• No results found

Etnomycologie in Afrika

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Etnomycologie in Afrika"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

.

.

nederlandse mycologische vereniging

(2)

-..

'• Moreheila esculenta -Gewone morielje. Foto: Ruth van Crevel.

De Nederlandse Mycologische Vereniging

Opgericht in 1908, heeft de Vereniging als doel de beoefening van de mycologie in ruime zin te bevorderen. In voor- en najaar worden wekelijks excursies georganiseerd, verder wo~den er werkweken gehouden en in de winter verscheidene landelijke bijeenkomsten. Tevens is de NMV actief in de natuurbescherming waar het paddestoelen betreft. · De bibliotheek van de NMV is gehuisvest in het Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS), Uppsalalaan 8, Postbus 85167. 3508 AD Utrecht. lnlichtingen bij de bibliothecaris, H.A. van der Aa (tel. 030-2122694 (CBS) of035-5432320 (thuis)). ·

Het contactblad van de vereniging, Coolia, verschijnt viennaal per jaar en wordt aan de leden toegestuurd.

De contributie voor de NMY bedraagt Euro 18.-- voor gewone leden (Euro 20,--indien adres in het buitenland), en Euro 8,-- voor huisgenootleden (krijgen geen Coolia) en juniorleden (nog geen 25 jaar of student aan Universiteit of HBO; krijgen Coolia). Lidmaatschap voor het leven: Euro 340,--; voor buisgenootleden Euro 170,--.

Informatie is verkrijgbaar bij de secretaris (adres achterin).

Nieuwe leden en adreswijzigingen dienen gemeld te worden bij: Marjo Dam. Hooischelf 13,6581 SL Malden (tel. 024-3582421), e-mail: m.dam@paog.umcn.nl.

website: www-mlf.sci.kun.nl/nmv/main_n.htm

index Coolia (1983-2001) op www-mlf.sci.kun.nVnmv/nieuws.hbn Verenigingsmededelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur,

de inhoud van de rubrieken onder die van de samenstéUer.

INLEVERDATA KOPU

Door toenemende complexiteit in het gereedmaken van Coolia wordt auteurs, ook die van de vaste rubrieken, vriendelijk verzocht zich strikt aan de volgende inleverdata te houden:

cool ia aflevering artikelen 'vaste' auteurs•

46(1) 14 oktober I november

46(2) 14januari I februari

46(3) 14 april I mei

46(4) 14juJi I augustus

1 uit de tijdschriften, excursie-aankondigingen, verenigingsmededelingen.

COOL IA

CONTACTBLAD VN-J DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN: 0929-783

(3)

I

r

wlE

:\

IORIA

i\

1

Dr

.

.F

.

i\1

. (

B

e

rt

)

R

e

i

jnd

e

r

Op

s

Jllh , Jll dit Jaar o' erlecd B.:n RetJnder _ 1 0~ jaar ouJ \ an die meer dan I 0:! Jaar j, s~rt l\2 p •• r ltd ge" eöt , an de! 1\:eJ~rland"e ~ lycologt ... t:ht> \ ercnigmg. In di~ ::! Jaar heel! hq btnnen de , erenigin~ di\l.:r-.. c Oè ... tuursfunctie 'er' uld (redacteur. \'tee-\ oorLtuer. \<'tllltllcrl Daama:bt t!> htj een trouw en regelmatig bezoeker ge,\ee<..t 'ao \Crl.!ntgtn

1

N::\cur~ies en leltngendagcn In zijn eerste g.e~chnft ah. redacteur \'an Fungu:.. tn 1929 ... chrccl hij het ah zijn t,IUI.. tè nen het veremging.slcven te bevorderen en dt: hand tu:-..,~o:n de.:: kt.kn onderling te versterken. In de daaropvolgende D Jaren heeft Ben vele leden gd,l•nd ~·n was hij bij v~lcn bekend en geliefd. Velen van on~ bewaren eigen. individut:lc, dicrb:u\' herinneringen aan hem.

Bcrts verdien~ten voor de my~.:ologie zijn onmiskenbaar groot geweest. 25 Jaar geleden. 111 1 t.J77. is hij benoemd 101 .:rclid van de Nederlandse Mycologische Vereniging. De /U\t\:1\ crenigingen in Frankrij I... waar hij tot correspnndcrcml lid is benoemd. en Gruut·

Bnttann1~. waar hij de Bend;u.:tor·., meJal omving. hebben Ben cveneen belungrijkc ccrhc\\ qtcn Joen toekomen.

ft>r gelegenheid \an tlJO honderdste 'erjaardag wcrcl \OOr Ben een l..letne hlJC:~·ni...\lln't georganiseercl cclu: ',tn\\ cge een beupoperatte 'an hem op een "al later IIJ~hllp pla.ll'' \\OU 1 en werd een numm.:r 'an Coolia ":>peciaal aan hem opgedmgen Lït de hihlm~ralàt: m Coolia bliji...t J.u Ben 12-t publicatie!> O\Cf paJJe,tt'ICien chreeJ [naa ... t een prod'\. hrilt en een 'erhandchng O\èr dè I...arakten:ypen 'an hitllo!!en]. ZiJn laabte publicatie

'c:r,chcen wen hij de honderd par g.c:pa..,~eerd was. een geht:urtcnt~ dte in de ge ch1ctkni' \.til Je m~cologte uniel • .., \ an d1e publicaties i \OOr:ll liJn m het Frans ge~hn!,en ,,, cmdlt u11 I 963 owr de ont\\II...I...chng 'an nuchthchamen 'an p::tdde toeJen "ercld'' ijd hd..cnJ De Engel e mycoloo:; Da' 1d ~ toore noemt dil tmd een leiJend inzicht 'an de I\\ lllllg~tc ecu''. Die polOoit te clani...t het boek niet prim:m :~an de ,·eelheid ,.an ullcrM n;uJ\\ I...cunge ob. ervaue . maur a~111 twee fundamentele tn71Cht.:n. Van de jui thelll \'an da.: 1ntichtcn was Ben stellig overtuigd. In een interview in hel maga1..inc van Groningse alumni tel hij. "Ab je je op een biologbd1 onderwerp toelegt en je haalt dingen uit elkaar. die nit:t amkr!oo I...unnen dan zo, wat het grote voordcel is van de natuurwetenschappen. dan ben je er 1..el-.cr van dat je iets gevonden hebt." Die twee inzichten waren wn eerste dat de studie van tk ontwikkeling van vruchtlichanwn van paddestoelen inzichten oplevert die gemist Wlmlt.:n al~ allè~:n 1war het einuproduct. de pautlcstoel. gekeken wordt. En ten tweede dat de basale rnc:chani .. mcn. die groei en ontwikkeling reguleren. op een gcmeenschappelijk funda· mentcel org•mi. atieprincipe teruggaan. namelijk een cel die een kran \'an buurcellen in ha.1r thrc.:ctc omge\'Ïng bestuurt. De te lamilies ,.an cellen oncler centrale re~ie ''orden nu in tk "ctcn.,chitppelijkc: literatuur "RctJnder:' knot .. genOt:mcl. Bij het-sympo~tum ter gckgcnhc:tJ ':an zijn honder-..11! 'crJ.t.rrdag merk1e Ben m erigcm. terecht op dat htj meer gc.:l..cnd '" 'oor 7ijn c.letaal,tudtc' dan 'oor deze fundamentele inzichten. 'la~ 1 dc \crdt.:n ... tcn 'oor het OOI\\ t~.l ... eltng..,btolngt<;eh onderzod. aan paddc'>toelen. moet ooi... Ben~ "erl.. Jan tic ecologie 'an padJötuden (met name de beroemde kleibo paddest<>t!kn) gcnncmJ '' nrden.

De.: rou\\ brief meldde dat Ben O\'erleed in de ouderdom van 102 jaar. In ctm ongedult.hgt: en 'luchtige cultuur al..; de onze mag de uitdruU.ing ouderdom we litchi " 31 duhhdnnn•g klinken. Het betreft htcr de ouderdom waarvoor tegelijkertijd ook geldt dat

(4)

Dr. AY.M.

Reijndcr.1 ltJII<'II.I de lft'rÁ'II cd. in Befl!ii! m /98/. f F oro: Ir Crtm 1 J

een men). nooit ~oud i~ om h! leren. Het Nedo.:rlanJ~ ~~een taal '' aarin het begrip leren een duhbclc beteken ie; heeft: kennis overdragen (leraar tijn 1 t:n kennt:. 1 cmcn·en (leerling Lijn 1. Tn I!Ctue opzichwn wa:- Ber1 ook nooit lt" oud om lt.: leren. Naa!.l en vooral na 1ijn carrière ab leraar aan tie Rijk:-. HBS in 1\mersfoon is Ben voor veel mycologen leraar geweest: vden van ons hebben het voorrecht gehad van Ben geleerd te hehhen. In 199lJ vcr;orgth! hij nog een 10ordral.'ht 1>p de wintencrgadering. waaruit bleek dat Je mycologie 1101.. een ;o.nal. l'<ln geduld is. TegelljJ..enijd wa., Ben bereid 1 an anderen Ol'er me uwe omwikJ..dlllgen te kren. Het wa.;; 'oür Ben de normaalste zaak um 1 ich op Je hoogt.: te .;;tellen 'an Je nicu11 -.te ontwiJ..kelmgcn in de ont11 tJ..keling).biOiogt..: of de molecul;ure ).) <;h:mauek. d1e .;ome; Uilkomsten oplc1·erden die anders 1varen dan Ben had beschn!l en. Het 11

a-.

met alleen 1·anwegc de slrijdtghcid l'an resultaten. maar meer nog om het feit dat deze mcuwe methoden leidden tot Uitkomsten du~ botsten met d1c fundamentele beginselen die Ben ontdekt had. dat Ben altijd bereid bleef tot kennisnemen van en evenzeer discUl>:-Îc over deze nieuwe mcthoJen. Tot op het laatst was lijn geest scherp en helder voor zulke wetenschappelijke gcdm:htenwis~eling. Die combinatie van leraar en leerling heeft ertoe gell!id dat je zo weinig afstand ervoer tot Bert. waar je normaal meer distantie zou verwachten. gegeven het verschil in leeftijd en kc•uti:-..

Met zichtb.wr en hoorbaar genoegen kon Ben het verhaal l'enellen 01 er zijn toetreden tol de Nederlandse M)cologi che Vcn~niging. ln 19:!0 moet een toenmalige col) fee in de 'creniging tegen hem get.egd hebhen "• ou. dat t.:tl me een aam\ 111'1 vuor de 1creniging zijn Jll. je lid wordt".

Ben Reijntlcf). is inderc.laad een grote a:um in st gcwec.l waar de ederland ·e Mycologi:.che Verenigmg met Janl.bnarheid en tro~ op terugkijJ..t. Ook persoonlijJ.. hen ik Bert veel dank ver:-.chuldigd voor hl!l voorrecht geleerd te hebben dat de sleutel tot de natuurlijke indeling van de Vezelkoppen in de studie van hun ontwikkeling ligt. De over-druk met opdracht van i'.ijn laatsic artikel in Mycological Research. en herin1ll:ringcn <tan excursie~>. lezingenutlgen en discussies. blijven v~)or mij aandenkeu aan een unieke persoon.

(5)

ETNOMYCOLOGIE IN AFRIKA

Thomas W. Kuyper

sectie Bodemkwaliteit. Wageningen Universiteit, Postbus 8005, 6700 EC Wageningen Kuyper. Th.W. 2002. Ethnomycology in Africa. Cool ia 45(4): 191-197. .

1-luman populations and cultures differ widely with regm·d to knowledge and use of fung1 ror a varicty of purposes. Both in castem and western Africa musbroom knowledge is widespread and cxtcnsivc. However, large diffcrcnccs in musbroom consumption exist between eastern and wes~ern Africa. Within western Africa tribal populations :.tlso ditTer in patterns of musbroom consumpllon. These diffcrençes depend on tbc musbroom species tbat occur across tbe continent in the various ecosystems. tbeir phenology. and the babitats in which local populaüons collect and cultivate thcir rood sources. Extensive musbroom knowledge does not automatically imply a high social valuation of mushroom consumption. 1t is important to understand social and cultural factors that affect musbroom consumption before musbroom cultivation can become a souree for improving food

SCCtllity.

Enkele jaren geleden vond in hel Afrikn-museum in Berg en Dal de tentoonsteUing 'Herbs. Health, Healers' plaats (De Smet, 1999). Deze tentoonste!Ung was gewijd aan etno-fam1acologie, het vervaardigen en gebruiken van geneesmiddelen afkomstig van de lokale flora en rauna. Jn de catalogus behorende bij die tentoonstelling worden paddestoelen slechts één keer genoemd. Dit betreft Coprinus aji'icanus (een Inktzwam) die door de Yoruba in Nigeria ajeimutÎII wordt genoemd. De vertaling van deze naam zou zijn: eet

zonder alcohol te drinken. Dezelfde soort komt ook in de Centraal-Afrikaanse Republiek voor en wordt daar door de Lissongo (een Pygmeeëngroep) rongamokoio genoemd: de paddestoel die het hoofd en bet hart doet keren als je palmwijn drinkt (Heim. L963). Blijkbaar weten verschillende volkeren in Afrika dat het eten van deze soort in combinatie met het gebruik van alcohol kan leiden tot buitengewoon onaangename lichamelijke reacties. Ook van Coprinus atramemarius (Kale inktzwam) is bekend dat de soort in combinatie met alcohol heftige reacties oproept (Chrispijn. 1999).

De zeer beperkte aandacht voor paddestoelen in die rentoonstelling vraagt om een verklaring. ls de inheemse kennis van (medicinale) paddestoelen in Afrika veel beperkter dan die van hogere -planten? In Afrika komen namelijk veel verschiUende plantensoorten voor die medicinanl gebruikt worden. Of is de kennis wel aanwezig, maar het gebruik beperkt doordat paddestoelen sneller vergaan en laslig te drogen en te bewaren zijn? Het is natuurlijk ook denkbaar dat kennis en gebruik goed ontwikkeld zijn, maar dat gebmik.vaak ritueel is en in het geheim gebeurt en dus ontoegankelijk is voor westerse onderzoekers.

En

tot slot zou het ook zo kunnen zijn dat kennis en gebruik goed ontwikkeld zijn. maar dat de (Europese) antropologen daar een blinde vlek voor hadden.

Mycofiel of mycofoob

Die laatste verklaring verdient serieuze aandacht. Sedert het werk van het echtpaar Wasson (Wasson. 1968) wordt verondersteld dat volkeren kunnen worden onderverdeeld in mycofiel (paddestoelenminnend) en mycofoob (paddestoelenmijdend). Bekend is de anekdote van een bijeenkomst van antropologen. Tijdens het diner raakt de Franse

(6)

antropoloog Lévi-Strauss in gesprek met een Britse collega over het werk van het echtpaar

Wasson en over het onderscheid lllssen mycofiele en mycofobe volkeren. De Britse antropoloog is niet overtuigd dat het hier een fundamenteel onderscheid betreft. Als

uc

Engelsen zich weinig voor paddesLOeien interesseren, komt dat gewoon doordat er in Engeland nauwelijks paddestoelen voorkomen (Lévi-Strauss. 1970)!

Met name de Gem1aanse volkeren zijn mycofoob, en grotendeell. nok de Romaanse volkeren. (De meeste antropologen in Afrika waren van Engelse. Duitse. of Franse afkomst. en dus overwegend mycofoob.) Mycotiele volkeren zijn onder andere

uc

Slavische volkeren, maar ook de Sami (Lappen) in noordelijk Scandinavië. Volgens sommige onderzoekers zouden via de koloniale overheersing ook in het Caribisch gebied onder de negerbevolking rnycoftele en rnycofobe culturen voorkomen. Zo is in het Franstalige Haïti (de westelijke helft van het eiland Hispaniola) de negerbevolking mycotïel. in de Spaanstalige Dominicaanse Republiek (de oostelijke helft van Hispaniola) de negerbevolking mycofoob (Nieves-Rivera. 200 I).

Mycolïele volkeren beschikken over uitgebreide soortenkennis met bijbc:hon.:ndc

namen, en gebruiken paddestoelen voor verschillende doeleinden (culinair. medicinaal. ritueel-religieus). Zo beschrijft Linnaeus (von Linné. 1975) in zijn verslag over zijn reis naar Lapland het gebruik van een onbekende buisjeszwam (mogelijk Fondropsis pinicola (Roodgerande houtzwam) of Fomitopsis ojJicinalis (Larikszwam)) als middel tegen

muggen. en het gebruik van een andere buisjeszwam (Haploporus odorus. een soort mei een sterke anijsgeur) om de liefde bij jonge meisjes op te wekken. Zowel Fo111itopsis officinalis als Haploporus odrmts waren ook belangrijke soorten voor de Indianen in het (noord)westelijk deel van Noord-Amerika. getuige het voorkomen van vruchtlichamen op

plaatsen waar sjamanen begraven werden (Bianchette et al.. 1992; Blanchette, 1997). Linnaeus zelf was evident mycofoob, en daarvan getuigen enkele mycologische blunders: I. Linnaeus gebruikte de naam Agaricus voor plaatjeszwammen. Oorspronkelijk kwam de

naam van het Griekse woord agarikon, dat gebruikt werd voor Fomirvpsis oj]iciiUllis (Larikszwam). vennoedelijk de enige soort paddestoel waarvan het medicinale gebruik

in Europa wijdverbreid was.

2. Linnaeus gebruikte de naam Balerus voor de vlezige buisjeszwammen (boleten). Oorspronkelijk werd bolctus voor plaatjeszwammen gebruikt, zoals Amanita caesarea (Keizeramaniet). Boleten werden in die tijd Suillus genoemd (afgeleid van hel Lalijnse woord sus voor varken; vergelijk de Italiaanse naam voor eekhoorntjesbrood, porcino. d.w.z. varkentje).

3. Linnaeus gebruikte de naam Pez.iza voor zowel echte bekerzwammen als voor soorten

van het geslacht Cyatlws (nestzwammetje).

Volgens de Duitse publicist Gartz zijn de oudsrè sporen van paddestoelengebruik in Afrika zo'n 10.000 jaar oud. Gartz meent in rotstekeningen in de Sahara antropomorfe (op mensen gelijkende) figuren te zien die met hallucinogene paddestoelen in hun handen in

extase dansen (Rammeloo & Walleyn, I 993). De opvattingen van Gartz zijn overigens omstreden en worden slechts door zeer weinigen gedeeld. Het is opmerkelijk dat er thans

(7)

, riJ\\1.!1 geen meldingen vnn gebruik van hallucinogene paddestoelen uit Afrika bekend zijn. hl)è\\l!l Pcttltii!Oius crwwsa11s in oo.,telijk Afrika böh~t niet zeldzaam i . We doen er m cri!!en:- ~owieso ~·erkeertl aan om een re recht'>treeksc verbinding te leggen tu en lll\Cl'ltclc \Uik.eren en het gebruik. v:.1n hallucinogene pnddc toelc:n. De Indianen in

Noord-;ncnk.~l konden zeker al mycotiel gekar.lkterü;eerd worden. maar hun kennis en gebruik , au rmklötoelen waren in hoofd1aak. gencht op pol) poren (dil.' goed gedroogd en he" aard komJen ,, orden) en niet op hallucinogene plaatjeszwammen van het geslacht P.\l"lot.\'bt• ( Le,ï-Strauss. 1970). die juist \•OOr Intlianen in Mexico 7.0 he langrijk waren.

Slechts één melding van het gebru1k van hallucwogenc padde:-.toelen in Afrika iio nl!kcml ( Picarce. 1985). Livingstonc (de bekende Engelse ontdekkingsreiziger) meldde het gebruik van puddesloeien in een maallijd en had na consumpik van die maaltijd heftige dromen van rosbief. De idcnlitcil van de paddestoelensoort is altijd duister gebleven en het is nnk mogdijk dat aan de maallijd hallucinogene planten waren toegevoegd. Overigen~. hd l"r.!iL dal het oebruik van hallucinogene paddestoelen in Afrika zo zeldzaam is betekent

0

-niet dat Al"rikanen weinig belangstelling voor zulke psychotrope (geestverruimende) slofTen bezitten. Er zijn in Afrika voldoende hallucinogene planten zoals Cmlw edttlis (de bron van qat). Areca cateclw (betelnoot) en Tabernamlle iboga (De Smet. 1999l.

Voed ·cl en medicijn

In de laat:.te decennia heeft etm>mycologisch onderzoek (onderzoek naar inheem!>e kennis 1.'11 gd.1ruik van paddestoelen) m Afrika meer aandacht gekregen. Niet alleen '' ~t~n ... t·happelijke nieuw!>gierigheid !>peelde daarbij een rol. Oo!.. leefde de ''en:-. dat con~umptie van padtiestoelen een bijdrage zou leveren aan de voedselzeJ...erhe•d tpaddcstoden. in som.ige Afrikaanse cutLUren het vlees voor de am1en genoemd. zijn een belangrijke bron van eiwitten) en zo. indirect. aan het beschem1en van de wilde fauna die nu (illegaal) beJaagd en ge!)troopt wordt om de bevolking bushmeat (vlees van wilde dieren! te verschaffen. In oostelijk Afrika is paddestoelenconsumptie wijdverbreid (Buyck. 199-t: Mal;tisse. 1997 ). De jaarlijkse consumptie wordt geschnt op 15-30 kg versgewicht per persoon. Paddestoelen worden daar verzameld in de savanne. open bosvegetaties waarin cctomycoiTizavormende bomen van de familie der Caesalpiniaccae overheersen. Daarnaast komen in het landschap grote termietenheuvels voor. waarop soonen van het geslacht Termitomyc:es groeien. De relatief grote kennis over paddestoelengebruik in oostelijk Afrika contrasteerde sterk met de beperkte kennis daarvan in westelijk Afrika.

In het kader van het Tropenbos Can1eroon Project. dat gericht was op het duurLame beheer van het tropisch regenbos. is ook onderloek verricht naar de rol \'an myl·nm7a·s (Ünguene, 2000) en na~tr de betekenis van bosbijproductenlvan Dijk. 1999). In de7c onderzoeken is aanducht besteed aan het voorkomen V:ln paddestoelen in ongestoord en geMoun.l regenbos. V1a enquêtö il- geprobeerd inztcht te krijgen in kenni en !:!ebruik 'an paddestoelen (van Dijk et al. 2002). In dit studiegebied in LUid-Kameroen kom;n twee bc!\Oikmg~groepen voor: Bantoes. die vooral leven van Z\\erOandbouw en deels permanente landbouw. en daarnaa~t hun inkomen aan,·ullen door k.leine plantage met cacao: en Bagyeli (een Pygmecëngroep). die hoofdzakelijk leven van jagen en verzamelen en dit: voorol in kJeine nederzettmgen in het bos leven. hoewel ook enkele families in kleine

(8)

dorpjes langs de wegen in het studiegebied zijn neergestreken. Bagyeli brengen het grootste gedeelte van hun tijd in het bos door. en het zoeken naar paddestoelen kan gemakkelijk gecombineerd worden met hun overige ac'tiviteiten. Bantoes komen veel minder in het bos. en er is voor hun risico van tijdverlies om in het bos uitsluitend naar paddestoelen te zoeken. terwijl het verzamelen van paddestoelen in de omgeving van hun velden gemakkelijk met landbouwactiviteiten gecombineerd kan worden. Bantoes hebben ook vaak eigendomsrechten op de paddestoelen in de onmiddellijke omgeviJ1g van hun landbouwvclden, terwijl iedereen vcrzamelen mag in een ongestoord regenbos. Doordal Bantoes hoofdzakelijk aan de randen van hun landbouwvelden en in jong bos dat ontstaat na braakleggen van de landbouwvelden verzamelen, bestaat hun dieet voormlmelijk uit saprotrofe paddesl'oelen (op hout, deels ook op strooisel) waarvan \lolwtriel/a PO!Fm·ea (Tropische beurszwam} en Lentinus squarrosulus de belangrijkste soorten zijn. Bagyeli verzamelen veel meer in het ongestoorde regenbos. waar evenals in de savanna van oostelijk Afrika ectornycorrizavormende Caesalpiniaceae dominant zijn. Hun dieet bt:vat een groter aandeel ectomycorrizapaddestoelen, zoals Canthareflus rt({Opunctattts en andere soorten cantharellen. Lactarius gymnocalï)IIS en daarnaast vcrschillende soorten van het geslacht Tennitomyces. Beide bevolkingsgroepen eten ongeveer evenveel paddc:stoelen. Bantoes I A kilo en Bagyeli 1.1 ki Jo gemiddeld per persoon per jaar.

Hoewel er in her regenbos ook giftige pnddesroeien voorkomen. werden zij door beide bevolkingsgroepen niet genoemd. Volksnamen van giftige soorten zijn niet bekend geworden. De bevolking gebruikt verschillende criteria om te beoordelen of paddestoelen eetbaar zijn of giftig. Paddestoelen met vraatsporen van knaagdieren of paddesloeien waar

slakken van eten worden als eetbaar beschouwd. Paddestoelen die biuer of zeer scherp smaken, en paddestoelen die gewreven op de elleboog huidirritatie of jeuk veroorzaken. worden als giftig beschouwd. (Elders in Afrika worden paddestoelen als test voor giftigheid aan kippen gevoerd of wordt gekeken of de soort ook door apen wordt verzameld.) Net als veel Europeanen beschouwen .Bantoes en Bagyeli boleten met blauwverkleurend vlees als giftig. Boleten worden overigens niet of nauwelijks door de inheemse bevolking gegeten. wel daarentegen door Europeanen die in Afrika wonen. De onbekendheid met giftige paddestoelen heeft vermoedelijk zowel te rnaken met hun zeldzaamheid als met het grote aantal pl<mtensoorten dat snelwerkende gifstoffen bevat. ln heel Afrika zijn zo'n 250 pJantensoo11en bekend waarvan het meestal zeer snel werkende gif in pijlen wordt verwerkt (De Smet, 1999).

Medicinaal gebruik van paddestoelen komt wel in zuid-Kameroen voor. Lenti1tus squarrosu/us wordt gebruikt bij hel genezen van het litteken van de navelstreng bij pasgeboren baby's. De vruchtlichamen van Pleurorus wber-regium zouden de melkproductie van borstvoedende vrouwen verbeteren. terwijl het sclerotium van die soort tegen hartkloppingen werkzaam is. Bekerzwammen van het geslacht Cookeina worden gebruikt bij oorontsteking. Ook bij de Yoruba in Nigètia worden verschillende soorten paddestoelen medicinaal-ritueel gebruikt (Oso, 1975. 1977). Zo wordt van verschillende soorten Termitomyces beweerd dat ze .sexuele activiteit stimuleren. Consumptie van

Termitmnyces microcorpus (een kleine paddestoel die in zeer grote aantallen op tennierenheuvels voorkomt) wordt geacht geluk te brengen aan gezinnen die een groot

(9)

1-indcrtol wensen. Ook handelaren touden na het eten van de soort grotere aantallen klanten naar hun '' inkels trekken. In combinatie met een aantal knuden wordt de soort gebruikt al genccsm1Jdel tegen gonorroe. Ook Termitomyces mhust/1,\ wordt geacht geluk te brengen biJ gainnen die \eel kimleren ''illen en bij handelaren. In combinatie met alcohol en een aantal l.ruiuen wordt de oon gebruikt tegen de ziekte maugun. ~laagun i een 1.iektc die , rouwen apinpen zonder het t.elf te weten. maar die \OOr degenen

u

ie aan die ziekte lijden tot 1!.l'volg heeft dat de man met Wil! die vrouw overspel bedrijft sterft.

- Uit ons onderwek bleek du:. een uitgebreiLie kenn1l> \'an eetbare en tleeb ook mct..licinak paddestoelen. Meer dan 50 namen van padticswelen werden bij interview!> genoemd. Op dit moment hebben wij ongeveer 35 soorten eetbare paddestoelen op naam gebracht. Dit kennisniveau is zeker vergelijkbaar met dat van bevolkingsgroepen in Ol1Stclijk Afrika.

Inheemse paddestoelnamen

De naamgeving van paddeswelen met inheemse namen is een belangrijk deel van de ctnomycologie. Voor ons mycologen is het bijna vanz.elfsprckenu dat (wetenschappelijke! nam\:'n ooi. uitdrukking zijn van verwantschap. Dit gebeurt Joordat alle oorten niet alleen

een o,oonnaarn hebben. maar ook een geslachtsnaam. Dit7elfde begin el (de naam geeft tow~l het ge:-.lacht waartoe de soon behoort ab ook ee

n

karakteristieke eigenschap 'an die <.,oort UIL dat geslacht aan) geldt nok \'OOr \'rijwel alle ederland e namen. een intere "ante uiltondering ab vuurzwam 1·ersu.s vuurz.wanunetje daargelaten_ Onze huidige regel-; ten

aantien \ an naamgeving zijn niet de enig mogelijke. In zuid-Kameroen worden namen "0111!' algeleid van het substraat wanrop paddestoelen gTocien. Zo betekenen ewk melen en (t/Jrm melen de ewk en abm1 die op melen (de oliepalm. Etaeis guineensisl groeien.

Daarnaast kennen ze ernk si en ahon si. de erok en abon die op si. de grond. groeien. Abon

si en alum melen zijn ook voor ons verwante oonen. die behoren tot de geslachten Mamsmius en Gynmop11s. Erok mele11 en erok si zijn echter niet verwant: de eerste . oort is

Voll•w·h'/1(1 1•oll•acea (Tropische beurszwam). de tweetic een soort van het geslacht

Ter111ito111.W:es. Zowel in Europa als in Afrika worden ~oms niet-verwante paddestoelen

samengenomen vanwege een gelijksoortige consistentie. Zo kennen wij ttilzwammen. die in t.uiu-Kamcroen biyae worden genoemd. gevormd door vertegenwoordigers van zowel Je Auriculariales als de Tremellalcs. Ook de uiterlijke vorm kan als basis voor de naam!!evine. worden gebruikt. De naam 10/o11g slaat op twee soorten bekerzwammen van het

g;<;

la

ch~

Cnokeina die medicinaal wonJen gebruikt, en voor de soort Cyarhus strimus

CG~st

r

ee

pt

nc..,ttwammetje). Dezelfde naam voor deze niet-verwante soorten kwamen we twerigens

ook al bij Linnaeus tegen. De sociale factor

Ond:mks die grote kenni. van padde. toefen. overigen~ vooral bij vrouwen. blijkt padtlc.,.toelenconsumptie in het we I-Afrikaanse regenbos veel Jager te zijn dan in OO!:t

l-Afrib ( 1-1.5 kg versgewicht per persoon per jaar tegenover 15-30 kg). Dit verschil wordt d()Or tcnmin~te drie factoren verklaard:

(10)

.

.

I. De paddestoelen in het troptsch regenbos zijn vaak klein. dunvlezig en erg vergankelijk. Dit is een op,•allend verschil met de grote. \•lezige oonen Amanim en Tennitomyces (de soon 1: tircmicus vormt hoeden tot 80 cm!l va11 oo t-Afrika.

2. De verschijning van paddestoelen in het regenbosgebied is minder seizoensgebonden dan in oost-Afrikn. waar paddestoelen vooral aan het begin \'lln de regentijd in grote aantallen voorkomen. In westelijk Afrika zijn er het hele j:mr door ook altijd wel nnoere voedselbronnen aanwezig. terwijl in oostelijk Afrika de verschijningstijd ''an paddestoelen samenvalt rnct de tijd waarin ander voedsel zoals peulvmchten en granen (zeer) schaars is.

3. De beschikbaarheid van wild als allernalieve eiwitbron is (nog steeds) redelijk groot. Tegenover de 1-1.5 kg paddestoelen staat zo'n I 00 kg vlees en vis per persoon pcr juar (waarbij huid en haar. bollen, en andere delen die wij gewoonlijk niet opeten tijn meebeschouwd). In zuid-Kameroen zijn paddestoelen letterlijk nog steeds het vlees van de armen. Dat betekent dat het eten van paddestoelen negatief wordt gewaardeerd. omdat het een aanwijzmg is dat je je gezin geen vlec<> kunt verschaffen. In één van c.le dorpen van ons studiegebied leefde een vrouw alleen met haar dochter in een huishouden zonder mannen. Jacht was daardoor niet mogelijk en vlees kondc:n ze slecht krijgen door koop of ''ia giften. Het z.ol geen \erbazing wekken dat de paddestoelenconsumpuc 111 dit gezin veel hoger was. zo'n 20 kg per persoon per par.

De les die we uit deze gegeven kunnen trekken. is dat uitgebreide kcnn1-. \'an

paddestoelen niet automatisch betekent dat paddestoelen ook op grote schaal verzameld en gegeten worden. De sociale waardering van paddestoelen 1s een factor die we niet uit het oog moeten verliezen. Deze les betekem ook dat het kweken van paddestoelen op hout niet automatisch een succes z.al worden. Zolang andere voedselbronnen aanwezig zijn en paddestoelen laag gewaardeerd worden. is paddestoelenteelt nauwelijks een realistisch alternatief. Dat ligt mogelijk wat anders voor de bewoners van de grotere steden in !>tcrk ontbost gebied. Daar is bushment veel duurder en z.ou paddestoelenteelt dus wel een alternatief kunnen vorn1en. In de grotere steden in zuid-Knmeroen (Douala. Yuoundé. Limbe) worden op de markl wel paddestoelen verkochl en in Limbe wordt nu een voorzichtig begin gemaakt met de verkoop van (geteelde) paddestoelen.

Op deze plaats bedank ik mijn collega-onderzoekers Han van Dijk en Neree Onguenc. Mede dankzij hun onderloek konden de hier gepresenteerde gegevens over kennis en gebruik van paddestoelen in zuid-Kamereen verkregen worden

Lileraluur

Blanchc:ue. R.A. 1997. Hap/oparus odoms: a sacred fungus in trnditionnl Native AmericiiD culture of the nonhem plains. Mycologia 89: 133-240.

Blancheue. R.A .. B.D. Compton, N.J. Turner & R.C. Gilbcrtson 1992. Nineteenth Centllf} Sham:m grave guardians are cu.rvcd Fomaapsis officinalis :-porophores. M ycologia 8~: 119-1 :!4. Buyck. B. 1994. UBWOBA. les champignons comestibles de rouest du Burundi. AGCD. Brus!.el. Chrispijn. R. 1999. Champignons in de Jordaan-De padde.~toelen wm Amsterdam. Schuyt c:n Co ..

(11)

IJc Smt.:l. P.A.G.M. 199~. Herbs. hcalth and l1ealers - Africa as ethnopham1acological trcasury. Alnk:l Museum. Berg en Dal.

DtJI... J.F \\'. \:UI 1999. On-timber forcst produeLS in the Sipindi-Akom 11 Region. Camcroon. A -.ocm~cconumic :lnd ccological assessment. Tropenbos C:lmeroon Series 1: 1-197.

Dij I... J .F \\. \':ln. ·.A. Onguenc & Th. W. Kuyper 2002. Kno\\ led ge and utiüzation of cdible mu!>hrooms by local popul:nions of the rain forcst of south Cameroon. Ambio I aangeboden).

liet ru. R. 1963. La nomenclaturc mycologique des Lissongos. Cah. Maboké I: 77-85.

Lé\1-StntU\\. C. 1970. Les champignons dans la culture- A propos d'un livre de M. R.-G. Wasson. L ·Hom me. Rcv. franç. Anthropol. I 0: 5-16

Ltnnl.!. C. von (Camlu~ Linnacus) 1975. Lapländische Rei se. Tnsel Taschenbuch, Frankfurt an Main. M:dat!.Sc. F. 1997. Sc nourrir en forêt claire africaine. Approche écologique et nulritionellc. Les

prcs:;cs agronomiqucs de Gcmbloux.

Nicvcs-Rivcra, A.M. 200 I. Origin of mycophagy in the West lndics. lnocuJum 52(2): J-3.

Ongucnc. N.A. 2000. Divcrsity and dymunil:s of mycorrhizal associations in Lropical rain forests with dilTerent disturbonee regimes in South Camcroon. Tropenbos Camcroon Series 3: 1-167. ChtJ. B.A. 1975. Mushroorns and tbc Yoruba people of Nigeria. Mycologia 67: 271-279.

O:.o, B.t'\. I 977. Mushrooms in Yoruba mylhology and mcdicinal practices. Econ. Bot. 31: 367-371.

Ptc:m:c. G.O. 1985. Livingstonc and fungi in Lropical Africa. Bull. Brit. Mycol. Soc. 19: 39-50. Rammcluo. J. & R. Wallcyn 1993. Thc cdible fu111gi of Africa south of the Sahara: a liternture survey.

Scripta bot. Belg. 5: 1-62.

(12)

KROONJUWELEN

EN ANDERE MYCOLOGISCHE SNUISTER

I

JEN- 5:

HOLL

E

WEGEN

.BIJ

HET

BUNDERBOS

Jo Bollen

Het Einde 39, 6 I 8 I JS Elsloq

Bollen, J.A.G. 2002. Crown jewels and other mycological orn<.~menls - 5: 1-Jollow romJs ncar th.: Bunderbos. Cool ia 45(4): 198-200.

The mycoflora of four hollow roads near Lhc village Catsop in the provincc of Limburg is dcscribetl. Dur·ing 17 ycars of invemories 181 species have been found of which 26 species are

included in the Dutch Red List. Very special are thc 6 species of Ger1s1rtrm in a hollow roatlnf nnly 350 metrcs length: G. cumllinum, G. coronatwn. G. jimbrialwll, G. fomicawm. G. slriol/1111 and G. lriple.\.

lnleidjng (door L. J::llink, samensteller van deze rubriek)

Tn het overwegend vlakke Nederland zijn holle wegen een zeldzaam verschijm;el. Holle wegen vertegenwoordigen hoge landschappelijke waarden en hebben door hun steile wanden vaak een beschut microklimaat. In het heuvelachtige Limburg zijn talrijke holle

wegen te vinden. In mycologisch opzicht blijken holle wegen toch wel zo bijzonder. dat het, zeker a.Js ze dicht bij huis zijn gelegen. de moeite waard is om ze regelmatig te bezoeken. In deze bijdrage beschrijft Jo Bollen de waardevolle mycoflnra vnn vier holle wegen in de omgeving vanGeulleen Elsloo.

Ligging, bodem en begroeiing van de onderzochte holle wegen

De onderzochte holle wegen liggen tussen akkers, boomgaarden en weilanden op een

hoogterras rond Catsop nabij Elsloo en Geulle, in de kilometerhokken I 81/326. 1811327 en I 811328. De Eijkskensweg is de verbindingsweg tussen Geulle en Ca!sop. De 1iaam Eijkskensweg dateert al uit de Romeinse tijd. Zo'n 25 jaar geleden is er nm1st de

Eijkskensweg een nieuwe verbindingsweg aangelegd en is de oude holle weg afgesloten

voor gemotoriseerd verkeer. De Horsterweg is gelegen in Catsop en klimt achter mijn

woonhuis langzaam omhoog, richting Beek. De andere twee onderzochte holle wegen liggen bij het gehucht Amsterveld.

De bodem van het hoogterras rond Catsop bestaat uit pleistocene afzettingen en

terrasgtind met de daarop aanwezige löss-Leem. De ondergrond bestaat uit dikke lagen zand en klei, oude zee- en laguneafzettingen uit het tertiair (Ummels et al., 1998).

De taluds van de holle wegen zijn plaatselijk wel zo'n 6 à 7 meter hoog. Tijdens

zomerse onweersbuien veranderen de ho.lle wegen in snel stromende rivieren. die löss, leem. klei en zelfs gewassen van de akkers meesleuren. De aanwezigheid vun vele holen

van onder andere das. hermelijn, konijn. vos en diverse muizensoorten draagt bij aan de erosie die hier plaats vindt.

De holle wegen hebben een gevarieerde begi·oeiing. l.n de taluds vinden we

boomsoorten zoals beuk. Canadese populier. gewone es. haagbeuk. schietwilg. zoete kers

en zomereik. De ondergroei bestaat onder andere uit hazelaar. hop. meidoorn en vlier. De

bodem wordt bedekt door soorten als brandnetel, daslook, gele en witte dovenetel. gevlekte aronskelk, kleefkruid, klimop. koekoeksbloem. speenkruid en varens.

(13)

Mycoflora van de holle wegen

De totale somtenlijst telt 181 soorten paddestoelen. Maar liefst 14% hiervan, ofwel 26 soorten. staan op de Rode Lijst (Arnolds & Ornmering, I 996). Over enkele vondsten van deze holle wenen is al eerder gepubliceerd (Bollen, 1998, 1999, 2000; Bollen & Kelderman, 1996 ). Ondanks het feil dat de mycoflora van deze holle wegen al 17 jaar intensief wordt

!!eïnvemari~eerd. worden hier nog steeds nieuwe en bijzondere soorten ontdekt.

~

Na inventarisatiewerkzaamheden in het bos van Elsloc in apri I 1998 ging ik via een holle weg (Eijkskensweg) naar huis om een vindplaats van de Loodgrijze bosbekerzwammen (Pe:iza lividula) te inspecteren (Bollen & Kelderman, 1 996). Deze zeer zeldzame en oevoelioe soort fructitïceert in drie van de hier beschouwde holle wegen,

~

t

e

ecÎs

op

l

e

m~

e

lössbodem. Even verder. in een steil talud op een kale lemige lössbodem, ontdekte ik een kleine zwartwitte Kluifzwam. Thuis, na enig determinatiewerk. kwam ik vlug uit op de Nonnenkapkluifzwam (Helvella spadicea; Bollen, 1998).

Eind augustus 1998 liep ik zoals gewoonlijk via de eerder genoemde holle weg naar hui.s. Op het wegdek vond ik een platgetrapte aardster die ik, in de veronderstelling dat het de Gekraagde aardster betrof. terug i11 hel talud plaatste. Op 6 september 1998 besloot ik de locatie eens nader te bekijken, en hoog in het steile talud ontdekte ik acht aardsterren die zeker geen Gekraagde konden zijn. Het bleek om de Forse aardster (Geas1rum coronatum) te gaan (Bollen, 1999). In februari en april kan men op deze zelfde plaats vaak tientallen exemplaren van de Grote aderbekerzwam (Disciotis venosa) vinden.

Na een korte wandeling in 1999 (13 februari) vond ik opnieuw een oud, kaal vruchtlichaam van een aardster aan de kant van het wegdek, maar dit keer met duidelijk

fo

rni

c

at

e s

li

ppetl.

Mijn

ge

da

c

hte

n

g

in

g

en ui

t

naar d

e

Forse a~u·dster die

i

k

een

h

a

l

f

jaar eerder langs deze holle weg had aangetroffen, maar wel een 75 meter verder. Enkele dagen later trof ik hoog in het steile talud maar liefst vijf vruchtlichamen aan. De overjarige vruchtlichamen waren tot I 05 mm hoog en hadden slippen. die met de punten duidelijk waren verbonden met een 70 mm breed nest. Het werd mij nu duideiUk: het moest hier om de Grote vierslippige aardster (Geastrum fomicatum) gaan (Bollen, 2000). Op 20-8-1999 trof ik hier vijf verse vruchtlichamen aan en op 3-9-2000 werden er vier aangetroffen.

In deze holle wegen, en het nabij gelegen Bunderbos c.a. zijn 65 vindplaatsen bekend van aardsterren, alleen bij loofbomen. ln totaal komen er I 0 soorten aardsterren voor, onder andere Geastrwn coronatum, G. fornicaturn, G. lageniforme. G. pectinatum. G. quadriJïdwn, G. mfescens en G. slriatum. Een onderzoek in augustus 200 l wees uit dat 69% van de vindplaatsen bij of in de nabijheid (tot op 3 meter afstand) van de gewone es ( Fraxinus excelsior) ligt.

Al met al mag geconcludeerd worden dat de beschouwde holle weoen een ö

waardevolle mycoflora hebben. Het huidige beheer kan het best worden voortgezet. Het beheer bestaat voornamelijk uit het regelmatig verwijderen van overtollig hout. In onderstaande tabellen staan de aangetroffen rode-lijstsoorten weergegeven.

Bedreigd (BE, 7 soorten).

Discialis J!enosa-Grote aderbekerzwam Dwnonrinia ruberosa- Anemonenbekerzwam Geasfr/1111 corollhzum ~ Tepelaardster

Geastnm1 striarum - Baretaardster Moreheila esculenra - Gewone molielje

Ramaria abierina - Groenwordende koraalzwam Voh•ariel/a murinella-Grijsvezelige beurszwam

(14)

Kwetsbaar (KW, 9 soorten)

Geast/'11111 coronat11111-Forse aardster

Geastrum flmbritllum -Gewimperde aardster

Helve/1{1 spadicea - Nonnenkapkluifzwam

Macrocysridia cucumis ,... Levertraanzwam

Marasmius co/we rens-Hoornsteeltaailing

Morelte/la semilibera-Kapjesmorielje

Peziza bad ia -Bruine bekerzwam Schizopltyllum commune -Waaiertje

Trametes multico/or- Gezoneerd elfenbankje

Gevoelig (GE, 10 soorten)

Cystolepiota cvstidiosa - Geelcellige poedierparasol Cystolepioramoelleri - Roze poederpantsolz.wam Geastrum fomicatum -Grote viersl ippige aardster Lepiota felilw-Panterparasolzwam

Lepiota forquignonii - Olijfparasolzwam

Lepiofa pilodes-Valse viltparasolzwam

Leucoagaricus badlwmii- Bloedende champignonpantsol

Leucoagaricus croceovelwinus-Verkleurende champignonparasol

Leucoagaricu.1· serenus-Wiile champignonparasol

Peziza lividula -Loodgrijze bosbekerzwam

Dankwoord

Dank aan Piet Keldem1an voor de detem1inatics en conlroles van diverse :moncn. en

Yvanka Pfeifer voor het doornemen en Leo Jalink voor het bewerken van deze tekst.

Literatuur

Amolds. E.J.M. & Ommering, G. van 1996. Bedreigde en kwetsbare pacldcstot:lcn in Nederland. Toelichting op de Rode Lij~t. Rapport rKC Natuurbcheer nr. 24. Wageningen.

Bollen. J. 1998. De Nonnenkapkluifzwam (He/rel/a .fpatficea Schacff.). een bijzondere voncbt voor Limburg. PSL-Nieuws 5(2): 9.

Bollen, J. 1999. De Forse aardster (Geastrwn coronatum). Bijzondere i\ard~ll:r-vond,~tcn voor Limburg te Elsloo (deel I). PSL-Nieuws 6(2): 4-5.

Bollen. J. 2000. Grote vierslippige aardster (Gea.wrum.famic:owm). Een bij7.0ndt:re vond~t te EJ~In<> (dee12). PSL-Nieuws 7(1): 6-7.

Bollen. J., Kelderman. P. 1996. De Loodgrijze bosbekerzwam. Pdza /ivid~tla Phillips. PSL-Nieuw~ 3(2): I 1-12.

Ummels, J. et.al. 1998. Gculle, He(e)melsbreed Flora en Fauna van Gcullc. Uitgave Heemkunde Vereniging Geulle.

(15)

EEN VERGELIJKEND

ONDERZOEK

VAN

DE OLIEBOLTRUFFEL

(HYDNOT

RI

A

MICHAELIS)

MET

HYDNOTRIA

CUB

I

SPORA

EN

DE

VOORNE

D

ERLAND

NIEUWE

HYDNOTRIA

CONFUSA

Gerard A. de Vries

Chopinlaan I. 3741 HE Baarn

Vri\!~. G.A. de. 2002. Comp<trison of Hydnmria miclweli.l' with H. cubispora and H. conjit.lll. a ncw

~p\!dc~ for The Netherlands. Cool ia 45(4): 201-204.

From a review of 15 herbarium specimens labelled as Hydnolria mie/welis it appcarcd that

5 were actually H. c·oi!/Îtsa, a species ncw ror thc Dutch rnycollora. JO specimens had been iclcntilicc.J

corrcctly. Thc dose rel<~tionship or both species wilh H. cuhispora is a lso discusscd.

De Oliebolu·ut'fel (Hydnntria 111ir·/welis (Fischer) Trappe

=

Gyrocratera ploeltneriano

P.

Hcnnings) is in Nederland in naaldbossen een onregelmatig optredende. sporadisch voorkomende soort. De eerste vondst werd gedaan door H. Geesink in de omgeving van Diever in Drente in mei 1969 (de Vries, 1971 ). Latere vondsten zijn bekend uit Gelderland. Noord-Brabant. Overijssel en Utrecht. aflomslig van tien verschillende vindplaatsen. Van al deze vondsten bevinden zich exsiccaten in het herbarium van de schrijver. Een vcrgelijkend microscopisch onderzoek van dit materiaal. dat nog werd aangevuld met een vondst uit de omgeving van Antwerpen, bracht aan het licht dat slechts l 0 van de 15 cxsiccaten behoorden tot Hydnotria 111iclwelis ss. str. (tabel I). De overige (tabel 2)

vcrtoonden kenmerken van zowel 1-1. cubispora (Bessey & Thompson) Gilkey ab H.

c·oJ~/it.\'(1 Spuoner. Hieronder zal nadt!r worden ingegaan op de problemen die zkh

voordl!den bij de determinatie.

Tabel l. Specimens van Hydnotriamichaelis in het herbarium van de auteur. herbariumnummer 58-L 585. 586

909

1089

1

2

7

4

140

4

1-+

28

1486 1536 lokaliteit Hilversum (Utr.) Diever (Dr.) Ruurlo (Ov.) Helmond (N.Br.) Baarn (Utr.) Baarn (Utr.) Bnarn (Utr.) Baarn (Utr.) datum 03173. 05173 05/69 05/87 03/89 05/94 04/95 04/98

04/99

Tahcl 2. Specimens van Hydnotria cnnfusa in het herbarium van de auteur.

herbariumnummer 515 63H

776

1500

1

597

lokaliteit Antwerpen (Belg.) Putten (Gld.) Boekclo (Ov.) Vledder (Dr.) Almen (Gld.) datum 08/69 10174 10/80

07/98

07/01

(16)

Als uitgangspunt is gekozen Spooners sleutel met soortbeschrijvingen van het

geslacht Hydnorria in Pegler. Spooner & Young (1993). De drie genoemde soorten worden

daarin afgegrensd van de bij ons vrij algemene (in het Overzicht (Arnolds el af .. 1995) "vrij

zeldzame'') Rosse doolhoftruffel (H. rufasnei (Berk.) B. & Br.) op grond van ten eerste hun

holle ascocarpen. waarvan de wand vaak plaatselijk naar binnen is geplonid. in tegenstelling

tot de compacte gleba metnauwe kamertjes van H. tufasnei. en ten tweede hun cilindrische,

meer dan 260 f.lm lange asci. Bij H. tufa:mei, zijn deze zak-of knotsvormig en niet langer dan 230 f.!m. Voor het onderscheiden der drie soorten zijn vooral de vorm van de sporen (ornamentatie niet meegerekend) en de mu·d van de omamenLatie ("exosporiurn" volgens Spooner) belangrijk. Zo heeft H. michaelis ellipsoïde sporen met een 3-6 j.Jm hoge.

kr011kelige, on gestreepte ornamentatie (fig. I). Bij H. cubispora zijn de sporen eveneens ellipsoïd, maar bij H. con}itsa zijn ze vrijwel rond ("subglobose") tol zeer breed ellipsoïd

(Spooner. l.c.). Zeer karakteristiek is de door Spooner voor het eerst beschreven verticale streping in de (vergeleken met H. miclwelis) veel grovere ornamentatie van de sporen der

twee laatstgenoemde soorten. Een niet in de sleutel, maar wel in de beschrijving vem1eld kenmerk wordt nog gevormd door de uiteinden der bij alle drie soorten ver boven de asci

uitgroeiende parafysen. die bij H. micfwe!is nauwelijks, maar bij de andere twee soorten vrij sterk verdikt zijn (fig. I).

We zijn nu toegekomen aan het grootste probleem, n.l. het onderscheid tussen H.

cubispora en H. conji1sa en de vraag waartoe het materiaal van tabel 2 (hier verder met T2 aangeduid) moet worden gerekend. Spooner noemt de ascuslengte als eerste sleute l-kenmerk, met voor 1-1. cubispora 400-450 f.llll, en voor H. confusa 290-320 f.llll. Zijn voor

H. cubispora opgegeven maten ve1tonen een opvallend groot verschil met de 300-350 pm

opgegeven door Bessey & Tbompson (l920). Gilkey ( 1939. 1954a. I 954b). die in

tegenstelling tot Bessey & Thompson (l.c.) rijp materiaal onderzocht. vermeldt helaas geen ascusmaten. zodat vergelijking hier onmogelijk is. Spooner (J.c.) zegt ook rijp matcriaal te hebben onderzocht. maar zijn vermelding dat de rijpe sporen geelachtig zijn (niet bruin

zoals Gilkcy (l.c.) aangeeft). roept hier wel enige twijfel op. Hoewel de ascusbrcedten in

Spooners beschrijving verschillen vertonen (H. cubispora 28-36 pm, H. cm~fusa 38-42 pm),

zijn deze toch te gering om bruikbaar te zijn voor de soortonderscheiding, zoals tevens

blijkt uit de voor de T2 exsiccaten gevonden maten van 28-42 f.lnl. Evenmin te gebruiken is de ascusvorm, die bij H. confitsa in tege11stelling tot H. cubispora aan de top enignins

vernauwd moet zijn. Een dergelijke vernauwing werd bij het T2 materiaal niet

waargenomen, behalve bij een wel zeer bijzonder geval van een zakvormige ascus van een

type zoals bij H. tulasnei voorkomt. De vormen der sporen (zonder ornamentatie) van het

T2 materiaal liepen uiteen van vrijwel rond ("subglobose'') (lengte/breedte-verhouding (l!b)

1 ,05-1,15) tot breed ellipsoïd (1/b 1.15-1.30). Slechts bij uitzondering was een spore zuiver rond ("globose") (1/b 0,95-1 ,05) of ellipsoïd ( 1/b 1.3-1.6). De omamentalie van de sporen is

bij H. cubispora, in vergelijking met H. conjit.w, volgens Spooneropvallend sterker aan de

polen geconcentreerd en daar ook dikker (8-11 f.1111 tegenover 5-8 (-1 0) f.llll). Hoewel sporen met zo'n opvallende polaire ophoping van de ornamentatie bij alle exsiccaten werden

waargenomen, waren deze steeds veel minder talrijk dan de sporen met een lagere.

gelijkmatiger verdeelde ornamentatie. Bovendien lagen deze sporen ook meestal niet met

hun lange as in de lengterichting van de ascus, maar scheer tol zelfs dwars daarop, zoals dat door Spoener als typisch voor 11. COI!{itsa wordt opgegeven.

(17)

l

Fi~uur I liol't'll·lillh Twee \f10n'll I'CIIl H ydnmria michaelis ( Fischa) Trappe. Onder: 1 1\ diHilll·l (<mlu..,a mt•t li11f...s een \fWrt' 1'(1/1 hel cubi!-pora-lype. 111 hel mulden ee11 spore l'llll

11<.1 nomwh· 1\f't' c11 rec/11~ de paraj~se11 met a.w·uw>p en lll'l'l' normale sporen.

\/ool\trt•cpJc 11 /IJ Jllll.

Het peritilurn \'an de drie g.cnnemde oorten \'Crtoom in grote trekken de \'Oigende .. truduur. Van huiteil naar binnen gerekend is er eer'\1 een pseudoparenchymali che zone hc,ta.mde uit grot~. veelal hn!.!kig.c cellen, waarvan de buitenste verspreid over het IIPIK'n·laJ... \aak. J...ortc. brede. stompe h•1rcn dragen. Dt.: wanden der cellen zijn meestal bruin ~·n diJ...\vandig in de meer oppervlakkige zone. Naar binnen toe worden ze dunwandiger en J...kurlon~. ng 'cn.kr naar binnt:n treedt een geleitlelijkc Lot abrupte overgang op naar een '' ccl\d 'J\1 J...lcurlun:. doorccngt'\ lm:hll.:n hyfen (een pkt:tenchym). die tcn~louc overgaan 111 de a'ci en de pa~lf) ~en. Yolg~.:n~ Spooner vatoncn de peridium~tructurcn ,·an H.

uuclwcln en //. \1111}11.\a onderling detail verschillen. Welke dat zijn. "on.ll echter niet \C:nndJ. Aangellen mc:n Je gcnuemûe twee ..,oortcn 7onder rekening te houden met het pcuJillm 1nd1 gt'llMI-J...elijJ... uit t•ll.nar 1-.an houden. zullen \\ij het voor wm ûit kenmerl-i'x:tll.'ft hterhiJ l:ttcn. hetgc:c.>n met\\ cgnct:ml dat 'crdcr onderzoek hier gewcn:.t blijft.

\ Jllcn '' 11 de re ·uitaten van Je \'crgeliJking 'an /-/. cm~Jiaw en /-/. l'ltbispnra tcn,lnuc amen. dan hii)J...t Jat tic 'eN:hillcn tu sen beide soorten klein t.ijn en dal er. 'cmHIC<.leliJI-. h:n ge' olge van <.mtlcrtod aan niet 'ui komen rijp materiaal. vooral wat hctrcl"t bl.'pa.lldc 1-.t•nmerken. 1oal:.. nscuslengte. in de beschrijvingen veel vaagheid heerst. Nkllcgcn~taumk dat i~ tenslotte loch beslmen om alle T2 cxsiccatcn tot H. c:onfu.m te rc:J...cncn en wel op gmnd van Jl' volgende criteria:

(18)

I. De ascuslengte van 220-325(-405) ~m komt overeen met die van H. confusa, waarvoor 290-320 ~m wordt opgegeven.

2. De vorm van de spore zonder omamentalie is niet eltipsoïd, zoals bij H. cubispora, maar bijna rond tot breed ellipsoïd.

3. De ornamentatie der sporen is meestal gelijkmatig verdeeld over het oppervlak. 4. Hoewel sporen van het cubispora-type wel in gering aantal voorkomen. liggen ze

meestal niet met hun lange as in de lengterichting van de ascus, maar scheef of dwars daarop.

5. De maten der sporen zonder omamentatie zijn 23,9-27,6 x 19,9-24,1 ~m. inclusief ornamentatie 38,8-40,8 x 29,7-36.7 ~m.

H. confusa, H. cubispora en H. mie/welis komen voor onder coniferen (Pseudorsuga, Picea en Abies). Mycon·izavorming is echter voor zover bekend nog nooit aangetoond. Kers (1989) beschouwt H. michaelis ss. str. dan ook niet als rnycorrizavormer. maar als saprotroof, die gespecialiseerd is in het afbreken van dennennaalden.

Bekijkt men de in tabel 1 en 2 vermelde vondstdata. dan valt op dat H. michaelis

vroeger in het jaar verschijnt dan zijn verwant H. confit sa. Belangrijk om te weten is dat het vinden van een Olieboltruffel lang niet altijd automatisch betekent dat men dan ook met de echte H. mie/welis ss. str. te maken heeft. De garantie dat een collectie, verzameld van één lokaliteit, uit één soort bestaat, is alleen gegeven wanneer ieder vmchtlichaam afzonderlijk microscopisch is onderzocht. Begrijpelijk is dan ook dat vooral bij grote collecties, verzameld in een rijk paddestoelenseizoen, een dergelijk tijdrovend onderzoek gemakkelijk achterwege blijft.

Literatuur

Amolds, E .. Noordeloos, M.E., Kuyper, Th.W. 1995. Overzicht van de paddestoelen in Nederland.

Nederlandse Mycologische Vereniging, Wijster.

Bessey, E.A .. Thompson. B.E. 1920. An undescribed Genea from Michigan. Myco1ogia 12: 282-285.

Gi1key, H.E. 1939. Tuberalcs of North America. Oregon St. Monogr. Studies in Bot. I: 22-24. GiJkey, H.E. 1954a. Taxonomie notcs on Tubcralcs. Mycologia 46: 790-791.

Gilkcy, H.E. 1954b. Tuberales. North Am. Flora. Ser. IT. Part 1: 11-12.

Kers, L.E. 1989. Bamryffe1, Hydnotria miduwlü. i Svcrige. Svensk Bot. Tidskr. 83: 315-322. Pegler, D.N., Spooner. B.M., Young, T.W.K. 1993. British Truftles. Arevision ofBritish hypogeous

fungi. Royal Botanie Garden, Kew, UK, pp. 73-83.

Vries, G.A. de, 1971. De fungi van Nederland

m

. Hypogaea

. Truffels en schijntruffels. Wetensch.

(19)

BEDROG IN DE MYCORRIZA WERELD

OF HOE DE MYCORRIZASCIDMMEL TOCH PROFITEERDE

Thomas W. Kuyper

Sl!ctie Boûemkwaliteit. Wageningen Universiteit, Postbus 8005. 6700 EC Wageningen Kuypa. Th.W. 2002. Deceit in mycorriza world. or how the mycorrîzal fungus proved to be a cheat.

Coolîu45(4): 205-207.

Thc author summarises recent scientific literature on thc triangular relationship between the parasîtî~.: plant Monorropa l!ypopitys (Outchman 's pipe). lhc ectomycorrîzal genus Tricholo~lllt and a partîcut;1r tree or shrub. whereby M. llypopitys obtains irs nutrients fror~ th~ fungus and JLS sugars

from thc tr..:e via the fungus. Other representatives of the Monotropa subfamrly aJso show extrcmely

specîalizcd rclationshîps with onc cctomycorTîzal family such as Russulaceac or Rhiwpogon. Ten geleide

Uit de enquête naar de beoordeling van Cool ia. die door de redactie vo·rig jaar is uitgevoerd. bleek een aanzienlijk deel van de respondenten meer iofom1atie over paddestoelenecologie op prij~ te stellen. Om die reden heb ik aan de redactie voorgesteld om met enige regelmaat een essay te schrijven waarin ik inga op recent ecologisch onderzoek aan paddestoelen. in hel bijzonder de soorten die mycorriza' s vom1en of die leven als afbrekers van strooisel en hout. De besproken artikelen zijn in de bibliotheek van de NMY aanwezig. Voor reacties op

deze rubriek houd ik mij aanbevolen. ThWK

MycorTiza's worden gewoonlijk gedefinieerd als een wederzijds voordelige samen-levingsvorm tussen planten en boclcmschimmels. Een andere definitie stelt dat mycorriza's tweevoudige organen zijn voor de opname van water en plantenvoedende stoffen. gevormd door enerzijds plantenwortels en anderzijds bepaalde bodemschimmels die in een wederzijds voordelige relatie voorkomen. Beide definiLies benadrukken bet wederzijdse belang (mutualisme). Maar zoals zo vaak in de biologie zijn er uitzonderingen op deze definitie. Zo zijn er bladgroenloze planten die mycorriza's vom1en. Eén van die plantensoorten is stofzaad (Monotropa lrypopitys). een vertegenwoordiger van de Wintergroenfamilie (of Heidefamilie, of Stofzaadf~milie, dat is een kwestie van smaak). De soort is in Nederland zeldzaam en wordt gevonden in loof- en naaldbossen en in kruipwilgstruwelen (van der Meijden 1996).

Stofzaad leidt een afl1ankelijk bestaan (Weeda 1988). Stofzaad vormt mycorriza's van een bijzonder type dat monotropoïde mycorriza wordt genoemd. Het bijzondere zit in de structuur van de mycorriza' s, niet in de schimmels die deze mycorriza · s vormen. want de mycorrizaschimmels van stofzaad zijn soorten die ook ectomycorriza bij bomen vormen. De Franse mycoloog Martin (I 985) kwam op basis van de structuur tot de conclusie dat de mycorriza's op stofzaad tot het geslacht Tricholoma (Ridderzwam) behoren. Stofzaad heeft geen bladgroen. dus de schimmel moet zijn suikers van elders halen. Dit gebeurt in een driehoeksrelatie, waarbij de schimmel ectomycorr.iza's vormt met een boom of struik en tegelijkerlijd met stofzuad. Stofzaad betrekt op die manier zijn voedingsstoffen van de schimmel en zijn suikers van de boom via de schimmel. Er is dus geen direct contact tussen boom en stofzaad. Deze driehoeksrelatie is een vorm van bedrog: een parasitaire

(20)

..

levenswijze die gebruik maakt van mycorriza's. Her is ook een listige vorm v:m bedrog. want de boom kan niets doen tegen het stofzaad wnder tegt:lijkcrtijd Lijn mycun ·iLa-schimmel kwijt te raken. Maar als de schimmel geen mycorriza's met stofzaad mccr zou vormen bleven er wellicht meer suikers voor tie :.~himmc-1 over. Voor de schinuncl ?ou her dus wel voordelig kunnen zijn om stofZ<lad kwijt te raken. Toch i11 dat in de evolutie niet gebeurd. Zou dat kunnen betekenen tlat de ~chimmcl toch onk prnlïjt hecft van de driehoeksrelatie met boom en swfzaad?

Bidartondo & Bruns (2001) hebben deze vraag ondeï.wcht. Bij 10 van tk 12 soorten van de onderfamilie van de stof7aadachtigen hcbbcn ze het voorkomen van ecLOmycorrizaschimmels vastgesteld. Van stofzaad kregen 1.e 43 planten ter beschi"-"-ing gesteld. afkomstig van drie continemen (uit de Verenigde Staten. Japan. Zweden. Finland. Groot-Brittannië). Met behulp van moleculaire methoden bepaalden ze welke schimmels op de wortels van stofzaad voorkwamen. Hun resultaten waren ronduit spectaculair:

I. In alle gevallen kwam er slechts één ectomycorrizasoort voor op de worielballen van stofzaad.

2. In alle gevallen behoorde de soort lot het geslacht Triclwlonw (Ridder7.wam).

3. Er werden minstens 8 verschillende soorten Triclwlom(l op de m~m~tér:; van

verschillende plaatsen aangetroffen. Bij de monster!-. uit Europa waren dat T. columbeaa (Witte duifridderzwam), T. porrenltl,\'11111 (Glanzende riddcrzw:tm).

'f

:

saponaçc111111 (Zccpzwam). T. rerreum (syn. T. myomyces: Muisgrijze riûdèr7.Wiltn) enT.

cingulmwn (Geringde ridderzwam).

Dit piltroon van zeer sterke specialisatie werd ook hij dc ~utdcn:: vertegenwoordigers van de stofzaad-onderf:unilie aangetroffen; onderzocht werden o.a.

Monorropcr 1111Uloru. Pleuricospora jimbriolala. Sarcocles sang11inl'a, fJremspom

andromedea. Bij Mlmotrvpa unij1ora ( Eenbloemig wintergroen l waren alle 33 planten gekoloniseerd door een vertegenwoordiger van de Russulaceac (31 kcl!r een Russula. één keer een Lac/Crrius). bij Pleuricospora.fïlllbrio/a((l waren alle 41 planten gekoloniseerd door een vertegenwoordiger van het buikzwammengcslacht CautÏC'ria (SponstrutTel). bij

Sarcodes .wnguinea waren alle 93 planten uitsluitend gekoloni~eerd door twee soorten v•1n het geslacht Rhizopogon (Vezeltruf'fel), en bij Pterospora amlm111edea waren alle 77 planten uitsluitend gekoloniseertl door twee (andere) vertegenwoordigers van Rhi-:,rltmgon. die tot hetzelfde ondergeslacht behoorden als de twee symbionten van Sarf'Odes. Ondanks de nauwe verwantschap van de verschillende soorten Rhi:opoJ:OII wisten de stofzaad -achtigen feilloos hun partner te kiezen (Kretzer ct al .. 2000). Ook wanneer diverse plantensoorten van de stofzaad-onderfami.lie door elkaar voorkwamen. werd het patrOtlil van zeer sterke specificiteit gehandhaafd_ Blijkbaar kiest dke soort van deze stofzaad

-onderfamilie één of enkele nauwverwante soort(en) ectomycorrizaschimmel(s) uit. De

schimmelsoorten van de verschillende stofzaadachtigen zijn echter niet nauw verwant. Eerder onderzoek aan Sarcodes sanguinea. A!Jies 11/agnifica (een zilverspar) en

Rlziz.opogon el/enae had aan het licht gebracht dm de worteldichtheid in de buurt van

Sarcodes veel hoger was dan elders rondom de boom. Voor het overgrott: deel (meer dan 85%) waren deze sparrenwortels gekoloniseerd door R. ellenae. Op delen van het wortelstelsel van de zilverspar die ver verwijderd waren van Sarcodes. werd R. ellenac in bet geheel niet gevonden (Bidartondo et al .. 2000). Dit wijst erop dat Sarcodes een gunstig

(21)

tussen de parasitaire plant en de ectomycorrizaschimmel er wel degelijk één van wederzijds voordeel! Het zou interessant zijn om na te gaan of Ridderzwammen ook op die manier

profiteren van de aanwezigheid van stofzaad. Kruipwilgstruwelen in de duinen bieden

daartoe een goede gelegenheid. Zou Tricholoma cingulatum (Geringde ridde.rzwarn) in grotere aantallen fructificeren in kruipwilgsintwelen als er ook Stofzaad voorkomt?

Literatuur

Bidartondo. M.I. & T.D. Bruns 200 I. Extreme specificity in epiparastltc Monotropoideae (Ericaceae): widespread pbylogenetic and geographical structurc. Molecu lar Ecology 10: 2285-2295.

Bidartondo. M.L. A.M. Kretzer, E.M. Pine & T.O. Bnms 2000. High root conccntration and uneven ectomycorrhizal diversity near Sarcodes sanguinea (Ericaceae): a cheater that stimulates its victims'? Am. J. Bot. 87: 1783-1788.

Kretzer. A.M., M.l. Bidartondo, L.C. Grubisha, J.W. Spatafora, T.M. Szaro & T.D. Bruns 2000. Regional speciaJization of Sarcodes sanguinea (Ericaceac) on a single rungal symbiont from the Rhizopogon el/enae (Rhizopogonaceae) species complex. Am. J. Bot. 87: 177 8-1782.

Manin. J.-F. 1985. Sur la mycorbization de Monorropa hypopirhys par quelques espèces du genre Tricholoma. Bull. Soc. Mycol. France 1 OI: 249-256.

Meijden. R. van der 1996. Heukels' Flora van Nederland, ed. 22. Weeda. E.J. 1988. Nederlandse oecologische flora, deel 3.

JUDASOOR

Het Judasoor op de oude vlier

legt zichzelf te luisteren.

De boodschap luidt:

je bent welkom hier,

maar mag alleen maar 11uisteren.

(22)

.

.

OPROE

P

Is

ieder

e

D

e

nn

ev

l

amboed een

D

e

nn

ev

l

am

h

oed

?

Nico Dam

Hooischelf 13. 6581 SL Mal den

Dam. N. 200~. Appeal for hèlp: Is G . .l"li(Jineus G. sapineus'l Cooli;~ 45(-1): 208-209.

The question of whcthcr Gymnopilus penem111.v and G .wpirreus reprt:senl two or only :r siuglc species has not been senled. In a recent paper. Clemcnç<m (2()02) ~ummarizes thc ptllativc distinguishing charactcrs. In this notc thc readers of Cool ia are askcd lo chct:k these t:haractcrs J'or as many c.:ollections as possiblc. anu tll s~.:rru Lhc rcsults to thc muhor. Rcsuhs (if any) wiJl bc publishcd in a future issue of Cool ia.

Onbekend maakt onbemind. maar dal wil niet zeggen dat bekend automatisch bemind maakt. Het gaat hier dan Ol>k om zo'n bekende paddes1ocl. de Dennevlamhoed (Gymnnpifu., penetmns volgens hel Overzicht van de Paddestoelen in Nedcrl:lnd (Amolds et af .. 1995JJ. waar de laatste tijd nieucnun wat onenigheid over heer 1.

ln onze ecr~tc Standaardlijsl CAmolds, 1984) wa~ er nog sprake van drie \oorten: G. hyhridus. G. penetrans en G . .mpmeus. Jn het recentere Overzrcht worden. in na,olgtng 'an Holland (I 990 ). al die namen als ynoniemen van één enkele soon op ge\ at, die dan. volgens de geldende regcb van

uc

nomenclatuur. G . .mpim•11.\ moet heten. Dat 1s op tlit moment 'onze· Denne' lamhoed.

Het za] u niet ,·erbazen dat niet iedereen het met dele opvatting eens is. In een

recent artikel heeft Clemënçon het vuurtje weer eens opgerakeld !Ckmençon. 2002). ln het

betreffende artikel (dat eigenlijk gaat over de ontwikkeling van vruchtlichamen v:tn de Dennevlamhoed) onderscheidt h1j twee soorten, G. penetrans en G. snpineus. en geeft een

heldere tabel met kenmerken waarin ze van elkaar zouden verschillen. (Over G. hrbriclus

wordt niet gesproken.) Die tabel is. vert~1ald. hiernaast gereproduceerd.

De vraag blijft nawurlijk hoe (en of) de Nederlandse Dcnnevlamhoeden zich naar die tabel voegen. Daar hoop ik een indruk van te krijgen via deze OPROEP. Mijn vcrzoek

aan alle lezers van Coolia is het volgende: Bekijk dit jaar eens uitgebreid

Dennev larnhoeden, en markeer per collectie zoveel mogelijk vun de in de tabel genoemde

kenmerken. Een "s" voor C .. wpineus of een "p" voor G. pe11etrw1s; zet maar een "?" al::: u niet kunt beslissen. of een "x" als u naar een kenmerk niet gekeken heeft. Per collectie

levert dat een kolommetje van 6 markeringen op. 6x "s'' voor een perfecte G. sapineus, of

6x "p" voor een perfecte G. fJl!/1(!(/'{1/IS.

or

iets daar tussen in, natuurlijk. Daarnaast ben ik ook wel geïnteresseerd in het suhsu·aal van iedere collectie. De kolommetjes van alle

collecties die u bekeken heef! (en houdt u alstublieft wel de volgorde van de tabel aan) kunt

u aan het eind van het jaar naar mij opsturen, liefst per e-mail (nicod@sci.kun.nl) in een

Excel-bestand. maar (duidelijk!) geschreven op een vel papier mag ook. Ik .zal dan urt alle

binnengestroomde gegevens een :;amenvatting proberen te destilleren. en die in Coolia

publiceren.

(23)

Tabel l. Onderscheidende kenmerken van twee Dennev/amhoeden, G. sapineus en G. penetrans. (Naar Clemençon, 2002.)

Hoedoppervlak Velum Geur Hoedhuidhyfen Vrije eindcellen Sporenornamentatie Substraat

Opmerkingen bij de tabel:

G. sapineus vezelig en schubbig; niet gelatineus bleek geel sterk, onaangenaam I0-18 pm diameter, grof geïncrusteerd ± rechtop, spoelvormig relatief grof G. penetrans

glad, ouder vlekkerig: iets gelatineus melkwit

zwak, naar champignons

4-10 pm diameter, fijn geïncrusteerd afwezig

relatief fjjn

De 'Vrije eindcellen' slaan op de hoedhuidhyfen. Over 'Substraat' doet Clemençon geen uitspraak, maar daar ben ik zelf wel nieuwsgierig naar. Wat betreft de 'Sporenomamentatie' volgt hier bijna letterlijk Clemençon's eigen commentaar: "Het verschil in

sporenornamentatie is gering, maar duidelijk zichtbaar wanneer de sporen van de twee soorten direct met elkaar worden vergeleken. Dit is het doorslaggevende onderscheidingskenmerk, maar op zichzelf moeilijk te gebruiken voor routine-matige determinatie."

Literatuur

Amolds, E. 1984. Standaardlijst van Nederlandlse macrofungi. Supplement bij Coolia 26. Uitgave Nederlandse Mycologische Vereniging.

Amolds. E., Kuyper, Th.W., Noordeloos, M.E. 1995. Overzicht van de paddestoelen in Nederland. Uitgave Nederlandse Mycologische Vereniging.

Clemençon. H. 2002. Mycelial morphology, rhizomorph anatomy and primordium formation of Gymnopilus penetrans (Cortinariaceae, Basidiomycetes). Feddes Repe11orium 113: 63-79.

(24)

H

ET EGE

LZW

A

J\IIJ'

\1

ET

J

E

Kees Uljé

Van DtjkSiraat 21. 2+05 XE Alphen aan den Rijn

Uljé. C.B. 2002. Phaeomarmmi11scrwoccus. Coolia45(4): 110-111.

Plweomarasmi11.1 ai11art'''·'· found on a dead hangmg willo11 br;mch in a marshy 11ood in a p;l!'k in Zuid-Holland. is dcsclibed. with tigure and photograph!t.

Begin juni, tijdens een l!xcundc van de Zoetenncerse werkgroep, die eens per maanû een

park in Zoetenneer bewekt. vonden we dit prachtige, oranjebruine zwammetje op een nog aan de boom hangende. dode wilgentak Dat 'we' zijn dan de werkgroepleden Nel

Hekhuizen en Sinie de Jonge. die op de kerels (Peter van Wcly en de auteur) mopperden dat

ze er zomaar aan voorbij waren gelopen!

Gezien het jaargetijde en de in onze ogen niet erg gunstige omstandigheden de weken ervoor, hadden we aanvankelijk weinig hoop op spect;tculaire paddestoelen. En er

wa verder ook inderdaad niet veel te vinden aan 'echte paddestoelen', 1.0al:.

plaatjeszwammen tijden~ excursies wel eens worden genoemd. De 'niet-echte' heMaan dan

uit 'asco-tjes', 'korstjes'. 'myxo-lje 'en 10. Het is echter net ab met vissen. je weet nooit wat

jc.: vangt. Al tijdens een ·chr::tle excursic.: dan zo'n schitterend padde tnèltje wordt gevonûen

geeft dattoch weer moed om ook in mtndere omstandigheden te blijven zoeken. Zelf had ik

het Egelzwammetje nog nooit tn levende lijve ontmoet in de tiemallen jaren dat ik al naar

paddestoelen kijk_ Op de rode lijst (Amolds & van Ommenng. 1996) staat bet als BE. Het

1:; al lang geleden dat er m Coo!Ja aandacht aan deze oort i besteed (van den Bergh. 1971!.

Het Egelzwammet;c is te mooi om niet nog eens in Coolia uitvoerig te belichten.

Een tweede reden om hem onder de aandacht te brengc.:n is de eemoud van de detenninatic.

Je kunt dit juweeltje gemakkehjk in het veld op naam brengen als je hem eenmaal hc.:bt

gezien. Daarom hier de volledige beschrijving van het materbal en een paar aardige roto's

gemaakt met de nieuwe digitale camera van mijn schoonzoon die hij af en toe van me mag. lenen. Ik heb er weer zin ~tn! An fotograferen.

Phaeomarasmius erinaceus (Fr.: Fr.) Singer Macroscopische beschrijving (figuur I)

De hoed is eerst bolvormig, later hallbolvonnig. ten:;loue convex en tot 15 mm in doorsnede. geheel bedekt met wollige. min of meer af.sw:mde schubben. diep oranjebruin tot kastanjebruin of kaneelkleurig. egaal gekleurd of in het centrum het donkerst en naar de rand toe ietS lichter wordend (centrum Munsell 5 YR 4/6. halfweg 7.5 YR 4/6, aan de rand

7.5 YR 5/6: Methuen resp. tussen 607 en 7E7. 6D/E6 en circa 6D7). Aan de onderzijde van

de hoed is deze aanvankelijk geheel bedeklmeteen vlies d<ll aangehecht i aan de hocdr::tnd

en de steel (zoals bij champtgnonsJ en met een woUig schubbige onderkant. Bij het

uitgroeien van de hoed breekt dit vlies kapot en \'Onnt plakjes die dikwijls aan de Jamellen blijven plakken. maar nooit een ring aan de steel. De hoedrund is wollig schubbig van

resten \'an dit vlies. De lamellen staan \•rij wijd uiteen. met 14-18 grote lamellen die min of

meer horizontaal en clikwijls iets buikig aan de steel zijn aangehecht of iet anopen. De

(25)

Figuur I. Pha~omara:;miu:-. erinaceus. Hm·e11-.

::U-

('11 tllulerarudcllt.

vrij kort. X-13 x I j -2.5 111111. meestal wat l.angl!r dan de hoeddiameter en iets 101 duidelijk excentrisch geplaatst maar nooit helemaal zijdelings aangehecht. aan de t.ij-of ontkrk<lnt

'an dlldc takken (\\ ilg) en daardoor naar bm·en gekromd. De steelbasi" is aangehecht met viltig "i1 mycdium. Je hasi:" niet knnl11g. Het :-.teeloppcn·JaJ... is onder dl:.' duidelijke ringl.Ont! bt.'dekt lllCl dezt:lfdc !>Chubbcn af.., de hoed. daarbown 111Îil of meer glad en wat lichter van kleur. porenfïguur roe. 1hnun I volgen'\ tvluser. 1elf niet gemaakt).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

[r]

Koelman vertaalde: Ettelijke gronden van de

[r]

Bij deze groep werden geen slaap-apnoes gezien, verder werd er bij 7 mensen SOREM gezien en bij 7 mensen REM slaap tij- dens dutjes overdag (helaas wordt niet vermeld hoe vaak

Hoe weet u als college dat het aanbod van deze aanbieders beter is. &gt; dan het aanbod van overige, niet

Dagdeel Vervoerder Voertuig Chauffeur Begeleider Uitzondering.. Deelnemer Telefoon Beperkingen / Hulpmiddelen