• No results found

Vergelijking van drie vertalingen van het gedicht “TA BHMATA”

5. Interne vertaalpoëtica

5.3 Vergelijking van drie vertalingen van het gedicht “TA BHMATA”

“TA BHMATA” (De Stappen) is in 1908 geschreven en in 1909 in deze versie uitgebracht. Het is een van de 154 door Kavafis geautoriseerde gedichten. De Griekse tekst die ik heb gebruikt, is afkomstig uit de door G.P. Savvidis bezorgde uitgave (Kavafis 1978¹³: 38). De doelteksten zijn de vertaling van G.H. Blanken (Kaváfis 1979²: 64); de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf in een derde herziene en uitgebreide druk (Kavafis 1991³: 53) en de vertaling van Hero Hokwerda (Hokwerda 2004: 87). Er is geen Griekse tekst afgedrukt naast de vertaling van Blanken. De Griekse tekst naast de vertaling van Warren en Molegraaf bevat een aantal zetfouten waardoor ik me afvroeg of de vertalers betrokken zijn geweest bij de laatste controle van de proefdruk. Ik heb me zelfs even afgevraagd of ze direct uit het Grieks hebben vertaald. Maar het is bekend dat andere spelers ― opdrachtgevers, uitgeverijen, drukkerijen ― actief zijn in het veld van het vertalen. In regel 1 is een komma

toegevoegd achter ‘κρεββάτι’; in regel 5 ontbreekt de σ in ‘στης’ en staat een ˜ op de ι van ‘σφρίγος’ in plaats van een accent. In regel 9 ontbreekt de komma achter ‘θεοί’; in regel 12 staat een hoge punt in plaats van een komma. In regel 14 ontbreekt een komma achter ‘Λάρητες’.

Het is duidelijk dat Hokwerda de proefdruk van zijn vertaling, waarin de Griekse tekst staat afgedrukt, heeft gecontroleerd.

Typering brontekst

Het gedicht behoort tot de categorie historische gedichten. Kavafis voert ons terug naar de ‘Romeinse’ tijd. Maar het is een fictief verhaal dat zonder omwegen wordt verteld. Het gaat over Nero, keizer van het Romeinse rijk van 54 tot 68 na Chr., nadat hij in 59 zijn moeder Agrippina II heeft vermoord. Hij ontaardde na de moord in een wreedaard en ijdele verkwister. Het gedicht is een typisch voorbeeld van ‘tragische ironie’: Nero is zich nergens van bewust terwijl de huisgoden, de Laren, in zijn directe omgeving, niet weten hoe gauw ze zich in hun schrijn moeten verbergen uit angst voor de Wraakgodinnen die ze de trap horen opkomen. De Laren en de lezer weten dat zij Nero zullen doden, maar hij weet van niets.

In de vormgeving vallen een aantal elementen op: het Griekse schrift met het meeraccent- systeem (το πολυτονικό)⁴⁰ , dat in 1983 werd afgeschaft; de ongelijke lengte van de strofen: de eerste strofe is kort (vijf regels) en de tweede strofe is bijna drie keer zo lang (veertien regels); de ongelijke lengte van de regels en het ontbreken van een vast rijmschema. Het is een vrij vers.

De structuur van het vers: de eerste strofe is symmetrisch opgebouwd met ‘Nero’ (ο Νέρων) precies in het midden. Het effect is dat het lijkt of hij op een veilige plek staat, wat niet waar is (ironie). In de tweede strofe staan ‘de stappen’ (‘ βήματα’ in r. 13) centraal. De regellengte: synizese, het samenvallen van de klinkers van twee woorden in één lettergreep, komt dertien keer voor (r. 5, 7

(2x), 8 (2x), 10, 11 (2x), 12, 14, 16, 17, 18) en er is een ‘hiaat’ in r. 7 (το αρχαίο). Een hiaat ontstaat als de klinker aan het eind van een woord niet wegvalt waar dit normaal wel gebeurt omdat het

volgende woord met een klinker begint. In de eerste strofe is de middelste regel langer dan de andere regels, de zorgeloze toestand van Nero wordt breed uitgemeten. In de tweede strofe wisselt de lengte in het midden sterk (r. 9, 10, 11). De huisgoden staan daar te trillen en proberen zich te verstoppen omdat ze horen dat de ijzeren stappen van de Wraakgodinnen de trap opkomen. De laatste 8 regels zijn stabiel, hebben tussen 12 en 14 lettergrepen: het besef van het onveranderbare naderende onheil dringt door. De structuur heeft inhoud, semantische waarde.

Het ritme wordt bepaald door een jambisch metrum met af en toe een trochee als variatie binnen het jambische metrum om bepaalde woorden te benadrukken: in r. 3 ‘ασυνείδητος ήσυχος’ (zich nergens van bewust, zorgeloos); in r. 9 ‘Τρέμουν’ (Trillen); in r. 13 ‘βήματα’ (stappen); in r. 18 ‘τι είδος’ (wat de aard); in r. 19 ‘τάνοιωσαν’ (beseffen nu). In de eerste strofe ondersteunt het vaste jambische metrum de kalme regelmaat van de rust in het slaapvertrek en in de tweede strofe ondersteunt het de ijzeren tred van de stappen op de trap. Door het ritme wordt de lezer dieper geraakt en blijven woorden langer in het geheugen hangen net als bij muziek.

In de Griekse klanken komt de a-klank veelvuldig voor zoals in de titel ‘TA VIMATA’. De klank versterkt de dreiging van de stappen en de angst van de huisgoden. Naast het referentiële taalgebruik genereren de structuur, het ritme en de klank betekenis op zo’n manier dat een gevoelsmatige relatie tussen tekst en lezer ontstaat.

Kavafis gebruikt verschillende registers. De Oudheid komt tot leven en er ontstaat een plechtige sfeer door het gebruik van de katharévousa (η σάρξ , genitivus της σαρκός ; η νεότης, genitivus της νεότητος). De vertaler moet de katharévousa kunnen begrijpen om de regels te kunnen

40. Na 1983 wordt het éénaccent systeem (το μονοτονικό) gebruikt.

vertalen. De dhimotikí met het dialect van Konstantinopel (ο ένας τον άλλονα σκουντã), de Griekse spreektaal in Alexandrië, gebruikt hij voor de paniekerige kleine huisgoden in de tweede strofe. Het verschil tussen de standaardtaal en het dialect is te vinden in het woord ‘άλλονα’. In standaardtaal zou ‘ο ένας τον άλλον’ zijn gebruikt om te beschrijven dat de huisgoden elkaar duwen.

In zijn woordkeus toont Kavafis de keizerlijke weelde: ‘ebbenhouten bed’, ‘koralijnen adelaars’, en Nero’s mentale toestand met drie bijvoeglijke naamwoorden die van zorgeloosheid en gelukzaligheid getuigen. In de laatste twee regels geeft hij het mooie lichaam plastisch weer met het woord ‘της σαρκός’, letterlijk vertaald ‘van het vlees’. In de tweede strofe kiest hij drie verschillende werkwoorden om het paniekerige bewegen van de huisgoden weer te geven: tegen elkaar botsen, struikelen, over elkaar heen tuimelen. Kavafis is zuinig met woorden en áls hij die overdadig gebruikt, heeft dat betekenis (Hokwerda 1984: 333).

Versregel 5 moet als volgt gelezen worden: ‘και της νεότητος στο ωραίο σφρίγος’ [en in de mooie vitaliteit van de jeugd], de zinsconstructie is dhimotikí en wordt nu ook gebruikt. Inversie komt vijf maal voor (r. 5, 7, 9, 12, 13).

De stijlfiguren zijn klankherhaling (de uitgang ‘–os’ in r. 3, 4, 5; ‘στην’, ‘στης’ in r. 4,5; ‘σκουντã’ (skountá), ‘σκουντουφλã’ (skountouflá) in r. 16); woordherhaling ‘βοή’ (voí ) in r. 11, 12 en het enjambement (r. 1, 2, 6, 7, 17). Het Nederlands kent deze stijlfiguren.

Pauzes zijn wezenlijk in Kavafis’ werk om aan te geven wat belangrijk is in een regel. De interpunctie heeft semantische waarde (Hokwerda 1984: 334).

Vergelijking doelteksten/brontekst

Er is gebrek aan correspondentie tussen het Nieuwgrieks en het Nederlands, dus op het niveau van het taalsysteem, maar het taalgebruik, de concrete manifestatie van taal, is goed vertaalbaar. Het Nieuwgrieks is een inflecterende taal. In de grammatica maken de naamvallen een vrijere woordvolgorde mogelijk. Het grammaticaal geslacht van woorden is belangrijk. De uitgangen van de werkwoorden geven zowel tijd, persoon, activum/passivum, modaliteit als aspect (voortdurende, afgeronde of onbepaalde handelingen of situaties) weer. Maar dichters gebruiken taal anders. Het is dus de vraag in hoeverre de Griekse dichter binnen de systeembeperkingen blijft en daarnaast heeft hij binnen die beperkingen allerlei keuzemogelijkheden in het taalgebruik. De Nederlandse vertaler moet herkennen wat voor keuzes de dichter in de woordenschat, syntaxis en boodschap heeft gemaakt (Vinay 1995: 16). Het Nederlandse taalsysteem dwingt de vertaler soms tot obligatoire transformaties⁴¹ maar ook hij heeft bij de vertaling van poëzie allerlei keuzemogelijkheden. De individuele stijl van vertalers komt vooral in de optionele transformaties tot uitdrukking (Vinay 1995: 16). Ik zal me hierop concentreren terwijl ik de versregels analyseer.

G.H. Blanken transcribeert het Griekse schrift in het Latijnse schrift (zie p. 52 bovenaan).

De structuur van de eerste strofe: in de zinsconstructie wordt in de tweede en derde regel in plaats van ‘slaapt diep’ een bijwoordelijke bepaling ‘in diepe slaap’ gebruikt waarin ‘diepe’

een bijvoeglijke bepaling is bij ‘slaap’. De regel heeft een andere zinsconstructie dan het Grieks, waarin ook andere woordklassen voorkomen (transpositie). Hoewel Blanken niet verplicht is om deze woordvolgorde in de tweede regel aan te houden, kiest hij daarvoor, en hij eindigt die regel met een enjambement. Door de transformaties verliest Nero zijn centrale plek en wordt dus vanuit een ander perspectief gezien (modulatie). Hij wordt namelijk al in regel twee vόόr en niet ná de pauze van het enjambement bekendgemaakt en hierdoor wordt minder spanning opgebouwd en krijgt hij minder nadruk. Het verrassingseffect is weg (modulatie). Bovendien is in de hele vertaling geen aandacht

besteed aan het aantal lettergrepen per regel terwijl dat belangrijk is voor het aantal versvoeten per regel, de lengte van de regel. Zeventien van de negentien regels laten een verschil zien ten opzichte van de brontekst. Drie regels (r. 1, 5, 8) zijn drie lettergrepen korter en twee regels (r. 9, 18) zijn drie lettergrepen langer.

Op het verbale niveau is de woordklasse in de vierde regel veranderd (transpositie): het bijvoeglijk naamwoord ‘ακμαĩος’ (bloeiend) wordt het zelfstandig naamwoord ‘bloei’. Bovendien voegt Blanken het bijvoeglijk naamwoord ‘volle’ toe. Als hij met vaste collocaties de cohesie heeft willen bevorderen, heeft het niet gewerkt want de uitdrukkingen zijn ‘in de bloei van zijn leven’ of ‘in de kracht van zijn leven’ maar niet ‘in de bloei van zijn kracht’ en bovendien passen de clichés niet bij de moderne stijl van Kavafis. Blanken heeft misschien op deze manier het jambische metrum willen handhaven. De zinsconstructies van r. 4 en r. 5 zijn ingrijpend veranderd door het omwisselen van woorden en het weglaten van ‘van het vlees’ (‘της σαρκός’) als aparte woorden. Op deze manier krijgt ‘lichaamskracht’ aan het eind van de regel de nadruk en niet het zichtbare aspect van het lichaam (modulatie). De woordkeus ‘gezonde lichaamskracht’ spreekt minder tot de verbeelding dan het Grieks omdat het lijfelijke aspect wordt verhuld. Woorden als ‘volle bloei’, ‘lichaamskracht’, ‘mooie overvloed’ doen ouderwets aan en dat kan met de vertaler of/en met heersende normen voor poëzievertalingen van eind jaren zeventig van de vorige eeuw te maken hebben.

De klankherhaling is uit r.4 en r.5 verdwenen want Blanken vertaalt een bepaald lidwoord in

41. ‘Transformatie’ is een begrip van Arthur Langeveld dat ook veranderingen in dieptestructuren in vertalingen kan aanduiden i.t.t. het begrip ‘verschuiving’, dat alleen oppervlaktestructuren weergeeft (Langeveld 1986: 69).

een onbepaald lidwoord en laat twee lidwoorden met dezelfde klank weg: ‘στην’ (stien), ‘της (ties), ‘στης’(sties). Misschien heeft hij de herhaling van de Griekse ie-klank enigszins willen compenseren met de herhaling van de oe-klank: ‘boei’, ‘overvloed’.

In de tweede strofe volgt Blanken de Griekse zinsconstructie zoveel als het Nederlandse taalsysteem toelaat waardoor ‘de stappen’ centraal staan maar op woordniveau vinden optionele transformaties plaats. Modulatie zien we in de laatste regel doordat het bijwoord ‘πια’(nu wel; intussen), dat benadrukt dat iets definitief is, niet in de vertaling terugkomt. Omdat Blanken de aoristus van het werkwoord ‘νοιώθω’ (voelen) in ‘ τάνοιωσαν’, een samentrekking van ‘τα’ (dat terugslaat op stappen) en het werkwoord, alleen vertaalt met een verleden tijd ‘herkenden’, is de betekenis veranderd (modulatie). Want in het Grieks wordt met de werkwoordsvorm (de aoristus van ‘νοιώθω’) plus het bijwoord ‘πια’ (nu wel; intussen) sterk benadrukt dat het besef van het naderend onheil nu wel tot de huisgoden is doorgedrongen. Bovendien gebruikt Kavafis niet het woord ‘herkennen’ maar de woorden ‘begrijpen’ en ‘voelen’.

Het jambische metrum is niet bewaard gebleven, want slechts acht van de negentien

versregels zijn jambisch, zes regels tonen een variatie binnen het jambische metrum en vijf regels zijn niet jambisch: in regel 3 gaat hij na 2 jambische versvoeten over op de trochee, regel 8 is trocheïsch en de overige drie regels vertonen aritmie. De acht jambische regels tonen dat er aandacht voor het metrum is geweest maar het onvaste metrum kan het vaste Griekse ritme niet waarmaken en de emoties dus niet overal versterken.

De a-klank laat Blanken in de titel en op andere plaatsen in de vertaling terugkomen. Hij respecteert de eufonische functie die de a-klank in het Grieks heeft.

Het onderscheid tussen de registers van de twee strofen is in de vertaling verdwenen. In de eerste strofe geeft het meervoud ‘adelaren’ beslist iets keizerlijks aan maar ook in de tweede strofe staat deftig aandoend taalgebruik: ‘overoude huisgodenschrijn’, ‘bezwijmd van schrik’, ‘duwt voort’ terwijl in het Grieks de spreektaal wordt gebruikt.

Voorkomende stijlfiguren zijn de klankherhaling: ‘rustig’, ‘geduldig’ (r. 3 en 4) en ‘schreeuwen’, ‘geschreeuw’ (r. 11, 12). Het enjambement komt vier keer voor.

De interpunctie is veranderd omdat in de derde regel de Griekse hoge punt (·), de

puntkomma, niet is gehandhaafd maar een komma is gebruikt waardoor de rust iets korter duurt en de toon omhoog gaat (Renkema 2009: 361-362).

Mijn conclusie is dat Blanken de mimetische vertaalstrategie niet heeft toegepast omdat de vorm van het oorspronkelijke gedicht niet bepalend is geweest voor zijn vertaling. We zien het vaste jambische metrum, de lengte van de regels en de klankherhaling in de doeltekst niet terug. Het is geen adequate vertaling in termen van Toury (2012: 70). Ten tweede benadert hij het gedicht niet correct vanuit de analogische vorm aangezien de stijlkenmerken van de brontekst in de doeltekst onvoldoende terugkomen: Kavafis heeft een afgewogen stijl en gebruikt dus bewust verschillende registers. Blanken maakt geen verschil in de registers. Kavafis heeft een natuurlijke stijl van schrijven. Het clichématige taalgebruik van Blanken klinkt gekunsteld. Het expliciete karakter van Kavafis’ stijl wanneer hij een mannenlichaam beschrijft, is verdwenen. Ook de ironie van Kavafis wordt in de zinsconstructies van de doeltekst onvoldoende tot uitdrukking gebracht. Blanken lijkt het gedicht te hebben gedomesticeerd volgens de plechtige stijl van neoromantische dichters als A. Roland Holst (1888-1976) en daardoor krijgt het vertaalde gedicht in de Nederlandse poëzietraditie een andere functie dan Kavafis’ poëzie in de Griekse poëzietraditie heeft. De derde strategie is niet van toepassing want Blanken laat de inhoud van de brontekst niet op organische wijze de vorm in de doeltaal bepalen. Naar mijn mening heeft de vertaler onvoldoende vanuit het perspectief van de auteur vertaald en schiet hij tekort in de esthetische vorm van het vertaalde gedicht.

Hans Warren en Mario Molegraaf laten de structuur van de eerste strofe in de zinsconstructie vrijwel overeenkomen met de vertaling van Blanken met dezelfde gevolgen. De regellengte verschilt van die in de brontekst. Slechts in één regel (r. 15) komt het aantal lettergrepen overeen. Drie regels zijn drie lettergrepen korter (r. 2, 4, 16); één regel is drie lettergrepen langer (r. 7); één regel is vier

lettergrepen langer (r. 12) en regel zes is zeven lettergrepen korter.

Het jambische metrum is in acht van de negentien versregels consequent toegepast. Maar er komen volledig trocheïsche regels voor (r. 1, 3, 14) en aritmische regels (r. 7, 10) evenals anapesten (r. 4, 11). Het vaste jambische metrum is niet vertaald.

In de tweede strofe zijn op het verbale niveau modulaties te zien. De Laren ‘worden’ in deze vertaling onrustig terwijl de dichterlijke ik in de Griekse tekst juist opmerkt dat ze zo onrustig zijn: ‘wat zijn ze toch onrustig, zijn Laren.’ In de brontekst beleeft de lezer meer doordat de verteller laat merken wat hij bij het gedrag van de Laren voelt.

Er is geen verschil aangebracht tussen de registers van de twee strofen. De titel ‘DE

SCHREDEN’ associeert men algauw met het werkwoord ‘schrijden’, met waardige stappen gaan, en we treffen in de eerste versregel het woord ‘leger’ aan, een verouderd woord voor ‘bed’. Ook in de tweede strofe zien we ‘schreden’ en het woord ‘beklagenswaardig’, dat verheven klinkt.

Op sommige plaatsen is de woordkeus opvallend. In de derde regel is bijvoorbeeld bij de vertaling van ‘ασυνείδητος’ gekozen voor ‘gewetenloos’. Het is inderdaad een van de betekenissen van het Griekse woord maar door de expliciete betekenis vermindert de ironie van de situatie van Nero, die zich nergens van bewust is terwijl zijn omgeving en de lezer weet wat er staat te gebeuren. Kavafis neemt nooit een standpunt in maar beschrijft situaties en laat die voor zichzelf spreken. De andere vertalers kiezen voor de ironie, misschien mede vanwege de context ― ‘rustig’, ‘gelukkig’ ― waarin het woord ‘ασυνείδητος’ (gewetenloos, onbewust) is geplaatst.

Ook de klanken zijn veranderd. De titel ‘TA VIMATA’ is vertaald met ‘DE SCHREDEN’ , waardoor de a-klank minder terugkomt in het gedicht.

Mijn conclusie is dat Warren en Molegraaf de mimetische vertaalstrategie niet hebben toegepast omdat de vorm van het oorspronkelijke gedicht de vertaling niet heeft bepaald. De strofebouw, de lengte van de versregels, en het metrum wijken in sterke mate af van de brontekst. Ook de betekenis van de brontekst is op enkele plaatsen veranderd. De vertalers hebben het gedicht ook niet vanuit de analogische vorm benaderd aangezien de stijlkenmerken van Kavafis ―

afgewogenheid, natuurlijkheid en bovenal de ironie ― in de vertaling onvoldoende terugkomen. Het lijkt alsof Warren en Molegraaf zich door de inhoud van de brontekst hebben laten inspireren en op basis daarvan zelf een poëtische vorm in de doeltaal hebben gezocht. Hun strategie lijkt op de derde vertaalstrategie van Holmes.

Hokwerda gaat in zijn vertaalstrategie uit van de betekenis en de formele kenmerken van de brontekst, die ook semantische waarde hebben. Hij vertaalt de versstructuur ― strofebouw, regellengte ―, en het metrum.

In de structuur van de eerste strofe past hij de Nederlandse zinsconstructie op zo’n manier toe dat ‘Nero’ in de woordvolgorde op dezelfde plek komt te staan als in het Grieks, in het midden van de strofe ná een pauze aan het eind van de tweede regel. Hokwerda bereikt Nero’s centrale plaats en het verrassingseffect met het werkwoordelijk gezegde ― hulpwerkwoord ‘ligt’ en ‘te’ plus de infinitief van het werkwoord ‘slapen’― en realiseert de pauze vόόr ‘Nero’ met een komma in plaats van met het enjambement. Het aantal lettergrepen per versregel is vrijwel identiek aan de brontekst, die de maximale verslengte voor Nederlandse poëzie niet te boven gaat. Het jambische metrum, met de trocheeën als variatie daarbinnen, is overal consequent vertaald.

Op verbaal niveau maakt Hokwerda onderscheid tussen de registers van de twee strofen. De verheven taal, de katharévousa, komt tot uitdrukking in woorden als ‘koralijnen’, ‘verzaligd’. Gewone spreektaal wordt gebruikt voor de dhimotikí bij de beschrijving van het gedrag van de kleine

huisgoden: ‘zijn in paniek’, ‘verstoppen’, ‘kruipt weg’, ‘botsen tegen elkaar aan’. Het dialect van Alexandrië is in de vertaling niet met dialect maar met spreektaal vertaald. De woordkeus verschilt van de andere vertalingen omdat Hokwerda zo tijdloos mogelijk heeft vertaald. Hij heeft

doeltaalgericht naar equivalentie gezocht voor Griekse woorden als ‘ευρωστία της σαρκός’ of ‘σφρίγος’ die moeilijk te vertalen zijn. De woorden die allemaal uitbundig verwijzen naar een jong en mooi lichaam, zijn in de vertaling met behulp van andere woordklassen in beeldende taal omgezet waarbij het jambische metrum volledig bewaard is gebleven: ‘blakend van gezondheid’, ‘krachtig lijf’, ‘straalt van schoonheid, jeugd, vitaliteit’. Er komen collocaties in de vertaling voor maar dat zijn geen ouderwetse clichés. Hokwerda heeft niets toegevoegd of weggelaten.

Hokwerda vertaalt in de laatste regel van het gedicht de aoristus van het werkwoord ‘νοιώθω’ (voelen) plus het bijwoord ‘πια’ (nu wel; intussen) met een tegenwoordige tijd en het bijwoord ‘nu’: ‘beseffen nu’. In de Nederlandse spreektaal zeggen we ook vaker ‘ik snap het’ in plaats van ‘ik heb het begrepen’. Door zijn kennis van het Oudgrieks, waar inchoativiteit veel voorkomt, vertaalt Hokwerda de aoristus van inchoatieve werkwoorden, die het aspect aangeven dat iets begint of aan het ontstaan is, als vanzelf op deze manier. Het woord ‘τα’ aan het begin van de zin in de samentrekking ‘τάνοιωσαν’, duidt erop dat de huisgoden al eerder bezig waren met de stappen die ze hoorden. Blanken en Hokwerda vertalen het woord en Warren en Molegraaf doen dit niet.

Het vertaalde gedicht is bezaaid met de a-klank, die ook in de titel bewaard is gebleven. In de laatste drie regels van de eerste strofe vinden we klankherhaling: zorgeloos, gezondheid, schoonheid.

De woorden aan het eind van de laatste regels van de eerste strofe vertonen assonantie, iets wat het