• No results found

Quarterlife en keuzestress

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Quarterlife en keuzestress"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Quarterlife en Keuzestress

Edmee Maas

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10325530 29 mei 2015

(2)

Abstract

De invloed van opleidingsniveau op keuzestress bij quarterlifers werd onderzocht. Verwacht werd dat lageropgeleiden minder keuzestress hadden dan hogeropgeleiden. Daarnaast werd de invloed van religie, sekse, leeftijd, relatie en woonsituatie op keuzestress onderzocht. Er werd een vragenlijst afgenomen bij 156 MBO’ers en WO’ers tussen de 18 en 30 jaar. De

lageropgeleiden ervoeren minder keuzestress dan de hogeropgeleiden, zoals verwacht. Verder ervoeren vrouwen meer keuzestress dan mannen en uitwonenden meer dan thuiswonenden. De andere variabelen bleken geen invloed te hebben op de mate van keuzestress. Onderzoek kan een belangrijke rol spelen bij het verzamelen van kennis over keuzestress, om de

quarterlifer te kunnen hulpen bij het maken van de belangrijke keuzes die voor hen liggen en zo de keuzestress te verminderen.

(3)

Inleiding

De quarterlife periode is een levensfase vol mogelijkheden. Tussen het twintigste en dertigste levensjaar kan men een carriere beginnen in welke branche men maar wil, kan men op wereldreis of juist al vroeg een gezin stichten. Maar juist omdat er zoveel kan, ontstaat er ook druk. Een druk om die kans te grijpen en iets te bereiken, te presteren. Dit onderzoek zal zich richten op quarterlife en keuzestress.

De term quarterlife bestaat nog niet lang. Dit komt omdat het een naam is voor een levensfase die pas eind 20e eeuw is ontstaan (Arnett, 2014). Honderd jaar geleden werd er in westerse landen slechts onderscheid gemaakt tussen kindertijd en volwassenheid, aangezien jongeren al jong begonnen met werken, zonder periode voor het werken, die een opleiding nu inneemt. Het was daarbij ook gebruikelijk om al rond het twintigste levensjaar te trouwen en kinderen te krijgen. Toen begin 1900 de industrialisatie opkwam, ontstonden er steeds meer banen die een lange opleiding vereisten (Arnett). De groep jonge mensen die deelnamen aan deze opleidingen waren geen kind, maar ook nog geen volwassene. Ze werkten immers niet, waren niet getrouwd en hadden geen kinderen. De nieuwe levensfase waar zij in verkeerden kreeg de naam jongvolwassenheid, maar wordt tegenwoordig ook vaak aangeduid als quarterlife (Atwood & Scholtz, 2008). Dit is de periode tussen 18 en 30 jaar.

Seeman (1976, aangehaald in Atwood & Scholtz) beschrijft deze levensfase als een anomie: een situatie waar de sociale normen die individuele omgang reguleren zijn

weggevallen, of niet meer relevant zijn. Het is bijvoorbeeld nu niet meer gebruikelijk om vroeg een levenspartner te kiezen, of om hetzelfde werk te gaan doen wat de ouders ook deden. In plaats daarvan liggen talloze opleidingen voor het uitkiezen, met de bijbehorende mogelijkheid om te verhuizen, nieuwe vrienden te maken en te experimenteren met relaties. Ook in de dagelijkse praktijk is er meer vrijheid. De kerk bepaalt bijvoorbeeld niet meer wat

(4)

er op zondag wordt gedaan. Ook zijn de rollen van de man en de vrouw niet meer zo vast als ze waren (Breedveld & Van den Broek, 2003).

Er is dus veel vrijheid om te kiezen. Die vele mogelijkheden brengen ook onzekerheid met zich mee. Juist wanneer er meer keuzemogelijkheden zijn, is men minder gemotiveerd om te kiezen (Iyengar & Lepper 2000). Ook is gebleken dat men minder tevreden is over zijn uiteindelijke keuze, wanneer er meer keuzemogelijkheden waren (Iyengar & Lepper). Deze onzekerheid en demotivatie die ontstaat wanneer men voor veel keuzes staat, wordt in deze these aangeduid met keuzestress. Iemand met keuzestress heeft veel moeite met het maken van keuzes, waardoor hij het kiezen vermijdt en er zelftwijfel ontstaat (Robbins & Wilner, 2001).

In de bestaande literatuur zijn een aantal verklaringen beschreven voor keuzestress. Schwartz (2004) beschrijft het fenomeen maximizing. Dit houdt in dat er gestreefd wordt naar het beste, en dat er niet met minder genoegen wordt genomen. Er ligt hierdoor grote druk op het kiezen van het juiste. In onderzoek van Schwartz et al. (2002) vulden deelnemers van alle leeftijden een vragenlijst in over maximizing en spijt, over hun subjectieve geluk (de

Subjective Happiness Scale), over depressie (een korte versie van de Beck Depression Inventory) en een vragenlijst over persoonlijk optimisme (de Life Orientation Test). Uit de resultaten bleek dat studenten die een grote neiging hadden tot maximizing meer spijt, meer depressieve gevoelens en meer perfectionisme rapporteerden tijdens en na het kiezen. Anders gezegd is hier een positief verband gevonden tussen maximizing en keuzestress. Maximizing wordt veel gedaan in de westerse samenleving (Schwartz, 2004), wat weer zorgt voor een zekere mate van keuzestress.

Wat ook zorgt voor keuzestress is het ontbreken van een eenduidige definitie van de juiste keuze. Het is moeilijk om te bepalen wat goed is om te gaan doen. Er zijn geen

(5)

eenduidige normen meer voor het inrichten van de toekomst, dus ook niet voor welke keuzes de juiste zijn (Atwood & Scholtz, 2008).

Aangezien de quarterlife periode een tijd is waarin veel keuzes gemaakt moeten worden, lijkt het waarschijnlijk dat deze groep mensen keuzestress ervaart. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de mate van keuzestress bij deze groep. In een onderzoek van Launspach (2010) kwam naar voren dat hogeropgeleiden tussen de 18 en 25 jaar een zekere mate van keuzestress ervaren. Los van dit onderzoek zijn er weinig data bekend. Het is dus van wetenschappelijk belang om de mate van keuzestress nog eens te onderzoeken bij deze leeftijdsgroep. Hierbij zou het van toevoegende waarde zijn om niet alleen te kijken naar hogeropgeleiden, maar ook naar lageropgeleiden. Lageropgeleiden nemen veel minder vaak deel aan wetenschappelijk onderzoek dan hogeropgeleiden, wat zou kunnen leiden tot

verkeerde conclusies, aangezien er op het gebied van keuzes verschillen bestaan tussen hoger- en lageropgeleiden. Markus en Schwartz (2010) stellen dat er verschil bestaat in

keuzemogelijkheden tussen hoger- en lageropgeleiden. Zo blijkt dat Amerikanen met een lagere opleiding minder situaties hebben op het werk of in de vrije tijd waarin ze keuzes kunnen maken dan de Amerikanen met een gemiddelde of hogere opleiding. Ook stellen zij dat lageropgeleide Amerikanen minder waarde hechten aan het hebben van

keuzemogelijkheid. Zij verklaren dit door middel van het independent model of the self. Hier wordt het individu gezien als zijnde verantwoordelijk voor zijn eigen welzijn en gedrag. Het is belangrijk om onafhankelijk te zijn, en hiervoor is de vrijheid om eigen keuzes te maken nodig (Atwood & Scholtz, 2008). Dit model wordt gewaardeerd en nagestreefd in de westerse samenleving. Uit recente studies komt echter naar voren dat deze wens om te kunnen kiezen en de voordelen ervan vooral bij de hogeropgeleide Amerikanen een rol spelen en veel minder bij de lageropgeleide Amerikanen (Johnson & Krueger, 2005, aangehaald in Markus &

(6)

Als de hoeveelheid keuzemogelijkheden verschilt per opleidingsniveau, dan zou het kunnen dat ook de mate van keuzestress verschilt. Dit is aannemelijk als gekeken wordt naar de bovengenoemde relatie tussen de hoeveelheid keuzes en keuzestress (Iyengar & Lepper 2000). Er is geen onderzoek bekend dat deze hypothese toetst. Daarom zal dit onderzoek zich hierop richten. MBO- en WO-studenten zullen worden vergeleken in de mate waarin zij keuzestress ervaren.

Naast opleidingsniveau zijn er ook andere variabelen die van invloed zijn op de mate van keuzestress. Achtereenvolgens zullen de variabelen religie, sekse, leeftijd, relatie,

woonsituatie besproken worden. Het is bekend dat het hebben van een religie invloed heeft op kiezen. Onderzoek bij gelovige en niet-gelovige quarterlifers laat zien dat gelovige

quarterlifers die zich overgegeven aan God, zich daarbij ook overgeven aan een gemeenschap met een groot gezag, de kerk (de Groot, 2009). Dit blijkt de ontwikkeling van een eigen identiteit te verminderen. De keuzes die gelovige quarterlifers maken zijn vaak mede gemaakt onder druk van de waarden van de geloofsgemeenschap. Keuzes worden deels gemaakt door de kerk. Gezien deze informatie wordt verwacht dat gelovige quarterlifers minder keuzestress ervaren dan niet-gelovige quarterlifers.

Sekse heeft invloed op de reacties op stressvolle gebeurtenissen. Zo blijkt uit

onderzoek dat mannen bij stress eerder de neiging hebben om te handelen, ten opzichte van vrouwen die juist het tegenovergestelde doen en hulp van anderen in schakelen (Delfos, 2000). Het blijkt dat vrouwen bij stressvolle gebeurtenissen de neiging hebben om

vriendschap te betonen door middel van overleggen en uitwisselen van gedachtes, het zoeken van sociale ondersteuning en het accepteren van therapeutische hulp (Taylor et al., 2000; Frydenberg & Lewis, 1993; Seiffge-Krenke, 1998; Schonert-Reichl & Muller, 1996). Hoewel uit deze onderzoeken niet is aangetoond dat er sekseverschillen zijn betreffende de

(7)

Mannelijke quarterlifers zouden wellicht minder keuzestress ervaren omdat zij sneller een keuze zullen maken, terwijl vrouwen eerst veelvuldig in beraad gaan over de te maken keuze. Doordat zij de keuze langer uitstellen is het waarschijnlijk om aan te nemen dat zij ook meer keuzestress ervaren.

Ook leeftijd kan een rol spelen in hoeverre quarterlifers keuzestress ervaren. Ebata en Moos (1994) hebben aangetoond dat oudere adolescenten meer copingstrategieën hebben en daarnaast problemen vanuit meerdere perspectieven kunnen benaderen ten opzichte van jongere adolescenten. Wellicht zou dit er toe bijdragen dat zij minder keuzestress ervaren omdat zij een beter overzicht hebben over de mogelijkheden en een meer doordachte keuze kunnen maken. Ook andersom kan dit geredeneerd worden. Omdat zij een beter overzicht hebben over de mogelijkheden zouden zij juist meer stress kunnen ervaren. Ook kan leeftijd een rol spelen in het verwachte verschil in keuzestress bij lager- en hogeropgeleiden. MBO-studies beginnen eerder dan WO-MBO-studies. Hierdoor zijn de MBO-studenten jonger als ze hun vervolgopleiding kiezen, namelijk 16 jaar tegenover 18 jaar bij studenten. Dat WO-studenten langer de tijd hebben om hun vervolgopleiding te kiezen kan maken dat zij meer keuzestress ervaren.

Ook het al dan niet hebben van een relatie kan invloed hebben op het ervaren van keuzestress. Zo blijkt uit onderzoek bij quarterlifers dat het hebben van een ondersteunende relatie een beschermende variabele is tegen de negatieve effecten van stress (Cornwell, 2003; Formoso, Gonzalez, & Aiken, 2000). Van de quarterlifers die aan dit onderzoek deelnemen die een relatie hebben, er van uitgaande dat deze relatie ondersteunend is, kan dus verwacht worden dat zij minder keuzestress zullen rapporteren.

Quarterlifers die uit huis gaan, zullen met meer keuzes te maken hebben dan quarterlifers die nog bij hun ouders thuis blijven wonen. Zo moet er gekozen worden waar men gaat wonen, in wat voor huishouden. En daarbij moeten ook zaken gekozen worden als

(8)

een televisie- en internetabonnement. Naar de studie van Iyengar en Lepper (2000) die vonden dat meer keuzes leidt tot meer keuzestress, werd verwacht dat quarterlifers die nog thuis wonen minder keuzestress ervaren dan quarterlifers die op zichzelf wonen. Ook hier kan woonsituatie een rol spelen bij het verwachtte verband van opleidingsniveau op keuzestress. dat MBO-scholen zijn vaker dichtbij huis, terwijl universiteiten alleen in de grote steden gevestigd zijn. MBO-scholieren gaan hierdoor gemiddeld later uit huis dan WO-studenten (CBS). Ook gaan lageropgeleiden vaker trouwen of samenwonen als ze uit huis gaan dan hogeropgeleiden (CBS). Hogeropgeleiden wonen daarentegen vaker samen met anderen die niet hun partner zijn dan lageropgeleiden (CBS). Ze wonen eerst samen met verschillende mensen voordat ze zich vestigen met hun levenspartner. Het lijkt er daardoor op dat

hogeropgeleiden meer keuzevrijheid hebben in het vormen van een eigen sociale context. Dit zou kunnen betekenen dat hogeropgeleiden meer keuzestress ervaren

In dit onderzoek werd allereerst de volgende hypothese getoetst: 1) hogeropgeleiden ervaren meer keuzestress dan lageropgeleiden. Daarnaast werd ook gekeken naar de invloed van de vijf bovengenoemde variabelen op keuzestress. Hierbij zijn de volgende hypotheses opgesteld: (2) gelovige quarterlifers ervaren minder keuzestress dan niet-gelovige

quarterlifers, (3) vrouwen ervaren meer keuzestress dan mannen, (4) hoe ouder, hoe minder keuzestress, (5) quarterlifers die op zichzelf wonen hebben meer keuzestress dan quarterlifers die thuis wonen, (6) quarterlifers met een vaste relatie hebben minder keuzestress dan

quarterlifers zonder relatie.

Om deze hypotheses te toetsen werden vragenlijsten afgenomen bij quarterlifers tussen de 18 en 30 jaar. Hierbij werden de scores op de mate van keuzestress vergeleken tussen MBO-scholieren en WO-studenten. Ook werden de gegevens sekse, leeftijd, woonsituatie, relatie en religie uitgevraagd om verbanden met keuzestress te toetsen.

(9)

Methode Deelnemers

Voor een adequate power werd het benodigde aantal deelnemers geschat op 150, waarbij 75 deelnemers een MBO-studie volgen en 75 deelnemers een WO-studie. Het was ook

voldoende om een MBO-studie of WO-studie te hebben gevolgd. Deelnemers die op beide niveaus gestudeerd hadden werden uitgesloten van deelname. Het inclusiecriterium van leeftijd lag tussen de 18 en 30 jaar.

De deelnemers werden benaderd via Facebook, waarbij de vragenlijst via internet werd ingevuld. De onderzoekers benaderden hierbij hun vrienden, en plaatsten ook een oproep op de Facebookpagina waar een groot deel van de mede-derdejaars psychologie studenten aan de UvA lid van is. Daarnaast werden MBO-scholen bezocht. Hier werd de vragenlijst schriftelijk ingevuld. Er zijn drie verschillende scholen bezocht. Als dank werd na het invullen snoep uitgedeeld.

Materialen

Om verschillende opleidingsniveaus te kunnen vergelijken, werd de vragenlijst ingevuld door MBO- en WO-studenten. Ter controle werd de volgende vraag gesteld: “Wat is het hoogste niveau opleiding dat u heeft gevolgd of nog volgt op dit moment?” Hierop kon geantwoord worden met MBO, HBO of WO. Hierbij was MBO de lagere opleiding en WO de hogere. De deelnemers die HBO antwoordden werden uitgesloten van deelname, aangezien dit een niveau tussen lagere en hogere opleidingen is. Dit onderzoek beperkte zich tot het onderscheid tussen lagere en hogere opleidingen. De data van de deelnemers die HBO deden werd gebruikt in een parallel lopend onderzoek (Bachelorproject UvA, 2015).

Religie, geslacht, leeftijd, relatie en woonsituatie werden ieder met een korte vraag gemeten. De religieuze status werd uitgevraagd met de vraag “Bent u religieus?” met de

(10)

antwoordmogelijkheden ja en nee. Het geslacht werd gevraagd met de vraag “Wat is uw geslacht?” met de antwoordmogelijkheden man en vrouw. Leeftijd werd uitgevraagd met de vraag “Wat is uw leeftijd?” waarop 18 tot en met 30 jaar kon worden geantwoord. Of men een relatie had werd gevraagd met de vraag “Heeft u een vaste relatie?” met de

antwoordmogelijkheden ja en nee. De woonsituatie werd uitgevraagd met de vraag “Wat is uw woonsituatie?” met de antwoordmogelijkheden thuiswonend en uitwonend sinds… waarbij de deelnemers het aantal jaren dat zij uitwonend waren konden invullen.

Om keuzestress te meten is gebruik gemaakt van de vragenlijst van Launspach (2010) (zie Bijlage 1). De vragenlijst bestaat uit negen stellingen bijvoorbeeld: “Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen.”. Deze konden beoordeeld worden op een zespunts-Likertschaal van absoluut niet van toepassing (0) tot absoluut van toepassing (5). De minimale score die hiermee gehaald kon worden was 0 punten en de maximale score 45 punten. Een lage score indiceert een lage mate van keuzestress en een hoge score een hoge mate van keuzestress. De betrouwbaarheid was Cronbach's alfa = .86 (Launspach). Ook werd een vragenlijst over sociale druk afgenomen. Deze lijst was echter niet van belang voor dit onderzoek, maar voor een parallel lopend onderzoek (Bachelorproject UvA, 2015).

Procedure

Nadat de onderzoeksopzet was goedgekeurd door de Commissie Ethiek, werd begonnen met de verspreiding van de vragenlijst. Via Facebook werd de link verstuurd naar het sociale netwerk van de onderzoekers. Voor de deelname begon werd een Informed Consent getoond. Hierop werd kort beschreven wat het onderzoek inhield, hoe de gegevens werden verzameld en werd anonieme deelname gegarandeerd. Er werd uitgelegd dat de deelnemers door het invullen van de vragenlijst akkoord gingen met de procedure. Aan het einde van de vragenlijst werd bedankt voor deelname. Ook werden er MBO-scholen bezocht. Hier werd de vragenlijst

(11)

op papier aangeboden. Op de eerste bladzijde stond de Informed Consent (zie Bijlage 2). Ook hier stond uitgelegd dat de deelnemers akkoord gingen met de procedure als zij de vragenlijst invulden. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer tien minuten. Na het invullen van de vragenlijst werd bedankt voor deelname en werd snoep aangeboden.

(12)

Resultaten

Elf deelnemers bleken een HBO-studie te volgen of gevolgd te hebben. Zij werden niet meegenomen in de analyse.

In totaal werden er 156 deelnemers meegenomen in de analyse. Onder de geanalyseerde deelnemers deden er 72 een MBO-studie en 74 een WO-studie, M = 21,0 jaar, SD = 2,7. In Tabel 1 zijn de verhoudingen per opleidingsniveau weergegeven van de onderzochte

variabelen. De gemiddelde leeftijd was 19,9 jaar, SD = 2,6 bij MBO en 21,9 jaar, SD = 2,3 bij WO. Twee variabelen bleken significant te verschillen tussen de groepen MBO en WO. Uit een t-toets bleek dat de MBO’ers in dit onderzoek gemiddeld twee jaar jonger waren dan de WO’ers, t(144) = 4,89, p < ,001. Verder bleken er significant meer deelnemers thuis te wonen in de MBO-groep dan in de WO-groep, x2(154) = 49,03, p < ,001.

Tabel 1

Het aantal respondenten en de verhoudingen in procenten (tussen haakjes) van de variabelen per opleidingsniveau.

De vragenlijst van negen vragen over keuzestress is op betrouwbaarheid getoetst. De Cronbach’s alfa bleek .77 voor alle deelnemers samen. Voor alleen de MBO deelnemers werd een alfa van .72 berekend, en voor de WO deelnemers een alfa van .81. In Tabel 2 zijn de gemiddelde scores op keuzestress weergegeven per variabele.

Variabele MBO WO n = 77 n = 79 Religie Ja 29 (19) 4 ( 2) Nee 48 (31) 75 (48) Sekse Man 26 (17) 18 (11) Vrouw 51 (33) 61 (39) Relatie Ja 31 (20) 43 (28) Nee 46 (29) 36 (23) Woonsituatie Thuiswonend 52 (33) 10 ( 7) Uitwonend 25 (16) 69 (44)

(13)

De gemiddelde score op keuzestress was bij de MBO-groep 32,5 punten, SD = 6,9 en bij de WO-groep 35,8 punten, SD = 7,5. Om het verschil in de mate van keuzestress bij MBO en WO te onderzoeken, werd een t-toets uitgevoerd. Hier kwam uit dat WO’ers significant hoger scoorden op keuzestress dan MBO’ers. Zij scoorden gemiddeld 3,3 punten hoger dan de MBO’ers, t(154) = 2,86, p = ,005, d = ,458.

Om te onderzoeken of oudere quarterlifers minder keuzestress ervaren, werd een correlatie-analyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat er een verband bestaat tussen de score op keuzestress tussen jongere en oudere deelnemers. Hoe ouder de deelnemer, hoe hoger de score op keuzestress r =.20, p = ,015. Dit resultaat was tegengesteld aan de hypothese over leeftijd.

Tabel 2

Gemiddelde Scores op Keuzestress en Standaarddeviaties (tussen haakjes) en de verschillen tussen de variabelen.

Groep Score Verschil Religie ja 32,4 (6,9) nee 34,7 (7,5) 2,3 Sekse man 32,3 (6,7) vrouw 35,0 (7,5) 2,6 Relatie ja 33,6 (7,7) nee 34,7 (7,1) 1,1 Thuiswonend ja 32,3 (6,6) nee 35,5 (7,6) 3,2

Religieuze deelnemers bleken geen significant verschillende score op keuzestress te hebben dan niet-religieuze deelnemers. Dit was onderzocht middels een t-toets, t(154) = 1,61, p = ,110, d = ,319. De hypothese over religie werd niet bevestigd.

(14)

Er werd ook een t-toets uitgevoerd om te onderzoeken of er een verschil bestaat in de score op keuzestress tussen mannen en vrouwen. Hieruit bleek dat vrouwen gemiddeld 2,6 punten hoger scoorden op keuzestress dan mannen, t(154) = 2,01, p = ,046, d = ,366. Dit was in lijn met de hypothese over sekse.

Ook het hebben van een relatie bleek niet van invloed te zijn op de score op keuzestress. Ook hier was een t-toets uitgevoerd, t(154) = 0,94, p = ,351, d = ,149. De hypothese over relaties werd niet bevestigd.

Om te toetsen of uitwonenden meer keuzestress hebben dan thuiswonenden, werd ook een t-toets uitgevoerd. Hier kwam uit dat thuiswonenden gemiddeld 3,2 punten lager scoorden dan de deelnemers die niet thuis woonden, t(154) = 2,70 p = ,008, d = ,451.

Zoals al genoemd, zijn er een aantal variabelen die verschillen tussen lager- en hogeropgeleiden. Zoals verwacht zijn de MBO’ers gemiddeld jonger dan de WO’ers. Er bestaat de mogelijkheid dat het verband van opleidingsniveau met keuzestress verklaard wordt door het verband van leeftijd met keuzestress. Om dit te onderzoeken werd een ANCOVA uitgevoerd met opleidingsniveau als variabele en leeftijd als covariaat. Hieruit kwam naar voren dat het verband met opleidingsniveau niet meer significant was als werd gecontroleerd voor leeftijd, F(145) = 1,50, p = ,222. Ook het verband met leeftijd en de interactie bleken niet significant, F(145) = 2,13, p = ,147 voor leeftijd, F(145) = 0,99, p = ,321 voor de interactie.

Ook woonsituatie verschilde significant tussen de opleidingsniveaus. Ook hier is getoetst of het gevonden verband van opleidingsniveau met keuzestress verklaard wordt door het verband van woonsituatie met keuzestress. Er werd een 2-wegs ANOVA uitgevoerd met opleiding en woonsituatie als onafhankelijke variabelen en keuzestress als afhankelijke variabele. Hieruit kwam naar voren dat de verbanden van opleidingsniveau en woonsituatie met keuzestress niet meer significant waren wanneer ze samen werden meegenomen in de

(15)

analyse, F(155) = 1,02, p = ,312 voor opleidingsniveau en F(155) = 2,87, p = ,092 voor woonsituatie. Ook was de interactie tussen opleidingsniveau en woonsituatie niet significant F(155) = 1,75, p = ,187.

(16)

Discussie

Er werd een verband gevonden tussen opleidingsniveau en keuzestress. Lageropgeleiden rapporteerden minder keuzestress dan hogeropgeleiden, zoals voorspeld. De genoemde verschillen die bij opleidingsniveau horen zijn ook deels bevestigd in dit onderzoek. Zo bleken de deelnemers die MBO deden jonger te zijn dan de deelnemers die WO deden en woonden er meer MBO’ers nog thuis dan WO’ers. Het aantal keuzemogelijkheden verschilde echter niet per opleidingsniveau. Verder is gebleken dat leeftijd een rol speelt bij de mate van keuzestress, en wel dat de oudere quarterlifers meer keuzestress ervoeren dan de jongere. Dit resultaat was het tegenovergestelde van de hypothese, die voorspelde dat jongere quarterlifers meer keuzestress zouden hebben dan oudere. De hypothese over sekse werd wel bevestigd, vrouwen hadden meer keuzestress dan mannen. De woonsituatie bleek ook een verband te hebben met keuzestress. De deelnemers die thuis woonden rapporteerden minder keuzestress dan de deelnemers die op zichzelf woonden, waarmee de hypothese werd bevestigd. Voor religie en het hebben van een relatie werden geenverbanden gevonden met de mate van keuzestress.

Het gevonden verband van opleidingsniveau met keuzestress kan een aantal

verklaringen hebben zoals de mogelijke rol van leeftijd. De lageropgeleiden waren inderdaad jonger dan de hogeropgeleiden, waardoor leeftijd de verklaring kan zijn voor het verschil in keuzestress tussen de opleidingsniveaus. Uit de resultaten kwam naar voren dat het gevonden verband met opleidingsniveau verdween wanneer leeftijd werd meegenomen in de analyse. Ook was er geen verband meer met leeftijd of een interactie. Een verklaring kan zijn dat het verband met opleidingsniveau klein was, d = ,458, waardoor het snel zijn significantie kan verliezen. Een tweede verklaring voor het gevonden verschil in keuzestress tussen de opleidingsniveaus is het verschil in woonsituatie. Uit de resultaten is gebleken dat de lageropgeleiden vaker thuis woonden dan de hogeropgeleiden. Ook hier verdwenen de

(17)

verbanden van opleidingsniveau en woonsituatie wanneer zij samen werden geanalyseerd. Ook hier kunnen de kleine effectsizes een verklaring zijn. Mogelijke alternatieve verklaringen zullen later worden besproken.

Er is steun gevonden voor de hypothese dat vrouwen meer keuzestress ervaren dan mannen. De verklaring van Delfos (2000) dat mannen sneller handelen en knopen doorhakken en daardoor minder keuzestress ervaren, zou hier dus op kunnen gaan. Wel moet hier

voorzichtig om worden gegaan met het trekken van conclusies over sekse, aangezien mannen een stuk minder vertegenwoordigd waren dan vrouwen. Vervolgonderzoek zou daarom nog eens moeten kijken naar het verschil in keuzestress tussen mannen en vrouwen.

Ook de hypothese die voorspelde dat uitwonenden meer keuzestress ervaren werd bevestigd. Vervolgonderzoek zou in kunnen gaan op de verklaring voor het gevonden verschil in keuzestress bij thuis- en uitwonenden. Er zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar het belang dat thuis- en uitwonenden hechten aan het maken van een eigen keuze.

Betreffende leeftijd werd een tegenovergestelde uitkomst gevonden dan voorspeld. Er werd verwacht dat de oudere quarterlifer minder keuzestress zou ervaren, terwijl is gebleken dat juist de jongere meer keuzestress ervaart. De copingstrategieën die verder ontwikkelen naarmate men ouder wordt (Ebata & Moos, 1994), lijken dus een verhogend effect te hebben op de mate van keuzestress. Zoals in de inleiding al is genoemd, zou dat kunnen komen door het vergrote overzicht op alle keuzes, wat voor meer keuzestress zou kunnen zorgen. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de keuzes die een oudere quarterlifer maakt, vaak definitiever zijn dan de keuzes van een jongere quarterlifer, omdat de jongere nog meer tijd heeft om een foute keuze te herstellen.

Er bleek geen verschil te zijn tussen gelovigen en niet-gelovigen in de mate van keuzestress. De voorgestelde hypothese dat gelovige quarterlifers minder keuzestress ervaren doordat zij veel keuzes laten maken door de Kerk (De Groot, 2009) wordt hiermee niet

(18)

ondersteund. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het geloof in de moderne tijd steeds minder macht krijgt in het vormen van levens en het maken van keuzes. Ook waren er weinig respondenten religieus, waardoor er überhaupt voorzichtig om gegaan dient te worden bij het trekken van conclusies over religie en keuzestress.

Het hebben van een relatie werkt niet als beschermende variabele tegen keuzestress (Cornwell, 2003; Formoso, Gonzales, & Aiken, 2000). Hierbij moet wel gezegd worden dat er niet is nagegaan of de deelnemers hun relatie als ondersteunend ervoeren. De theorie ging immers over ondersteunende relaties die een beschermfactor vormen tegen keuzestress. Om de vragenlijst zo kort mogelijk te houden

Een kanttekening die te plaatsen is bij het onderzoek, gaat over de manier waarop de variabele leeftijd is onderzocht. Uit de resultaten kwam een verband van leeftijd met keuzestress naar voren. Oudere quarterlifers ervoeren meer keuzestress dan jongere

quarterlifers. Het verschil in leeftijd tussen de jongere en oudere quarterlifers is echter klein, waardoor de rol van leeftijd moeilijk af te leiden is. Zowel de groep jongere als oudere quarterlifers bestaat uit jonge mensen.

Een tweede kanttekening bij dit onderzoek is de manier van het werven van deelnemers. Bij de WO-studenten zijn vooral vragenlijsten ingevuld door vrienden van de onderzoekers. Vriendenkringen kunnen overeenkomsten hebben op bepaalde aspecten, die weer van invloed kunnen zijn op de uitkomst van dit onderzoek. Beter zou zijn om

willekeurige WO-studenten te vragen, zoals is gedaan bij de MBO-studenten. Daarnaast is de manier van afname van de vragenlijst ook verschillend geweest bij de groepen MBO en WO. De MBO’ers hebben voornamelijk schriftelijk de vragenlijst ingevuld, waarbij de

onderzoekers aanwezig waren in dezelfde ruimte. De WO’ers daarentegen hebben de vragenlijst grotendeels op de computer ingevuld, waarbij de onderzoekers niet aanwezig waren. Deze verschillende situaties kunnen de beantwoording van de stellingen beïnvloeden.

(19)

Zo kan men meer geneigd zijn om de stellingen te beamen, dus om hoog te scoren, wanneer de onderzoekers in dezelfde ruimte aanwezig zijn, dan wanneer zij niet aanwezig zijn.

Er is vervolgonderzoek nodig om een verklaring te vinden voor het gevonden verschil in keuzestress bij lager- en hogeropgeleide quarterlifers. Er zou gekeken kunnen worden naar de druk die gevoeld wordt om carrière te maken. Die zou bij lageropgeleiden lager kunnen zijn, wat kan leiden tot minder keuzestress. Ook kan er gekeken worden naar andere variabelen die verschillen tussen lager- en hogeropgeleiden. Intelligentie is een belangrijke variabele die verschilt per opleidingsniveau. De intelligentie kan invloed hebben op de manier waarop om wordt gegaan met het maken van keuzes. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de invloed van intelligentie op keuzestress.

Voorlopig kan geconcludeerd worden dat er een verschil bestaat in de mate van keuzestress tussen de opleidingsniveaus. Lageropgeleiden bleken minder keuzestress te ervaren dan hogeropgeleiden. De verklaring voor dit verschil is nog niet geheel duidelijk. Vervolgonderzoek is gewenst om dit te onderzoeken. Verder kan geconcludeerd worden dat vrouwen meer keuzestress ervaren dan mannen, uitwonenden meer dan thuiswonenden en oudere quarterlifers meer dan jongere quarterlifers. Omdat quarterlifers in de huidige maatschappij veel mogelijkheden hebben en dus al snel keuzestress kunnen ervaren is het belangrijk om hier meer aandacht aan te besteden. Zeker nu het steeds duurder wordt om te veranderen van studie of om een tweede studie te doen, is het van belang om bewust te worden van de keuzestress die dit veroorzaakt. Wetenschappelijk onderzoek kan een belangrijke rol spelen bij het verzamelen van kennis over keuzestress, om de quarterlifer te kunnen hulpen bij het maken van de belangrijke keuzes die voor hen liggen en zo de keuzestress te verminderen.

(20)

Literatuur

Arnett, J. J. (2014). Emerging adulthood: The winding road from the late teens through the late twenties. Oxford University Press.

Atwood, J. D., & Scholtz, C. (2008). The quarter-life time period: An age of indulgence, crisis or both? Contemporary Family Therapy, 30, 233-250.

Breedveld, K., & Van den Broek, A. (2003). De meerkeuzemaatschappij.

Cornwell, B. (2003). The dynamic properties of social support: Decay, growth, and staticity, and their effects on adolescent depression. Social Forces, 81, 953-978.

De Groot, C. (2009). Christelijke jongeren: ongewenste kinderen van de laatmoderniteit? Theologisch Debat, 6, 6-17.

Delfos, M.F. (2000, 3e druk). Kinderen en gedragsproblemen. Angst, agressie, depressie en ADHD. Een biopsychologisch model met richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Ebata, A. T., & Moos, R. H. (1994). Personal, situational, and contextual correlates of coping in adolescence. Journal of Research on Adolescence, 4, 99-125.

Formoso, D., Gonzales, N. A., & Aiken, L. S. (2000). Family conflict and children's

internalizing and externalizing behavior: Protective variabeles. American Journal of Community Psychology, 28, 175-199.

Frydenberg, E., & Lewis, R. (1993). Boys play sport and girls turn to others: Age, gender and ethnicity as determinants of coping. Journal of Adolescence,16, 253-266.

Launspach, T. (2010). Keuzeverlamming. (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Iyengar, S. S., & Lepper, M. R. (2000). When choice is demotivating: Can one desire too much of a good thing? Journal of Personality and Social Psychology, 79, 995. Lestegas, A.P. (2003). Dertigers Dilemma’s: Waarheid of Mythe? (Niet gepubliceerde

(21)

masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Markus, H. R., & Schwartz, B. (2010). Does choice mean freedom and well‐being? Journal of Consumer Research, 37, 344-355.

Robbins, A. & Wilner, A. (2001). Quarterlife crisis: The unique challenges of life in your twenties. New York, NY: Jeremy P. Tarcher/Putnam.

Schonert-Reichl, K. A., & Muller, J. R. (1996). Correlates of help-seeking in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 25, 705-731.

Schwartz, B. (2004). The paradox of choice: Why less is more. New York: Ecco. Schwartz, B., Ward, A., Monterosso, J., Lyubomirsky, S., White, K., & Lehman, D. R.

(2002). Maximizing versus satisficing: happiness is a matter of choice. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 1178.

Seiffge-Krenke, I. (1998). Social support and coping style as risk and protective variabeles. Adolescents’ health: A developmental perspective, 124-150.

Taylor, S. E., Klein, L. C., Lewis, B. P., Gruenewald, T. L., Gurung, R. A., & Updegraff, J. A. (2000). Biobehavioral responses to stress in females: tend-and-befriend, not fight-or- flight. Psychological Review, 107, 411.

(22)

Bijlage 1 Keuzestress

1. Bij belangrijke keuzes heb ik vaak het idee dat er te veel opties zijn om uit te kiezen 
 2. Ik ervaar het maken van belangrijke keuzes als prettig (Contra-indicatief) 


3. Als ik één optie kies, heb ik het gevoel dat ik mogelijke aantrekkelijke alternatieven moet 
 laten vallen 


4. Ik heb vaak het gevoel dat ik te veel moet kiezen 


5. Ik vind het makkelijk om belangrijke keuzes te maken (Contra-indicatief) 
 6. Ik vind onzekere beslissingen prettig (Contra-indicatief) 


7. Ik ben iemand die beslissingen moeilijk vindt 


8. Ik stel het nemen van beslissingen vaak uit tot het laatst mogelijke moment 
 9. Ik neig ernaar te worstelen met beslissingen

(23)

Bijlage 2

Informatiebrochure

Beste deelnemer,

Bedankt voor uw interesse in ons onderzoek.

Voordat het onderzoek van start zal gaan, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure van dit onderzoek. Lees daarom onderstaande tekst nauwkeurig door.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is nagaan in welke mate er sprake is van keuzestress onder volwassenen van 18-30 jaar. Dat doen we door middel van het afnemen van een vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit 26 vragen en zal ongeveer 10 minuten van uw tijd in beslag nemen. Vertrouwelijkheid van gegevens

Deelname is anoniem. Alle onderzoeksgegevens die verzameld worden zullen volstrekt vertrouwelijk behandeld worden en zullen alleen gecombineerd gerapporteerd worden (dus er wordt geen gebruik gemaakt van individuele resultaten). Alleen de onderzoekers hebben toegang tot de data. Data zullen niet aan derden worden verstrekt.

Vrijwilligheid

Deelname aan dit onderzoek is volkomen vrijwillig. Als u nu besluit af te zien van deelname aan het onderzoek, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben.

Verzekering

Dit onderzoek heeft geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid. Hierom gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker. Mw. D. Marckelbach, tel. 0634147652, email:

denise_marckelbach@hotmail.com. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dhr. A. van Emmerik

a.a.p.vanemmerik@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam. Toestemmingsverklaring

Met het invullen van de vragenlijst verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en begrepen. Verder geeft u aan dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de deelnemersinformatie. En verklaart u 18 jaar of ouder te zijn en dat u mee wilt doen aan deze studie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als die stereotiepe beelden van seksuele relaties in muziekvideo’s niet overeenkomen met waarden, normen, ervaring van de jongeren die naar muziekvideo’s kijken, dan hebben

De aanbevelingen die gemaakt zijn ten einde de effectiviteit van het organiseren van het cluster Buis te vergroten dragen er toe bij dat het cluster faciliterender wordt waardoor

Het bestuderen van deze cases heeft plaatsgevonden aan de hand van de gegevens die ter beschikking zijn gesteld door - censored- en er hebben interviews plaatsgevonden met de

schikt habitat en groep 5, milieutype V, het meest geschikte habitat, Hierin kwam de Crote Ratelaar massaai voer.(2IEH3.') De zaadverspreiding bleek niet van belang te zijn geweest

Met de oprichting van de SLO in 1975 dreigde een zekere terugval, doordat er in principe een scheiding werd aangebracht tussen vakdidactisch onderzoek, dat uiteraard aan de

Het Nederlandse Bureau voor Toerisme en Congressen verwacht achthonderdduizend bezoekers uit het buitenland, vijftigduizend minder dan vorig jaar.. De daling wordt volgens het

En deze tensor is echt nodig, omdat de samendrukbaarheid (compressibility) sterk afhankelijk is van de richting waarin de spanning wordt aangelegd en wel een factor 4 kan variren

teenkanting uitgelok. ·n .Algemene gevoel dat politiek, kerkisme e_n nepotisme te •n groat rol speel, het bestaan en die georganiseerde professie het al sterker