• No results found

Doordacht sturen op eigen kracht?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Doordacht sturen op eigen kracht?"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DOORDACHT STUREN

OP EIGEN KRACHT?

(2)
(3)

Bacherlorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen UvA | Universiteit van Amsterdam

Amsterdam, juni 2016 Auteur Laura Theijsmeijer 10642714 Supervisie Roosmarijn Bakker

DOORDACHT STUREN OP EIGEN

KRACHT?

(4)

INHOUD 004

VOORWOORD 006

SAMENVATTING 007

1 INLEIDING 008

1.1 Aanleiding 008

1.2 Onderzoeksprobleem & doelstelling onderzoek 008

1.3 Wetenschappelijke relevantie 008

1.4 Doelstelling 009

1.5 Leeswijzer 009

2 THEORETISCH KADER 010

2.1 Motieven om burgers te betrekken 010

2.2 De evolutie van participatieve planning 011

2.3 Gradaties van participatie 012

2.4 Zelforganisatie 012

2.5 Anders binnen de planologie? 013

2.6 Condities zelforganisatie 013 2.7 Sturingsvormen 014 3 PROBLEEMSTELLING 016 3.1 Probleemomschrijving 016 3.2 Onderzoeksvragen 016 3.3 Maatschappelijke relevantie 016 3.4 Wetenschappelijke relevantie 017 4 METHODE 018 4.1 Onderzoeksstrategie 018 4.2 Onderzoeksdesign 018 4.3 Onderzoeksmethoden 018 4.4 Operationalisering 018 4.6 Ethiek 019 4.7 Selectie casussen 019 4.8 Onderzoeksproces 020 5 RESULTATEN 021

5.1.Sturingswijze van de gemeente Amsterdam 021

5.2. Invloed van de sturingsvormen van de gemeente Amsterdam op de condities van zelforganisatie 023

6.1 Beantwoording deelvragen en hoofdvraag 038

6 CONCLUSIE 038 6.3 Onderzoeksbevindingen 040 7 DISCUSSIE 042 8 LITERATUURLIJST 044 9 BIJLAGE 1: OPERATIONALISERING 048 9 BIJLAGE 2: ONDERZOEKSMODEL 049

9 BIJLAGE 3: TOELICHTING CASUSSEN 050

9 BIJLAGE 4: TOELICHTING RESULTATEN DOCUMENTENANALYSE 059

9 BIJLAGE 5: TRANSCRIPTIE INTERVIEWS 066

(5)
(6)

VOORWOORD

Deze Bachelorscriptie vormt het laatste onderdeel van mijn studie Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Afgelopen drie jaar heb ik met veel plezier een grote verscheidenheid aan vakken bestudeerd. In mijn Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen heb ik mij in het bijzonder gefascineerd over de praktijk van vastgoed -en gebiedsontwikkeling. Dezelfde fascinatie gaat op voor het zelf-organiserend vermogen van burgers in de planningspraktijk. Door middel van deze scriptie heb ik deze onderwerpen bijeen kunnen brengen. Ik heb het onderzoeksproces en het schrijven van mijn Bachelorscriptie ervaren als een intensief en zeer leerzaam traject.

Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar de respondenten van Houthavens blok 0, Kleiburg, Zeeburgereiland, Klussen aan de Klarenstraat en de gemeente Amsterdam die aan dit onderzoek hebben meegewerkt. Ik had dit onderzoek nooit kunnen uitvoeren zonder hun tijd, moeite en belangrijke inbreng. Bovendien wil ik mijn begeleider Roosmarijn Bakker bedanken voor haar grondige en snelle feedback en bemoedigende woorden. Na een gesprek met Roosmarijn had ik steevast weer goede moed en ideeën om mijn onderzoek tot uitwerking te brengen. Tevens wil ik mijn tweede lezer, Pepijn Olders bedanken voor zijn scherpe inbreng in de startfase van het onderzoek en zijn feedback gedurende het onderzoeksproces. Ten slotte wil ik graag mijn familie en vrienden bedanken. Zij hebben tijdens het schrijven van mijn scriptie gezorgd voor gezonde afleiding en de nodige motivatie.

Graag wens ik iedereen veel plezier toe bij het bestuderen van mijn scriptie!

(7)

SAMENVATTING

In Nederland wordt de roep om een groter zelforganiserend vermogen van burgers steeds groter, ook binnen de ruimtelijke ordening. De economische crisis heeft de economische haalbaarheid van de ruimtelijke ordening immers in twijfel getrokken. In het zelforganiserend vermogen van burgers schuilt een bepaalde robuustheid die in staat is om te gaan met deze economische contextuele veranderingen. Daarom dient te worden onderzocht wat er voor nodig is om zelforganisatie binnen de ruimtelijke ordening optimaal tot ontwikkeling te brengen. Vragen over of sturing op deze zelforganiserende processen wenselijk is en hoe deze sturing dan moet worden vormgegeven (bottom-up of top-down) doemen op. In dit onderzoek is onderzocht hoe sturingsvormen die gemeente ter beschikking staan invloed kunnen hebben op de condities die van belang zijn voor zelforganisatie.

De resultaten van dit onderzoek laten allereerst zien dat sturing en zelforganisatie niet geheel los van elkaar staan, zoals in vele studies wordt beweerd. De sturingsvormen die de gemeente Amsterdam hanteert hebben invloed gehad op elke conditie van zelforganisatie. Bovendien tonen de resultaten van dit onderzoek dat sturing van bovenaf niet altijd een negatief effect heeft op de condities die voor zelforganisatie van belang zijn. Zolang gemeenten naast de sturingsvormen van bovenaf ruimte bieden voor samenspraak zullen de condities voor zelforganisatie positief worden beinvloed. Daarbij is de houding van gemeenteambtenaren van fundamenteel belang. Ambtenaren dienen respect te tonen voor de initiatiefnemers en dienen vertrouwen te hebben in het kunnen van de betrokken partijen. Wanneer er sprake is van onderling(e) waardering en vertrouwen kunnen zelforganiserende processen in goede banen worden geleid.

(8)

INLEIDING

1.1 Aanleiding

Door de economische crisis staat de woningmarkt in Amsterdam onder druk. De stad blijft ondanks de crisis ieder jaar met zo’n 10.000 inwoners groeien, terwijl de investeringskracht van woningbouwcorporaties en ontwikkelaars afneemt (Hermans, 2015). De roep om zelf-organiserend vermogen van burgers wordt sterker. Het zelf-organiserend vermogen is nodig om de leefbaarheid en sociaaleconomische vooruitgang van stedelijke gebieden op peil te houden (KEI, 2012).

Een werkwijze binnen de ruimtelijke ontwikkeling die goed op de roep om zelf-organiserend vermogen van burgers lijkt aan te sluiten is de uitgave van kavels voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). In een tijd waarin de woningmarkt stagneert en woningbouwprojecten overal in het land worden stilgelegd, kan CPO de woningvoorraad op peil houden. CPO is een vorm van opdrachtgeverschap waarbij een collectief van gelijkgestemde particulieren de grond(en) en/of pand(en) verwerven en in samenspraak bepalen hoe, en met welke partijen de woningen worden gerealiseerd en/of gerenoveerd (Otter, 2012, p.3).

Kortweg gaat het dus om het gezamenlijk ontwikkelen van een woning in eigen beheer.

Het zelf-organiserend vermogen, zoals bijvoorbeeld bij CPO-projecten, komt echter niet gemakkelijk tot stand. Belemmerende wet- en regelgeving vormt vaak een struikelblok. Ook vergen deze projecten veel tijd en vaardigheden van initiatiefnemers. Initiatiefnemers en overheden dienen met elkaar samen te werken (Van der Zwaard & Specht, 2013).

1.2 Onderzoeksprobleem & doelstelling

onderzoek

Overheden worstellen met de vraag welke rolopvatting nodig is om zelforganisatie tot een succes te brengen (Van der Velden, 2012). In hun interactie met burgers grijpen ruimtelijk planners vaak terug op de gangbare participatie trajecten. Bij deze participatie trajecten kunnen burgers invloed uitoefenen op doelen en plannen die door overheden worden voorgesteld, middels formele procedures die door diezelfde overheden worden geleid. (Boonstra, 2015). Bij de traditionele manier van particpatieve planning bepaalt een gemeente in eerste instantie derhalve zelf wat haar ambities zijn voor een bepaald gebied en gaat daarna, indien zij haar ambities niet op eigen kracht kan realiseren, op zoek naar partijen die deze ambities kunnen (mede)realiseren. Voor zelforganisatie geldt precies het tegenovergestelde (Boonstra, Vogel & Slob, 2014). Zelforganisatie betreft het opkomen en ontstaan van initiatieven die hun oorsprong vinden in verbindingen binnen de maatschappij. Deze initiatieven ontstaan in eerste instantie los van de overheid en andere reguliere instanties. In een later stadium kunnen deze initiatieven eventueel een verbinding aangaan met de overheid en andere reguliere instanties (KEI, 2012).

Voor instanties in Nederland vergt het een grote cultuuromslag om aansluiting te zoeken initiatieven die zijn geinitieerd door burgers. Ondanks dat de oprechte intentie bij veel partijen aanwezig gaan er nog veel zaken mis (KEI, 2012). De vraag is wat instanties zoals de overheid kunnen doen om zelforganiserend vermogen van burgers kracht toe te zetten. Het gaat niet meer om het betrekken van burgers bij beleid en ontwikkeling, maar om ruimte geven aan initiatieven die reeds bestaan in de samenleving en nieuwe initiatieven te stimuleren (Tonkens, 2009).

(9)

1.3 Wetenschappelijke relevantie

Zoals in de voorgaande alinea’s naar voren is gekomen heeft de economische crisis de economische haalbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling in twijfel getrokken. Hierdoor is de urgentie om ervoor te zorgen dat burgers meer zelf doen steeds groter geworden. In zelforganisatie zit immers een bepaalde robuustheid die een oplossing biedt om om te gaan met contextuele veranderingen. De vraag die daarbij opdringt is wat ervoor nodig is om het zelf-organiserend vermogen van burgers tot optimale ontwikkeling te brengen. Vragen over of ruimtelijke ontwikkelingen nog zijn te sturen en hoe deze zijn te sturen doemen op. Nog niet eerder is onderzocht hoe sturingsvormen invloed kunnen hebben op de condities die van belang zijn voor zelforganisatie. Kennisontwikkeling over het totstandkomings- en verwezenlijkingsproces van zelforganisatie en de rol die sturing daarin kan spelen is gewenst.

1.4 Doelstelling

Dit onderzoek poogt inzicht te geven in wat de invloed is van de sturingsvormen die de gemeente Amsterdam hanteert op de condities die van belang zijn voor zelforganisatie en hoe deze invloed kan worden verklaard. Op deze manier wordt er in dit onderzoek getracht meer inzicht te krijgen in wat er voor nodig is om zelforganisatie tot optimale ontwikkeling te brengen binnen de planningspraktijk.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt de evolutie van het betrekken van burgers in de beleids- en bestuurspraktijk uiteengezet en worden de verscheidende vormen van burgerparticipatie theoretisch geduid. Vervolgens wordt nader ingegaan op het de condities waaraan voldaan moet worden om zelforganisatie een succesvol alternatief te laten zijn voor traditionele ontwikkelmethoden. Tevens wordt door middel van theorie uiteengezet welke sturingsvormen overheden kunnen hanteren bij zelforganisatie. In hoofdstuk drie worden

de hoofdvraag en deelvragen van dit onderzoek verantwoord. Tevens wordt er uiteengezet hoe het onderzoeksprobleem zich verhoudt tot de theoretische onderbouwing die in hoofdstuk twee is behandeld. De theorie uit hoofdstuk twee wordt vervolgens gebruikt om de belangrijkste variabelen te selecteren die zijn opgenomen in een conceptueel model (te vinden in de bijlage). In hoofdstuk vier zijn de onderzoekmethoden toegelicht en verantwoord. .

(10)

THEORETISCH KADER

02

In dit hoofdstuk wordt het voorgaand gedefinieerd onderzoeksprobleem beschreven vanuit verschillende theorieen en de hierin relevante concepten. Hierbij komen theorieen uit verschillende disciplines aan bod om tot een zo volledig mogelijk beeld te komen van de rol die burgers kunnen spelen en hebben gespeeld in de ruimtelijke ontwikkeling, de condities waaronder zelforganisatie een realistisch alternatief kan vormen op traditionele ontwikkelmethoden en de sturingsvormen van de overheid.

2.1 Motieven om burgers te betrekken

Verschillende Europese overheden, inclusief de Nederlandse, spreken enthousiast over het zelforganiserend vermogen van burgers. Daaruit spreekt de wens individuele burgers te betrekken in beleidsvoeringprojecten. Hierbij wordt een reeks argumenten aangehaald ter ondersteuning van het standpunt dat zelforganiserend vermogen van de burger urgent en wenselijk is voor zowel de overheid als het maatschappelijk middenveld. Deze argumenten hebben een sociale, politieke en economische insteek (Boonstra, 2015, p.15).

Het sociale motief komt voort uit de gedachte dat het betrekken van burgers bij stedelijke ontwikkeling de sociale cohesie in een steeds meer gefragmenteerde samenleving vergroot. Het betrekken van burgers binnen beleidsprocessen wordt gezien als een instrument om sociale cohesie op twee manieren te bevorderen. Ten eerste door middel van empowerment; door middel van participatie leren burgers hun visies en belangen kenbaar te maken (Tonkens & Verhoeven, 2011; Tonkens, 2006). Daarnaast zou actief burgerschap zowel de integratie als sociale cohesie bevorderen (WRR, 2005; Tonkens & Verhoeven, 2011). Wanneer burgers in staat zijn te participeren bij het beleidsvorming proces wordt de sociale cohesie zowel tussen als binnen groepen bevorderd (Boonstra & Boelens, 2011).

Een tweede motief om burgers te betrekken bij stedelijke ontwikkeling betreft een politiek motief. Dit motief komt voort uit de opkomst van de netwerk- en de informatiemaatschappij en hoe deze de relatie tussen burgers en de overheid onder druk zet (Boonstra, 2015, p.15). De verandering van de samenleving naar een netwerk- en informatiemaatschappij staat in contrast met de verzorgingsstaat die sinds de Tweede Wereldoorlog werd opgebouwd. Overheidstaken- en bevoegdheden verschuiven in toenemende naar maatschappelijke partijen. De overheid wordt geacht samen te werken met burgers en bedrijven. De verschuiving van de top-down planning uit de jaren zestig naar bottom-up planning aan het begin van de deze eeuw heeft een zekere invloed op de verdeling van rollen, taken en bevoegdheden tussen burgers enerzijds en overheden anderzijds (ROB, 2010; 2012). Het betrekken van burgers bij beleidsvorming wordt zowel gezien als een manier om een hernieuwde balans te creeren tussen de overheid en het maatschappelijk middenveld als als een manier om de democratische principes te bevorderen. Actief burgerschap zou immers het draagvlak van beleidsbeslissingen vergroten en daarmee een einde maken aan de onvrede van burgers (Van de Wijdeven & Hendriks, 2010). Als burgers en overheden samenkomen om te beraadslagen over maatschappelijke kwesties zouden beleidsbeslissingen bovendien beter worden afgestemd op de wensen van de burger (Boonstra, 2015, p.28).

Het derde motief kent een economische grondslag. Betrokkenheid van burgers zorgt ervoor dat men eerder geneigd is te investeren in de samenleving en dat levert economische stabiliteit en veerkracht op. Tevens is de betrokkenheid van burgers bij hun leefomgeving wenselijk, als gevolg van de ontwikkelingen in de maatschappij zoals de economische crisis, haar bijbehorende bezuinigingen en de vergrijzing (Boonstra & Boelens, 2011).

(11)

2.2 De evolutie van participatieve planning

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van participatieve planning in grote lijnen uiteengezet. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie generaties participatieve planning. Voor de evolutie van burgerparticipatie geldt dat de drie generaties van burgerparticipatie elkaar niet vervangen, maar naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen (Lammerse, 2015, p. 13).

De eerste generatie participatieve betreft de door mondige burgers afgedwongen mogelijkheid om te reageren op beleid gemaakt door de overheid, ofwel inspraak (Van de Wijdeven, De Graaf & Hendriks, 2013). In het midden van de jaren zestig ontstond een nieuwe linkse sociaaldemocratische partij in Nederland. De nieuwe sociaal democratische partij bekritiseerde de bestaande beleidsvormingsprocessen; ze stelden dat bestaande beleidvoering vaak geen draagvlak kende onder de bevolking. Uiteindelijk leidde dit tot het algemene recht van burgers hun kritiek te uiten en reactie te geven op de ruimtelijke plannen door middel van een inspraak procedure (Boonstra & Boelens, 2011, p.103). Deze vorm van burgerparticipatie werd vastgelegd in de toenmalige Wet op Ruimtelijke Ordening. Deze wet bood de mogelijkheid om via bezwaarschriften op te komen tegen streek- structuur en bestemmingsplannen. (Coenen, Peppel & Woltjer, 2001).

Op de eerste generatie participatieve planning kwam hevige kritiek van wetenschappers als Innes, Booher, en Healey (Healey, 2007). De inspraak procedure betekende dat burgers slechts formeel invloed kunnen uitoefenen op een ruimtelijk voorstel. Planningsprocessen werden in de jaren tachtig beschouwd als processen die nauwelijks open stonden voor kritiek en evaluatie. Bovendien waren de processen volgens critici niet in staat om te gaan met tegenstrijdige belangen. Daarenboven stelde critici dat beleidvoeringsprocessen niet effectief waren in het behalen van het doel, namelijk dat burgers inhoudelijk deelnemen in de ruimtelijke ordening (Van der Cammen & De Klerk, 1986).

be/). Hierbij gaat het niet langer meer over advisering maar om “interactieve beleidsvorming”. De sociale context werd in deze jaren gekenmerkd door een sterke economische groei, toenemende individualisering, processen van globalisering en de technologische ontwikkelingen, met name de ICT. Een verandering in het politieke bestel betreft de opkomst van het poldermodel als nieuwe vorm van maatschappelijke samenwerking (Coenen, Peppel & Woltjer, 2001).

Sinds het begin van de 21ste eeuw is er een derde generatie in de participatieve planning zichtbaar. In de derde generatie burgerparticipatie worden burgerinitiatieven gefaciliteerd door de overheid. De rollen zijn hier omgedraaid. De overheid participeert en het initiatief ligt bij de burger. (http://www. participatiewiki.be/). Burgers nemen zelf het heft in handen (zelforganisatie). Hun aanpak is er een van onderop: ze hebben een idee en voeren dit zelf uit (Van de Wijdeven, De Graaf & Hendriks, 2013). In het hoofdstuk ‘zelforganisatie’ wordt hier verder op in gegaan.

(12)

2.3 Gradaties van participatie

Om het niveau van burgerbetrokkenheid weer te geven zijn er verschillende participatieladders ontwikkeld. De meeste participatieladders zijn gebaseerd op die van de Amerikaanse sociologe Arnstein. Het model van Arnstein werd door verscheidene auteurs aangevuld en gewijzigd, hierdoor bestaan er verschillende varianten (Lammerse, 2015). Het model van Edelenbos en Monnikhof (2006) is een van de modernste variaties. Edelenbos en Monnikhof maken onderscheid op basis van vijf niveaus van participatie. Op het hoogste niveau, meebeslissen is de invloed van participanten

PARTICIPATIENIVEAU

ROL VAN DE OVERHEID

ROL PARTICIPANT

INFORMEREN

Voert zelfstandig beleid en

verschaft hierover de nodige informatie aan burgers

Levert geen input

RAADPLEGEN

Bepaalt beleid en biedt de mogelijkheid tot commentaar

Geraadpleegde gesprekspartner

ADVISEREN

Bepaalt beleid, maar staat open voor alternatieven

Inbrengen van alternatieven

COPRODUCEREN

Bestuur besluit over het beleid, laat burgers meebeslissen, maar stelt randvoorwaarden

Medebeslisser, binnen de randvoorwaarden

MEEBESLISSEN

Biedt ondersteuning Initiatiefnemer

het grootst en bestaat er gelijkwaardigheid tussen de partijen (overheid en burger). Burgers zijn de initiatiefnemers. Bij cocreatie is er sprake van gezamenlijke besluitvorming. Bij de niveaus adviseren en consulteren, vindt er participatie plaats in de vorm van meepraten, maar niet meebeslissen. Adviseren betreft het inbrengen van alternatieven en bij het niveau raadplegen wordt alleen een mening gevraagd van de participanten. Het onderste niveau, informeren, stelt participanten alleen op de hoogte van hetgeen dat is besloten (Otter, 2012, p. 35).

2.4 Zelforganisatie

De notie zelforganisatie wordt veelal geassocieerd met de complexiteitstheorie, welke het idee van het bestaan van complexe adaptieve systemen introduceerde. Dit refereert naar het idee van de samenleving als een complex systeem waar voortdurend beweging en interactie is tussen mensen, organisaties en instituties. Dit resulteert in patronen en initiatieven die spontaan opkomen. Bestaande actoren in het netwerk passen zich aan of er ontstaan nieuwe coalities, actoren of structuren (Boonstra & Boelens, 2011, p. 109). Complexiteitsdenkers benaderen systemen als ‘being in continuous flux’ en benadrukken de voortdurende interacties tussen de actoren in het systeem (Van Meerkerk et al., 2012, p.1632).

Boonstra en Boelens (2011, p.113) definiëren zelforganisatie als ‘’initiatives that originate in civil society from autonomous community-based networks of citizens, who are part of the urban system but independent of government procedures.’’Dit duidt op de veronderstelling dat zelforganisatie niet aanhaakt op het beleid van de overheid, zoals wel gebeurt bij traditionele vormen van burgerparticipatie. Een van de kenmerken van zelforganisatie is dat initiatief los van de overheid ontstaat. Het initiatief ontspringt vanuit een verlangen of droom van burgers zelf.

(13)

2.5 Anders binnen de planologie?

In het perspectief van Boonstra en Boelens, en in vele andere studies aangaande zelforganisatie, wordt de rol van de overheid buiten beschouwing gelaten. Hoewel zelforganiserende netwerken kunnen functioneren zonder overheidsbemoeienis, is de rol van overheid niet overbodig en in enkele gevallen zelfs noodzakelijk. Vooral in het ruimtelijke domein, waar niet alleen de belangen van de bewoner in het geding zijn, maar ook omgevingsbelangen en wet en regelgeving van belang zijn, is een sturende hand van de overheid altijd aanwezig (Lammerse, 2015, p. 21). Om deze reden wordt er in deze scriptie de definitie van Huygen, van Marissing en Boutellier (2012) gehanteerd die zowel rekening houdt met sleutelbegrippen uit de complexiteitstheorie als met de rol van overheidsprocedures. Huygen, van Marissing en Boutellier (2012) definieren zelforganisatie als volgt: “Zelforganisatie is een vorm van sociaal ondernemen, die zich kenmerkt door intrinsieke motivatie, spontaniteit en creativiteit. De term verwijst naar initiatieven uit de lokale gemeenschap die zich in eerste instantie autonoom ontwikkelen. Later kan het initiatief verbindingen aangaan met andere partijen, zoals overheden en maatschappelijke organisaties.” (2012, p.34).

2.6 Condities zelforganisatie

Huygen, van Marissing en Boutellier (2012) zochten in hun onderzoek antwoord op de vraag aan welke omstandigheden en condities voldaan moet worden om zelforganisatie een realistisch en succesvol alternatief te laten zijn voor traditionele ontwikkelmethoden. Op basis van wetenschappelijke literatuur en praktijk voorbeelden onderscheidden zij vijf condities van zelforganisatie.

De eerste conditie betreft de aanwezige ruimte voor initiatieven. Om zelforganisatie tot een succes te brengen dient de initiatiefnemer voldoende handelingsruimte te hebben waarbij niet alles vooraf is dichtgetimmerd.

Voldoende handelingsruimte kenmerkt zich door voldoende autonomie en zelfstandigheid, weinig kaders ofwel soepele regelgeving en voldoende draagvlak (Huygen, van Marissing en Boutellier, 2012).

De tweede conditie is de mogelijkheid voor kwetsbare of niet-actieve burgers om aan te sluiten wanneer zij zelf niet in staat zijn een inititatief te ontwikkelen. Kenmerkend voor zelforganisatie is dat initiatiefnemers veelal beginnen vanuit een intrinsieke motivatie. Vervolgens verzamelen deze initiatiefnemers anderen om zich heen. (Huygen, van Marissing en Boutellier, 2012).

De derde conditie die Huygen, van Marissing en Boutellier onderscheiden is het creeeren van een sense of belonging ofwel een gevoel om ergens bij te horen. Deelnemers moeten het gevoel dat zij erbij horen en dat zij erkend worden. Ze moeten zich op hun gemak voelen bij de mensen om hen heen en zich niet ergens toe verplicht voelen of het gevoel hebben dat ze juist iets niet mogen (Huygen, van Marissing en Boutellier, 2012).

De vierde conditie die Huygen, van Marissing en Boutellier (2012) benoemen is begrenzing. Hoewel zelforganisatie gekenmerkt wordt door de autonomie waarin het proces zich voltrekt dient zelforganisatie te worden begrenst. Autonome initiatieven kunnen onderuit gaan als er geen correctie plaatsvindt op tendensen die zelforganisatie ondermijnen. Processen van zelforganisatie dienen goed georganiseerd te worden (Huygen, van Marissing en Boutellier, 2012).

Tenslotte is vertrouwen van belang. Initiatiefnemers moet over voldoende vertrouwen te hebben. Vertrouwen valt uiteen in meerdere aspecten. Initiatiefnemers dienen zowel vertrouwen te hebben in hun eigen kunnen als vertrouwen in dat hun eigen initiatief en ideeen. Tevens dienen initiatiefnemer vertrouwen te hebben in hun samenwerkingspartners. (Huygen, van Marissing en Boutellier, 2012).

(14)

2.7 Sturingsvormen

Als het gaat om sturing wordt in deze scriptie de definitie van in ‘t Veld en Kickert gehanteerd. In ’t Veld en Kickert definiëren sturing als het doelgericht beïnvloeden van de maatschappij in een bepaalde context (Kickert en In ’t Veld in: Bekkers, 2007).

Als zelfsturing het belangrijkste aangrijpingspunt voor sturing is, dan houdt sturing vooral meta-sturing in. Meta-sturing kent een brede definitie. Volgens Sorensen (2006, p. 101) is meta-sturing een alternatieve manier van besturen dat de overheid een breed pallet aan mogelijkheden geeft om acties van self-governing actors te beinvloeden en coordineren. De literatuur omtrent meta-sturing geeft inzicht in de sturingsvormen die de overheid ter beschikking staan om te sturen op zelforganisatie. In deze scriptie wordt de indeling van sturingsvormen, zoals die door Bekkers (2007) is geformuleerd als basis genomen. Bekkers (2007) onderscheid vier vormen van meta-sturing, namelijk: input & outcomes, incentives, boundary spanning & mutual adjustment.

De eerste sturingsvorm die Bekkers (2007) benoemd is sturen op input, output of outcome. Bij sturen op input, output of outcome gaat het om kaders geven aan prestaties die gerealiseerd moeten worden. Bij sturing op input wordt stellen

overheidsinstanties een bepaald budget beschikbaar voor een bepaalde prestatie. Tevens is zijn overheidsinstanties is staat om te sturen op output waarbij er eisen worden gesteld aan de kwaliteit ofwel de kwantiteit van een bepaalde output (Bekkers, 2007, p.107). Er klinken echter ook tegengestelde geluiden. Outputsturing zou innovatie kunnen belemmeren en zou tevens tot verstrarring kunnen leiden (Bekkers, 2007, p.110).

Een tweede sturingsvorm is sturing op grond van incentives. Incentives zijn ‘niet-dwangmatige prikkels die partijen stimuleren een bepaald gewenst gedrag te vertonen (Bekkers, 2007, p.111). Overheidsinstanties zijn in staat de waardering van bepaald gedrag te beinvloeden. (Bekkers, 2009).

Overheidsinstanties beinvloeden hierbij de kosten- en batenafweging van burgers; gewenst gedrag wordt beloond en ongewenst gedrag bestraft.

Gewenst gedrag kan worden beloond door middel van subsidies, belastingsvoordelen of investeringpremies. Ongewenst gedrag kan worden bestraft door middel van boetes en heffingen. Overheidsinstanties kunnen ook gebruik maken van de sturingsvorm ‘sturing op incentives’ door burgers te informeren en voor te lichten over mogelijkheden of het vertellen over positieve ervaringen (Fenger & Klok, 2003, p. 41).

CONDITIE

BESCHRIJVING

HANDELINGSRUIMTE

Om zelforganisatie tot een succes te brengen dient de initiatiefnemer voldoende handelingsruimte te hebben waarbij niet alles vooraf is dichtgetimmerd

AANHAKEN

De mogelijkheid voor kwetsbare of niet-actieve burgers om aan te sluiten wanneer zij zelf niet in staat zijn een inititatief te ontwikkelen.

SENSE OF BELONGING

Deelnemers moeten het gevoel dat zij erbij horen en dat zij erkend worden. Ze moeten zich op hun gemak voelen bij de mensen om hen heen en zich niet ergens toe verplicht voelen of het gevoel hebben dat ze juist iets niet mogen.

BEGRENZING

Begrenzen van autonome initiatieven om tendensen die zelforganisatie ondermijnen te verhinderen.

VERTROUWEN

Initiatief nemers dienen zowel vertrouwen te hebben in hun eigen kunnen als vertrouwen in de partners met wie ze samenwerken

(15)

Ten derde kunnen overheidsinstanties sturen door middel van boundary-spanning. Lawson (2004, p. 226) stelt dat boundary spanners noodzakelijk zijn bij ontwikkeling en institutionalisering van samenwerking. Door verschillende omstandigheden zullen stakeholders immers de nadruk leggen op hun eigenbelang boven dat van anderen. Een neutrale partij zoals een boundary spanner is daarom wenselijk. In deze scriptie wordt, gegeven de onderzoeksvraag, geconcentreerd op de boundary-spanning activiteit van de overheid. Boundary-spanners kunnen worden gezien als cultural brokers. Om tot effectieve relaties te komen zijn verscheidene zaken van belang. Allereerst is dat communicatie; voor professionals kan het gebruik van verschillende vakjargons een probleem opleveren. Ten tweede moeten beide partijen elkaar begrijpen. Hierbij kan een onderscheid worden aangebracht tussen begrip voor elkaar in de werkrelatie tot empathie die verder gaat dan een functionele werkrelatie. Bovendien is vertrouwen een belangrijke factor die invloed heeft op persoonlijke relaties (Opbergen, 2011).

Ten vierde kan kunnen overheidsinstanties gebruik maken van de sturingsvorm ‘sturing op gemeenschappelijke beeldvorming’ deze sturingsvorm komen overheidsinstanties en betrokken actoren bijeen. Deze overheidsinstanties en betrokken partijen werken volgens gezamenlijk aan een gemeenschappelijke strategie door met elkaar in dialoog te gaan en met elkaar te onderhandelen. (Koppenjan & Klijn, 2004, p.186) Doordat er verschillende partijen betrokken zijn met verschillende visies en doelen is het een zoektocht naar de oplossing die het meest tegmoet komt aan alle betrokken partijen (Teisman, 1995, p.37). Doordat de partijen met elkaar in dialoog gaan ontstaan er veelal nieuwe perspectieven (Fung, 2006).

Ook hier geldt: de vier bovengenoemde vormen sluiten elkaar niet uit en kunnen naast elkaar bestaan.

(16)

PROBLEEMSTELLING

03

3.1 Probleemomschrijving

Door de afnemende investeringsruimte van stedelijke partijen is een groter zelf-organiserend vermogen van bewoners nodig om de leefbaarheid en sociaaleconomische vooruitgang van stedelijke gebieden op peil te houden (Kei, 2012). Instanties in Nederland zijn echter gewend geraakt om zelf haar ambities voor een bepaald gebied vorm te geven en daarna, indien nodig, op zoek te gaan naar partijen die deze ambities kunnen (mede) realiseren. Voor deze instanties vergt het derhalve een grote cultuuromslag om aansluiting te zoeken bij initiatieven die voortkomen uit het zelf-organiserend vermogen van burgers (Boonstra, Vogel & Slob, 2014). Het gaat niet meer om het betrekken van burgers bij beleid, maar om ruimte geven aan zelforganisatie (Tonkens, 2009). In deze scriptie wordt daarom gepoogd om meer inzicht te geven in hoe gemeenten zelforganisatie, in het specifiek bij CPO projecten, kunnen faciliteren.

Het doel van dit onderzoek is om te analyseren wat de invloed is van de sturingsvormen die gemeentes ter beschikking staan op de condities die van belang zijn bij zelforganisatie. Dit om zo een bijdrage te leveren aan de theorievorming over zelforganisatie en aanbevelingen te kunnen doen aan beleidsmakers en initiërende partijen van CPO-projecten.

3.2 Onderzoeksvragen

De centrale vraagstelling van dit onderzoek luidt:

Om een gefundeerd antwoord te kunnen formuleren op de centrale vraagstelling zijn er een aantal deelvragen opgesteld. Tezamen zullen de antwoorden op deze deelvragen mogelijk leiden tot een beter inzicht in de invloed van de sturingvormen die de gemeente ter beschikking staan op de condities die van belang zijn voor zelforganisatie.

3.3 Maatschappelijke relevantie

Zoals uit de inleiding al reeds duidelijk werd staat de woningmarkt, door het afnemen van de investeringskracht van traditionele ontwikkelaars en de aanhoudende bevolkingsgroei, onder druk. Dit heeft serieuze consequenties voor de leefbaarheid en sociaaleconomische vooruitgang in stedelijke gebieden.

De maatschappelijke relevantie in deze scriptie betreft het leveren van nieuwe inzichten over de manier waarop sturingswijzen invloed kunnen hebben op de condities van zelforganisatie, zodat zelforganisatie wellicht beleidsmatig tot een succes kan worden gebracht.

Welke invloed heeft de sturingswijze van de

gemeente Amsterdam op de condities van cpo

als een vorm van zelforganisatie en hoe kan

deze invloed verklaard worden?

EMPIRIE

- Welke sturingsvormen hanteert de gemeente Amsterdam ten aanzien van CPO-projecten? - Welke invloed hebben de sturingsvormen die gemeente Amsterdam hanteert op de condities van zelforganisatie?

(17)

3.4 Wetenschappelijke relevantie

De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is gelegen in het debat aangaande de toekomst van de ruimtelijke ordening. In bestaande studies wordt, wanneer het gaat over duurzame stadsontwikkeling, gefocust op sociale cohesie dan wel milieuvriendelijkheid. In dit onderzoek staat de economische component ter discussie. De economische crisis trekt de economische haalbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling in twijfel. De urgentie dat burgers meer zelf doen wordt groter. In zelforganisatie zit namelijk een bepaale robuustheid die in staat is om te gaan met contextuele veranderingen. Kennisontwikkeling over wat er voor nodig is om zelforganisatie binnen de ruimtelijke ordening optimaal tot ontwikkeling te brengen is gewenst. Wanneer zelforganisatie optimaal tot ontwikkeling kan worden gebracht kan de economische haalbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling immers kracht bij worden gezet. Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan het inzicht in hoe zelforganiserende processen in goed banen zijn te leiden.

(18)

METHODE

04

In dit hoofdstuk wordt de methode die gebruikt is om deze scriptie tot uitvoering te brengen uiteengezet. Allereerst worden de onderzoeksstratgie -design en –methoden verantwoord. Vervolgens wordt uiteengezet hoe de resultaten uit dit onderzoek zijn geoperationaliseerd. Aansluitend zullen de respondentengroep, methode en ethische verantwoording uiteengezet worden.

4.1 Onderzoeksstrategie

Om inzicht te krijgen in de perceptie van de respondenten aangaande de invloed van de sturingswijze van de gemeente tijdens het verwezenlijkingsproces van de CPO-projecten is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Het onderzoek kent een interpretivistische grondslag. Dit houdt in dat de focus ligt bij subjectieve opvattingen en ervaringen van de respondenten. Daarnaast is er sprake van een sociaalconstructivistische vorm van effectmeting. In dit onderzoek komen zowel inductieve als deductieve kenmerken naar voren. In dit onderzoek vormen de theorieën die in het theoretisch kader aan bod komen een wetenschappelijke basis voor de empirie, wat duidt op een deductieve aanpak. Tevens is dit onderzoek inductief van aard; het onderzoek poogt een bijdrage te leveren aan de theorievorming over zelforganisatie in Amsterdam.

4.2 Onderzoeksdesign

Het design van dit onderzoek betreft een case-study. Hierbij wordt specifiek ingegaan op vier casussen, namelijk het CPO project in de Houthavens, de Kleiburgflat, het project klussen aan de Klarenstraat en Zeeburgereiland. Welke selectiecriteria zijn gehanteerd bij de selectie van de casussen is in paragraaf 4.9 uiteengezet. Een beschrijving van de casussen is te vinden in de bijlage. Een case-study design biedt gedetailleerde contextgebonden kennis wat leidt tot een genuanceerd beeld van de realiteit.

De invloed van sturingsvormen op zelforganisatie kan door middel van een case-study gedetailleerd worden beschreven. Het nadeel van een dergelijk design is dat de resultaten zullen enkel representatief zijn voor het specifieke onderzoeksgebied (Bryman, 2008). De externe validiteit van het onderzoek is hierdoor relatief laag. Doordat het verdiepen in enkele specifieke casussen nieuwe invalshoeken kan opleveren, die voor relevante inzichten kunnen zorgen in de bredere context wordt het bovenbeschreven nadeel gecompenseerd.

4.3 Onderzoeksmethoden

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van verschillende soorten onderzoekstechnieken; er wordt gebruik gemaakt van zowel een documentenanalyse als van semigestructureerde interviews. Er wordt gebruik gemaakt van een documentenanalyse om inzicht te verkrijgen in de sturingsvormen die de gemeente Amsterdam hanteert. Het gaat hier om beleidstukken en achtergronddocumenten die betrekking hebben op de sturingswijze van de gemeente Amsterdam. Tevens zijn er semigestructureerde interviews uitgevoerd. Er is gekozen voor een semigestructureerd interview, bij een volledig gestrucutureerd diepte-interview is het risico dat bepaalde relevante thema’s worden uitgesloten immers groter. Bij het voeren van semi-gestrucutreerde interviews bestaat er de mogelijkheid dat er nieuwe thema’s worden ontdekt.

4.4 Operationalisering

In dit onderzoek staat de concept zelforganisatie en sturingsvorm centraal. De indicatoren zijn afgeleid uit de verschillende theorieën die in het theoretisch kader van dit onderzoek aan bod zijn gekomen. De indicatoren van de dimensie overheidssturing zijn gebaseerd op het onderzoek van Bekkers (2007).

(19)

De indicatoren van de dimensie zelforganisatie zijn gebaseerd op het onderzoek van Huygens et al. Het operationaliseringsschema is te vinden in de bijlage.

4.5 Methode dataverwerking en analyse

De verzamelde data uit de interviews wordt samengebracht tot coherente resultaten door middel van thematische analyse. De data die is voortgekomen uit de interviews worden verwerkt in Atlas.ti en wordt vervolgens gecodeerd. Ten eerste is er open gecodeerd, er zijn labels toegekend aan alle stukken tekst om aan te geven waar de tekst over gaat. Dit is op een open, objectieve manier gebeurd. Hier is voor gekozen omdat eigen opvatting kunnen leiden tot een tunnelvisie. Na het coderen van drie transcripties is er een korte evaluatie uitgevoerd en is de labelstructuur herzien. Dit is gedaan alvorens over te gaan op de overige transcripties. Na het open coderen van alle interviews is er begonnen met het axiaal coderen tussen interviews, waardoor relevante vragen voor volgende interviews geïdentificeerd werden. Vervolgens is er axiaal gecodeerd, waaruit groepen codes zijn ontstaan die samen te vatten zijn in overkoepelende thema’s. Op basis van deze axiale codes zijn concepten geformuleerd op basis waarvan de resultaten van dit onderzoek zijn opgesteld.

4.6 Ethiek

In dit onderzoek al het mogelijke worden gedaan om discreet te werk te gaan en ethische bezwaren tegen te gaan. Respondenten worden ten alle tijden anoniem gehouden om privacy te kunnen waarborgen. Bij sleutelpersonen binnen de gemeente en initiatiefnemers van alombekende CPO-projecten wordt dit echter lastig. Om de privacy van deze respondenten te waarborgen wordt niet meer dan een noodzakelijke omschrijving van de functie genoemd. Voorafgaand aan de semi- gestructureerde diepteinterviews wordt de respondenten medegedeeld dat deelname aan dit onderzoek volstrekt anoniem gebeurt. Dit zal de respondenten wellicht een gevoel van vertrouwen geven.

De resultaten die voortkomen uit het onderzoek zullen

met een open houding worden benaderd. Een compleet objectieve houding is onmogelijk. Kritisch blijven tegenover eigen opvattingen en open blijven staan voor de ervaringen en argumentatie van respondenten is welliswaar te alle tijden mogelijk.

4.7 Selectie casussen

De afgelopen jaren zijn er in Nederland rond de 500 projecten gerealiseerd die vallen binnen de kaders van (collectief) particulier opdrachtgeverschap (ZelfbouwinNederland.nl). Er zijn een aantal selectiecriteria opgesteld, waarmee de meest geschikte projecten voor dit onderzoek naar voren komen.

4.7.1 Selectiecriteria

Het eerste selectiecriterium betreft de voorwaarde dat de projecten dienen te zijn of worden uitgevoerd binnen Gemeente Amsterdam.

Een tweede criteriapunt waar projecten binnen dit onderzoek aan dienen te voldoen is dat er sprake is van een (groep) particulier(en) die een kavel koopt en ontwikkelt al dan niet in samenwerking met architect en/of aannemer.

Als derde voorwaarde dient de gemeente een rol te spelen of te hebben gespeeld in het ontwikkelproces, iets dat, zoals later zal blijken, vele interpretaties kent.

Een vierde voorwaarde heeft betrekking op de periode waarin het project is gerealiseerd. Voor het onderzoek is het van belang dat betrokken partijen nog voldoende kennis hebben van omstandigheden binnen het project en in staat zijn een heldere omschrijving te geven van de totstandkoming en het ontwikkelproces van het project. Tevens is het van belang dat de projecten vergelijkbare financiële contexten kennen, wat door middel van dit criteriapunt aan wordt voldaan. De selectie van de casussen, waarbij is gekeken naar vertegenwoordiging van alle criteria, heeft geleid tot de keuze voor vier casussen. Andere projecten bleken niet gemakkelijk te onderzoeken of boden te weinig handvatten om tot interessante resultaten te komen.

(20)

beschreven.

4.8 Onderzoeksproces

Voordat de resultaten van dit proces worden gepresenteerd zal worden toegelicht hoe het onderzoeksproces is verlopen. Na de selectie van de casussen is onderzocht welke personen betrokken een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming en de verwezenlijking van de vier casussen. Tevens is onderzocht welke gemeentelijke organisatie regie voert over het beleid omtrent CPO-projecten.

Vervolgens zijn de personen die een betrokken zijn geweest bij de casussen via de mail benaderd. Deze mails werden allen niet beantwoord. Ook telefonisch contact bracht niet veel teweeg. Wanneer telefonisch contact op werd genomen werd gezegd dat mailcontact werd geprefereerd. Daaropvolgende mails werden niet beantwoord. Ook persoonlijk langsgaan zette niet veel zode aan de dijk.

Via de persoonlijke kenniskring is contact opgenomen met twee respondenten, waarvan een betrokken is geweest bij de casus Kleiburg en een bij de casus Houthaven. Aan deze respondenten is gevraagd naar de contactgegevens van relevante personen. Het daaruit voortkomende mail- en telefonisch contact heeft geresulteerd in een semi-gestructureerd interview met een van de initiatiefnemers van de casus Kleiburg.

Intensief mailcontact met de organisatie Urbannerdam heeft geleid tot een semigestructureerd interview met twee personen en een rondleiding langs projecten die gerealiseerd

waren door middel van CPO. Een van de personen waarmee het semi-gestructureerde interview is uitgevoerd is betrokken geweest in de casussen Zeeburgereiland, Kleiburg en klussen aan de Klarenstraat. De andere respondent was zowel betrokken bij het project Zeeburgereiland als het project klussen aan de Klarenstraat.

Het was tevens zeer lastig om contact te krijgen met de gemeente Amsterdam. Door beperkte capaciteit binnen het team dat verantwoordelijk was voor CPO-projecten kon er geen tijd worden vrij gemaakt voor een interview zo werd gezegd. Uiteindelijk is het gelukt om iemand te spreken die werkzaam is bij team zelfbouw. Er is telefonisch een semi-gestructureerd interview uitgevoerd.

Alles overziend hebben de vele pogingen om te spreken met relevante personen geresulteerd in zeven respondenten waarmee een semi-gestructureerd diepte-interview is uitgevoerd. De interviews kennen een gemiddelde duur van ongeveer een uur.

(21)

RESULTATEN

05

In dit hoofdstuk worden de empirische bevindingen van dit onderzoek uiteengezet. Ten eerste wordt uiteengezet van welke sturingsvorm(en) Gemeente Amsterdam gebruik maakt. Vervolgens is onderzocht wat de invloed is van deze sturingsvorm(en) die de gemeente Amsterdam op de condities van zelforganisatie.

5.1.Sturingswijze van de gemeente Amsterdam

In deze paragraaf zal de sturingswijze van de gemeente Amsterdam gepresenteerd worden. Aan de hand van empirische gegevens zal besproken worden van welke sturingsvorm(en) er sprake is binnen de gemeente Amsterdam betreffende beleidsvoering omtrent CPO-projecten. Hoe de wet-, regelgeving en procedures toegepast worden is verder toegelicht in de bijlage van dit onderzoek.

5.1.1 Sturing op input, output & outcome

De gemeente Amsterdam maakt op verschillende manieren gebruik van sturing op input output en outcome. De gemeente Amsterdam stelt immers op verschillende wijzen kaders aan de prestaties die gerealiseerd kunnen worden. Vooral sturing op output, waarbij eisen worden gesteld aan zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de CPO-projecten, is alomtegenwoordig. Ten eerste zijn er, bij het ontwerpen van een bouwplan, een aantal algemeen geldende wet- en regelgevingen. Deze wet- en regelgevingen gelden voor heel Nederland en gelden dus niet slechts voor de gemeente Amsterdam. Bij het ontwerpen van een bouwplan moet de initiatiefnemer ervoor zorgen dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische eisen van het Bouwbesluit, aan de eisen van welstand en aan het bestemmingsplan dat in het betreffende gebied geldt. Deze geldende wet- en regelgevingen aangaande het opstellen van een bouwplan vallen onder sturing op output, er worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de output. Naast de algemeen geldende wet- en regelgeving heeft de gemeente Amsterdam een aantal aanvullende regels en procedures opgesteld waarbij ook gestuurd wordt op de kwaliteit ofwel kwantiteit van de output. De gemeente Amsterdam stelt kaders aan de prestaties die gerealiseerd moeten worden door middel van het aanstellen van een supervisor, het opstellen van een selectieprocedure en het opleggen van woonplicht. Bovengenoemde regelgevingen en procedures zijn in de bijlage van dit onderzoek verder uiteengezet.

5.1.2 Sturing op incentives

Incentives zijn, zoals beschreven in het theoretisch kader, ‘niet-dwangmatige prikkels’ die partijen stimuleren een bepaald gewenst gedrag te vertonen. Bij de sturingsvorm sturing op incentives wordt de kosten- batenafweging van actoren beïnvloed; gewenst gedrag wordt beloont en ongewenst gedrag wordt bestraft. Er kan hierbij onderscheid worden gemaakt tussen positieve en negatieve incentives. De gemeente Amsterdam gebruikt zowel voorafgaand als gedurende het proces van CPO-projecten gebruik van deze sturingsvorm. Voorafgaand aan het proces informeert de gemeente Amsterdam actoren over de mogelijkheden van CPO-projecten en vertelt over positieve ervaringen van personen die eerder een woning

(22)

hebben gerealiseerd door middel van CPO. Gedurende het proces probeert maakt de gemeente Amsterdam gebruik van deze sturingsvorm door het opstellen van regels ten aanzien van erfpacht en door het opleggen van woonplicht. Er worden boetes opgelegd wanneer deze regels niet worden nageleefd. Hiermee probeert de gemeente Amsterdam het niet naleven van de regels te ontmoedigen, iets dat duidt op sturing op incentives. In de bijlage zijn de sturingsvormen verder uiteengezet.

5.1.3 Sturing op gemeenschappelijke beeldvorming

Zoals in het theoretisch kader is beschreven gaat het bij deze sturingsvorm om het bijeenbrengen van betrokken partijen zodat deze partijen door middel van overleg, onderhandeling en ruil aan een gemeenschappelijke beleidspraktijk kunnen werken. De gemeente Amsterdam maakt op verscheidene wijzen gebruik van de sturingsvorm ‘sturing op gemeenschappelijke beeldvorming’. Betrokken actoren worden door de gemeente Amsterdam uitgenodigd voor gesprekken op zowel projectniveau als op algemeen beleidsniveau. In deze gesprekken worden knelpunten gezamenlijk opgelost en worden gezamenlijke doelstellingen geformuleerd. Op projectniveau wordt er een supervisor aangesteld met wie samen wordt gewerkt aan het meest geschikte ontwerp. Op algemeen beleidsniveau worden er bijeenkomsten georganiseerd in Pakhuis de Zwijger waar ondervonden problemen worden gesproken en gezocht wordt naar geschikte oplossingen. De toepassing van deze sturingsvorm is in de bijlage van dit onderzoek verder uiteengezet.

5.1.4 Sturing op boundary spanning

De laatste sturingsvorm die in het theoretisch kader is beschreven is sturing op boundary spanning. Bij deze sturingsvorm brengt de sturende partij betrokken personen in contact met andere partijen die van belang kunnen zijn bij de totstandkoming en verwezenlijking van CPO-projecten. Personen die betrokken zijn bij CPO-projecten worden in contact gebracht met partijen die belangrijk kunnen zijn bij bijeenkomsten en informatiemarkten die de gemeente Amsterdam jaarlijks organiseert.

5.1.5 Deelconclusie

Uit de documentenanalyse en het interview met Bart Truijens, werkzaam de gemeente Amsterdam, is naar voren gekomen dat de gemeente Amsterdam gebruik maakt van iedere sturingsvorm zoals geformuleerd in het theoretisch kader. Er bestaat echter wel een verschil in de mate waarin de verschillende sturingsvormen worden toegepast. De sturingsvormen ‘sturing op input, output en outcome’ en ‘sturing op gemeenschappelijke beeldvorming’ hebben de overhand.

(23)

5.2. Invloed van de sturingsvormen van de gemeente Amsterdam op de condities van

zelforganisatie

5.2.1 Input, output en outcome

In de documentenanalyse is gebleken dat de gemeente Amsterdam op verscheidene manier gebruik maakt van de sturingsvorm ‘sturing door middel van input, output en outcome’. Er wordt door de gemeente Amsterdam gestuurd op input, output en outcome door middel van het bouwbesluit, de welstandszorg en het bestemmingsplan Tevens stuurt gemeente Amsterdam op input, output en outcome door middel van het aanstellen van een supervisor, het opstellen van een selectieprocedure en het opleggen van woonplicht. In deze paragraaf wordt allereerst uiteengezet wat de perceptie van de respondenten is aangaande de aanwezigheid van sturingsvormen op input, output en outcome

5.2.1.1 Perceptie van respondenten aangaande de aanwezigheid van de sturingsvorm sturing op input, output en outcome

Alle respondenten gaven aan zich aan bepaalde kaders gebonden te voelen. In de woordkeus van de respondenten kwamen termen als ‘kaders’ regels’ en ‘streng’ frequent aan bod.

Geen van de respondenten sprak over de afwezigheid van kaders. In de kaders die de betrokkenen noemen zijn zeer veel overeenkomsten te vinden. De welstandszorg, het bestemmingsplan en de aanwezigheid van een supervisor werden het meest frequent benoemd.

‘’De gemeente stelde eisen aan de ontwikkeling van de kavels. Er was een kavelpaspoort waarin stond tot waar er maximaal mocht worden gebouwd, wat er mocht worden gebouwd; dus wat de eisen waren vanuit de gemeente. Er waren bijvoorbeeld regels verbonden aan de bouwhoogte; wat deze maximaal en minimaal moest zijn.(Houthavens blok 0: Eric Goldhoorn, projectleider)

Een andere respondent zei over de kaders zoals gesteld door de gemeente Amsterdam:

‘’De gemeente heeft veel kaders gesteld. Er is een supervisor aangesteld en er waren veel strenge eisen vanuit de welstand. Er was een soort bouwenvelop, een kavelpaspoort, waarin stond vermeld hoe hoog je mocht bouwen’’(Zeeburgereiland: R3, adviseur)

Meerdere respondenten spreken daarnaast over het afleggen van verantwoording. Een van de respondent gaf aan dat hij tot op detailniveau goedkeuring diende te vragen en verantwoording moesten afleggen. Zo zei hij over de rol van de gemeente in het proces:

‘’De gemeente heeft kortom een hele grote rol gespeeld, want zij heeft alle ingrepen moeten goedkeuren. Nog tot op het niveau dat we eerst onze opdrachtgever moesten overtuigen van dat het een goed idee zou zijn om alle hardhouten kozijnen blank te schuren en te lakken’’(R2, architect)

(24)

Ook in de Klarenstraat waar de gemeente Amsterdam niet de opdrachtgever was van het project moesten betrokken partijen verantwoording afleggen. Alexander Keizer, adviseur bij Urbannerdam, over de gemeente: ‘’Zij wilden wel op de hoogte zijn van wat er zou gaan gebeuren. Bij bepaalde zaken moesten wij eerst toestemming krijgen van de gemeente.’’(Klarenstraat: R4, advisieur)

Er kan dus gesteld worden dat alle respondenten zich gebonden voelen aan bepaalde kaders die de gemeente Amsterdam stelt. Elk van de in dit onderzoek behandelde sturingsvormen op input, output en outcome zijn door de respondenten benoemd.

5.2.1.2 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaarde sturing op input, output en outcome op de condities van zelforganisatie

5.2.1.2.1 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaarde sturing op input, output en outcome op de conditie handelingsruimte.

Nu bekend is wat de perceptie is aangaande de aanwezigheid van de door de gemeente Amsterdam gestelde kaders wordt in de deze paragraaf uiteengezet wat de perceptie van de respondenten is aangaande de invloed van de sturingvorm sturing op input, output en outcome op de conditie handelingsruimte.

Enkele van de respondenten ervaren een beperking van de handelingsruimte als gevolg van de door de gemeente Amsterdam gestelde kaders. Zo leidde de eisen van het bestemmingsplan, een vorm van ‘sturing op input, output en outcome in de casus Houthavens blok 0 tot problemen bij de verwezenlijking van het ontwerp van het woongebouw.

Vooral de bouwhoogte heeft voor wat problemen gezorgd in het ontwikkelproces [...]Nu hebben wij ervoor gekozen om de woning vijf meter hoog te maken waardoor die twee penthouses alsnog gerealiseerd konden worden en de prijs aantrekkelijk te houden. Dat betekent wel dat de bewoner geen volledige bovenverdieping kan realiseren die als verblijfsruimte kan worden aangeduid. De bovenste ruimte in nu eigenlijk onbenoemde ruimte of badkamer. Dus de regels voor de bouwhoogte hebben het project dus erg beperkt.’’ (Houthavens blok 0: R1, projectleider)

‘’De supervisor was wel heel streng. Bijvoorbeeld bij de ramen, dat ronde dat wilden ze niet.’’ (Zeeburgereiland: R3, adviseur)

Een respondent die betrokken is geweest bij de casus Zeeburgereiland ervoer een beperking van de handelingsruimte als gevolg van de selectieprocedure van de gemeente Amsterdam:

‘’Op zeeburgereiland voel je je wel verplicht omdat je jezelf moet aan verplichten om bepaalde ambitieniveaus moet houden om het project binnen te halen. Dus daar voel je je niet heel vrij’’(Zeeburgereiland: R3, adviseur) Andere respondenten gaven aan geen beperking van handelingsruimte te ervaren door de gestelde kaders.

(25)

In deze gevallen heeft het sturen input, output en outcome geen invloed gehad op de handelingsruimte van respondenten. Zo zij een respondent die betrokken was bij de casus Kleiburg:

‘’Wij waren zelf initiatiefnemers en daarmee medeopdrachtgever. De handelingsvrijheid was daarom groot. Afgezien van een paar kaders die de gemeente wel geeft. Daar is allemaal prima mee te leven. Wij zaten zelf aan de knoppen dus dat was wel lekker.’’ (Kleiburg: R5, initiatiefnemer)

Een respondent die betrokken was bij de casus Zeeburgereiland ervoer geen implicaties van de door de gemeente Amsterdam gestelde kaders ervoer ook geen beperking van handelingsruimte door de gestelde kaders. Hierover zei hij:

‘’Kijk je weet wat de regels zijn dus dan ga je daar ook naar handelen. Je gaat dan geen dingen bedenken die niet in de regels passen.’’ (Zeeburgereiland: R6, architect)

Enkele respondenten gaven zelfs aan dat zij de gestelde kaders in enkele gevallen als prettig beleefden. De kaders, zoals gesteld door de gemeente Amsterdam zorgden volgens hen voor focus en een soepel verloop van het zelfbouwproces. Een respondent over de gestelde kaders van de gemeente Amsterdam:

‘’Daar stond alles in wat we mochten en dat is eigenlijk heel fijn want dan weet je meteen wat je wel kan en wat niet. […] Dat doet Gemeente Amsterdam heel goed in vergelijking met Gemeente Rotterdam die kavelpaspoorten wat minder strak opstelt. Hoe beter een gemeente zich voorbereid hoe beter zo een proces verloopt. Dus dat is altijd wel heel prettig. Het bestemmingsplan is altijd al klaar, er is gekeken hoe de grond in elkaar zit, of je de bodem in kan. Dat is allemaal heel helder en duidelijk. Dus dat is een compliment aan de Gemeente Amsterdam.’’ (Zeeburgereiland: R4, adviseur).

Het is opzich ook wel fijn dat die kaders er zijn […] Er kunnen ook geen discussies ontstaan over wat wel mag en wat niet. (R4, adviseur)

Er kan dus worden gesteld dat de percepties van de betrokkenen aangaande de de invloed van de sturingvorm sturing op input, output en outcome op de conditie handelingsruimte verschillen. Enkele van de initiatiefnemers waren door de gestelde kaders van de gemeente Amsterdam genoodzaakt hun ontwerp ofwel plan aan te passen, zij werden dus beperkt in hun handelingsruimte. Andere respondenten merkten op dat de gestelde kaders van de gemeente Amsterdam resulteerden in focus en een soepel verloop van het zelfbouwproces. Zij ervaarden geen beperking in hun handelingsruimte.

5.2.1.2.2 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaarde sturing op input, output en outcome op de conditie aanhaken.

(26)

gemeente Amsterdam op de mogelijkheid tot aanhaken

Wat betreft de mogelijkheid tot aanhaken gaven respondenten zeer uiteenlopende antwoorden. Respondenten sproken zowel over de beperkte diversiteit van de personen die de mogelijkheid hebben om aan te haken als over de (beperkte) ruimte die door de gemeente Amsterdam wordt geboden aan bestaande initiatieven. Verschillende respondenten gaven aan dat personen die hun eigen CPO-woning betrekken beschikken over verscheidene typerende kenmerken, namelijk hoogopgeleid, overwegend wit en autochtoon Nederlands. Het ontwikkelen van een eigen woning een van de respondenten gezien worden als een elitair feestje:

‘’Dat is meteen de kritiek op het hele zelfbouw verhaal. Dat is natuurlijk een heel elitair feestje is. Dat zijn allemaal mensen die er net zo uit zien als ik, die allemaal dit soort dingen doen. Dus hoog opgeleid, wit, autochtoon Nederlands. Je weet hoe alle dingen werken. […] Ik ga straks een heel mooi huis betrekken dat ik zelf heb ontworpen en daar ga ik een fantastische toekomst tegemoet, maarja er is wel gewoon een kanttekening te maken bij het hele verhaal en dat is dat het gewoon niet divers is. Mijn buurman is net als ik en de buurman aan de andere kant ook en de overbuurman ook. (Zeeburgereiland: R7, architect)

Over de rol van de gemeente Amsterdam zei deze respondent:

‘’Het wordt door de gemeente Amsterdam niet toegankelijk gemaakt. Je hebt heel veel geld nodig. Je hebt heel veel tijd nodig. Wie heeft heel veel tijd, dat zijn meestal ondernemers. Kijk als jij in een distributiecentrum werkt elke nacht dan kun je dat er niet bij hebben, Ook al kun je het misschien wel betalen, dan is het ook niet toegankelijk. Niet voor iedereen.’’ (Zeeburgereiland: R7, architect)

Een andere respondent zij hierover:

‘’Het is nu vooral voor de mensen met geld. […] Het gaat er nu wel echt naartoe dat het vooral voor de hoge inkomens mogelijk is.’’ (R3, adviseur)

De mogelijkheid om aan te haken is dus tevens beperkt voor individuen met weinig vrije tijd en een beperkte hoeveelheid geld.

Wat betreft de perceptie van de invloed die de gemeente Amsterdam heeft op het soort en het aantal partijen dat aanhaken werd door een van de respondenten het volgende gezegd:

‘’ Ze hebben wel invloed op degene die uiteindelijk wint. Zij kiezen uiteindelijk wel door een bepaalde waarde aan de inzendingen te hangen. Maar wie zich er voor aanmeldt dat kan Jan en Alleman zijn. […] Wat een kritiek is die je vaker hoort is dat er uit iedereen die zich aanmeldt wordt geloot. Drie partijen gaan daaruit door. Dan weet je dus niet wat al die andere ideeen zijn voor die locatie want je houdt er maar drie over. Daar

(27)

zijn ze zelf ook mee aan het stoeien van hoe kan je dat voorkomen. Dat is lastig. Daarbij merk je ook dat er partijen zijn die meerdere plannen indienen.’’ (R4, adviseur).

Een andere respondent over invloed van de gemeente op de conditie aanhaken:

‘’Zij zijn wel een bepalende factor in het aanstellen van partijen die de kavel willen ontwikkelen. Zij verstrekken vergunningen per kavel en kunnen een bepaalde partij dus ook weigeren als zij dat willen. ‘’Na de ontwikkeling van dit project wilde de Hoofden nog meer kavels ontwikkelen, maar dat is geen denderend succes geworden. Misschien voelde het voor de gemeente Amsterdam alsof wij een grote marktpartij, een grote ontwikkelaar zijn met winstbejag. Als je naar de huidige tenderprocedure van gemeente Amsterdam kijkt zie je dat traditionele partijen met de grote kavel heel veel ruimte krijgen in Amsterdam. Daarvoor moet je heel veel kunnen betalen om aan dat soort tenders mee te kunnen doen. Daarnaast hebben CPO groepen die voor het eerst meedoen ook veel ruimte in de laatste procedure. Maar de Hoofden bijvoorbeeld, die met veel succes dit project in de Houthavens heeft gerealiseerd heeft de recente tenderprocedure niet kunnen doorlopen. Dat wil zeggen dat de innovatie die in gang werd gezet in blok 0 niet meer door kan ontwikkelen.’’ (Houthavens blok 0: R1, projectleider)

Door middel van het opstellen van selectiecriteria, een vorm van sturing op input, output en outcome, kan de gemeente Amsterdam volgens deze respondenten invloed uit oefenen op de partijen die aanhaken. Voor de partijen die betrokken zijn geweest bij het project in de Houthavens heeft deze sturingsvorm een negatieve invloed gehad om de mogelijkheid om aan te haken.

5.2.1.2.3 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaarde sturing op input, output en outcome op de conditie sense of belonging

In deze paragraaf word uiteengezet wat de perceptie is van de respondenten aangaande de invloed van gemeentelijke partijen op de conditie sense of belonging. De conditie sense of belonging ofwel het gevoel ergens bij te horen valt uiteen in het gevoel van betrokkenen erkend te worden en het gevoel serieus genomen te worden.

Wanneer de respondenten werd gevraagd of zij het gevoel hadden gehoord en erkend te worden door de gemeente Amsterdam antwoorden zij positief. Dit gevoel werd in de meeste cassusen veroorzaakt doordat de supervisor die werd aangesteld, of andere betrokken ambtenaren, enthousiast waren over het project respect en vertrouwen toonde in de initiatiefnemer.

‘‘Het stadsdeel bij de Klarenstraat die was heel positief daarover. Zaken met vergunningstrajecten enzo dan helpt het wel als je de Gemeente daarin mee hebt.’’(Klarenstraat, R3).

(28)

‘‘Allereerst is er natuurlijk een supervisor. Dat is een heel erg leuk instrument. Dat is een soort van gedelegeerde die niet als een soort comité opereert, maar die een soort van visie heeft over hoe een gebied zich zou moeten ontwikkelen, hoe het eruit zou moeten zien. Dat is dus anders dan een welstand die van tevoren criteria opstelt waaraan voldaan moet worden. Het heeft een soort van flexibel karakter, wat ik eigenlijk wel heel positief vind. Dus het kan zijn dat je daardoor heel snel erachter komt dat je geen klik hebt, dat dat wat jij voorstelt niet matcht met de dat wat de supervisor vindt dat er met een gebied moet gebeuren. Nu waren wij vanwege de supervisor bij dat project gehaald. Wij hadden een project gedaan net weer aan de andere kant van de metro en kennelijk was dat in goede aarde gevallen.’’(Kleiburg, R2, architect).

5.2.1.2.4 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaarde sturing op input, output en outcome op de conditie begrenzing.

De vierde conditie die is benoemt in het theoretisch kader is begrenzing. Tendensen die zelforganisatie ondermijnen dienen gecorrigeerd te worden en processen van zelforganisatie dienen daarbij goed georganiseerd te worden. Uit de empirie van dit onderzoek is niets naar voren gekomen waaruit blijkt dat de sturingsvorm ‘sturing op input, output en outcome’ invloed heeft gehad op de conditie begrenzing.

5.2.1.2.5 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaren sturing op input, output en outcome op de conditie vertrouwen

De conditie vertrouwen, zoals geformuleerd in het theoretisch kader valt uiteen in het vertrouwen van de initiatiefnemer in eigen kunnen en het hebben van vertrouwen in samenwerkingspartners. Zelforganisatie is succesvol wanneer er van beide vormen van vertrouwen sprake is.

Wat betreft het vertrouwen in de gemeente Amsterdam als samenwerkingspartner heeft de sturingsvorm sturing op input, output en outcome op verschillende manieren invloed gehad. De sturingsvorm sturing op input, output en outcome heeft zowel een negatieve als positieve invloed gehad op het vertrouwen in de gemeente Amsterdam.

Een van de repsondenten die betrokken is geweest bij de casus Houthaven blok 0 gaf aan dat zijn vertrouwen in de gemeente negatief werd beinvloed door de sturing op input, output en outcome. Doordat de respondent werd beperkt door de gestelde kaders is het vertrouwen van de respondent in de gemeente Amsterdam geschaad.

‘‘Ik ben sowieso geen voorstander van gemeentes. De gemeente voegt naar mijn mening niets toe. Het ontwerp is mooier als alle architectenbureaus hun eigen ontwerpvrijheid hebben dan wanneer zij worden beperkt door organisaties die er geen verstand van hebben die uiteindelijk bepalen dat een kunstenaar niet zijn werk mag doen. Dat is hetzelfde als je tegen een schilder zegt je mag geen blauwe verf gebruiken alleen rode verf.’’ (Houthavens, R1, projectleider).

(29)

Andere respondenten gaven aan dat de sturingvorm ‘sturing op input, output en outcome’ zoals zij die ervaarden een positieve invloed heeft gehad in hun vertrouwen in de gemeente Amsterdam. Door de ‘sturing op input, output en outcome’, waarbij eisen werden gesteld bij de verwezenlijking van de CPO-projecten, werd de gemeente Amsterdam gezien als een professionele partij die beschikt over veel kennis en kunde, waardoor het vertrouwen in de gemeente als samenwerkingspartner werd versterkt.

In de empirie is niets te terug vinden over dat de sturingsvorm ‘sturing op input, output en outcome’ invloed heeft gehad op het vertrouwen in eigen kunnen.

5.2.2 Incentives

In de documentenanalyse is naar voren gekomen dat de gemeente Amsterdam gebruik maakt van de sturingsvorm sturing op incentives. Deze sturingsvorm komt tot uiting in het uitgeven van een inspiratieboek en het opleggen van boetes wanneer er niet wordt voldaan aan de regelgevingen ten aanzien van erfpacht of de opgelegde woonplicht.

Net zoals bij de sturingsvormen ‘sturing op input, output en outcome’ wordt in deze paragraaf allereerst behandeld wat de percepties van de respondenten zijn ten aanzien van de aanwezigheid van de sturingsvorm ‘sturing op incentives’ Vervolgens wordt geanalyseerd wat de percepties van respondenten zijn aangaande de invloed van de ervaren ‘sturing op incentives’ op de condities van zelforganisatie

5.2.2.1 Perceptie van respondenten aangaande de aanwezigheid van de sturingsvorm sturing op incentives

De sturingsvorm ‘sturing op incentives’ wordt bijna niet benoemt door de respondenten. Geen van de respondenten benoemde het inspiratieboek en de inspirerende verhalen waar de gemeente Amsterdam gebruik van maakt. Ook spreken de respondenten niet expliciet over de woonplicht, zij spreken echter wel over zaken die met de woonplicht te maken hebben. Zo spreken zij over speculatie in gronden, hierbij noemen zij dat de gemeente Amsterdam wel iets probeert te doen aan de speculatie, hierbij komt echter niet specifiek de term woonplicht naar voren.

‘‘Ik denk dat Gemeente Amsterdam dat niet wilde om speculatie in gronden te voorkomen. Als een ontwikkelaar alles opkoopt kan de ontwikkelaar de kavel geheel naar eigen wijze ontwikkelen en voor veel meer geld doorverkopen. Gemeente Amsterdam wil waarschijnlijk dat er betaalbare woningen worden gebouwd om ruimte te bieden aan diverse groepen bewoners. Dat lijkt mij. Dat weet ik natuurlijk niet 100 procent zeker.’’ (Houthavens, R1, projectleider).

Een andere respondent sprak over de regels omtrent erfpacht en de boetes die worden opgelegd als hier niet aan wordt voldaan.

5.2.2.2 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaren sturing op incentives op de condities van zelforganisatie

(30)

5.2.2.2.1 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaren sturing incentives op de conditie handelingsruimte

In de erfpacht procedures stelt de gemeente Amsterdam een aantal procesmatige voorwaarden. Deze procesmatige voorwaarden kunnen worden gezien als een uiting van sturing op incentives, waarbij de gemeente Amsterdam invloed een bepaalt gedrag tracht te demotiveren. Deze boetes die worden opgelegd beperkten de respondenten in hun handelingsruimte, zij hadden namelijk minder tijd om de CPO-projecten te realiseren. Wanneer het CPO-project niet tijdig gerealiseerd wordt, worden er boetes opgelegd. Dit beperkt de respondenten in de handelingsruimte.

5.2.2.2.2 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaren sturing incentives op de conditie aanhaken

Verwacht zou kunnen worden dat het vertellen van inpirerende verhalen als onderdeel van de sturingsvorm ‘sturing op incentives’ een positief effect heeft op het aantal partijen dat aan wil haken. Zo zou het vertellen van inspirerende verhalen personen kunnen stimuleren om aan te haken bij CPO-projecten. Het vertellen van inspirerende verhalen wordt echter niet genoemd door de respondenten. Dit zou te verklaren zijn aan de hand van het feit dat in dit onderzoek geen personen zijn geinterviewd die in eerste instantie geheel onbekend waren met CPO-projecten. De personen die gesproken zijn hebben vanuit hun omgeving mogelijk al erg veel inspirerende verhalen gehoord en hoefden hiervoor niet expliciet op zoek te gaan naar inspirerende verhalen.

5.2.2.2.3 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaren sturing incentives op de conditie sense of belonging

Uit de empirie van dit onderzoek is niets naar voren gekomen dat erop duidt dat de sturingsvorm ‘sturing op incentives’ invloed heeft gehad op de conditie sense of belonging, zoals geformuleerd in het theoretisch kader.

5.2.2.2.4 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaren sturing incentives op de conditie begrenzing

Een vorm van sturing op incentives die de gemeente Amsterdam hanteert is de woonplicht. Hierbij wordt ongewenst gedrag, in dit geval speculatie van gronden en winstbejag ontmoedigt. De woonplicht wordt door de respondenten niet expliciet benoemd, er wordt echter wel gezegd dat de gemeente Amsterdam speculatie probeert te voorkomen.

De poging van de gemeente Amsterdam om speculatie te ontmoedigen, een vorm van de sturingsvorm ‘sturing op incentives, heeft echter geen effect gehad op de conditie begrenzing, speculatie van gronden is nog steeds aan de orde.

‘‘Een van de grootste kritieken die ik heb, naast wat ik net al vertelde over diversiteit is het hele speculatieverhaal, want kijk als je zo een zelfbouwproject gaat neerzetten en je kijkt naar de grondprijzen

(31)

die je betaalt aan de gemeente dan blijft er een enorme overwaarde over dus op het moment dat jij zo een gebouw heb gerealiseerd een ton winst maken.’’ (Zeeburgereiland: R6, architect en bewoner).

Alhoewel de gemeente Amsterdam zich wel inzet om tendensen die zelforganisatie ondermijnen (in dit geval speculatie) te corrigeren, heeft de inzet van de gemeente Amsterdam geen invloed gehad op de conditie begrenzing.

5.2.2.2.5 Perceptie van respondenten aangaande de invloed van de ervaren sturing incentives op de conditie vertrouwen

In de resultaten van dit onderzoek is niets naar voren gekomen dat erop duidt dat de sturingsvorm ‘sturing op incentives’ invloed heeft gehad op de conditie vertrouwen.

5.2.3 Gemeenschappelijke beeldvorming

In de documentenanalyse is naar voren gekomen dat de gemeente Amsterdam veelvuldig gebruik maakt van de sturingsvorm ‘sturing op gemeenschappelijke beeldvorming’ Deze sturingsvorm komt tot uiting in georganiseerde gesprekken tussen gemeente en intiatiefnemer op zowel projectniveau als overkoepelend beleidsniveau.

5.2.3.1 Perceptie van respondenten aangaande de aanwezigheid van de sturingsvorm ‘sturing op gemeenschappelijke beeldvorming’

Alle twee de vormen van sturing op gemeenschappelijke beeldvorming, zoals benoemd in de resultaten van de documenten analyse, worden ook door de respondenten benoemd. De respondenten benoemen zowel de gesprekken op projectniveau als de gesprekken op algemeen beleidsniveau.

Alle respondenten gaven aan dat zij samen met de gemeente gesprekken voerden op projectniveau. In deze gesprekken komen verscheidene onderwerpen aan bod. Veelal betreft het contact vragen aangaande onduidelijkheden.

Als je aan een project werkt dan heb je regels maar die zijn altijd weer vatbaar voor interpretatie. Daarover heb je dan contact met de gemeente, van hoe zit het nou precies. [...] Bijvoorbeeld met dat mini CPO-project met die twee woningen boven elkaar dan hadden meer hoogte nodig dan toegestaan in het bestemmingsplan dus daar moesten we dan een ontheffing op aanvragen. Daarmee ga je dan met de gemeente mee in overleg.’’(Zeeburgereiland, R6, architect en bewoner)

Ook spreken respondenten van het bestaan van dialoog tussen de initiatiefnemers en gemeente omtrent de vormgeving van de gebouwen en omliggende omgeving.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

De supporters’ trust van AFC Wimbledon haalde, omstreeks 2004, via de uitgifte van aandelen 1,3 miljoen pond op voor de aankoop van een stadion en de start van een nieuwe club

Naar de invloed van de cotylen op de verdere ontwikkeling van de plant werden verschillende onder- zoekingen gedaan (8,157,159). Deze toonden alle aan dat de ontwikkeling van de

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

§ bezit kennis van alle voorkomende machines, gereedschappen en hulpmiddelen voor het leggen van parketvloeren zoals zaagtafels, tackers, schuurmachines, plaatsingsmaterialen

Daartoe is aan de hand van beschikbare flora-inventarisaties en permanente proefvlakken uit de periode 1993-2018 vastgesteld of er inderdaad sprake is van een achteruitgang in

als op zand bij elk der kwaliteitseigenschappen afzonderlijk voor- doet, in het oog. Daarnaast blijken de klei-aardappelen dooreenge- nomen bloemiger en meliger te zijn dan