brontekst op maar dit kan op meerdere manieren worden gerealiseerd, en voor zover daarin patronen optreden, blijken die door normen te worden gestuurd, aldus Toury. Ik zal aan de hand van patronen in vertalingen en parateksten van Hokwerda een hypothetische reconstructie maken van normen die bepalend zijn voor zijn vertaalpoëtica en onderzoeken of die in de loop der tijd zijn veranderd. Want wanneer we spreken over vertaalpoëtica’s kan het gaan over individuele vertaalpoëtica’s, maar die zijn altijd ingebed in bredere

maatschappelijke en culturele normen die aan verandering onderhevig zijn.

1.3 Bronnen van onderzoek en theoretische benadering

Omdat we dus alleen de eindresultaten van normen kunnen waarnemen, is het de vraag welke bronnen geschikt zijn voor een hypothetische reconstructie van normen die ten grondslag liggen aan een vertaalpoëtica. Toury noemt twee hoofdbronnen, tekstuele en buitentekstuele, maar hij

beschouwt ze als fundamenteel verschillend. Hij vindt teksten de ‘primaire producten’ van door normen gestuurd gedrag en de directe representatie ervan en buitentekstuele bronnen zoals normatieve uitspraken slechts ‘bijproducten’ van het bestaan en de werking van normen omdat ze gekleurd zijn. Hij pleit ervoor om normatieve formuleringen alleen te gebruiken in een kader dat systematiek garandeert (Toury 2012: 88-89). Parateksten vind ik zinvol voor mijn onderzoek omdat ik daarin kan onderzoeken of Hokwerda de receptie van de lezer beïnvloedt en of hij zich daarin over zijn vertaalpoëtica uitlaat. Cees Koster⁸ is ook van mening dat de studie van parateksten zinvol is want hij onderzoekt momenteel parateksten in het kader van een project van de Universiteit Utrecht dat zich richt op de ontwikkeling van een methodologie voor het maken van een vertalerprofiel: een studie naar de loopbaan en positie van literair vertalers in het veld aan de hand van een aantal specifieke parameters: oeuvre, habitus, poëticale opvattingen, receptie van het werk door derden en zichtbaarheid (Koster 2014: 1-5). Het begrip ‘paratekst’ wordt door mij gebruikt volgens de

(9)

zijn boek deze titel omdat hij het essentieel vindt dat parateksten functioneren in een zone tussen de wereld van actoren zoals uitgevers en de wereld van de tekst. In de introductie van het boek brengt hij naar voren dat de paratekst het voor de tekst mogelijk maakt om als boek door het lezerspubliek te worden ontvangen. De paratekst moet niet als een grens maar veeleer als een drempel worden beschouwd, die de lezer over kan gaan om door te lezen of de mogelijkheid biedt om de weg terug te nemen:

Le paratexte est donc pour nous ce par quoi un texte se fait livre et se propose comme tel à ses lecteurs, et plus généralement au public. Plus que d’une limite ou d’une frontière étanche, il s’agit ici d’un seuil, ou ― mot de Borges à propos d’une préface ― d’un «vestibule» qui offre à tout un chacun la possibilité d’entrer, ou de rebrousser chemin. (Genette 1987: 7,8) De paratekst vormt, tussen de tekst en buiten de tekst, niet slechts een overgangszone, maar een zone waar transactie plaatsvindt ten dienste van een betere ontvangst van de tekst, ten behoeve van kennis van zaken bij het lezen, in de ogen van de schrijver en zijn bondgenoten (Genette 1987 : 8). Ik zal de vertalingen en parateksten dan ook in onderlinge samenhang bespreken.

Het onderwijs gedurende de Bachelorstudie en de begeleiding die ik tijdens de tutorial van de Master Vertalen van Hokwerda kreeg, zijn bronnen van mijn onderzoek omdat ik de vertaalpoëtica van Hokwerda in de praktijk heb ervaren. Ik heb door normen gestuurde feedback gekregen, die ik in me heb opgenomen, iets wat me helpt om strategieën te ontwikkelen voor het oplossen van

vertaalproblemen en dat lijkt op den duur vanzelf te gaan. Dit proces van internaliseren

8. Cees Koster coördineert de Master Vertalen aan de Universiteit Utrecht. Hij verricht onderzoek naar vertaalgeschiedenis.

doet denken aan het ontwikkelen van een ‘habitus’, een begrip van de socioloog Pierre Bourdieu. Toury heeft de betekenis van normen die in de instituten voor vertalers in opleiding heersen, benadrukt (Toury 2012: 284-285). En Theo Hermans⁹ stelt ook dat docenten hun vertaalpoëtica aan vertalers in opleiding overdragen (Hermans 1996: 6). Daarnaast heb ik ervaren dat behalve de invloed die het instituut heeft op de vertaler in opleiding ook invloed door het hogere gezag wordt

uitgeoefend op het instituut zelf. De landelijke onderwijspolitiek met een financieringsmodel waarin het aantal studenten de doorslag geeft, was aanleiding voor het bestuur van de Universiteit van Amsterdam om de Master Nieuwgrieks af te schaffen. De politiek beïnvloedt het instituut en de kwaliteit van toekomstige (literair) vertalers Nieuwgrieks. Hermans wijst ook op de sociale dimensie

(10)

van vertalen. Hij ontwikkelt het onderzoek naar normen in de richting van interactief werkzame instituties en actoren in het vertaalproces. Hij bestudeert vertalen als een complexe transactie, die plaatsvindt in een communicatieve, sociaal-culturele context, en stelt dat niet de aard en relatie tussen bron- en doeltekst maar de vertaler als een sociaal wezen volledig in beeld moet komen (Hermans 1996: 1-2). Mijn theoretische benadering is gebaseerd op de inzichten van sociologisch georiënteerd onderzoek in de vertaalwetenschap. Ik stel de vertaler centraal in mijn onderzoek en met behulp van het abstracte concept ‘habitus’ uit de sociologie zal ik proberen linguïstische en andere benaderingen van het vertalen in samenhang toe te passen. Andrew Chesterman¹⁰ noemt deze concepten ‘bridge concepts’, omdat ze ons in staat stellen grenzen over te gaan, nieuwe

standpunten in te nemen en ze de fragmentatie in de vertaalwetenschap tegengaan. We kunnen door deze concepten ook aannemelijk maken onder welke voorwaarden bepaalde fenomenen zich

voordoen (Chesterman 2007: 172-176). ‘Habitus’ is het concept dat Bourdieu gebruikt voor het geheel van neigingen of disposities tot bepaald gedrag, ofwel het stelsel van onbewuste praktische principes dat specifieke handelingen voortbrengt of genereert. Het feitelijke sociale handelen wordt volgens hem niet gedreven door bewuste mentale toestanden of theoretische structuren, maar door een onbewust of halfbewust stelsel van aangeleerde waarden en neigingen tot specifiek gedrag (Leezenberg 2012: 262). Tijdens het vertaalproces wordt de vertaalhandeling opgenomen in en beïnvloed door de habitus van de vertaler, die men kan afleiden uit een reconstructie van het sociale traject dat hij heeft doorlopen ― de sociale klasse waaruit hij afkomstig is, de familiale achtergrond, opleiding en carrière ― , tegen de achtergrond van de sociale en historische context (Gouanvic 2005: 164; Wolf 2007: 19). Ik zal het sociale traject van Hokwerda reconstrueren, zijn habitus hieruit afleiden en proberen aan te tonen dat zijn habitus zijn literatuurselectie en taalkeuzes beïnvloedt.

9. Theo Hermans is hoogleraar Nederlands en Vergelijkende Literatuurwetenschap aan het University College London. 10. Andrew Chesterman is hoogleraar meertalige communicatie aan de universiteit van Helsinki.

Jean-Marc Gouanvic¹¹ heeft immers aangetoond dat Bourdieus theorieën kunnen worden toegepast binnen de vertaalwetenschap. Hij past Bourdieus theorie over sociaal handelen toe als hij een beeld schetst van de factoren en actoren die verantwoordelijk zijn voor de productie van vertalingen binnen specifieke instituties (individuen, instellingen of organisaties) en concludeert dat de belangen die bij vertalen op het spel staan sterk bepaald worden door macht en legitimatie. Steeds opnieuw moeten de voorwaarden voor vertaling in dat machtsspel tot stand worden gebracht (Gouanvic 2002: 167; Gouanvic 1997: 34-35). Hij benadrukt dat de vertaler uit dat machtsspel een esthetisch genoegen kan halen. Bourdieu noemt dit illusio en Gouanvic citeert hem:

(11)

Pour Bourdieu, [L’] investissement (aux sens de l’économie et de la psychanalyse) c’est l’inclination à agir qui s’engendre dans la relation entre un espace de jeu proposant certains enjeux (ce que j’appelle un champ) et un système de dispositions ajusté à ce jeu (ce que j’appelle un habitus), sens du jeu et des enjeux qui implique à la fois l’inclination et l’aptitude à jouer le jeu, à prendre intérêt au jeu, à se prendre au jeu [ce que Bourdieu nomme l’illusio].

(Bourdieu 1984, gecit. in Gouanvic 1997: 34-35) Gouanvic ziet illusio als het doel van het werk van de vertaler. Een (literaire) tekst vindt de regels van het literaire genre waartoe deze behoort opnieuw uit. Vervolgens wordt de tekst tijdens het

vertaalproces opnieuw geïnterpreteerd door de betrokken actoren volgens eigen regels (Gouanvic 2005: 163). Gouanvic stelt dat deskundige lezers zich tijdens het lezen houden aan de idee van illusio en dat ze de belangen in het veld begrijpen door zich deze voor de duur van het leesproces eigen te maken (ibid.: 164).¹² Hij benadrukt dat het illusio-principe in de eerste plaats wordt verwezenlijkt door de habitus van de handelende persoon. In zijn artikel “Objectivation, réflexivité et traduction. Pour une re-lecture bourdieusienne de la traduction” maakt hij een onderscheid tussen de habitus die is ontstaan als resultaat van de vertaalervaring en een habitus die gevormd wordt wanneer twee betrokken culturen elkaar in het overdrachtsproces ontmoeten (Gouanvic 2007). Daarom is Gouanvic van mening dat vertaalstrategieën in het algemeen niet worden beschouwd als bewuste keuze om zich te conformeren aan of te breken met normen, maar veeleer als de habitus van de vertaler, die tezamen met die van andere actoren, het veld van vertalen structureren en op hun beurt door dat veld worden gestructureerd (Gouanvic 2005: 157-158). Ik zal in het volgende hoofdstuk het sociale traject van Hokwerda reconstrueren.

11. Jean-Marc Gouanvic (1944) is een Canadese vertaalwetenschapper. 12. De vertaling van M. Masselink en T. Schreij van Michaela Wolfs “Naar een sociologie van het vertalen” in Denken over vertalen (Wolf 2010: 399-400) werd geraadpleegd.

2. Biografie en habitus van de vertaler

Hero Hokwerda werd in 1949 in het dorp Noordhorn in Groningen geboren als zesde kind en vierde zoon in een domineesgezin. In een interview voor het tijdschrift Lychnari (2014) vertelt hij dat hij aan tafel Bijbels in verschillende talen uitdeelde en dat hij later, als gymnasiast, de Griekse bijbel voor zichzelf koos om het Grieks te oefenen (Emmanouilidis 2014: 8). In zijn jeugd heeft hij dus dagelijks naar Bijbelteksten geluisterd. Hij moest één keer per zondag mee naar de kerk, van de meestal twee keer dat er een dienst was. Hokwerda heeft zijn vader vaak horen preken. Het protestantse gezin behoorde dus tot de notabelen van het dorp.

(12)

Hokwerda’s fascinatie voor (ver)talen begint op het gymnasium. De docent Oudgrieks kon boeiend vertellen over de reizen die hij in Griekenland had gemaakt, over de mensen en hun

gewoontes, over alles wat hij daar in de jaren vijftig van de vorige eeuw mee had gemaakt. Het klonk als een magische wereld, een beeld dat werd versterkt door de boeken van A. den Doolaard¹³, over Griekenland en de Balkan, die Hokwerda in die tijd ‘verslond’. Hokwerda las romans als Het land

achter Gods rug (1956) en de reisbeschrijving Grieken zijn geen goden (1960) (Emmanouilidis 2014:

8). Ook aan zijn docent Nederlands bewaart Hokwerda goede herinneringen. Lange zinnen van Hildebrand, pseudoniem van de schrijver Nicolaas Beets, moesten worden ontleed, waarbij hoofd- en bijzinnen met onderstrepingen moesten worden gemarkeerd. Het vormde de basis voor zijn

taalkundig inzicht. Hokwerda kreeg degelijk onderwijs.

In 1968, na het eindexamen van het Willem Lodewijk gymnasium in Groningen, maakt Hokwerda zijn eerste reis naar de oudheden in Griekenland. Een jaar later reist hij liftend, met een rugzak, door Griekenland, geheel in de geest van de tijd (Emmanouilidis 2014: 8). Hij interesseert zich vooral voor de mensen van alledag met hun tradities, gewoontes, dromen. Gaandeweg groeit zijn belangstelling voor het Griekenland dat zich op dat moment aan het ontwikkelen is.

De geest van de tijd wordt in de jaren zestig van de twintigste eeuw in de Nederlandse maatschappij bepaald door gunstige economische, sociale en culturele omstandigheden. De periode van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog wordt afgesloten. Er komt een einde aan de geleide loonpolitiek. Televisie, wasmachine en ijskast worden aangeschaft en de auto verschijnt in het straatbeeld. De vrije zaterdag wordt ingevoerd. Nederlanders leven in een welvaartsstaat.

Aankomende studenten kunnen een tijdje in het buitenland gaan reizen voordat ze gaan studeren.

13. A. den Doolaard (1901-1994), pseudoniem van Cornelis Spoelstra, debuteerde in 1926 met De verliefde betonwerker, een bundel vitalistische gedichten (Olink 2011: 28-32). In 1928 ging hij zwerven door de Balkan en Frankrijk, waar hij allerlei baantjes had zoals steenhouwer, druivenplukker, landarbeider en dokwerker en zijn ervaringen verwerkte hij in romans.

In Griekenland woedde na de Tweede Wereldoorlog van 1946 tot 1949 een Burgeroorlog, die aan de communistische en aan de rechtse kant veel levens heeft gekost. De communisten verloren de strijd. Massale militaire hulp uit de Verenigde Staten voor de rechtse regering had de doorslag gegeven. In de vijftiger en zestiger jaren moet de gewone man financieel rond zien te komen in slechte economische omstandigheden en Grieken reizen naar het buitenland om als gastarbeiders in fabrieken in Nederland en Duitsland het minder aantrekkelijke werk te verrichten. We leven in de tijd van de Koude Oorlog en Griekenland ligt geografisch op een strategische plek. In de periode van 1963 tot 1967 heerst politieke onrust en onzekerheid in het land. Het is een voedingsbodem voor

extraparlementaire rechtse groeperingen die bij de bevolking een gevaarlijk klimaat van wantrouwen en teleurstelling in de politiek creëert. Om uit de impasse te komen, wordt besloten om in mei 1967

(13)

nieuwe verkiezingen te houden onder een interim-regering. Onenigheid veroorzaakt de val van de interim-regering en vervolgens geeft koning Constantijn II, anders dan gebruikelijk, aan de leider van de Nationale Radicale Unie de opdracht om de verkiezingen te organiseren. Maar, binnen enkele dagen, op 21 april 1967, wordt een coup gepleegd door een groep legerofficieren (Clogg 2008⁷: 159). In Griekenland heerst van 1967 tot 1974 een dictatuur, het kolonelsregiem. Deze geschiedenis, die zich heeft afgespeeld kort voordat Hokwerda in 1977 in Griekenland gaat studeren, kent hij nog niet. Het besef van het kolonelsregime ontstaat bij hem pas later door een manifestatie van het Comité Griekenland Vrij in Groningen.

In 1968 gaat Hokwerda Klassieke Talen studeren aan de Rijksuniversiteit Groningen, hoofdvak Middel- en Nieuwgriekse taal- en letterkunde (bijvakken Klassiek Grieks en Geschiedenis van het Oosters Christendom). Hij slaagt in 1977 cum laude voor zijn doctoraal examen. In zijn

doctoraalscriptie onderzoekt hij de taal in de poëzie van de dichter Kostas Karyotakis (1896-1928). Van 1977 tot 1979 volgt Hokwerda postdoctorale studies Nieuwgriekse taal- en letterkunde aan de Aristoteles Universiteit van Thessaloníki. Zijn liefde voor de Griekse literatuur heeft daar vooral vorm gekregen, door colleges, de contacten eromheen, door veel te lezen. Hij volgt colleges van Maronitis, Sachinis, van de historicus Chasiotis, maar Savvidis steekt overal bovenuit.¹⁴ Giorgos P. Savvidis (1929-1995) was een beroemde hoogleraar in de Moderne Griekse Letteren: hij was

gepromoveerd op de uitgaven van de dichter K.P. Kavafis (1863-1933) en heeft in twee uitvoerige en grondige werken alle beschikbare gegevens over het werk van de dichter en over door de dichter zelf verzorgde voorlopige uitgaven bijeengebracht. Blanken¹⁵ noemt hem de belangrijkste Griekse

14. E-mailbericht d.d. 31-8-2014 waarin Hokwerda mijn vragen beantwoordde.15. G.H. Blanken (1902-1986) was hoogleraar Laatgriekse taal- en letterkunde, Byzantinologie en Nieuwgriekse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

Kavafiskenner. Savvidis was ook journalist, essayist, vertaler en criticus en de uitgever van de standaardedities van nog drie grote Griekse dichters: Seferis, Sikelianos en Karyotakis. Vanaf 1977 doceerde hij in Thessaloníki en in de Verenigde Staten (Savidis, Manolis 1997: 129). Hokwerda heeft bijzondere leermeesters gehad.

In 1971 was hij voor het eerst in aanraking gekomen met de Griekse muziek: rebétika van Sotiría Bellou en Markos Vamvakaris. Hij heeft zich later grondig in de maatschappelijke context, geschiedenis en cultuur van de rebétika verdiept en dat resulteerde in de serie boekjes Het Griekse

lied, met liedteksten, in samenwerking met het Griekse Eiland, een boekhandel in Amsterdam.

Halverwege Hokwerda’s verblijf in Thessaloníki biedt de lector Middel- en Nieuwgrieks Dr. W.J. Aerts hem een halve baan aan voor na zijn terugkeer. Dr. Aerts, die Klassieke Talen studeerde aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde op een onderwerp uit de Griekse historische

(14)

Groningen. Hij heeft Hokwerda opgeleid, in dienst genomen en was zijn promotor. De tweede

persoon die grote invloed heeft gehad op zijn (vertaal)carrière was Dr. Marietta Ioannidou¹⁶. Professor Savvidis was ook haar leermeester. Ze was Hokwerda’s docent, nam hem op in haar

Griekse vriendenkring toen hij in Thessaloníki studeerde en was jarenlang zijn collega. Hokwerda blikt terug op zijn carrière in de toespraak die hij hield ter gelegenheid van zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam op 16 mei 2014:

De studie Klassieke Talen heb ik ooit gekozen uit liefde en belangstelling voor de Oudheid, maar zonder van plan te zijn mij daarmee in het middelbaar onderwijs te storten, zoals wel voor de hand lag. Door mijn kennismaking, gaandeweg, met het Nieuwgrieks en het moderne Griekenland, besefte ik dat ik me het liefst zou bezighouden met een levende taal, en met het volk dat die taal sprak. Dat was geen keuze tégen de klassieken: ik mag dan wel het

moderne Griekenland altijd zoveel mogelijk in zijn eigenheid hebben willen benaderen, en niet als een uitloper van de oude Grieken, maar ik ben blij met de degelijk klassieke (en ook Byzantijnse) ondergrond die toen gelegd is; daarzonder is veel van het moderne Griekenland of het Nieuwgrieks nu eenmaal vaak moeilijk te begrijpen. (Hokwerda 2014)

Uit deze woorden leid ik af dat hij vindt dat een degelijke klassieke (en ook Byzantijnse) ondergrond op zijn minst wenselijk is. Met enkele aanpassingen zijn de woorden te vertalen in vertaalpoëtica:

16. Dr. M. Ioannidou promoveerde op de vergeten vrouwelijke Griekse auteurs uit de negentiende eeuw.

een literair vertaler Nieuwgrieks moet weten waar de taal en de thema’s, motieven, literaire vormen en genres en allerlei vormen van taalgebruik vandaan komen om de Nieuwgriekse taal en literatuur goed te kunnen begrijpen maar hij moet de moderne Griekse taal en cultuur in zijn eigenheid benaderen. Een studieverblijf in Griekenland of op Cyprus vindt hij voor studenten Nieuwgriekse taal en cultuur dan ook een vereiste. Het zijn vertalersopvattingen over het vertaalproces (ontstaan en ontwikkeling). Hokwerda kan door zijn kennis van de Klassiek Griekse, Middel- en Nieuwgriekse taal- en letterkunde en cultuur door tijdbarrières heen (diachronisch) en synchronisch (idiolect, dialecten, sociolecten) lezen en vertalen.

Van 1979 tot 31 augustus 2002 is Hero Hokwerda wetenschappelijk medewerker/universitair docent Nieuwgriekse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft aan deze universiteit de opleiding Nieuwgrieks en Byzantinologie helpen oprichten, met een volledig propedeuse en doctoraal programma. Na een fusie met de vakgroep van de Universiteit van

(15)

letterkunde aan de UvA en vanaf 1 januari 2007 tot 1 april 2014 tevens plaatsvervangend

leerstoelgroephouder, later teamleider. Hokwerda heeft altijd ongeveer de helft van de tijd bij de universiteit gewerkt en de overige tijd als literair vertaler. Zijn eerste vertaling in boekvorm is Het

dubbele boek van Dimitris Chatzís (1979). Hij krijgt ruim toegang tot het vertaalveld nadat hij

in 1980 vertalingen van gedichten van Kostas Karyotakis (1896-1928)¹⁷ naar Marko Fondse¹⁸ had opgestuurd die ze meteen wilde plaatsten in het tweede nummer van De Tweede Ronde, een literair tijdschrift met ruime aandacht voor vertalingen.¹⁹ In de daarop volgende jaren worden zijn

vertalingen regelmatig in het tijdschrift gepubliceerd.

Het Nederlands Letterenfonds ondersteunt zijn vertaalwerk altijd met werkbeurzen en vroeger ook met reisbeurzen. Dankzij het fonds heeft hij vanaf 1979 tot op de dag van vandaag voor de helft van de tijd het beroep van vertaler kunnen uitoefenen. De vertaalpoëtica van Hokwerda en de criteria van het fonds lijken dus bij elkaar te passen. De criteria²⁰ van het fonds zijn tegenwoordig zowel brontekst- als doeltekstgericht. Men vertrekt vanuit de brontekst en beoordeelt eerst de vertaalvaardigheid van de vertaler. Vervolgens behandelt men doeltekstgericht de Nederlandse tekst. De vertalingen moeten als autonome teksten binnen de Nederlandse literatuur gelezen kunnen worden. Hokwerda heeft in al die jaren symbolisch kapitaal opgebouwd en een status als

17. De vertaalde gedichten van Kostas Karyotakis zijn “De ideale zelfmoordenaar” en “Preveza”, in De Tweede Ronde 1.2 (1980): 120-121. 18. Marko Fondse (1932-1999) was dichter, slavist en vertaler Russisch. 19. De Tweede Ronde werd in 1980 door Marko Fondse en de literair vertaler Peter Verstegen opgericht. 20. Intern beoordelingsformulier vk.doc verkregen via

www.letterenfonds.nl op 20 oktober 2014.

vertaler verworven. Hij wordt beschouwd als een autoriteit op het gebied van de Griekse letteren. Hij gaf college aan de Universiteit van Cyprus in Nicosia, en wordt gevraagd voor lezingen op congressen in binnen- en buitenland.

In 1991 promoveert Hokwerda aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift Tussen

verleden en toekomst. Nieuwgriekse traditie en ideologie in het werk van Dimítris Chatzís (1913- 1981). In zijn voorwoord schrijft hij ‘Reeds tijdens mijn postdoctoraal studieverblijf te Thessaloníki

(1977-1979) had ik mij, werkend aan de vertaling van Het dubbele boek van Dimítris Chatzís, verdiept in interpretatie en structuur van deze roman ― vertalen heet immers wel de beste manier van lezen ― en daarover met de auteur van gedachten gewisseld.’ (Hokwerda 1991, Woord Vooraf). De zin toont zijn opvatting dat vertalen pas mogelijk is na onderzoek van de tekst én de context ― gedachten van de auteur, maatschappelijke context, geschiedenis, cultuur ―, een hermeneutische opvatting van vertalen. De elfde en laatste stelling bij het proefschrift is een ander voorbeeld hiervan: ‘Vertalen wat er niet staat is de kunst’ (Hokwerda 1991, Stelling 11). Met andere woorden de

(16)

maar ook met betrekking tot de impliciete betekenis begrepen worden. Een vertaler moet de cultuur kennen om te weten wat er werkelijk met uitspraken wordt bedoeld. Specifieke cultuurelementen als realia komen in literaire teksten voor. De ironie (Kavafis!) en humor die in literatuur voorkomen zijn cultuurspecifiek. Ze hangen af van impliciete culturele denkschema’s, hebben regels en taboes. Die staan nergens, maar een vertaler moet het ironische of

humoristische uit de brontekst kunnen halen en creatieve oplossingen vinden voor een vertaling die (bij benadering) zo werkt in de doelcultuur. Ook de impliciete betekenis van de structuur van een literair werk moet worden begrepen om goed te kunnen vertalen zoals Hokwerda uitlegt aan de hand van de vorm van Het dubbele boek van Dimitris Chatzís ― een dubbel boek ― waarin de visie waarmee de verhaalwereld in beeld wordt gebracht al zichtbaar wordt (collegeweek 03-05-2011). Acht hoofdstukken spelen om en om in Duitsland en Griekenland en het laatste, de epiloog, betreft beide landen. De vorm ondersteunt het idee van twee verschillende werelden maar zet de lezer tegelijkertijd aan om verbanden tussen de werelden te zoeken en dat wil Chatzísermeebereiken. Chatzís behandelt thema’s die te maken hebben met de toekomst van de Nieuwgriekse traditie in de moderne samenleving. Ik leid uit deze opmerkingen van Hokwerda af dat hij vindt dat de vertaler de vorm van een literair werk moet analyseren omdat die betekenis genereert. Ik kom hier in de

casestudies op terug. De individuele vertaler draagt dus op een bepaalde wijze een cultuurgebied aan de Nederlandse lezer over en die manier lijkt te maken te hebben met zijn habitus. Maar Hokwerda doet meer. Terwijl de uitgever bepalend is voor vertalingen uit een groot cultuurgebied omdat hij degene is die de rechten koopt en vervolgens een vertaler bestelt, is de vertaler bepalend voor de productie van vertalingen uit een klein cultuurgebied omdat hij degene is die selecteert wat wel of niet vertaald zou moeten worden en uitgever(s) daarmee benadert. Op die manier schept hij het beeld dat in Nederland van de Nieuwgriekse literatuur wordt gevormd. De vertaler is de pleitbezorger voor een bepaald type literatuur. Hokwerda verbindt bijvoorbeeld consequenties aan de achtste stelling bij zijn proefschrift die luidt: ‘Het valt te betreuren dat Thessaloníki, nog geen eeuw geleden voor de helft een joodse stad, op geen enkele officiële wijze de herinnering aan de joodse

aanwezigheid en het einde daarvan tijdens de Tweede Wereldoorlog levend houdt.’ Hij maakt in 2004, dertien jaar later, dat joodse verleden van de stad zichtbaar door de uitgave van de bloemlezing

Gioconda: De joden van Thessaloníki in de Griekse literatuur. Een bloemlezing. Het is een uitgave

waarin een novelle, drieënzestig prozafragmenten en negentien gedichten zijn opgenomen. De eerste twee fragmenten zijn uit resp. 1759 en 1826, de Ottomaanse tijd. De bloemlezing is bedoeld als achtergrond voor de aangrijpende novelle Gioconda van Nikos Kokantzis, maar ook ― samen met

Gioconda ― als requiem voor het oude, multiculturele Thessaloníki in het algemeen en voor zijn

(17)

vertalingen en een uitgebreid nawoord verzorgd. Het ging Hokwerda bij de selectie van de teksten om het moderne Thessaloníki van de negentiende en twintigste eeuw. De meeste Salonikiaanse schrijvers in de bloemlezing zijn, als schrijver, van na de Tweede Wereldoorlog, maar in hun werk keren zij nog vaak naar hun vooroorlogse jeugdjaren terug (Hokwerda 2004: 443-444). Hij geeft in het nawoord een beknopt historisch overzicht van de stad en haar bewoners en vermeldt: ’Er is (eindelijk) van gemeentewege een monument opgericht voor de joodse medeburgers die aan de Holocaust ten offer zijn gevallen, er is sinds enkele jaren een joods museum en er wordt steeds meer aan de

wetenschappelijke studie van joods Thessaloníki gedaan.’ Maar hij voegt er in een noot aan toe dat het monument nogal excentrisch is gelegen en dat het eigenlijk geplaatst had moeten worden op het centraal gelegen Vrijheidsplein, waaromheen vroeger de grote joodse (winkel)buurt gelegen was en waarop in juli 1942 de grote vernedering van joodse mannen had plaatsgevonden²¹ maar dat dit plein met zijn naam de herinnering aan een ander moment tracht levend te houden [de nieuwe grondwet van 1908, die aan alle niet-Turken van het Ottomaanse rijk vrijheid moest brengen], en dat dit nu juist een ‘Grieks-nationaal’ moment was waarmee de joden van de stad op dat moment weinig op hadden (Hokwerda 2004: 443). De twee periteksten (het nawoord en de voetnoot) laten zien dat Hokwerda de Griekse omgang met het verleden ter discussie stelt. Dus behalve pleitbezorger voor bepaalde literatuur, levert hij kritisch commentaar in zijn vertaling. De vertaler wordt zichtbaar in de peritekst. We kunnen uit het nawoord ook een aspect van zijn habitus reconstrueren omdat hij als een van de diepere achtergronden van de selectie en vertalingen beschrijft dat hij al vrij vroeg, thuis als kind, in aanraking kwam met wat er in de Duitse vernietigingskampen gebeurd was, door foto’s en de uitleg die er bij gegeven werd. De beelden en het besef van wat ‘de mens’ in potentie aan kwaad in zich heeft, is hem bijgebleven. Hij concludeert dat als sommige mensen daartoe, op een bepaald ogenblik, in staat zijn geweest, iedereen die potentie in zich heeft en dan zet hij er tussen haakjes achter ‘(ikzelf niet uitgezonderd, zei mijn calvinistische achtergrond)’ en schrijft daarna dat het dan zaak is die potentie er zo weinig mogelijk uit te laten komen, waarbij de vraag zich voordoet hoe het kan dat het er soms wel uitkomt en andere keren niet. De uiterste vorm van kwaad, mensen door mensen aangedaan, biologeert hem als iets waartoe de mens in staat is gebleken te zijn (Hokwerda 2004: 436). Hokwerda selecteert en vertaalt de teksten voor de Nederlandse lezer omdat hij wil dat men deze Griekse literatuur leest en zich het lot van de joodse mensen en het tragische verleden van de stad blijft herinneren. De teksten en zijn vertalingen werken als lieux de mémoire.²²

Behalve docent, vertaler en samensteller van boeken is Hokwerda de redacteur van een uitgeverij, redactielid van (wetenschappelijke) tijdschriften en bestuurslid van verschillende

organisaties. De Griekse Vereniging van Literair Vertalers (Athene) heeft hem onderscheiden voor zijn vertalingen van gedichten van Nikos Kavvadías, Kostas Karyotakis, en Yannis Ritsos (samen met W.J.

(18)

Aerts). De Griekse minister van Cultuur heeft hem geëerd voor de vertaling van Aléxandros

Papadiamandis’ roman De moordenares en voor zijn twintigjarige bijdrage aan het onderwijs in de Nieuwgriekse taal in Nederland. In 2014 is hij in opdracht van Uitgeverij Wereldbibliotheek begonnen aan de vertalingen van drie romans van Nikos Kazantzakis (1883-1957).

Mijn conclusie is dat de habitus van Hero Hokwerda wordt bepaald door zijn familiale achtergrond waarin aandacht was voor geloof, talen en culturen en thema’s als goed en kwaad, door het gymnasiale onderwijs, de studie Klassieke Talen en de postdoctorale studies in Griekenland, door zijn academische carrière, ervaring als literair vertaler en door zijn talent voor het muzikale van taal. Ik zal in de volgende hoofdstukken proberen te aan te tonen hoe zijn habitus doorwerkt in zijn selectie van literatuur, in zijn vertaalproces, in concrete taalkeuzes in vertalingen en in parateksten.

21. In november 2014 vertelt Hokwerda me dat het monument intussen is verplaatst naar de centrale plek. 22.De historicus Pierre Nora (1931) introduceert in Les Lieux de Mémoire (Uitgeverij Gallimard, 7 delen 1984-1992) het concept ‘lieux de mémoire’ : geschiedenis wordt geconstrueerd waardoor geen direct contact met het verleden mogelijk is. Nora doelt op herinneringsplaatsen waar men nog in directe verbinding met het verleden staat zoals originele teksten of vertalingen.

3. Bibliografische analyse

Hokwerda is vanaf 1978 voor de helft van de tijd productief als vertaler. Nu hij op 1 april 2014 zijn academische carrière heeft afgesloten, kan hij zich volledig toeleggen op het vertalen. Hij vertaalt proza en poëzie en heeft vijfenveertig titels in boekvorm op zijn naam staan. De brontaal is het Grieks van de oudheid tot heden maar hoofdzakelijk het Nieuwgrieks. Daarnaast vertaalt hij teksten van Nederlandse auteurs en eigen teksten in het Nieuwgrieks voor Griekse uitgevers.

De prozavertalingen bevatten twee heiligenlevens, in het midden van de zevende eeuw geschreven door Leontios, de bisschop van Neapolis (nu Limassol) op Cyprus²³; 9 kinderboeken [in het Grieks]: De avonturen van Pietje Prik van L. Smulders (1921-1993); 2 novelles; 3 verhalenbundels; ca. 50 losse verhalen, gepubliceerd in boeken, tijdschriften of festivalbrochures, 1 vertaling [in het Grieks] in het Atheense tijdschrift Prisma (1980); 6 reisverhalen; 2 dagboeken; 5 dagboekfragmenten. Hokwerda heeft 4 bloemlezingen van resp. 231, 207, 287, 452 pagina’s samengesteld, vertaald en ingeleid waarin naast vertalingen van verhalen ook vertaalde gedichten zijn opgenomen. Hij heeft 18 romans vertaald van belangrijke Griekse auteurs als Aléxandros Papadiamandis (1851-1911), Dimítris Chatzís (1913-1981), Kόstas Tachtsís (1927-1988) en van hedendaagse auteurs als Evjenía Fakínou (1945), Rea Galanaki (1947), Yannis Kiourtsakis (1941), om maar enkele voorbeelden te noemen. Het

(19)

proza is fictie voor volwassenen met uitzondering van de andere bovengenoemde genres. Hokwerda heeft zelf reisverhalen²⁴ geschreven. Hij heeft incidenteel met andere vertalers²⁵ vertaald.

De poëzievertalingen bevatten tien poëziebundels; gedichten-liedteksten van Yorgos Seferis (1900-1971), Nikos Kavvadías (1910-1975); Tasos Livaditis (1921-1988); vier Byzantijnse hymnen en de Akáthistos hymne²⁶ [vertaald samen met W.J. Aerts en H. Schoonhoven]; de omvangrijke compositie Lof zij – Axion Estí (1959) van Odysséas Elytis [vertaald met Andriëtte Stathi-Schoorel]; “Volksliederen van Charos en de onderwereld”, traditionele Nieuwgriekse liederen van anonieme dichters uit de vijftiende tot en met de achttiende eeuw; ca. 160 losse gedichten, gepubliceerd in

23. De taal die Leontios gebruikt, vertoont verwantschap met de ‘oostelijke’ koinè, zoals in gebruik in Egypte en kenbaar uit de Griekse papyri. In de verhalende gedeelten sluit Leontios aan bij eenvoudig, volkstaalachtig taalgebruik. De passages waarin de patriarch zelf aan het woord is, vertonen een Atticistisch karakter (Leontios 2006: xv). Een lange tijd was er sprake van tweetaligheid binnen het Grieks waarbij de koinè de alledaagse taal was en een variant van het Attisch Grieks werd gebruikt in de literatuur. 24. Lychnari 8.4 (1994); Lychnari 17.3 (2003); Lychnari 24.5 (2010).

25. W.J. Aerts; de afdeling Middel- en Nieuwgrieks van de R.u.G; Theo Plas;H. Schoonhoven; Marko Fondse; Andriette Stathi-Schoorel; Bert Groen; Werkgroep Nieuwgrieks Groningen; Mariëtta Ioannidou.

26. De Akáthistos hymne is een Byzantijnse lofzang op de Heilige Maagd.

boeken, tijdschriften, festivalbrochures; de inleiding, samenstelling,vertaling van gedichten van zes Griekse dichters voor Poetry International Rotterdam (2000); de vertaling van 12 gedichten van Yoryis Pavlόpoulos voor Poetry International (2003); de vertaling van gedichten van 17 dichters uit Patras voor Patras’Poets in European Languages (Patras 2006); vertalingen van Nederlandse kavafogene gedichten voor de door de dichter Nasos Vayenás (1945) samengestelde Griekse bloemlezing Συνομιλώντας με τον Καβάφη. Ανθολογία ξένων καβαφογενών ποιημάτων (In gesprek

met Kavafis. Bloemlezing van buitenlandse kavafogene gedichten) (2000).

Op mijn vraag²⁷ of hij een voorkeur heeft voor bepaalde schrijvers, stromingen, genres of periodes antwoordt Hokwerda dat hij een ‘alleseter’ is, maar na stevig doorvragen wordt duidelijk dat het werk van de dichter Kostas Karyotakis (1896-1928), de Cypriotische dichter/prozaïst Kostas Montis (1914-2004) en de prozaïst Kostas Tachtsís (1927-1988) zijn voorkeur heeft. Hij houdt van de poëzie van Karyotakis omdat hij de tragiek van het bestaan laat voelen en dat doet op een satirische en sarcastische manier. Hokwerda vertelt²⁸ dat hij het gevoel herkent omdat alles wat leeft

vergankelijk en intrinsiek zinloos is, maar hij voegt eraan toe dat hij gelooft dat een mens desondanks iets van zijn leven kan maken. Hokwerda heeft gedichten en prozagedichten van Karyotakis vertaald en de poëziebundel Kostas Karyotakis De onttakelde gitaar. Een keuze uit zijn gedichten (1994) samengesteld, vertaald en ingeleid. Ik kom later op deze bundel terug.

Wanneer Hokwerda op 21 februari 2010, tijdens een variacollege²⁹, onder meer de negatieve reactie van Kostas Montis op het eilandboek Bitter Lemons (1957) van Lawrence Durrell, bespreekt,

(20)

raakt het publiek meteen geïnteresseerd omdat hij, die eerder poëzie en proza van Montis vertaalde, vertelt dat hij al sinds 1987 een liefde voelt voor de modernistische puntdichten van Montis. In 2010 verschijnt zijn vertaling van Gesloten deuren (1964), waarin Montis zijn negatieve reactie op Bitter

Lemons vormgeeft. De novelle is een poëtische casestudy in proza van de gevoelsmatige processen

waarin de bevolking van Cyprus terechtkwam tijdens de opstand tegen de Britten van 1955 tot 1959. Hokwerda beschrijft tijdens colleges³⁰ de taal van Kostas Tachtsís als ‘mooi en erg levendig’. De roman Το τρίτο στεφάνι (1962) (Het derde huwelijk), die in 1986 in zijn vertaling is uitgegeven, heeft Tachtsís zelf een modernistische roman genoemd vanwege de monologen die erin voorkomen omdat die doen denken aan Ulysses van James Joyce. Ik kom op deze roman terug wanneer ik de vraag probeer te beantwoorden of de vertaalpoëtica van Hokwerda in de loop der tijd is veranderd.

27. Aangezien Hero Hokwerda jarenlang mijn docent en tutor was, kon ik hem in het najaar van 2014 vaker interviewen. 28. Hokwerda vertelt het op 13 november 2014. 29. De vakgroep Nieuwgriekse taal en cultuur geeft elk jaar een reeks openbare colleges over uiteenlopende onderwerpen. 30. Collegeweek 3 mei 2011.

Hokwerda vertaalt voor grote literaire uitgeverijen als Bert Bakker, Meulenhoff, De Geus, Wereldbibliotheek; voor kleine uitgeverijen als Stichting De Lantaarn, Uitgeverij Xeno , Karmel Drachten, Het Griekse Eiland; voor wetenschappelijke uitgeverijen als Egbert Forsten, Peeters (Leuven); voor gespecialiseerde uitgeverijen als Ta Grammata (De Letteren).

De boekenreeks Obolos is in 1989 opgericht door Geerd Haaijer van Styx Publications in Groningen als uitgever en Hero Hokwerda als redacteur. Hun gezamenlijke doelstelling is het uitgeven van tweetalige, verzorgde edities van Griekse poëzie, van Oudheid tot heden (Nieuwgrieks,

Middelgrieks/Byzantijns en Oudgrieks), […] (Kuiken: 32). Vanaf 1990 verschenen ook losse proza-uitgaven. Na vier losse uitgaven is besloten hiervan een afzonderlijke reeks te maken. Deze ging

Grieks Proza heten met als doel de publicatie van eentalige uitgaven met diverse prozatekstenuit verschillende perioden van het Grieks, vaak met inleiding of nawoord. Hokwerda heeft altijd zijn bijdrage kunnen leveren aan het gemeenschappelijke doel.³¹ Styx Publications hield in 2000 op als zelfstandige uitgeverij te bestaan. De Stichting Chimaira Publishing nam de reeksen korte tijd over totdat in 2004 de Stichting Ta Grammata werd opgericht die de titels overnam en zelf titels ging uitbrengen. Hokwerda is een van de vertalers en de redacteur van de uitgeverij.

Er is een patroon in het oeuvre waarneembaar aangezien Hokwerda zich sterk interesseert voor het thema van het Griekse verleden en de wijze waarop Grieken omgaan met alle fasen ervan: ‘klassiek en Byzantijns natuurlijk, maar ook Ottomaans, en intussen ― er komt steeds meer verleden bij ― ook de grote Griekse wereld³² tussen 1830 en 1922, met zijn bloeiende burgerklasse, vaak juist

(21)

búiten het kleine eigenlijke Griekenland (Kavafis in Alexandrië!).’ Hokwerda legt de nadruk op titels die iets laten zien van de Nieuwgriekse werkelijkheid van de negentiende eeuw tot nu:

31. E-mailbericht 5 december 2014.

32. Hokwerda refereert aan het verleden van Griekenland en de Griekse nederzettingen daarbuiten en noemt als voorbeeld Alexandrië in Egypte. Met het verleden van de grote Giekse wereld tussen 1830 en 1922 wordt ook bedoeld de geschiedenis van de Grieken in de gebieden rond de Egeïsche zee, in Klein Azië, in het Pontusgebied en andere gebieden rond de Zwarte-Zee, en de geschiedenis van de Grieken ten noorden van de kleine Griekse staat. Toen Griekenland zich uit het Ottomaanse rijk had bevrijd en de grote mogendheden in 1832 hadden bepaald dat het een koninkrijk zou worden, bestond het land uit een klein gebied waar minder dan een derde van de Griekse bevolking van het Ottomaanse rijk woonde. Dit was de voedingsbodem voor een ideaal dat Het Grote Idee (Megali Idea) wordt genoemd. De voorstanders ervan wilden de gebieden waar Grieken woonden, verenigen in één Griekse staat. Maar het leidde in 1922 in Klein Azië tot de Klein Aziatische Catastrofe waarbij de stad Smyrna in vlammen opging en de Grieken uit Klein Azië werden verdreven. Veel Grieken voelen zich nog steeds met bovengenoemde gebieden verbonden omdat ze daar zijn geboren of hun voorouders ervandaan kwamen.

niet in nationalistische zin, niet in folkloristische zin, maar als gevoelsmatige reflectie³³ op de Griekse werkelijkheid (met of zonder al die verledens). Hij geeft bovenstaande toelichting op zijn liefde voorGriekenland in Χρόνια Πολλά, (Chrόnia Pollá), de bloemlezing uit al het vertaalde werk van de Stichting Ta Grammata die door Kees Kuiken werd samengesteld. Het boek is ter ere van Hokwerda en ter ere van het tienjarig bestaan van de Stichting in 2014 uitgegeven (Kuiken 2014: 31).

Hokwerda schrijft wetenschappelijke artikelen. Ik noem enkele voorbeelden: The Centre for Byzantine Ottoman and Modern Greek Studies van de Universiteit van Birmingham publiceerde zijn artikel “Karyotakis and Katharevousa” in Byzantine and Modern Greek Studies 6 (1980). Hokwerda onderzoekt in het artikel welk gebruik Karyotakis in zijn poëzie maakt van de katharévousa. Hij heeft deze onderzoeksvraag ingebed in een algemenere vraagstelling: welke verschillende middelen bood het instrumentarium van de Griekse taal aan dichters in de tijd van Karyotakis en in hoeverre onderscheidt Karyotakis zich in dit opzicht van zijn tijdgenoten. In een ander artikel behandelt hij de receptie van Sophocles’ Antigone in de Nieuwgriekse poëzie (Hokwerda 1995: 285). Hij schreef voor het boek Modernisme(n) in de Europese letterkunde 1910-1940.(2003) het hoofdstuk “Modernisme in de Griekse literatuur.” Hokwerda publiceert essays in onder andere het literaire tijdschrift De Gids over bijvoorbeeld het naoorlogse Griekse proza, waarin hij een overzicht geeft van de belangrijke thema’s in de literatuur van deze periode (Hokwerda 1986: 163). De samenhang tussen zijn artikelen en vertalingen is te zien aan de onderzoeksobjecten die hij kiest, en aan de onderzoeksresultaten die hij verwerkt in de periteksten van zijn vertalingen.

(22)

Hokwerda was negen jaar lang, van 1987 tot en met 1995, eindredacteur en coördinator van het tijdschrift Lychnari. Verkenningen in het Griekenland van nu, een tijdschrift voor het Nederlandse publiek dat door de vereniging van Griekse academici in Nederland is opgericht.

33. De dichter Yorgos Seferis (1900-1971), die in Smyrna was geboren, is een voorbeeld van een dichter die gevoelsmatig reflecteert op het verleden dat verloren ging. Onder leiding van Hokwerda ontdekten we tijdens de colleges (week 3 mei 2011) de wijze waarop Seferis in vrije verzen contact zocht met het verleden, met de oudheid. Hokwerda benadrukte dan altijd dat Seferis dit deed zonder enig nationalisme. Ook Borghart vermeldt dat het zoeken vanuit den vreemde naar het (of een) eigen land het hoofdthema is van Seferis’ oeuvre (Borghart 2012: 208). Yorgos Seferis won in 1963 de Nobelprijs voor literatuur.

4. Externe vertaalpoëtica

4.1 Parateksten

De artikelen van Hokwerda en de teksten die hij zijn vertalingen meegeeft, vormen een belangrijke bron van onderzoek omdat hierin de factoren die zijn selectie van literatuur bepalen, zijn benadering van teksten, de condities die hij voor het vertalen stelt, het vertaalproces dat hij doorloopt, en zijn verwachtingen van het resultaat, te vinden zijn. Naast elf korte inleidende notities in verschillende publicaties, vinden we uitgebreide inleidingen in elf en uitgebreide nawoorden in zeventien

boektitels. In de uitgaven met poëzievertalingen komen inleidingen elf maal en nawoorden driemaal voor. Ik leid hieruit af dat Hokwerda het wenselijk vindt om de lezer vooraf te informeren ten behoeve van de receptie van poëzie. Enkele voorbeelden worden in de volgende paragrafen besproken met gebruikmaking van de begrippen die Gérard Genette in zijn boek Seuils heeft gedefinieerd. Genette bezigt de term ‘paratekst’ als overkoepelende term voor epi- en periteksten. De term ‘epitekst’ gebruikt hij voor elk paratekstueel element dat niet in hetzelfde boek aan de tekst is toegevoegd maar buiten het boek circuleert (Genette 1987: 316). Men kan ze overal aantreffen: in tijdschriften, kranten, op radio en televisie, tijdens lezingen en colloquia. De epitekst is nooit

uitsluitend voor de lezer maar altijd voor de een of andere vorm van publiek bedoeld: krantenlezers, televisiekijkers, toehoorders bij een lezing (Genette 1987: 317). Met de term ‘peritekst’ doelt Genette op de parateksten die in het boek de tekst vergezellen zoals de omslag, inleidingen, nawoorden, voetnoten die voor de lezer bestemd zijn (Genette 1987: 10-11). In de volgende paragraaf zal ik

(23)

voorbeelden geven van een omslag, inleiding en nawoord. Genette schrijft in Seuils weliswaar alleen over auteurs en hun oeuvre en niet over vertalers en hun vertalingen, maar zijn theorie is met enige aanpassingen bruikbaar in de vertaalwetenschap.

4.2 Periteksten

De omslag

Sprekende voorbeelden van periteksten zijn te vinden in de boekenreeks Grieks Proza uit de tijd dat Uitgeverij Styx Publications de reeks publiceerde. De omslag van Het zevende kleed (1996)³⁴, een

(24)
(25)

van een boek belangrijk wordt gevonden. Op de voorzijde, onder de naam van de schrijver en de titel, is de naam van de vertaler goed zichtbaar. De prominente plaats voor de naam van een vertaler is tamelijk uitzonderlijk. Lager op de kaft zien we een afbeelding, die een kernthema uit de tekst symboliseert. Het is de monumentale boom uit de roman, die met het gefluister van zijn bladeren kan spreken. De omslagtekening is gemaakt naar een ontwerp van de auteur. De tekst en de afbeelding zijn omkaderd in de rechthoekige vorm van het boek. Het doet denken aan uitgaven van Uitgeverij Gallimard. Aangezien de uitgever en Hokwerda in goede harmonie hebben samengewerkt, laat de klassieke eenvoud van de omslag ook iets zien van de smaak (habitus) van Hokwerda.

De inleiding

Het tweede voorbeeld van een peritekst is te vinden in de boekenreeks Obolos. Het is de inleiding van de poëziebundel Kostas Karyotakis. De onttakelde gitaar. Een keuze uit zijn gedichten (1994) (Obolos (VIII)³⁵. Het voorbeeld toont aan op basis waarvan Hokwerda literatuur selecteert om te vertalen; de wijze waarop hij de gedichten toegankelijk maakt voor de Nederlandse lezer; de wijze waarop hij verantwoording aflegt voor zijn vertaling. Boven zijn inleiding plaatst Hokwerda een epigraaf (Karyotakis 1994: vii). Het zijn twee door hem vertaalde versregels uit het gedicht “Preveza”:

Ging er tenminste onder deze lieden maar iemand dood van walg en ergernis…

Gérard Genette beschrijft in zijn boek Seuils vier functies van de epigraaf en vooraf vermeldt hij dat geen van alle functies expliciet is omdat het plaatsen van de epigraaf nu eenmaal een stilzwijgend gebaar is (Genette 1987: 145-149). Ik acht de vier functies van toepassing op de inleiding.

Ten eerste kan de titel van de bundel De onttakelde gitaar, waarin het woord ‘onttakelde’ opvalt, erdoor worden geassocieerd met een figuratieve betekenis zoals bijvoorbeeld ‘de dichter die geen klanken meer kan voortbrengen omdat hij zijn ‘stem’ heeft verloren aangezien hij in een leegte verkeert waarin hij geen inspiratie meer krijgt.’ Ten tweede zegt de epigraaf iets over de tekst want de lezer ervaart de desolate stemming van de gedichten. De derde functie is minder duidelijk: de epigraaf laat de lezer over de auteur nadenken. Hokwerda plaatst de naam van de dichter weliswaar

35. Kostas Karyotakis. De onttakelde gitaar. Een keuze uit zijn gedichten. Keuze, vertaling en inleiding Hero Hokwerda. Groningen 1994.

(26)

niet onder de versregels, maar hij betrekt de lezer in de eerste zin bij de auteur omdat hij hem aanspreekt met de vraag of het verschil zou maken als men weet dat het de laatste versregels van de dichter zijn die hij schreef voordat hij, enkele weken later, zelfmoord pleegde. De vierde functie is het minst duidelijk maar heeft het sterkste effect. Dit ‘epigraaf- effect’ wordt veroorzaakt door de

aanwezigheid van de epigraaf op zichzelf. Door de epigraaf te gebruiken toont de inleider zijn

verwantschap met de dichter. Hokwerda laat zien dat hij affiniteit voelt met de dichter, zijn thema en de literaire stijl, geloofwaardige redenen om de gedichten te selecteren en vertalen.

Hokwerda gebruikt de peritekst om de receptie te bevorderen door over de

omgeving van de dichter te vertellen dat men al tijdens Karyotakis’ leven beweerde dat zijn poëzie en een zelfmoord moeilijk te scheiden waren. De vertaler versterkt het effect met beeldende taal: ‘[…]kan men zijn werk moeilijk anders meer lezen dan met die afloop gedurig in gedachten en wordt de kogel welhaast ‘zijn laatste gedicht’ (Karyotakis 1994: vii). Hij beïnvloedt het leesproces doordat hij bijzonderheden uit het tragische leven en sterven van de dichter naar voren haalt die de lezer

daardoor in de motieven van Karyotakis’ latere poëzie kan gaan zien (Genette 1987: 8). Teneinde de Griekse literatuur toegankelijk te maken, beschrijft hij het werk van de dichter en de wijze waarop het zich heeft ontwikkeld (Hokwerda 1994: xiv-xvii). De analyse van de vorm van de poëzie leidt hij in met de beschrijving van Karyotakis’ algehele teleurstelling in de werkelijkheid omdat die teleurstelling zich uitstrekte tot kritiek op de bestaande lyrische vormen. Karyotakis hield vast aan de traditionele versstructuur ― strofen, vaste regellengte, metrische basis en (vrijwel altijd) rijm ―, maar in de uitvoering van deze grondpatronen veroorloofde hij zich gaandeweg steeds meer vrijheden (Hokwerda 1994: xx). Hij schrijft over het taalgebruik van Karyotakis dat hij afstand nam van de ‘dichterlijke’ taal uit de traditionele lyriek en geeft voorbeelden waardoor precies is te lezen in welke opzichten de dichter steeds verder af kwam te staan van de oudere poëzie. Hokwerda behandelt de Griekse poëzie in de twintigste eeuw en de functie die de dichter daarin heeft. Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat hij om de literatuur toegankelijk te maken een methode kiest die zich richt op de kenmerken van de tekst en de context. In deze inleiding laat Hokwerda ook zijn vertaling aan bod komen. Hij expliciteert de procedés die hij bij de vertaling van de gedichten heeft toegepast en verantwoordt zijn ingrepen. Hij schrijft dat hij geprobeerd heeft de vormelementen ― strofebouw, rijm, regellengte, metrische structuur ― van de brontekst in het Nederlands over te brengen, maar hij laat tegelijkertijd zien op welke wijze hij heeft gestreefd naar het scheppen van een Nederlands gedicht dat voldoet aan verwachtingen die de Nederlandstalige lezer van poëzie heeft. Hij beschrijft namelijk dat hij de brontekst met een versvoet heeft ingekort om de versregels compact te houden, dat hij ten behoeve van de afwisseling

(27)

zo min mogelijk samentrekkingen heeft toegepast om het gedicht niet verouderd te laten klinken. Maar hij vermeldt ook dat hij, waar mogelijk, de auteur heeft gerespecteerd wanneer die afwijkt van de gebruikelijke Griekse regellengte of varieert in het metrum. Hij merkt op dat hij ervoor heeft gezorgd dat de Nederlandse lezer niet al te zeer op de proef wordt gesteld door antimetrieën op minder gebruikelijke plaatsen (Hokwerda 1994: xxiv, xxv). Hokwerda legt in de inleiding expliciet verantwoording af voor zijn vertaalpraktijk waaruit blijkt dat zijn vertaalstrategie zowel brontekst- als doeltekst gericht is.

Het nawoord

Het derde voorbeeld van een peritekst komt ook uit de reeks Obolos. Het is het nawoord van de poëziebundel Momenten en andere gedichten (2011) (Obolos XVI)³⁶ van de Cypriotische dichter Kostas Montis. Het voorbeeld toont aan dat Hokwerda kennis overdraagt van Montis’ denkwereld en van de historische context waarin hij het werk heeft geschreven en kennis van het genre. Hij begint met de melancholieke en boze stemming waarin Montis in zijn poëzie vaak lijkt te verkeren. Montis geeft sarcastisch commentaar op wat de mensheid met het menselijk bestaan uitricht. Maar

Hokwerda voegt eraan toe dat bij alles toch liefde voor de mens met idealen over het menselijk leven en de menselijke waardigheid doorklinkt. Het menselijk bestaan als zodanig is het onderwerp en dat maakt de poëzie universeel (Montis 2011: 496). Omdat Montis’ leven en werk sterk verbonden zijn met de lotgevallen van Cyprus behandelt hij de geschiedenis van Cyprus in de twintigste eeuw.

Hokwerda belicht de geheel eigen versvorm van Montis’ gedichten en de stijlmiddelen die hij gebruikt. Het zijn doorgaans een- tot vijfregelige, soms wat langere ‘poëtische notities’, waarin veelomvattende belevenissen worden samengevat in één ‘moment’. Hij beschouwt de vorm waarin Montis uitdrukking geeft aan zijn kijk op de wereld en het menselijk bestaan als ‘modernistische puntdichten’ (Montis 2011: 497). Momenten (1958) is de titel van de bundel die later ook als

genreaanduiding voor deze poëzievorm zou gaan gelden. Hij bespreekt de literatuur van Cyprus en de functie die de dichter daarin heeft. Montis is een van de weinige Cypriotische dichters die in hun poëzie uitstijgen boven emoties die zijn gebonden aan de actualiteit, aldus Hokwerda (Montis 2011: 501). Uit het nawoord blijkt dat Hokwerda affiniteit voelt met thema en literaire stijl van de dichter.

36. Kostas Montis, Momenten en andere gedichten. Keuze, vertaling en nawoord Hero Hokwerda, Groningen 2011.

(28)

Nadat Genette epiteksten in categorieën³⁷ heeft ondergebracht en voordat hij ze uitwerkt, plaatst hij drie algemene opmerkingen. Ten eerste schrijft hij dat, anders dan bij de peritekst, de functie van de epitekst niet altijd wezenlijk paratekstueel is. Een epitekst kan over allerlei onderwerpen gaan zoals over het leven van de auteur etc. We moeten met een vergrootglas in de epitekst op zoek naar paratekstuele elementen. Ten tweede beschrijft hij dat de paratekstuele functie van de epitekst niet precies is afgebakend. Het commentaar op een oeuvre (vertaling) kan verspreid in biografisch, kritisch, of ander discours voorkomen. Het commentaar kan indirect verband houden met het oeuvre en in het uiterste geval is het verband moeilijk te zien. De derde opmerking betreft het feit dat epiteksten in verband met originele werken, anders dan periteksten, veel aandacht krijgen in de literaire wereld. Ze worden door critici en literatuurhistorici gebruikt voor hun commentaar op het oeuvre van auteurs (Genette 1987: 318). Het is mij niet bekend hoeveel aandacht in de literaire wereld wordt besteed aan epiteksten met betrekking tot vertalingen, maar uit het artikel van Gillaerts over de vertaalpoëtica van Martinus Nijhoff blijkt wel dat ze worden gebruikt omdat hij uit dit soort teksten citeert (Gillaerts 1988: 132-136). Ik ben in artikelen, vertaalkritieken en boekbesprekingen op zoek gegaan naar paratekstuele elementen in verband met vertalingen van Hokwerda.

Een notitie in een catalogus

Het eerste voorbeeld is de notitie die Hokwerda schreef voor de catalogus van de tentoonstelling ‘Ontmoeting van twee culturen, Griekenland-Nederland’, die in mei 1988 in Athene plaatsvond ter ere van het feit dat het Cultureel Verdrag tussen Nederland en Griekenland 25 jaar

bestond. In de notitie kunnen we lezen hoe Hokwerda als vertaler teksten benadert. In de catalogus zijn naast een overzicht van de Nederlandse en Griekse vertalingen en studies (1918-1988)

een aantal notities afgedrukt, waarin bekende Griekse en Nederlandse dichters, prozaïsten, vertalers en wetenschappers zich uitlaten over hun ervaringen met vertalen. Ik noem bijvoorbeeld Kostas Tachtsís, die zijn schrijverschap als dichter begon. Hij trekt uit zijn ervaringen de conclusie dat de vertaler een schrijver moet zijn en verwantschap moet voelen met de te vertalen schrijver. Hij moet ook de geest kennen van het volk dat de taal spreekt en schrijft van waaruit hij vertaalt. Bovenal

37. Genette onderscheidt epiteksten van de uitgever; epiteksten, die door een ander dan de auteur met min of meer toestemming van de auteur zijn geschreven; publieke epiteksten van de auteur; privé epiteksten van de auteur, die publiek kunnen worden, waarin de auteur zich tot een bestaande persoon richt, die belangrijk is voor de communicatie en de vorm en inhoud van de tekst kan beïnvloeden [een briefwisseling tussen auteurs e.d.] (Genette 1987: 317; 341).

moet hij gevoel hebben voor zijn eigen taal zodat hij de stijl, het kostbaarste van de schrijver, kan weergeven zonder de inhoud te verdraaien (Hendrikx 1988: 12-15). De dichters schrijven in de verhaalvorm maar Hokwerda brengt zijn ervaringen met vertalen in een bijzondere vorm tot

(29)

uitdrukking: hij voert met zichzelf een dialoog over het vertalen (Hokwerda 1988: 22). Onder de titel ‘Monodialogen’ heeft hij drie versregels van Kostas Montis als epigraaf boven de tekst geplaatst:

De pogingen der vertalers zullen vergeefs zijn: dit vers werd geschreven om Grieks te blijven,

dit vers is alleen voor Grieken.

(Kostas Montis)

Het roept de vraag op waarin de gedachten van de dichter en die van de vertaler verwant zijn. Hokwerda brengt tot uitdrukking ― aan het eind wordt dit expliciet door hem beschreven ― dat hij de gedachte begrijpt dat het vertalen van het Griekse vers eigenlijk een onmogelijke zaak is en dat hij aanvoelt dat de vertaling wordt ervaren als een inbreuk op het wezen ervan, het Grieks. De vertaler vervreemdt het vers van zichzelf en van het land waar het thuishoort.

In de notitie staan een aantal paratekstuele elementen in de vorm van algemene uitspraken. Ik parafraseer: Hokwerda schrijft dat hij zichzelf alleen vanwege zijn liefde voor taal en vertalen geen auteur mag noemen omdat een auteur originele ideeën heeft en hij niet. Bij het vertalen gaat hij op zoek naar zijn emoties in andermans taal en hij vindt die emoties ergens tussen de woorden in. Het is de kunst om te vertalen wat er niet staat. Hij gebruikt zijn inlevingsvermogen. Soms begrijpt hij te weinig, soms te veel. Al vertalend denkt, voelt en reageert hij een tijdlang zoals de schrijver van het boek (Hokwerda 1988: 22-23). Deze benadering doet denken aan de opvatting van de Duitse linguïst en vertaalwetenschapper Katharina Reiss (1923). Zij ontwikkelt in de jaren zeventig van de twintigste eeuw een functionele benadering van vertalen. Ze stelt dat niet de losse elementen van de tekst maar dat de tekst als geheel moet worden beschouwd als het niveau waarop communicatie wordt bereikt en dat de vertaler op het tekstniveau naar equivalentie moet zoeken in de doeltaal (Reiss 1977/1989: 113-14). Reiss maakt een onderscheid in teksttypes. Ze baseert zich op de drie functies van taal die de Duitse psycholoog en linguïst Karl Bühler (1879-1963) had beschreven: de

informatieve, de appellatieve en de expressieve functie. Reiss verbindt elk van deze functies aan een dimensie van taal en aan een teksttype en vervolgens aan een bijbehorende methode van vertalen. Zo heeft de expressieve taalfunctie een esthetische taaldimensie, waarin vorm belangrijk is. De esthetische vorm is specifiek voor het literaire teksttype. De vertaler moet de esthetische vorm van de literaire tekst overbrengen in de doeltaal en in zijn vertaalmethode zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de auteur van de brontekst werken. In 1977 publiceert ze een artikel met de samenvatting van de ideeën uit haar boek over teksttypes uit 1976. Andrew Chesterman publiceert de Engelse vertaling: “Text types, translation types and translation assessment” in 1989 in zijn boek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan & Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

Dit wil niet zeggen dat er in Zuid-Limburg helemaal geen geschikte ei-afzetplekken voor de Keizersmantel aanwezig zijn, maar wel dat er onvoldoende geschikte plekken zijn voor

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

De uitsplitsing van gemiddelde uurlonen naar beroepsniveau laat zien dat rijksambtenaren met een functie op het hoogste beroepsniveau (niveau 4) sinds 2013 gemiddeld een lager

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

Know ledgePlaza Professional Services BV Onderzoek "Zoekdienst of Zoekmachine" 1.1 6 /52 21 april 2012 het eind van de looptijd van de zoekdienst de