• No results found

Morele gevoeligheden bij jonge kinderen : een dagboekstudie naar positieve morele gedragingen van kinderen in het alledaagse leven, zoals gerapporteerd door hun ouders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Morele gevoeligheden bij jonge kinderen : een dagboekstudie naar positieve morele gedragingen van kinderen in het alledaagse leven, zoals gerapporteerd door hun ouders"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Morele gevoeligheden bij jonge kinderen

Een dagboekstudie naar positieve morele gedragingen van kinderen in het

alledaagse leven, zoals gerapporteerd door hun ouders.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

Naam: J.L. Hoof, 10779728 Beoordelaar: dr. P.J. Hoffenaar Tweede beoordelaar: dr. P.H.O. Leijten Amsterdam, juli 2015

(2)

Abstract

This study investigates the variety in children’s moral acts. Do parents report mainly acts involving helping others and being honest or do their daily reports of children’s positive behavior confirm the idea that justice and fairness are not the only moral principles of morality? Are the results consistent with Haidt’s broader view of morality? We examined to what extent parents of boys and girls reported moral acts with different moral foundations. In addition we examined to what extent parents of younger (3-6 years of age) and older children (6-9 years of age) reported moral acts with different moral foundations. Data used in this study, were recruited by Patty Leijten (2015). Participants in her study were parents of 132 children. These parents were randomly assigned to the labeled group, which praised and labeled the behavior, the unlabeled group, which only praised or the control group, which didn’t praise. Parents reported daily on positive behavior of their children during a period of 2 weeks. Each day they reported three events or incidents of positive behavior. This positive behavior is coded into one of the moral dimensions of the Moral Foundations Theory. These codes were aspects of children’s moral lives and could be discovered in the free text responses being analyzed. Results showed that the five foundations of morality proposed by Moral Foundations theory captured about 75% of the reported positive behavior of the children in the study. For boys parents reported more moral acts at the moral foundations harm and care and fairness and justice. It is concluded that in perception of parents, younger children are more sensitive for the moral foundation authority and respect. Older children are more sensitive for moral foundations harm and care and fairness and justice. Since this is the first study attempting to gain insight in the presence/existence of moral dimensions in children, this should be extended by further experimental research in children’s natural environment to gain a better understanding of the moral judgments and acts of children.

(3)

Samenvatting

Deze studie onderzocht de variëteit van morele gedragingen bij kinderen. Rapporteren ouders gedragingen die te maken hebben met het helpen van anderen en eerlijk zijn of bevestigen hun rapportages het idee dat rechtvaardigheid en zorg niet de enige principes zijn van moraliteit? En komen deze resultaten overeen met Haidt zijn bredere blik op moraliteit? Er werd onderzocht of gerapporteerde morele gedragingen die ingedeeld konden worden in morele pijlers, verschilden voor jongens en meisjes. Daarnaast werd onderzocht of rapportage van morele gedragingen (weer ingedeeld in morele pijlers) verschilde voor jongere kinderen (3-6 jaar) en oudere kinderen (6-9 jaar). Aan het onderzoek deden ouders mee van 132 kinderen, die al eerder geworven waren door Patty Leijten (2015) in haar onderzoek naar complimenten. Ouders zijn random toegewezen aan een van de drie groepen, een gelabelde groep, die complimenten gaf en het gedrag benoemde, een niet-gelabelde groep, die alleen complimenten gaf, en een controle groep, welke geen complimenten gaf. Ouders hebben twee weken lang elke dag drie positieve gedragingen van hun kinderen gerapporteerd in hun alledaagse omgeving. Deze positieve gedragingen zijn gecodeerd op basis van de gerapporteerde gedragingen die ouders gaven, alle responsen zijn geanalyseerd en op basis hiervan ingedeeld in een van de morele pijlers van de Moral Foundations theorie. Uit de resultaten bleek dat ongeveer 75% van de gerapporteerde positieve gedragingen kon worden ingedeeld in een morele pijler. Voor jongens rapporteerden ouders meer gedragingen in de morele pijlers zorg en empathie en rechtvaardigheid en wederkerigheid. In hun ouders perceptie zijn jongere kinderen gevoeliger zijn voor respect voor autoriteit en oudere kinderen voor zorg en empathie en rechtvaardigheid en wederkerigheid. Aangezien dit het eerste onderzoek is naar aanwezigheid van morele pijlers bij kinderen in een natuurlijke setting, moet dit uitgebreid worden met experimenteel vervolgonderzoek in de natuurlijke omgeving om meer inzicht te krijgen van het morele oordelen van kinderen.

(4)

Inhoudsopgave Abstract ... 2 Samenvatting ... 3 Inleiding ... 5 Introductie ... 5 Theoretisch kader ... 7 Eerder onderzoek ... 8

Het huidige onderzoek ... 11

Methode ... 15

Participanten ... 15

Codering ... 15

Data analyse ... 16

Resultaten ... 17

Onderzoeksvraag 1: In hoeverre is de ontwikkeling van de vijf pijlers van morele ontwikkeling terug te zien bij kinderen van 3-9 jaar? ... 17

Onderzoeksvraag 2: In hoeverre verschilt de aanwezigheid van morele pijlers voor jongens dan wel meisjes? ... 19

Onderzoeksvraag 3: In hoeverre verschilt de aanwezigheid van morele pijlers voor jongere kinderen (3-6 jaar) dan wel oudere kinderen (6-9 jaar)? ... 20

Discussie ... 22

Literatuurlijst ... 31

Bijlagen ... 33

Bijlage 1: Codeerschema morele pijlers ... 33

(5)

Inleiding

Introductie

Moreel gedrag maakt een groot deel uit van het dagelijks leven, zowel voor volwassenen als voor kinderen. Dit maakt het interessant om te weten hoe de morele ontwikkeling van kinderen verloopt. Er zijn verschillende theorieën ontwikkeld die betrekking hebben op de ontwikkeling van het morele oordelen bij kinderen. Zo is er bijvoorbeeld de theorie van Piaget, die uitgaat van drie stadia van moreel oordelen. Het kind heeft eerst een afhankelijke manier van moreel oordelen, die zich steeds meer ontwikkelt tot een zelfstandige manier van moreel oordelen (Prins, Clerkx, & de Groot, 2013).

Kohlberg bouwde voort op het werk van Piaget. Ook hij deelde de ontwikkeling van het moreel redeneren in in drie stadia, die van de kindertijd naar de volwassenheid lopen. Het stadium dat de kindertijd kenmerkt, is het pre-conventionele stadium. Eerst wordt hier geredeneerd van uit gehoorzaamheid en straf. Als de ontwikkeling vordert, wordt er geredeneerd vanuit eigenbelang. Er is sprake van een instrumentele oriëntatie. Een kind begeeft zich in het pre-conventionele stadium tot ongeveer de leeftijd van 9 jaar. In de adolescentie stroomt men door naar het conventionele niveau (Stams et al., 2014). Omdat dit onderzoek zich richt op kinderen van 3 tot en met 9 jaar, zullen de overige stadia uit de theorie van Kohlberg niet worden besproken. Dit omdat deze stadia qua leeftijd buiten de onderzoeksgroep vallen.

Zowel Piaget als Kohlberg hebben onderzoek gedaan naar de morele oordeelsvorming en de ontwikkeling hiervan bij kinderen en gaan uit van een cognitieve benadering. Deze cognitieve benaderingen nemen aan dat de morele ontwikkeling wordt bepaald door het proces van argumentatie en reflectie. Deze cognitieve benaderingen laten de morele emoties buiten beschouwing (Haidt, 2001). Daarnaast wordt de sociale intuïtie die betrokken is bij de morele oordeelsvorming wordt bij de cognitieve theorieën buiten beschouwing gelaten. Dit

(6)

terwijl het erop lijkt dat het morele oordelen gebeurd in sociale context. Kinderen lijken te worden beïnvloed door interactie met leeftijdsgenoten (Graham et al., 2013). Omdat het emotionele aspect ontbreekt in de theorieën van Piaget en Kohlberg, kan in twijfel getrokken worden of deze theorieën wel voldoende inzicht kunnen geven op de morele oordeelsvorming. Daarmee staat onderzoek naar morele onderbuikgevoelens in de kinderschoenen.

Waar Kohlberg en Piaget uitgaan van een cognitieve benadering, gaat de Moral Foundations theorie gaat uit van moreel pluralisme. Er wordt niet alleen uitgegaan van moraliteit vanuit ‘rechtvaardigheid en zorg’, moraliteit is een breder begrip. Emotie is bij het morele oordelen betrokken, net als morele onderbuik gevoelens (Graham et al., 2013). Rottman & Young (2015) spraken van de ‘Taste Bud’ theorie van morele ontwikkeling om duidelijk te maken dat deze morele pijlers in meerdere opzichten goed te vergelijken waren met onze smaakpapillen. In plaats van zoet en zuur et cetera, werden er verschillende ‘morele smaken’ onderscheiden (Decety & Wheatley, 2015). Deze zullen in het theoretisch kader worden toegelicht.

Dit onderzoek is opgezet om de blik op moraliteit bij kinderen te verbreden. Er wordt in dit onderzoek getracht om de blik op moraliteit bij kinderen niet te beperken tot alleen rechtvaardigheid en zorg, maar om de aard en de omvang van morele gedragingen bij kinderen vast te stellen. Deze studie richt zich op het onderzoeken van positieve morele gedragingen bij kinderen in het alledaagse leven, dus in de natuurlijke context. Dit in tegenstelling tot eerdere studies die door hun sterk experimentele karakter en sterke theoretische basis als kunstmatig kunnen worden bestempeld. Het voornaamste doel van dit onderzoek is om de aard en omvang van de variatie in positieve morele gedragingen van kinderen vast te stellen. Het theoretisch kader wat hiervoor richtinggevend is, is de Moral Foundations theorie.

(7)

Theoretisch kader

Waar komt moraliteit vandaan? En is moraliteit één ding, of zijn het er meerdere? De Moral Foundations theorie is ontwikkeld om antwoord te geven op deze vragen. Verschillen in waardepatronen manifesteren zich op meerdere morele pijlers. Deze zijn in te delen in vijf verschillende pijlers, namelijk: zorg en empathie, rechtvaardigheid en wederkerigheid, respect voor autoriteit, loyaliteit en trots en zuiverheid en heiligheid (Graham et al., 2013). Om inzicht te geven in de inhoud van de morele pijlers, zal een korte uitleg volgen hiervan. Zorg en empathie kenmerkt zich door bijvoorbeeld het helpen van anderen en vriendelijk zijn naar anderen. Zoogdieren, zo ook de mens, zorgen gedurende een behoorlijke tijd voor hun kinderen. Dit doen zij omdat hun kinderen afhankelijk zijn. De morele pijler zorg en empathie komt hier naar voren; ouders moeten inspelen op de behoeften en emoties van hun kroost, door ze bijvoorbeeld te voorzien van eten wanneer ze honger hebben, of ze te troosten bij verdriet. Deze reacties van een individu (in dit geval de ouder) op de signalen van bijvoorbeeld hun kind vallen in te delen in de pijler zorg en empathie. De morele pijler rechtvaardigheid en wederkerigheid kenmerkt zich door belang te hechten aan gerechtigheid, gelijkheid en interactie. Een gedraging die valt onder deze pijler is iemand lik-op-stuk geven. Er wordt een onmiddellijke en afdoende reactie gegeven op gedrag van de ander. De morele pijler respect voor autoriteit wordt gekenmerkt door respect voor tradities en regelgeving. Eigenschappen die bij deze morele pijler horen zijn bijvoorbeeld gehoorzaamheid en ontzag. Loyaliteit en trots als pijler, wordt gekenmerkt door het vooropstellen van gemeenschappelijk (groeps-)belang en door patriotisme bijvoorbeeld. Een kenmerk van de pijler loyaliteit en trots is bijvoorbeeld trouw zijn aan je team, met betrekking tot sport. Wanneer je sport in teamverband, staat het samenwerken naar een overwinning centraal. Ieder individu richt zich op het gezamenlijk groepsbelang: de overwinning. Als laatst wordt de morele pijler zuiverheid en heiligheid gekenmerkt door bijvoorbeeld belang hechten religie en belang

(8)

hechten aan en zorgen voor je lichaam. Dit houdt in dat het lichaam gezien wordt als een tempel, gezond eten en beweging is hierbij van belang (Hofman, Wiskeski, Brand & Skitka, 2014),(Graham et al., 2013).

Eerder onderzoek

In onderzoek naar de morele oordeelsvorming wordt veel gebruik gemaakt het derde-persoonsperspectief. Bij het derde-persoonsperspectief bepaalt de onderzoeker vooraf wat goed of niet goed is, waarbij het bij de morele oordeelsvorming gaat om wat de onderzoeker bestempelt als moreel goed of moreel kwaad (Bauman, McGraw, Bartels & Warren, 2014). Meindl en Graham (2014, p. 5) hebben kritiek op het derde-persoonsperspectief:

We begin by discussing the main disadvantage associated with the third-person approach – it results in poor construct validity. The third-person approach’s poor construct validity stems from the fact that, though objectively moral facts might exist, there is certainly no consensus about whether moral objectivity is possible, let alone which theories or principles are the most objectively correct (Shafer-Landau, 1994). Een nadeel van het derde-persoonsperspectief is volgens hen dat er sprake is van een lage construct validiteit. Ook geven Meindl en Graham (2014) kritiek op de normatieve benadering in het dominante derde-persoonsperspectief. De normatieve benadering kenmerkt zich doordat goed en fout al zijn bepaald door de onderzoeker aan de hand van bijvoorbeeld ethische, religieuze of culturele overtuigingen (Meindl & Graham, 2014). Het gevaar bestaat dat de onderzoeker moraliteit beperkt tot datgene wat in zijn of haar visie relevant is en te weinig oog heeft voor wat ouders of kinderen zelf als moreel gedrag beschouwen. De visie van de onderzoeker is niet interessant volgens Haidt en Bjorklund (2008). Interessant is volgens hen hoe mensen uit verschillende culturen en sociale lagen moraliteit zien. Om deze reden hebben Meindl en Graham (2014) ervoor gekozen om respondenten een lijst met

(9)

eigenschappen en gedragingen te laten scoren op morele relevantie. Andere onderzoekers hebben hun eigen ideeën nog rigoureuzer buiten de boot gehouden en respondenten volledig vrijgelaten bij het opstellen van een lijst met moreel relevante gedragingen (Vauclair, Wilson & Fischer, 2014).

Naast dat het derde-persoonsperspectief zich beperkt tot de visie van de onderzoeker, is een andere beperking dat het kunstmatig is opgezet. Kunstmatig opgezet onderzoek maakt geen gebruik van een real-life setting. Morele keuzes die gemaakt moeten worden of gedragingen die zich voordoen in dit onderzoek komen niet altijd voor in ons dagelijks leven, maar komen voort uit bijvoorbeeld vragenlijsten of fictieve morele dilemma’s. Ook al zijn deze benaderingen belangrijk voor de wetenschap, ze zijn gelimiteerd in de toepassing ervan op het dagelijks leven (Hofman et al., 2014). Men kan zich daarom afvragen of deze kunstmatige setting realistisch is en in hoeverre deze procedure aansluit op de morele keuzes die er in het dagelijks leven gemaakt worden. Deze fictieve morele dilemma’s kunnen goed doordacht zijn, maar het neemt niet weg dat de verhalen niet herkenbaar en realistisch over kunnen komen. De vraag hierbij is dan ook of het meten van de morele oordeelsvorming met een dergelijke procedure wel voldoende overeenstemt met de werkelijkheid.

Door in onderzoek het eerste-persoon perspectief te gebruiken in plaats van het derde-persoonsperspectief, kan men de externe validiteit vergroten. De externe validiteit wordt vergroot doordat de participant zelf invulling kan geven aan moraliteit. Hierbij beslist de participant zelf wat morele gedragingen zijn (Bauman, McGraw, Bartels & Warren, 2014). Omdat de participant zelf invulling kan geven aan moraliteit, zou idealiter gebruik moeten worden gemaakt van het eerste-persoon perspectief. In deze studie is gebruik gemaakt van het eerste-persoon perspectief door te vragen naar real-life ervaringen en gebeurtenissen. Ouders waren zelf in de gelegenheid om te bepalen wat positief gedrag voor hen betekende en omschreven morele gedragingen in deze dagboekstudie. Om te voorkomen dat moraliteit

(10)

vanuit een eenzijdige en mogelijk zelfs te beperkte theoretische visie op wat nu precies goed en slecht gedrag van een kind is zou worden onderzocht, werd in dit onderzoek nagegaan wat ouders goed gedrag vinden. Hierbij werden zij niet gehinderd door voorgekookte vragen of antwoorden.

Al eerder is er onderzoek uitgevoerd naar de alledaagse moraliteit, alleen dan bij volwassenen. Hofman et al. (2014) vonden dat er meer categorieën zijn van morele gevoeligheden dan dat men tot dan toe veronderstelde. In het onderzoek van Hofman et al. (2014) werden participanten gevraagd om te rapporteren over morele gedragingen of ervaringen die zij gedurende de dag mee maakten. Zij kregen vijf keer per dag via hun smartphone een oproep hierover te rapporteren. In de rapportage konden zij zelf aangeven of ze zelf een morele of immorele daad hadden verricht, dit van een ander persoon hadden waargenomen, of zelf doelwit van een (im)morele daad waren. In het algemeen bleken de reacties van participanten goed ingedeeld te kunnen worden in de vijf morele pijlers, maar het bleek dat de meeste ervaringen ingedeeld konden worden in de morele pijler ‘zorg en empathie’. Uit dit onderzoek van Hofman et al. (2014) blijkt dat morele gedragingen en/of ervaringen vrij goed zijn in te delen in de morele pijlers uit de Moral Foundations theorie. Dit onderstreept de aanname uit de Moral Foundations theorie, dat er sprake is van moreel pluralisme (Graham et al., 2013).

Tot op heden is echter niet duidelijk of morele pijlers uit de Moral Foundations theorie terug te zien zijn bij kinderen. Ook zijn er twijfels over of het morele landschap bij kinderen al uitgekristalliseerd is (Tagar, Federico, Lyons, Lydeke & Koening, 2014). Er is nog geen onderzoek gedaan naar hoe verfijnd kinderen hun morele landschap is en of morele gedragingen van kinderen in te delen zijn in de morele pijlers uit de Moral Foundations theorie. Door gebruik te maken de data uit eerder onderzoek van Leijten (2015) naar complimenten, waarin ouders rapporteren over alledaagse morele gedragingen van kinderen,

(11)

is in dit onderzoek informatie verkregen over wat ouders zien als morele daden. Dit maakt de externe validiteit van het onderzoek groter, aangezien aan het eind van de dag de ouder gevraagd wordt positieve gedragingen van het kind te rapporteren. Hierdoor liggen de gedragingen nog vers in het geheugen en kunnen ze zonder moeite gerapporteerd worden. Daarnaast worden er door de ouders gedragingen gerapporteerd die zich voordoen in de natuurlijke context van het kind, wat de kans op retrospectieve vertekeningen verkleint (Hofman et al., 2014).

Onderzoek naar de alledaagse moraliteit bij kinderen is van belang zodat er meer inzicht komt over hoe moraliteit zich ontwikkelt. Aan de ene kant is er nog niet bekend welke morele gevoeligheden kinderen bezitten. Zo is het mogelijk dat er bij kinderen sprake is van een ontluikende vorm van moraliteit, die door kinderen nog niet goed onder woorden te brengen is (Tavecchio, 2011). Aan de andere kant suggereren Tagar et al. (2014) in een recente studie naar of individuele verschillen in autoritarisme invloed hebben op het gedrag van het kind, dat het zo zou kunnen zijn dat ideeën over goed en kwaad minder uitgekristalliseerd zijn bij kinderen. Het is mogelijk dat de ontluikende moraliteit bij kinderen samenhangt met het feit dat kinderen nog weinig nuance in het morele denken kunnen aanbrengen. Dit onderzoek is nodig om hier meer inzicht in te verschaffen.

Het huidige onderzoek

De unieke bijdrage van deze studie is dat inzicht verkregen wordt in het alledaagse morele leven van kinderen. In deze studie zal worden onderzocht of de alledaagse morele gedragingen van kinderen zijn in de delen in de vijf morele pijlers uit de Moral Foundations theorie (Graham et al., 2013) of dat de morele pijlers nog niet zo sterk aanwezig zijn als in de volwassenheid. De hypothese is dat morele pijlers zich nog kunnen ontwikkelen gedurende de kindertijd naar de volwassenheid. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van unieke data uit

(12)

eerder uitgevoerd onderzoek naar complimenten die meer inzicht verschaffen in de variëteit in positieve morele gedragingen in het alledaagse morele leven van kinderen in de leeftijd van 3 tot en met 9 jaar, gerapporteerd door hun ouder(s) (Leijten, 2015). Via Leijten (2015) haar dagboekmethode waarbij ouders dagelijks informatie verstrekten over goede gedragingen van hun kind, kon de variëteit in positieve morele gedragingen bij kinderen onderzocht worden. Ouders zijn random toegewezen aan een van de drie condities met betrekking tot complimenteren van het gedrag van hun kinderen, waaronder een controlegroep, een gelabelde groep en een niet-gelabelde groep. De gelabelde groep gaf een compliment met daaraan gekoppeld het gedrag van het kind. Het voordeel van deze ‘labeling’ ten opzichte van het niet labelen, is dat kinderen informatie verkrijgen over welk gedrag leidt tot het krijgen van een compliment. Door een compliment te ontvangen voor specifiek gedrag, zullen kinderen dit gedrag in de toekomst vaker laten zien (Leijten, 2015). De niet- gelabelde groep gaf alleen een compliment, de controlegroep gaf geen compliment.

Allereerst zal worden onderzocht wat de aard en omvang van de variatie in positieve morele gedragingen zijn bij kinderen tussen de 3 tot en met 9 jaar. En wordt gekeken of deze morele gedragingen ook in te delen zijn in de morele pijlers uit de Moral Foundations theorie.

Ten tweede zal worden onderzocht of morele gedragingen (en daarbij de aanwezigheid van morele pijlers) verschillen voor jongens dan wel meisjes. Kohlberg en Gilligan focusten zich in het debat over sekseverschillen en moraliteit op de aspecten rechtvaardigheid en zorg. Kohlberg focuste zich op rechtvaardigheid en wederkerigheid Gilligan zorgde voor een verbreding in moraliteit en voegde hier aan toe dat er ook aandacht besteed moest worden aan empathie, omdat dit de meer vrouwelijke kant van moraliteit zou zijn. Wanneer empathie als vorm van moraliteit buiten beschouwing gelaten zou worden, zou moraliteit vanuit een te mannelijke vorm van moraliteit beschouwd worden. Rechtvaardigheid en zorg waren volgens hen de cruciale verschillen wanneer er naar verschil in moraliteit tussen mannen en vrouwen

(13)

wordt gekeken. Koleva, Selterman, Kang & Graham (2014) hebben een sterk onderzoek neergezet waarin er vergelijking plaatsvond tussen mannen en vrouwen door gebruik te maken van meerdere studies met een groot aantal representatieve deelnemers. Niet alleen was er aandacht voor de morele pijlers van de Moral Foundations theorie in dit onderzoek, ook werden verklarende mechanismen waaronder walgingsgevoeligheid, empathisch vermogen en morele identiteit meegenomen. Koleva et al. (2014) toonden aan dat sekseverschil in moreel oordelen niet alleen in de aspecten rechtvaardigheid en zorg ligt. Het ligt namelijk ook in de morele bezorgdheid over loyaliteit en zuiverheid, filosofische oriëntaties, morele identiteit en alledaagse morele oordelen. Een deel van deze sekseverschillen blijken verklaard te kunnen worden doordat vrouwen gevoeliger zijn voor gevoel van walging. In de volwassenheid zijn er sekseverschillen in het morele oordelen, waarbij mannen gevoeliger zijn voor rechtvaardigheid en zorg en vrouwen voor empathie. Het lijkt aannemelijk dat deze verschillen in moraliteit tussen man en vrouw zich ook voor kunnen doen bij jongens en meisjes. Vrouwen zouden van nature al gevoeliger kunnen zijn voor walging en in aanleg al empathischer dan mannen (Koleva et al., 2014).

Sekseverschil in moreel oordelen kan invloed hebben op de opvoeding van het kind. Ouders hanteren meer gedrag regulerende strategieën bij jongens dan bij meisjes in de opvoeding. Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld meer gebruik maken van fysiek straffen, dreigen en commanderen bij jongens dan ze bij meisjes doen (Endendijk, 2015). Volgens Endendijk kan dit verschil verklaard worden vanuit de rol die de kinderen later gaan innemen in de maatschappij. Voor jongens lijkt dit de rol van kostwinnaar te zijn, terwijl het voor meisjes een verzorgende rol is die zij later gaan innemen. Dit betekent voor jongens dat er aandacht wordt besteed aan dominantie en assertiviteit, en voor meisjes dat er meer aandacht besteed wordt aan behulpzaamheid en vriendelijkheid door hun ouders in de opvoeding. Met name de vader lijkt in de opvoeding te handelen vanuit de maatschappelijke rol die het kind zal gaan

(14)

vervullen (Endendijk, 2015). Een seksestereotype omgeving speelt ook mee in dit onderzoek, aangezien er gebruik gemaakt wordt van ouderrapportage. Het is mogelijk dat ouders morele waarden omtrent respect voor autoriteit voor jongens belangrijker vinden dan voor meisjes, aangezien er in de opvoeding meer aandacht wordt besteed aan dominantie en assertiviteit bij jongens. Voor meisjes geldt dat het mogelijk is dat ouders meer belang hechten aan morele waarden omtrent zorg en empathie, aangezien er bij meisjes meer aandacht besteed wordt aan behulpzaamheid en vriendelijkheid. Sekseverschillen die kinderen laten zien zijn mogelijk een uiting van stereotype denkbeelden die ouders hebben over wat goed en slecht gedrag is voor een jongen ofwel een meisje.

Als derde zal worden onderzocht of de aanwezigheid van morele pijlers in het morele gedrag verschilt voor vooraf bepaalde leeftijdsgroepen. In deze studie wordt gekeken of de aard van de alledaagse morele gedragingen voor de twee leeftijdsgroepen 3-6 jaar en 6-9 jaar verschillen. Het is hierbij de vraag of alle morele pijlers al aanwezig zijn bij allebei de leeftijdsgroepen, of dat deze zich (gedeeltelijk) pas ontwikkelen na een bepaalde leeftijd. Het is namelijk niet bekend wanneer morele gevoeligheden zich ontwikkelen, maar onderzoek van Rottman & Kellemen (2012) laat zien dat kinderen moreel gevoelig gemaakt kunnen worden. Opvallend hierbij is dat kinderen in staat lijken te zijn om morele overtuigingen te verwerven naar zeer korte blootstelling aan schijnbaar onschuldig gedrag. Kinderen kunnen waargenomen informatie opnemen en zo hun eigen morele overtuigingen hierop aanpassen (Rottman & Kellemen, 2012). Omdat het in het huidige onderzoek om ouderrapportage gaat, is het ook een mogelijkheid dat ouders verscheidene meningen hebben over passend moreel gedrag bij een bepaalde leeftijd. Wat de ene ouder als van moreel belang beschouwd op een bepaalde leeftijd hoeft niet van moreel belang te zijn bij een andere ouder. Om meer inzicht te krijgen of morele pijlers zich al allemaal ontwikkelen in deze leeftijdscategorieën, zal

(15)

exploratief onderzoek gedaan worden de mate waarin de morele pijlers in deze leeftijdscategorieën aanwezig zijn.

Methode

Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen in hoeverre de vijf pijlers van morele ontwikkeling terug te zien zijn bij kinderen tussen de 3-9 jaar. De vraag die hierbij centraal staat is: ‘In hoeverre zijn de vijf pijlers van morele ontwikkeling terug te zien bij kinderen van 3-9 jaar?’. Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag wordt gebruik gemaakt van reeds verzamelde dagboekgegevens die verstrekt zijn door ouders, uit eerder onderzoek naar complimenten. De gegevens zijn beschikbaar gesteld door Patty Leijten, werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam (Leijten, 2015). Het betreft een steekproef van 132 dagboekrapportages. Er wordt een analyse gedaan aan de hand van dagboekgegevens over positieve gedragingen van kinderen, die gerapporteerd zijn door ouders over een tijdsperiode van twee weken.

Participanten

Aan het onderzoek hebben ouders deelgenomen van 132 kinderen. De onderzoeksgroep kinderen bestaat uit 95 jongens (72%) en 37 meisjes (28%). De gemiddelde leeftijd van de kinderen is 6.89 jaar (range = 3.94-9.60 jaar; SD = 1,29).

Codering

Er wordt een analyse gedaan aan de hand van dagboek gegevens die betrekking hebben op positieve gedragingen van kinderen. De gedragingen die door ouders zijn gerapporteerd uit het dagboek worden gecodeerd met als eerste uitgangspunt de indeling van Graham en Haidt (2013), de vijf pijlers uit de Moral Foundations theorie. Als tweede uitgangspunt is de ‘Child Moral Foundations Measure’ gebruikt, waarin gedragingen van kinderen omschreven staan in

(16)

de vijf morele pijlers uit de Moral Foundations theorie (Moral Foundations, 2013). Als derde is de codering uit het onderzoek van Hofman et al. (2014) gebruikt. Het coderingsschema is te vinden in bijlage 1, de gebruikte dagboeken uit onderzoek van Leijten (2015) in bijlage 2. De analyse op de dagboek gegevens wordt gedaan om inzicht te verkrijgen op de aanwezigheid van de variatie in morele pijlers bij kinderen tussen de 3-9 jaar. In dit dagboek hebben ouders voor twee weken elke dag morele gedragingen van hun kind beschreven. Hierbij hebben ze drie morele gedragingen gerapporteerd die het kind die dag heeft laten zien. Ouders bepaalden in deze rapportage zelf wat gezien kan worden als morele gedraging. Wel kregen zij instructies over de wijze waarop ze complimenten moesten geven. Er werd gebruik gemaakt van gelabelde complimenten zoals ‘wat goed dat jij jezelf hebt aangekleed’ en van niet-gelabelde complimenten zoals ‘goed gedaan’. Er was geen instructie met betrekking tot wanneer of bij welk gedrag de ouder hun kind moesten complimenteren. Daarnaast was er nog een controlegroep waarbij geen instructie is gegeven over wel of niet complimenteren en hoe dit gedaan moest worden. De ingevulde dagboeken zullen gecodeerd worden door beide onderzoeksters. Om de gedragingen te kunnen coderen is er een codeerschema opgesteld waarin verschillende gedragingen worden gekoppeld aan een morele pijler (bijlage 1). Niet onder te brengen gedragingen/antwoorden vielen in een categorie onbekend. De eerste tien dagboeken zijn gezamenlijk gecodeerd. Daarna werden de dagboekgegevens verdeeld onder beide onderzoekers. Alle coderingen werden hierna samengevoegd en gelinkt aan de demografische gegevens.

Data analyse

Hoewel er sprake is van een hiërarchische structuur in de data, deze zijn namelijk niet onafhankelijk van elkaar, werd toch gekozen voor eenvoudige analyses in dit onderzoek die geen rekening hebben gehouden met de afhankelijkheid in de data. De data werd

(17)

geanalyseerd met behulp van SPSS. Ten eerste werd antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de vijf pijlers van morele ontwikkeling terug te zien zijn bij kinderen van 3-9 jaar. Dit werd geanalyseerd door middel van een kruistabel. Hierna kon worden vastgesteld of ouders vaker bepaalde morele pijlers zagen in het gedrag van jongens dan dat zij bij meisjes zagen. Deze analyse werd gedaan door middel van een Chi-kwadraat toets. Er werd geen afzonderlijke analyse gedaan op geslacht, omdat de verdeling van de onderzoeksgroep hiervoor niet toereikend was aangezien er te weinig meisjes mee deden. Om vervolgens antwoord te kunnen geven op of er significante verschillen zijn aanwezigheid van de morele pijlers tussen de twee leeftijdsgroepen, werd ook een Chi-kwadraat toets gedaan. Daarbij werd ook de effectgrootte besproken voor alle drie de condities apart, na afzonderlijke analyse per conditie. De leeftijden werden onderverdeeld in twee groepen, namelijk vanaf 3.94 tot 5.99 jaar en vanaf 6.00 tot 9.60 jaar. De leeftijdsrange van de deelnemers aan dit onderzoek door twee is gedeeld. Dit is gedaan omdat er exploratief onderzoek gedaan werd naar het wel of niet aanwezig zijn van morele pijlers in verschillende leeftijdsgroepen en er geen veronderstelling is wanneer morele pijlers zich mogelijk ontwikkelen.

Resultaten

Onderzoeksvraag 1: In hoeverre is de ontwikkeling van de vijf pijlers van morele ontwikkeling terug te zien bij kinderen van 3-9 jaar?

Om vast te kunnen stellen in hoeverre de vijf pijlers van morele ontwikkeling aanwezig zijn bij kinderen tussen de 3-9 jaar, is een analyse gedaan van de verdeling van de pijlers. Deze is terug te zien in tabel 1. In totaal zijn 3443 gedragingen gecodeerd. Ongeveer een kwart van de gedragingen die zijn gecodeerd, namelijk 869, vielen niet in te delen in een morele pijler, dit waren meestal activiteiten die ouders hebben omschreven en hadden dus geen betrekking op de morele ontwikkeling en -gedragingen van hun kinderen. De overige drie kwart van de

(18)

gedragingen vielen in te delen in een morele pijler. Opvallend is dat het grootste aantal gerapporteerde gedragingen werd gecodeerd in de morele pijler respect voor autoriteit, namelijk 39,7%. Als tweede volgde de pijler rechtvaardigheid en wederkerigheid, deze kwam in 14,6% van de gerapporteerde gedragingen voor. Als derde meest gerapporteerde pijler kwam zorg en empathie naar voren bij kinderen, deze werd in 13,8% van de gedragingen gerapporteerd door ouders. Onderaan stonden de pijler zuiverheid en heiligheid (4,8%) en

loyaliteit en trots (1,9%). Er werden minder gedragingen gerapporteerd die betrekking hebben

op het zorgen voor de eigen hygiëne, zichzelf aankleden en de waarheid vertellen, net als dat er weinig gerapporteerd werd over gedragingen die te maken hebben met het vieren van feestdagen en aanmoedigen van iemand anders. Maar te zien is dat ook deze pijlers aanwezig zijn in de kindertijd. Kortom, alle pijlers van morele ontwikkeling waren terug te zien bij kinderen in de leeftijd van 3 tot 9 jaar. Duidelijk is echter dat de pijler respect voor autoriteit het meest werd gerapporteerd door ouders.

Tabel 1: verdeling gerapporteerde morele pijlers algemeen

Morele pijler Frequentie %

Zorg en empathie 474 13,8

Rechtvaardigheid en wederkerigheid 503 14,6

Respect voor autoriteit 1366 39,7

Loyaliteit en trots 65 1,9

Zuiverheid en heiligheid 166 4,8

Niet in te delen morele pijler 869 25,2

Missend (niet ingevuld) 2 0,1

(19)

Onderzoeksvraag 2: In hoeverre verschilt de aanwezigheid van morele pijlers voor jongens dan wel meisjes?

De resultaten laten zien dat het grootste gedeelte van de gedragingen van zowel de jongens als de meisjes valt in de morele pijler respect voor autoriteit. Deze pijler werd al het meest gerapporteerd door ouders in het algemeen, maar opvallend was dat dit ook zo bleek te zijn voor zowel jongens als voor meisjes. In tabel 2 zijn de verschillen in aanwezigheid van de morele pijlers tussen jongens en meisjes te zien. Uit de uitgevoerde Chi-kwadraat toets bleek dat er significante verschillen te zien waren met betrekking tot gerapporteerde morele pijlers en het geslacht van het kind, χ2(5)=20.897, p=0.001. De pijlers zorg en empathie,

rechtvaardigheid en wederkerigheid en zuiverheid en heiligheid werden door ouders meer

gerapporteerd voor jongens dan voor meisjes, wat wil zeggen dat gedragingen die vallen in deze pijlers meer te zien waren bij jongens dan bij meisjes. De pijlers respect voor autoriteit en loyaliteit en trots werden door ouders meer gerapporteerd voor meisjes dan voor jongens. Dit houdt in dat gedragingen die gerapporteerd werden voor meisjes vaker voorkomen in deze twee pijlers dan voor jongens.

Tabel 2: verschillen in aanwezigheid van morele pijlers op basis van geslacht.

Morele pijler Geslacht

jongens meisjes frequentie (in aantal) frequentie (in %) frequentie (in aantal) frequentie (in %) Zorg en empathie 355 14,1 119 12,8 Rechtvaardigheid en wederkerigheid 400 15,9 103 11,1

Respect voor autoriteit 974 38,8 392 42,2

Loyaliteit en trots 43 1,7 22 2,4

Zuiverheid en heiligheid 130 5,2 36 3,9

(20)

Onderzoeksvraag 3: In hoeverre verschilt de aanwezigheid van morele pijlers voor jongere kinderen (3-6 jaar) dan wel oudere kinderen (6-9 jaar)?

In tabel 3 zijn de verschillen in aanwezigheid van de morele pijlers tussen de twee leeftijdsgroepen van 3 tot 6 jaar en 6 tot 9 jaar te zien. Uit de Chi-kwadraat toets algemeen is gebleken dat er significante verschillen zijn tussen de twee leeftijdsgroepen met betrekking tot het aanwezig zijn van morele pijlers, χ2(5)=16.953, p=0.005. Wat opviel bij de verschillen tussen de groepen, is dat ouders meer gedragingen rapporteerden die vielen in de morele pijler

autoriteit voor respect voor de leeftijdsgroep van 3 tot 6 jaar dan dat zij deden voor de

leeftijdsgroep van 6-9 jaar. Deze pijler werd bij allebei de leeftijdsgroepen het meest gerapporteerd, maar komt tot verhouding met andere pijlers meer naar voren in de leeftijdsgroep van 3 tot 6 jaar. De pijlers zorg en empathie en rechtvaardigheid en

wederkerigheid werden meer gerapporteerd in de leeftijdsgroep van 6 tot 9 jaar. Over de

pijlers loyaliteit en trots en zuiverheid en heiligheid is te zeggen dat deze iets vaker voorkwamen in de leeftijdsgroep van 6 tot 9 jaar dan dat ze bij de leeftijdsgroep van 3 tot 6 jaar voorkwamen, echter is er een klein verschil tussen de twee leeftijdsgroepen.

Om verder in te zoomen op verschillen in aanwezigheid van morele pijlers bij de twee leeftijdsgroepen, is een Chi-kwadraat toets uitgevoerd per conditie. Wat hierbij opviel was dat de controlegroep alleen significant scoorde op verschil in aanwezigheid van gerapporteerde morele pijlers, χ2(5)=28.629, p=0.000. Verschillen in aanwezigheid van morele pijlers bij de controlegroep zijn terug te vinden in tabel 4. De gelabelde groep laat geen significante verschillen zien in aanwezigheid van morele pijlers tussen de twee leeftijdsgroepen χ2(5)=3.526, p=0.619. En ook de niet-gelabelde groep laat geen significante verschillen tussen de leeftijdsgroepen zien χ 2(5)=7.033, p=0.218.

Voor de verschillende condities is daarnaast nog nagegaan wat de effectgrootte is, zie tabel 5. Er is alleen een effect tussen de leeftijdsgroep 3-6 jaar en de leeftijdsgroep 6-9 jaar

(21)

gevonden voor de controlegroep, Cramer’s V=0.159. De sterkte van het effect uitgedrukt via Cramer’s V laat zien dat het gaat om een zwakke associatie.

Tabel 3: verschillen in aanwezigheid van morele pijlers op basis van leeftijd.

Tabel 4: Verschillen in aanwezigheid van morele pijlers voor de controlegroep op basis van

leeftijdsgroep.

Morele pijler Controle groep

Leeftijdsgroep 3-6 jaar (in %) Leeftijdsgroep 6-9 jaar (in %) Zorg en empathie 35 116 Rechtvaardigheid en wederkerigheid 41 154

Respect voor autoriteit 166 271

Loyaliteit en trots 7 12

Zuiverheid en heiligheid 12 26

Niet in te delen morele pijler 74 225

Tabel 5: Chi-kwadraat, P-waarde en Cramer’s V voor condities op basis van leeftijdsgroep.

Conditie X2 p Cramer’s V

Controle groep 28.629 0.000* 0.159

Gelabelde groep 3.526 0.619 0.063

Niet-gelabelde groep 7.033 0.218 0.085

* significante verschillen, p<0.05.

Morele pijler Leeftijdsgroep

Leeftijdsgroep 3-6 Leeftijdsgroep 6-9 frequentie (in aantal) frequentie (in %) frequentie (in aantal) frequentie (in %) Zorg en empathie 111 12,9 304 14,2 Rechtvaardigheid en wederkerigheid 102 11,9 328 15,3

Respect voor autoriteit 390 45,3 806 37,6

Loyaliteit en trots 14 1,6 42 2,0

Zuiverheid en heiligheid 39 4,5 101 4,7

(22)

Discussie

In dit onderzoek is gekeken of de morele pijlers reeds aanwezig zijn bij kinderen van 3-9 jaar, of morele gedragingen ook verschillen voor jongens dan wel meisjes en of er verschil is in het zich voordoen van de morele pijlers op basis van vooraf opgestelde leeftijdsgroepen. De eerste vraag die in dit onderzoek centraal staat is: ‘In hoeverre zijn de vijf pijlers van morele ontwikkeling terug te zien bij kinderen van 3-9 jaar?’ De resultaten van het onderzoek bevestigen dat er sprake is van moreel pluralisme, er is bij kinderen sprake van een gevarieerd moreel landschap. Er is een natuurgetrouw beeld geschetst van het morele landschap van kinderen in deze studie door gebruik te maken van het eerste persoonsperspectief, dat zich kenmerkt door dat ouders zelf bepaalden wat positief gedrag voor hen betekende. De unieke bijdrage van deze studie is dan ook dat gebeurtenissen zich voordoen in de alledaagse omgeving van het gezin, wat ten goede komt aan de ecologische validiteit.

Wat ook blijkt uit de resultaten is dat er door ouders vooral gerapporteerd wordt over morele gedragingen die vallen onder de morele pijler respect voor autoriteit. Dit wijst erop dat kinderen in hun morele gedragingen volgens ouders vooral gedragingen laten zien die te maken hebben zich aan de regels houden, het accepteren van straffen, op tijd naar school gaan, op tijd opstaan en naar bed gaan et cetera. Er is echter een nuancering voor dat de morele pijler respect voor autoriteit veel gerapporteerd wordt. Kinderen luisteren naar hun ouders omdat zij geen straf willen ontvangen, mogelijk meer dan dat zij het doen om respect te tonen jegens hun ouder(s). De morele keuze wordt niet alleen simpelweg om het ‘ouder zijn’ gemaakt door het kind, waarbij de leeftijd centraal staat voor het respecteren van een persoon (Saxena & Babu, 2015). De grondhouding is dan ook van belang als men kijkt naar waarop de (morele) keuze van een kind gebaseerd is. Dit kan op basis van respect zijn, maar het kind kan ook handelen vanuit eigenbelang (Ditto, Pizarro & Tannenbaum, 2009). Er zal

(23)

rekening gehouden moeten worden met het feit dat het mogelijk is dat kinderen dit gedrag vertonen om straf te vermijden, in plaats van dat zij de morele grondslag ‘respect voor

autoriteit’ onderschrijven. Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om te bekijken waar de

grondhouding van een kind ligt. Mogelijk kan inzicht verkregen worden in deze kwestie door het kind te vragen waarom het autoriteit accepteert in verschillende contexten. Wel moet dit aansluiten op dagelijkse morele gedragingen van het kind. Het beste is om het kind meteen na het voordoen van het betreffende gedrag te vragen waarom die bepaalde keuze gemaakt is.

Als tweede wordt de morele pijler rechtvaardigheid en wederkerigheid het meest gerapporteerd. Hierin geven ouders aan dat kun kinderen morele gedragingen laten zien die betrekking hebben op aardig zijn, eerlijk zijn, samen spelen, rekening houden met anderen et cetera. In 1983 is een enquête uitgevoerd onder ouders die lezers waren van ‘Ouders van Nu’ over de opvoeding van hun kind. Hieruit bleek dat ouders streefden naar een mondig en zelfstandig kind. In 2003 is in opdracht van het dagblad trouw een herhaling van deze enquête uitgevoerd in de vorm van het Opvoedonderzoek. Moderne ouders voeden hun kind vrijer op dan voorheen en willen een nog zelfbewuster kind. Zo vinden ze het belangrijk dat het kind eerlijk, open en warm is. Het kind is kritisch en zelfbewust en bovendien zelfstandig. Door de veranderingen die plaatsvinden in de maatschappij is het noodzakelijk dat de opvoeding en het kind zich aanpassen zodat de wereld niet over het kind heen walst, aldus het opvoedonderzoek (Pronk, 2013). Dit sluit aan bij de gedragingen die vallen onder morele pijler rechtvaardigheid en wederkerigheid omdat deze pijlers betrekking hebben op eerlijk zijn, rekening houden met anderen en een ander behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden. Het zijn aspecten die te maken hebben met het eerlijk zijn en open staan naar anderen, wat ouders belangrijk vinden volgens het opvoedonderzoek (Pronk, 2013). Het opvoedonderzoek geeft inzicht in waarom dit soort eigenschappen gerapporteerd worden door ouders.

(24)

Daarnaast is uit eerder onderzoek van Hofman et al. (2014) ook gebleken dat een groot deel van de dagelijkse morele gebeurtenissen bij volwassenen zijn in te delen in de morele pijlers. Dit maakt aannemelijk dat de Moral Foundations theorie ook bij kinderen van toepassing is en dat kinderen hun morele gedragingen pluriform zijn.

Als derde pijler wordt zorg en empathie het meest gerapporteerd. Kenmerkend voor deze morele pijler is dat een kind graag helpt, troost en empathie toont naar anderen. Het lijkt aannemelijk dat deze pijler ook wordt gerapporteerd door ouders. Pro sociaal gedrag is al vroeg aanwezig bij kinderen (van der Ploeg, 2011). Al bij baby’s blijkt dat er een aangeboren vorm van empathie is, die te zien is doordat ze mee gaan huilen met andere baby’s. Dit moet volgens van der Ploeg (2011) gezien worden als een vroege vorm van empathie, geen kopieergedrag. Ook het helpen in de huishouding en het delen van speelgoed zijn vormen van empathie.

Een verklaring voor dat de morele pijlers loyaliteit en trots en heiligheid en

wederkerigheid minder worden gerapporteerd kent meerdere factoren. Allereerst zou dit

kunnen omdat ouders hier nog minder waarde aan hechten. Culturele normen en emoties hebben invloed op het morele oordelen (Haidt, Koller & Dias, 1993). Ten tweede is het zo dat kinderen leren door ervaringen. Doordat kinderen in verhouding tot volwassenen nog maar weinig hebben meegemaakt, is hun morele oordelen nog minder beïnvloed. Moraliteit wordt beïnvloed door aanwezigheid en invloed van anderen (Coles, 1997). Deze pijlers blijven door een beperkt aantal ervaringen mogelijk achter op de drie meest gerapporteerde pijlers en worden hierdoor minder gerapporteerd. Een derde mogelijkheid is dat deze pijlers minder gerapporteerd worden door de samenstelling van de gebruikte onderzoeksgroep, welke voornamelijk wit en hoogopgeleid is. De westerse wereld wordt gekenmerkt door educatie, industrialisatie, en democratie. In deze cultuur wordt de moraal beperkt tot bescherming, eerlijkheid en gelijkheid. De drie ‘binding foundations’; loyaliteit, autoriteit en heiligheid

(25)

worden van belang geacht in niet-Westerse samenlevingen. Dit terwijl deze in de Westerse samenleving juist op de achtergrond zijn geraakt, ten gunste van de moraal die zicht beperkt tot bescherming, eerlijkheid en gelijkheid (Haidt, 2012). Op basis van deze informatie komt de pijler respect voor autoriteit wel meer naar voren dan men zou verwachten. Het feit dat de nadruk op autoriteit ligt staat haaks op westerse idealen als zelfontplooiing en kritisch denken (Haidt, 2012). Opvoedingsidealen van ouders hebben mogelijk invloed op de morele opvoeding van het kind. Daarom is het van belang dat men bekijkt wat dit zegt over moraliteit bij kinderen.

In dit onderzoek is als tweede gekeken naar of de aanwezigheid van morele pijlers verschilt voor jongens dan wel meisjes. De resultaten lieten een verschil zien in de aanwezigheid van morele pijlers bij jongens en meisjes. Een eerste verklaring kan liggen in mogelijk aangeboren sekseverschillen. Vrouwen zijn gevoeliger voor walging en hebben een groter empathisch vermogen dan mannen hebben (Koleva et al., 2014). Een tweede verklaring kan liggen in dat ouders hun kinderen al van jongs af aan typisch mannelijke en vrouwelijke waarden en normen proberen bij te brengen en verschillende accenten leggen in hun morele opvoeding, afhankelijk van het geslacht van het kind. Stereotype denkbeelden over welke maatschappelijke rol hun kind zal gaan vervullen, hebben invloed op de opvoeding. Jongens zullen met meer gedrag regulerende strategieën opgevoed worden dan meisjes (Endendijk, 2015). Hierdoor kunnen zich verschillen voordoen in de aanwezigheid van morele pijlers tussen jongens en meisjes, aangezien de focus in de opvoeding op verschillende aspecten liggen voor jongens dan wel meisjes.

Als derde heeft het onderzoek gekeken naar of de aanwezigheid van morele pijlers verschilt voor de leeftijdsgroepen 3-6 jaar en 6-9 jaar. Uit dit meer exploratieve gedeelte van het onderzoek is gebleken dat er een subtiel verschil is in het morele landschap van kinderen van 3-6 jaar en 6-9 jaar. De leeftijdsgroep 3-6 jaar lijkt gevoeliger te zijn voor de morele pijler

(26)

respect voor autoriteit, deze frequentie ligt in deze leeftijdsgroep hoger dan in die van 6-9

jaar. Ook hier geldt weer dat het zo zou kunnen zijn dat ouders voor van jonge kinderen vaker worstelen met het ‘niet luisteren’ en andere vormen van ongehoorzaamheid, daar het in dit onderzoek gaat om ouderraportage. De analyse op de verschillende condities laat zien dat er alleen significante verschillen zijn in de controleconditie en dus geven deze leeftijdsverschillen nauwelijks inzicht in de morele ontwikkeling op basis van deze leeftijdsgroepen. In deze studie is gekeken naar moreel gedrag, maar moreel gedrag is verweven met het morele denken volgens Piaget (1972). Jonge kinderen hun morele denken wordt gekenmerkt door hun sterke oriëntatie op straf, respect voor autoriteit en het behouden van sociale regels. Hun morele denken is eerst sterk afhankelijk, dat wil zeggen dat ze een sterk respect hebben voor autoriteit en regels. Naarmate zij ouder worden is er sprake van een meer zelfstandige moraliteit. Dit wil zeggen dat hun morele denken is niet alleen gericht op respect voor autoriteit, maar verbreed zich (Piaget, 1972). Dit is terug te zien in het verschil in frequentie waarmee de pijler respect voor autoriteit wordt gerapporteerd. Daarnaast is er sprake van ouder betrokkenheid bij de morele vorming van hun kind aangezien kinderen eerst zo gefocust zijn op het naleven van de regels van hun ouders, maar naarmate kinderen ouder en zelfstandiger worden vormen ze relaties met leeftijdsgenoten. In deze relaties worden sociale regels samen gevormd en niet alleen opgevolgd (Piaget, 1972). Dit is mede een verklaring voor het verschil in aanwezigheid van morele pijlers tussen de leeftijdsgroepen, oudere kinderen vormen meer sociale regels samen. Het maken van de sociale regels is een aspect van de morele pijler rechtvaardigheid en wederkerigheid omdat deze pijler uitgaat van rekening houden met anderen bijvoorbeeld. Daarom wordt deze pijler mogelijk meer gerapporteerd voor de leeftijdsgroep 6-9 jaar. Wel moet hier een nuancering in aangebracht worden; cognitie ligt niet altijd primair gegrond aan moraliteit. Personen kunnen hun morele oordelen niet altijd accuraat beargumenteren, dit maakt dat het morele oordelen ook vanuit

(27)

intuïtie gedaan wordt. Zo laat neurobiologisch onderzoek van Greene & Haidt zien dat het morele oordelen ook te maken heeft met emotionele processen in het brein, niet alleen met cognitieve processen (Decety & Wheatley, 2015).

Het gebruik van een bestaande dataset heeft mogelijk gezorgd voor beperkingen in het onderzoek, waardoor de resultaten mogelijk zijn beïnvloed. In deze studie is een bestaande onderzoeksgroep gebruikt van 132 dagboekrapportages, waarvan de deelnemers groot en deels wit en hoogopgeleid waren. Wanneer deze onderzoeksgroep breder gemaakt wordt, door middel van het toevoegen van zwarte en laagopgeleide deelnemers, krijgt men meer inzicht in moraliteit op sociaal economische status en mogelijk verschil in aanwezigheid van morele pijlers tussen deze verschillende culturen. Voor vervolgonderzoek is het dan ook aan te raden om deze onderzoeksgroep te verbreden.

Een tweede mogelijke beperking ligt in de samenstelling van de onderzoeksgroep. Niet alleen kan deze onderzoeksgroep nog worden verbreed, ook de verdeling kan worden aanpast om mogelijk betrouwbaardere resultaten te verkrijgen. In dit onderzoek was een scheve verdeling van het aantal jongens en meisjes dat gerapporteerd werd door hun ouders (95 jongens tegenover 37 meisjes). Omdat er nagegaan is of de aanwezigheid van morele pijlers verschilt voor geslacht heeft deze scheve verdeling mogelijk invloed gehad. In dit onderzoek kon hier geen rekening mee gehouden worden omdat er gewerkt is met reeds bestaande data. Voor vervolgonderzoek is aan te raden om gelijkmatige verdeling te maken van geslacht, zodat er ook op conditie getoetst zou kunnen worden. Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door gebruik te maken van een gestratificeerde aselecte steekproef. De populatie wordt opgedeeld in deelpopulaties (strata). Hiermee wordt het probleem van een scheve verdeling van jongens en meisjes ondervangen. Dit was nu niet mogelijk, aangezien er na splitsing op conditie minder dan het benodigde aantal van 20 meisjes per conditie overbleven.

(28)

Ten derde is in dit onderzoek gebruik gemaakt van ouderrapportage. Ouders bepaalden in dit onderzoek wat moreel gedrag voor hunzelf betekende en hebben hierna gerapporteerd. Dit betekent dat de resultaten afhankelijk zijn van wat door de ouders als moreel gedrag beschouwd wordt. Maar kinderen hebben een eigen kijk op wat moreel gedrag is en handelen zeker naarmate zij zelfstandiger worden op een voor hun verantwoorde morele manier. Om ook inzicht te kunnen krijgen op wat voor kinderen moreel gedrag inhoudt, zou vervolgonderzoek gebruik kunnen maken van interviews kinderen, die gebruik maken van alledaagse gedragingen. In deze korte interviews kunnen kinderen mogelijk vertellen of kunnen toelichten waarom zij bepaalde gedragingen vertonen. Analyse van deze antwoorden kan zorgen voor een andere insteek van moraliteit bij kinderen. Mogelijk geeft een interview met kinderen meer inzicht in moraliteit zoals kinderen dit zien.

Ten vierde is het aan te raden om in vervolgonderzoek gebruik te maken van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. In deze studie is niet gebruik gemaakt van deze vorm van betrouwbaarheid, waardoor de objectiviteit van de procedure niet vast te stellen is. Indien verschillende onderzoekers wordt gevraagd onafhankelijk van elkaar een registratie en codering van hetzelfde testgedrag te laten verrichten, kan de mate waarin zij overeenstemming vertonen als indicatie worden gebruikt voor de mate van objectiviteit in het onderzoek. Onderzoekers zijn onafhankelijk wanneer zij geen weet hebben van elkaars

oordelen. Door in vervolgonderzoek gebruik te maken van de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid kan de mate van objectiviteit van de procedure vast worden gesteld.

Ten vijfde is het interessant om longitudinaal onderzoek uit te voeren naar hoe de ontwikkeling van de morele pijlers verloopt voor geslacht en leeftijd. Dit onderzoek heeft gewerkt met ouderrapportage, waarin twee weken morele gedragingen van kinderen zijn gerapporteerd door hun ouders van kinderen in de leeftijd van 3-9 jaar. Hierdoor is geen

(29)

antwoord te geven op individuele morele ontwikkeling terwijl het juist interessant is om te kunnen kijken of ontwikkeling ongeveer gelijk loopt voor verschillende individuen naarmate zij ouder worden, maar ook zeker of dit verschilt voor geslacht. Naast het voordeel dat er op meerdere tijdstippen gemeten kan worden (al dan niet van dezelfde persoon), is een ander voordeel dat de onderzoeker minder afhankelijk is van dit ene meetmoment. Het lijkt dus interessant voor vervolgonderzoek om te kijken naar hoe de ontwikkeling van de morele pijlers verloopt per individu, of dit veel verschilt van elkaar en of er ook echt duidelijke verschillen zitten met betrekking tot de aanwezigheid van morele pijlers in de ontwikkeling op basis van geslacht. Wel is longitudinaal onderzoek een tijdrovend onderzoek.

Een zesde punt daarbij is ook dat in dit onderzoek gebruik is gemaakt van de leeftijdsrange 3-9 jaar. Door deze range te vergroten in vervolgonderzoek, kan de ontwikkeling van de morele pijlers preciezer in beeld worden gebracht. Er wordt meer inzicht verkregen in een bredere leeftijdsrange waardoor ontwikkelingsfasen met elkaar vergeleken kunnen worden.

Ondanks deze mogelijke beperkingen maakt dit onderzoek duidelijk dat de vijf morele pijlers (zorg en empathie, rechtvaardigheid en wederkerigheid, respect voor autoriteit, loyaliteit en trots en heiligheid en wederkerigheid) al reeds aanwezig zijn bij kinderen tussen de 3-9 jaar. Er zijn significante verschillen in aanwezigheid van morele pijlers voor geslacht en voor de leeftijdsgroepen 3-6 en 6-9 jaar aangetoond. Door in longitudinaal vervolgonderzoek een eigen dataset te gebruiken die rekening houdt met de samenstelling van de onderzoeksgroep zal men het huidige onderzoek kunnen versterken. Dit vervolgonderzoek zou gebruik kunnen maken van korte interviews met kinderen over een bredere leeftijdsrange, zodat meer inzicht komt in moraliteit vanuit de bron. Om vervolgonderzoek betrouwbaarder te maken, zou gebruik gemaakt moeten worden van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Mogelijk zal het toepassen van deze factoren zorgen voor veelbelovende uitkomsten. De

(30)

kracht van dit onderzoek ligt in het feit dat de uitkomsten zijn gebaseerd zijn op rapportages in de thuissituatie, het vindt plaats in het alledaagse leven van het kind. Dit is een kracht die in vervolgonderzoek niet verloren mag gaan.

(31)

Literatuurlijst

Bauman, C. W., McGraw, A. P., Bartels, D. M. & Warren, C. (2014). Revisiting External Validity: Concerns about Trolly Problems and Other Sacrificial Dilemmas in Moral Psychology. Social and Personality Psychology Compass, 8/9, 536-554.

Coles, R. (1998). The Moral Intelligence of Children. Family Court Review, 36(1), 90-95. Decety, J. & Wheatley, T. (2015). 8 Mechanisms of Moral Development. In Rottman, J. &

Young, L. (Ed.), The Moral Brain: A Multidisciplinary Perspective (pp. 123-142). Cambrigde: The MIT Press.

Ditto, P. H., Pizarro, D. A. & Tannenbaum, D. (2009). Motivated Moral Reasoning.

Psychology of Learning and Motivation, 50, 307-338.

Endendijk, J. (2015). Heroes and Housewives. The Role of Gender and Gender Stereotypes in

Parenting and Child Development. (Dissertatie, Universiteit Leiden). Opgevraagd van

https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/32778.

Graham, J., Haidt, J., Koleva, S., Motyl, M., Iyer, R., Wojcik, S., & Ditto, P. H. (2013). Moral foundations theory: The pragmatic validity of moral pluralism. Advances in

experimental social psychology, 47, 55-130.

Haidt, J. (2001). The Emotional Dog and Its Rational Tail: A Social Intuitionist Approach to Moral Judgement. Psychological Review, 108(4), 814-834.

Haidt, J. (2012). The righteous mind. Why are good people divided by politics and religion? New York: Pantheon Books.

Haidt, J., Bjorklund, F. (2008). Social intuitionists Reason, In Conversation. Moral

Psychology, 2, 241-254.

Haidt, J., Koller, S. H. & Dias, M. G. (1993). Affect, culture, and morality, or is it wrong to --eat our dog?. Journal of personality and social psychology, 65(4), 613.

Hofmann, W., Wisneski, D. C., Brandt, M. J., & Skitka, L. J. (2014). Morality in everyday life. Science, 345(6202), 1340-1343.

Koleva, S., Selterman, D., Kang, H. & Graham, J. (2014). Beyond Kohlberg vs. Gilligan:

Empathy and Disgust Mediate Gender Differences in Moral Judgement. Geraadpleegd

op 17 februari 2015, van http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=2486030. Leijten, P. (2013). Toward Improved Parenting Interventions for Disruptive Child Behavior.

Engaging Disadvantaged Families and Searching for Effective Elements.

(Dissertatatie, Universiteit van Utrecht ). Opgevraagd van http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/288889.

(32)

Meindl, P., & Graham, J. (2014). Know thy participant: The trouble with nomothetic assumptions in moral psychology. Advances in Experimental Moral Psychology, 233-252.

Moral Foundations (2013). Questionnaires. Opgevraagd van

http://www.moralfoundations.org/questionnaires.

Piaget, J. (1972). The Moral Judgement of the Child. London: Routledge and Kegan Paul. Prins, F., Clerkx, M., & de Groot, R. (Red) (2013). Kinderen in ontwikkeling op de

basisschool. Antwerpen – Apeldoorn: Garant.

Pronk, I. (2013, 25 januari). Ouders van nu willen geen gehoorzaam kind. Trouw, 3-4.

Rottman, J. & Keleman, D. (2012). Aliens behaving badly: Childrens acquisition of novel purity-based morals. Cognition, 124(3), 356-360.

Saxena, V. & Babu, N. (2015). Respecting Elders as A Moral Virtue: Terminal or Instrumental? Psychological Studies. doi:10.1007/s12646-015-0305-y.

Stams, G. J. J. M., Tavecchio, L., Hoeve, M., Bakker, J. van Leeuwen, T., Hendriks, J., de Ruyter, D. & Jurrius, K. (2014). Hoorcolleges 1-8. Powerpoints.

Geraadpleegd op 2 juni 2015, van

http://blackboard.uva.nl/webapps/portal/frameset.jsp?tab_tab_group_id=_2_1&url= %2Fwebapps%2Fblackboard%2Fexecute%2Flauncher%3Ftype%3DCourse%26id%3 D_155136_1%26url%3D

Tagar, M. R., Federico, C. M., Lyons, K. E., Ludeke, S., & Koenig, M. A. (2014). Heralding the Authoritarian? Orientation Toward Authority in Early Childhood. Psychological

science, 25, 883–892, doi: 10.1177/0956797613516470.

Tavecchio, L. (2011). Ontluikend moreel besef bij driejarige kinderen: ‘Bedankt voor het

cadeau, maar mag hij er ook een?’ Geraadpleegd op 27 januari 2015, van

http://hdl.handle.net/11245/2.114301.

Van Der Ploeg, J. D. (2001). Kinderen met prosociaal gedrag. In De sociale ontwikkeling van

het schoolkind (221-235). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Vauclair, M.C., Wilson, M., & Fischer, R. (2014). Cultural Conceptions of Morality: Examining Laypeople’s Associations of Moral Character. Journal of Moral

Education, 43(1), 54-74. http://dx.doi.org/10.1080/03057240.2013.873365.

(33)

Bijlagen

Bijlage 1: Codeerschema morele pijlers

Morele Pijler Beschrijving

1. Zorg en empathie helpen

iemand knuffelen troosten

zorgen voor dieren 2. Rechtvaardigheid en wederkerigheid aardig zijn

bedanken

delen met anderen eerlijk spelen excuses aanbieden

iemand anders behandelen zoals je zelf behandelt zou willen worden

iemand een hand geven iets doen voor iemand anders iemand herinneren aan rekening houden met anderen samen spelen

3. Respect voor autoriteit accepteren van regels accepteren van straffen luisteren naar autoriteit naar school gaan

op tijd opstaan/slapen gaan toestemming vragen uit zichzelf opruimen

vriendelijk zijn naar volwassenen

4. Loyaliteit en trots aanmoedigen van anderen

iets over hebben voor iemand anders loyaal naar gezin

vieren van feestdagen 5. Zuiverheid en heiligheid bijbel lezen/bidden

waarheid vertellen

zorgen voor eigen hygiëne (wassen, tandenpoetsen, naar wc gaan)

zichzelf aankleden 6. Niet in te delen in morele pijler activiteit ondernemen

emoties ontwikkeling spelen sport beoefenen voorwerp gebruiken zelfstandigheid

(34)

Bijlage 2: Dagboek ouderrapportage

DAG 1 1. Beschrijf het gedrag van uw kind:

Heeft uw kind voor dit gedrag een compliment gekregen? Ja/Nee Zo ja, welk compliment heeft u uw kind hiervoor gegeven?

In hoeverre voldeed dit compliment, naar uw inschatting, aan ons advies?

Helemaal niet 1 2 3 4 5 Helemaal wel

2. Beschrijf het gedrag van uw kind:

Heeft uw kind voor dit gedrag een compliment gekregen? Ja/Nee Zo ja, welk compliment heeft u uw kind hiervoor gegeven?

In hoeverre voldeed dit compliment, naar uw inschatting, aan ons advies?

Helemaal niet 1 2 3 4 5 Helemaal wel

3. Beschrijf het gedrag van uw kind:

Heeft uw kind voor dit gedrag een compliment gekregen? Ja/Nee Zo ja, welk compliment heeft u uw kind hiervoor gegeven?

In hoeverre voldeed dit compliment, naar uw inschatting, aan ons advies?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vraag of er sprake is van een 'seksistisch' vooroordeel m Kohlbergs theone van de morele ontwikkehng kan op verschil- lende mameren aangepakt worden Naast

taak heeft dit njpmgsproces de ruimte te geven (romanticisme) dan vloeien waarden en nor- men vanzelf voort uit de eisen die de natuur- lijke ontwikkeling stell (naturahsme) Zo is

Een mogelijke verklaring voor de significante invloed op de responsstrategie Rechtvaardigen van eigen gedrag hangt samen met de verklaring waarom er significant meer

traditional subdivision of land is holding back food security Small holder farmers are valuable to food security Western experts understand an appreciate the local situation

Last but not the least, Yezer and his co-authors (1996) put forward that exposure to economic education would increase the probability of lying. Despite the level

Each path through the zone graph corresponds to a path form in the state space (the concept of path forms will play a particularly important role in Section 7.5).. Section 7.3.1,

In het boek wordt de (toekomstige) docent vanuit theore- tische achtergrond gestimuleerd om een manier van denken aan te leren die als basis dient voor vormende gesprekken

To improve our understanding of the genetic potential underlying its metabolic capabilities, the genome of Eubacterium hallii strain L2-7, a strain isolated from infant feces and