• No results found

Waarom mensen verpakkingen leegeten : onderzoek naar doelactivatie bij het opmaken van porties voedsel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Waarom mensen verpakkingen leegeten : onderzoek naar doelactivatie bij het opmaken van porties voedsel"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERTHESE

Waarom Mensen Verpakkingen Leegeten:

Onderzoek naar Doelactivatie bij het Opmaken van Porties Voedsel Lorraine Landais

Universiteit van Amsterdam Sociale Psychologie Gezondheidsgedrag master

Studentnummer: 10572317

Adres: Korte Koningsdwarsstraat 7 1011 GB Amsterdam E-mailadres: lorrainelandais@gmail.com Telefoonnummer: 06-57116801

Eerste begeleider: Daniela Becker Tweede begeleider: Rob Holland Datum: 22 - 07 - 2014

(2)

Abstract

Twee studies zijn uitgevoerd naar een bepaald aspect van eetgedrag, namelijk de neiging porties voedsel geheel op te maken. Er werd verondersteld dat mensen (onbewust) het doel hebben een portie voedsel geheel op te maken. Op basis van die veronderstelling werd verwacht dat wanneer een portie voedsel nog niet op is, mensen een hoge motivatie hebben om te eten en een hoge mate van aandacht voor het desbetreffende voedsel hebben. Er werd verwacht dat wanneer een portie voedsel op is, die motivatie en aandacht weer dalen. Studie 1 betrof een vragenlijstonderzoek waarin de verwachtingen werden bevestigd. Studie 2 betrof een labonderzoek waarin de verwachtingen niet werden bevestigd; wanneer de portie voedsel niet op was, waren mensen niet sterker gemotiveerd om door te eten, zoals kon worden afgeleid uit de mate van consumptie op een later moment, en hadden ze geen hogere mate van aandacht voor het desbetreffende voedsel, zoals bleek uit de reactietijden op een dot-probe taak, dan wanneer ze de portie voedsel wel op hadden. Aangezien de resultaten van de twee studies uiteenlopen, is vervolgonderzoek nodig om vast te stellen of er werkelijk sprake is van een doel om een portie voedsel geheel op te maken.

(3)

Waarom Mensen Verpakkingen Leegeten:

Onderzoek naar Doelactivatie bij het Opmaken van Porties Voedsel De beschikbaarheid en toegankelijkheid van ongezond voedsel is de laatste decennia toegenomen; bijna overal wordt lekker, goedkoop en energierijk voedsel in grote porties aangeboden. De obesogene omgeving leidt ertoe dat veel mensen meer eten dan ze

biologisch gezien nodig hebben (Chaput, Klingenberg, Astrup, & Sjödin, 2011). Wanneer de energie-inname groter is dan het energieverbruik, leidt dit tot overgewicht (Body Mass Index > 25) of zelf obesitas (BMI > 30). De prevalentie van overgewicht en obesitas is de laatste decennia sterk toegenomen; in veel geïndustrialiseerde landen blijkt meer dan de helft van de populatie te zwaar te zijn (Ogden et al., 2006). Obesitas verhoogt de kans op hart- en

vaatziekten, hypertensie, sommige soorten kanker en diabetes en is tevens geassocieerd met andere gezondheidsproblemen (Mokdad et al., 2003). Daarnaast is obesitas gerelateerd aan een hoge mate van ontevredenheid over het eigen lichaam en zijn obese personen vaak het slachtoffer van negatieve vooroordelen en discriminatie (Puhl & Brownell, 2001; Schwartz & Brownell, 2004).

Om het probleem van overgewicht en obesitas te kunnen voorkomen en te verhelpen, is het van cruciaal belang meer inzicht te krijgen in eetgedrag; specifiek in de factoren die leiden tot overconsumptie. Niet alleen personen met overgewicht eten meer dan ze nodig hebben en dan ze eigenlijk zouden willen; dit geldt ook voor mensen met een gezond gewicht, die echter hun overconsumptie compenseren door meer te bewegen. Het overvloedige aanbod aan ongezond voedsel zorgt er dus voor dat zowel mensen met overgewicht als mensen zonder overgewicht moeite hebben om hun voedselinname te limiteren.

In het huidige onderzoek wordt een specifiek aspect van overconsumptie onderzocht, namelijk het fenomeen dat mensen porties voedsel geheel opeten. Mensen kunnen

(4)

bijvoorbeeld een zak chips of een zak snoep geheel leegeten, ook al hebben zij zich voorgenomen er slechts een deel van te eten. De centrale vraag in het onderzoek is welke processen een rol spelen bij de neiging om porties voedsel op te maken. Voordat er wordt ingegaan op deze vraag, worden een aantal interne- en externe invloeden behandeld die kunnen bijdragen aan overconsumptie.

Interne invloeden

Een belangrijke determinant van voedselinname is de mate van honger. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten honger; de meest bekende vorm van honger is homeostatische honger, ook wel fysiologische honger genoemd; deze vorm van honger wordt veroorzaakt door deprivatie van voedsel. De tweede vorm van honger is hedonische honger; dit is de mate waarin een persoon trek heeft in lekker voedsel. Wanneer een persoon een hoge mate van hedonische honger heeft, wordt de consumptie vooral gedreven door genot en niet zozeer door de behoefte aan energie. Eetgedrag blijkt grotendeels gedreven te worden door de geanticipeerde hedonische eigenschappen van voedsel (Papies, Stroebe & Aarts, 2009). Voor onderzoek naar individuele verschillen in de mate van hedonische honger is een schaal ontwikkeld: de Power of Food Scale (PFS; Lowe et al., 2009); een hoge score op deze schaal betekent dat een persoon erg gevoelig is voor voedselverleidingen in de omgeving.

Externe invloeden

De hoeveelheid voedsel die men eet wordt eveneens bepaald door verschillende omgevingsfactoren (e.g. Wansink, 2004). Binnen omgevingsfactoren wordt een onderscheid gemaakt tussen de eetomgeving en de voedselomgeving. Een voorbeeld van een factor in de eetomgeving is de moeite die gedaan moet worden om eten te bemachtigen; hoe meer moeite er gedaan moet worden, hoe lager de mate van consumptie. Een voorbeeld van een factor in de voedselomgeving is de grootte van verpakkingen; hoe groter de verpakking, hoe hoger de mate van consumptie. Wansink suggereerde dat het effect van verpakkingsgrootte op

(5)

consumptie in verband staat met het ‘completion principle’ ofwel het ‘clean your plate’ fenomeen: de neiging van mensen om een portie voedsel geheel op te eten. Deze neiging wordt in de volksmond ook wel bodemdrang genoemd.

Kinderen leren vaak van jongs af aan dat zij hun bord leeg moeten eten. Als kinderen aangeven dat ze vol zitten, maar de ouders antwoorden dat ze hun bord leeg moeten eten, worden kinderen gevoelig voor externe signalen bij het vaststellen van de grootte van een maaltijd (Birch, McPheee, Shoba, Steinberg, & Krehbiel, 1987). Op die manier leren

kinderen niet goed luisteren naar hun honger- en verzadigingssignalen (interne signalen). Dat kinderen al jong leren dat zij een portie voedsel op moeten maken, heeft mogelijk invloed op de neiging om porties voedsel geheel op te eten op latere leeftijd.

De neiging om een portie voedsel op te maken verklaart Wansink als volgt: een verpakking of een portie suggereert een bepaalde consumptienorm; impliciet wordt gesuggereerd wat een normale of gepaste hoeveelheid is om te eten. Mensen laten zich leiden door consumptienormen om vast te stellen hoeveel ze behoren te eten (Wansink & Van Ittersum, 2007); dit gebeurt relatief automatisch en onbewust (Wansink, 2010). Wat een gepaste hoeveelheid is om te eten is niet voor elk type voedsel even eenvoudig in te schatten; voor een portie voedsel die de vorm heeft van een duidelijke eenheid, zoals een sandwich, is dit makkelijker dan voor een portie voedsel die moeilijk te kwantificeren is, zoals snoep of chips (Herman & Polivy, 2008). De omgeving kan een directe invloed hebben op de mate van consumptie; bij feestelijke gelegenheden wordt bijvoorbeeld meer gegeten. De omgeving kan echter ook een indirecte invloed hebben op de mate van consumptie, omdat consumptienormen een mediërende rol kunnen spelen; wanneer factoren in de omgeving consumptienormen suggereren, leidt dit tot een grotere consumptie.

Een tweede factor die een mediërende rol kan spelen in de relatie tussen de omgeving en de mate van voedselinname, is ‘consumption monitoring’, ofwel de mate waarin mensen

(6)

bewust bijhouden hoeveel ze consumeren (Wansink, 2004). Als factoren in de omgeving de mate van consumption monitoring inhiberen, leidt dit tot een grotere consumptie. Wanneer een persoon bijvoorbeeld tijdens het eten van een zak chips wordt afgeleid door een

televisieprogramma, is de mate van consumption monitoring relatief laag, wat kan leiden tot een verhoogde consumptie van chips.

Twee onderzoeken lieten zien dat het verdelen van een portie voedsel in kleinere porties voedsel, ook wel fragmentatie genoemd, de consumption monitoring verhoogt, waardoor de consumptie daalt. Het eerste onderzoek, van Cheema en Soman (2008), liet zien dat deelnemers die hun consumptie graag wilden reguleren, minder snel chocolaatjes aten wanneer deze allemaal apart verpakt waren dan wanneer ze onverpakt waren. Cheema en Soman suggereerden dat het uitpakken van een verpakt chocolaatje ervoor zorgt dat er aandacht is voor de beslissing om een chocolaatje te nemen, terwijl er bij onverpakte chocolaatjes veelal sprake is van een automatische beslissing om te eten. Het tweede onderzoek, van Geier, Rozin en Wansink (2013), liet zien dat het toevoegen van enkele plastic rode chips aan een bus Pringles chips leidde tot een significante verlaging in

consumptie. Zij suggereerden dat de verlaging in consumptie niet alleen te wijten was aan de verhoogde consumption monitoring, maar ook aan het feit dat de rode chips consumptie-normen suggereerden; wanneer mensen een rode chip tegenkwamen in de bus Pringles chips, dachten zij wellicht dat zij een normale of gepaste hoeveelheid hadden gegeten. Uit

bovenstaande onderzoeken blijkt dus dat het fragmenteren van porties voedsel een effectieve methode is om de mate van consumptie te limiteren.

Uit de onderzoeken van Wansink kan geconcludeerd worden dat de grootte van porties en verpakkingen sterk van invloed is op de hoeveelheid die men consumeert. Volgens Wansink kan de neiging van mensen om verpakkingen leeg te eten verklaard worden door

(7)

consumptienormen. Hoewel dit voor kleine verpakkingen een plausibele verklaring is, gaat deze verklaring niet op voor grote verpakkingen; het is immers onwaarschijnlijk dat mensen bij grote porties voedsel, zoals een zak chips of een pak koek, impliciet verwachten dat het een normale of gepaste hoeveelheid is om te consumeren. In het huidige onderzoek wordt daarom getracht een aanvullende verklaring te vinden voor het feit dat mensen de neiging hebben porties voedsel geheel op te maken; specifiek wordt onderzocht welke mentale processen daarbij een rol spelen.

Doelactivatie

Mogelijk ervaren mensen het opmaken van een portie voedsel, of het leegeten van een verpakking, als een doel; zolang een portie voedsel niet op is, ervaren mensen derhalve dat zij hun doel niet hebben bereikt. Een doel wordt gedefinieerd als een mentale representatie van een gewenste toestand (Aarts, Gollwitzer & Hassin, 2004). De wens een verpakking of een schaaltje voedsel leeg te eten, wordt mogelijk beïnvloed door consumptienormen; mensen willen een portie voedsel wellicht opmaken omdat ze denken dat het een normale of gepaste hoeveelheid is om te eten. De gewenste toestand kan ook visueel van aard zijn; mensen kunnen visuele indicatoren, zoals een leeg bord of een lege verpakking, gebruiken om te beslissen wanneer ze moeten stoppen met eten (Wansink, Painter & North, 2005).

Theorieën over het volgen van doelen richten zich met name op doelen die men bewust kiest. Recentelijk zijn er echter ook theorieën ontwikkeld die erkennen dat

onbewuste processen een rol spelen bij het volgen van doelen (Bargh et al., 2001; Custers & Aarts, 2010). Zowel de activatie van een doel als het blijven volgen van een doel kan onbewust plaatsvinden. Bij het opmaken van porties voedsel spelen waarschijnlijk vooral onbewuste processen een rol, omdat de meeste mensen zich van tevoren niet bewust voornemen een portie voedsel geheel op te maken.

(8)

Förster, Liberman en Friedman (2007) stelden dat er bij de activatie van doelen een aantal principes gelden. Een belangrijk principe is de aanhoudende activatie van een doel zolang het doel niet bereikt is; het doel is dan hoog cognitief beschikbaar en er is sprake van een motivatie om doelgericht gedrag te ondernemen. Een tweede belangrijk principe is de verlaagde activatie van een doel na het behalen van het doel; het doel is dan laag cognitief beschikbaar en de motivatie daalt. Een halve eeuw geleden veronderstelde Lewin op basis van verschillende onderzoeken dat een persoon een doel-gerelateerde spanning ervaart wanneer een doel nog niet bereikt is en dat deze spanning pas verdwijnt nadat een doel bereikt is (Lewin, 1951). Förster, Liberman & Higgings (2005) hebben inmiddels met verschillende onderzoeken aangetoond dat de cognitieve beschikbaarheid van

doel-gerelateerde constructen hoog is wanneer doelen nog niet bereikt zijn en laag is nadat doelen bereikt zijn. Deze effecten bleken proportioneel te zijn aan de motivatie om een doel te bereiken; hoe hoger de motivatie, hoe hoger de doel-gerelateerde cognitieve beschikbaarheid en hoe hoger de inhibitie na het behalen van het doel. De lage cognitieve beschikbaarheid na het behalen van een doel werd verklaard doordat de activatie vervolgens niet meer

functioneel zou zijn. In de volgende paragrafen komen de rol van motivatie en aandacht bij het volgen van het (onbewuste) doel om een portie voedsel op te maken aan de orde.

Motivatie. Hoe lekkerder voedsel is, hoe hoger de motivatie is om te eten, omdat lekker voedsel een hoge belonende waarde heeft (Epstein & Leddy, 2006). Een persoon is gemotiveerd om actie te ondernemen wanneer er een discrepantie bestaat tussen zijn of haar huidige toestand en de gewenste eindtoestand (Custers en Aarts, 2005). Op basis van deze redenering en de eerder besproken theorieën over doelen, kan met betrekking tot eetgedrag het volgende worden verwacht: indien een persoon een (onbewust) doel heeft om een portie helemaal op te eten, dan zal hij of zij waarschijnlijk gemotiveerd blijven om te eten totdat de

(9)

portie op is. Wanneer de portie op is, zal de motivatie om meer van hetzelfde voedsel te eten laag zijn.

Wanneer een persoon begint met het eten van een portie voedsel, dan kan de eerste hap de motivatie om te eten verhogen (Berthoud, Zheng & Shin, 2012). Bovendien wordt vanuit doeltheorieën voorspeld dat de motivationele intensiteit toeneemt naarmate een doel dichterbij komt; dit wordt ook wel het ‘goal looms larger effect’ genoemd (Förster, Liberman & Friedman, 2007). Op basis van dit effect kan worden verwacht dat de motivatie om een portie geheel op te eten het grootst is wanneer de portie bijna op is. Of dit effect ook voor voedsel geldt is echter niet zeker, omdat verzadiging een belangrijke rol speelt. Het is mogelijk dat de motivatie om een portie geheel op te eten juist afneemt wanneer de portie bijna op is, omdat de mate van verzadiging op dat moment relatief hoog is.

Aandacht. Wanneer een doel actief is, is het hoog cognitief beschikbaar (Förster, Liberman & Higgings, 2005). Bovendien gaat de activatie van een doel gepaard met een verhoogde aandacht voor stimuli in de omgeving die gerelateerd zijn aan het doel (Bargh et al., 2001). De verwachting is dat men een verhoogde aandacht heeft voor voedsel wanneer een portie voedsel nog niet op is. Wanneer iemand bijvoorbeeld een bakje ijs aan het eten is, dan blijft de aandacht voor ijs waarschijnlijk hoog zolang het bakje nog niet leeg is. Wanneer een portie voedsel op is, is als het ware het doel bereikt en is de aandacht voor de portie voedsel waarschijnlijk laag.

Of een verhoogde motivatie om te eten en een verhoogde aandacht voor voedsel zich ook daadwerkelijk vertalen naar gedrag (het geheel opeten van een portie voedsel), hangt af van de mate van zelfcontrole die een persoon heeft over zijn eetgedrag. De mate van

zelfcontrole verschilt tussen personen; sommige mensen kunnen zichzelf beter inhouden dan anderen. Uit het onderzoek van Allan, Johnston en Campbell (2010) bleek bijvoorbeeld dat de mate van inhibitie van een persoon voorspellend is voor de hoeveelheid chocola die een

(10)

persoon eet. De mate van zelfcontrole kan ook binnen personen variëren; verschillende factoren, zoals alcoholconsumptie en vermoeidheid, kunnen de mate van zelfcontrole tijdelijk verlagen (Baumeister & Heatherton, 1996). Het kunnen uitoefenen van zelfcontrole hangt af van een gelimiteerde energiebron die gedurende de dag steeds verder op raakt (Baumeister, Vohs en Tice, 2007). Hoe meer zelfcontrole een persoon op een dag uitoefent, hoe

moeilijker het is om in volgende situaties een zelfde mate van zelfcontrole uit te blijven oefenen; een persoon verkeert dan in een staat van ‘ego depletion’. Personen die op dieet zijn, proberen zich de hele dag in de houden om niet toe te geven aan lekkere

voedsel-verleidingen; aan het einde van de dag hebben zij daarom vaak last van ego depletion, wat het voor hen moeilijk maakt om hun eetgedrag te blijven controleren.

De motivatie om te eten en de aandacht voor voedsel kunnen worden beïnvloed door de mate van homeostatische honger; hoe hoger de mate van honger, hoe hoger de motivatie is om te eten en hoe meer aandacht er is voor voedsel (Loeber et al., 2011). Er wordt verwacht dat de mate van aandacht voor een portie voedsel die nog niet op is, bij sommige mensen hoger is dan bij anderen. Allereerst wordt verwacht dat het aandachtseffect relatief sterk is voor mensen die gevoelig zijn voor voedselverleidingen in de omgeving (i.e. hoog scoren op de PFS). Ten tweede wordt verwacht dat het aandachtseffect sterker is voor ‘restrained eaters’. Restrained eaters zijn mensen die gewicht willen verliezen of op gewicht willen blijven en daarom moeite doen om hun fysiologische drang naar eten te onderdrukken (Fedoroff, Polivy & Herman, 1997). Het onderdrukken van gedachten aan lekker voedsel kan leiden tot een zogenaamd rebound effect: gedachten aan voedsel worden juist sterker (Erskine & Georgiou, 2013). Bovendien blijken restrained eaters geneigd te zijn om meer te eten nadat zij zijn blootgesteld aan de geur van lekker voedsel of van tevoren een kleine calorierijke snack (een ‘preload’) hebben geconsumeerd (Fedorrof, Polivy & Herman, 1997; Herman & Mack, 1975). Dit kan verklaard worden doordat restrained eaters zich sterk

(11)

focussen op de hedonische aspecten van voedsel wanneer zij ermee in aanraking komen en daardoor minder aandacht hebben voor het reguleren van hun consumptie (Stroebe, Papies & Aarts, 2008).

Het huidige onderzoek

Het huidige onderzoek bestaat uit twee verschillende studies. Studie 1 is een vragenlijstonderzoek dat meer inzicht kan geven in de neiging van mensen om porties

voedsel geheel op te maken; er is onderzocht hoe vaak deze neiging bij mensen voorkomt, of er sprake is van een verhoogde motivatie om te eten en een verhoogde aandacht voor voedsel wanneer een portie voedsel niet op is, en of deze neiging vaker voorkomt bij mensen met een lage mate van zelfcontrole, bij mensen die sterk gevoelig zijn voor voedselverleidingen in de omgeving en/of bij restrained eaters. Studie 2 is een labonderzoek waarin experimenteel is onderzocht of de motivatie om te eten en de aandacht voor een portie voedsel groter zijn wanneer een portie voedsel (net) niet op is dan wanneer een portie voedsel wel op is. Deelnemers kregen een schaaltje met chocolade M&M’s; deelnemers in de experimentele conditie konden het schaaltje niet helemaal leegeten en deelnemers in de controle conditie wel. Vervolgens werd de mate van aandacht voor M&M’s gemeten aan de hand van een dot-probe taak. Ook werd onderzocht of de activatie van het doel om M&M’s te eten (wanneer een portie M&M’s niet op is) op een later moment leidde tot een relatief hoge consumptie van M&M’s. Naast confirmatieve analyses zijn er in studie 2 ook een aantal exploratieve analyses gedaan.

Studie 1

Deze studie is opgezet om meer inzicht te krijgen in de neiging van mensen om porties voedsel geheel op te maken. De eerste hoofdhypothese van studie 1 was dat mensen vaker gemotiveerd zijn om door te eten, vaker aandacht hebben voor voedsel, en vaker dooreten wanneer een portie voedsel niet op is dan wanneer een portie voedsel wel op is.

(12)

Met ‘portie voedsel niet op’ wordt bedoeld dat een persoon besluit om slechts een deel van een verpakking leeg te eten en de verpakking vervolgens weglegt; daarbij is onderscheid gemaakt tussen situaties waarin een persoon het voedsel naast zich neer legt en situaties waarin een persoon het voedsel ver weg legt. Uit eerder onderzoek bleek dat het vergroten van de afstand tot snackvoedsel leidde tot een lagere consumptie (Maas, de Ridder & de Wit, 2012). Op basis van die bevinding werd de tweede hoofdhypothese opgesteld: wanneer mensen een portie voedsel niet op hebben, zijn zij vaker gemotiveerd om door te eten, hebben zij vaker aandacht voor voedsel en eten zij vaker door wanneer die portie voedsel dichtbij ligt dan wanneer die portie voedsel ver weg ligt. Verder werd verwacht dat de constructen motivatie, aandacht en gedrag (ofwel: doorgaan met eten) aan elkaar gerelateerd zijn. Tot slot zijn er een aantal hypotheses geformuleerd met betrekking tot restrained eating, de score op de PFS, zelfcontrole, self-efficacy (met betrekking tot eten) en de frequentie waarmee verpakkingen met snackvoedsel worden leeggegeten. Er werd verwacht dat restrained eaters en mensen die hoog scoren op de PFS relatief vaak aandacht blijven houden voor een portie voedsel wanneer die niet op is. Voor mensen met een hoge mate van zelfcontrole en een hoge self-efficacy werd verwacht dat zij niet vaak doorgaan met eten wanneer een portie voedsel niet op is. Verder werd verwacht dat mensen met een lage mate van zelfcontrole en restrained eaters na het leegeten van een verpakking relatief vaak doorgaan met het eten van een

volgende portie. Tot slot werd verwacht dat mensen die regelmatig eten met afleidingen en mensen die vaak hun bord leegeten vaker verpakkingen met snackvoedsel leegeten, omdat afleiding leidt tot een verlaagde consumption monitoring en omdat mensen die altijd hun bord leegeten waarschijnlijk al vroeg hebben geleerd om porties voedsel op te maken. Deze verwachtingen werden getoetst aan de hand van een vragenlijst.

(13)

Methode

Participanten. De steekproef bestond uit 187 deelnemers (131 vrouwen) uit

Nederland. De gemiddelde leeftijd van deelnemers was 33.58 jaar (SD = 18.69); de jongste deelnemer was 17 en de oudste 78. Het BMI van de deelnemers was gemiddeld 22.66 (SD = 3.27); 81% had een gezond gewicht en 19% had overgewicht (BMI > 25). Een aanzienlijk deel van de deelnemers heeft een universitaire opleiding afgerond (39%). BMI,

opleidingsniveau en geslacht hadden geen invloed op de resultaten. Deelnemers werden via de e-mail en via sociale netwerken uitgenodigd om vrijwillig en zonder vergoeding deel te nemen aan de online vragenlijst.

Materialen. De volgende constructen werden in de vragenlijst gemeten: De frequentie waarmee het bord en de pan worden leeggegeten, de frequentie waarmee verpakkingen met snackvoedsel worden leeggegeten, motivatie om te eten (wanneer een portie voedsel niet op is vs. wanneer een portie wel op is), aandacht voor voedsel (wanneer een portie voedsel niet op is vs. wanneer een portie wel op is), eetgedrag (wanneer een portie niet op is vs. wanneer een portie wel op is), de algemene mate van zelfcontrole, de mate van restrained eating, de mate van gevoeligheid voor externe voedselcues, de mate van afleiding tijdens het eten van snackvoedsel, en de mate van self-efficacy met betrekking tot eten. De items waarin frequenties werden gemeten bevatten een 6-puntsschaal met de volgende antwoordmogelijkheden: nooit, zelden, één of twee keer per maand, één keer per week, een paar keer per week, iedere dag. De items die hoorden bij de constructen aandacht, motivatie en eetgedrag bevatten een 5-puntsschaal met de volgende antwoordmogelijkheden: nooit, zelden, soms, vaak, altijd.

De Brief Self-Control Scale (Tangney, Baumeister & Boone, 2004) is gebruikt om de algemene mate van zelfcontrole te meten. De schaal is een verkorte versie van de Self-Control Scale (Tangney, Baumeister & Boone, 2004) en bestaat uit 13 items, zoals: ‘Ik kan

(14)

verleidingen goed weerstaan’ en ‘Ik zou graag meer zelfdiscipline hebben’ (α = .84). Antwoorden worden gegeven op een 5-punts Likertschaal (1= helemaal niet mee eens, 5 = helemaal mee eens).

De mate van restrained eating, ofwel chronisch diëten, is gemeten aan de hand van de Restraint Scale (Polivy, Herman & Howard, 1988; vertaald door Jansen, Oosterlaan,

Merckelbach en van den Hout, 1988). In de huidige vragenlijst is alleen de subschaal

Concern for Dieting opgenomen; deze subschaal bestaat uit 6 items, zoals: ‘Ik besteed te veel aandacht en tijd aan voedsel’ (antwoord-categorieën: nooit, zelden, vaak, altijd). De

constructvaliditeit van deze subschaal is goed (Van Strien, Breteler & Ouwens, 2002) en de betrouwbaarheid is voldoende (α = .72).

De gevoeligheid voor voedselverleidingen in de omgeving is gemeten aan de hand van de PFS (Lowe et al., 2009; vertaald door Van Dillen, Papies & Hofmann, 2013). De originele schaal bestaat uit 21 items die beantwoord worden op een 5-punts Likertschaal (1= helemaal niet mee eens, 5 = helemaal mee eens). In verband met de lengte van de huidige vragenlijst, zijn slechts 8 items uit de PFS in de huidige vragenlijst opgenomen; dit zijn item 1, 2, 5, 6, 10, 11, 12 en 18 (α = .86). Een voorbeeld van een item is: ‘Als ik eten zie of ruik dat ik lekker vind, dan krijg ik een heel sterke behoefte om dit te eten’. De gehele vragenlijst is te vinden in Bijlage A.

Procedure. Deelnemers ontvingen via e-mail of via sociale netwerken een

uitnodiging voor deelname met een link naar de online vragenlijst. Deelnemers werden van tevoren geïnformeerd dat het onderzoek over eetgewoonten zou gaan en dat het invullen van de vragenlijst ongeveer 10 minuten zou duren. In Bijlage A is te zien in welke volgorde de items werden gepresenteerd.

(15)

Resultaten en discussie

Voor alle analyses is een alpha-niveau van .01 gehanteerd. De eerste hoofdhypothese was dat mensen vaker gemotiveerd zijn om door te eten, vaker aandacht hebben voor

voedsel, en vaker dooreten wanneer een portie voedsel niet op is dan wanneer een portie voedsel wel op is. Er zijn verschillende t-toetsen gedaan om dit te onderzoeken. De mate van aandacht voor voedsel blijkt inderdaad hoger te zijn wanneer een portie voedsel niet op is - zowel wanneer deze dichtbij ligt (M = 3.36, SD = 1.13) als wanneer deze ver weg ligt (M = 2.74, SD = 1.07) - dan wanneer een portie voedsel wel op is (M = 2.25, SD = 1.00),

respectievelijk: t(186) = 13.32, p < .001 en t(186) = 6.07, p < .001. De motivatie om te eten blijkt eveneens hoger te zijn wanneer een portie voedsel niet op is - zowel wanneer deze dichtbij ligt (M = 3.38, SD = 1.10) als wanneer deze ver weg ligt (M = 2.66, SD = 1.07) - dan wanneer een portie voedsel wel op is (M = 2.30, SD = 1.02), respectievelijk: t(186) = 13.08, p < .001 en t(186) = 4.44, p < .001. Mensen blijken tevens vaker door te gaan met eten

wanneer een portie voedsel niet op is - zowel wanneer deze dichtbij ligt (M = 2.97, SD = 1.07) als wanneer deze ver weg ligt (M = 2.31, SD = 1.00) - dan wanneer een portie voedsel wel op is (M = 1.95, SD = 0.92), respectievelijk: t(186) = 13.93, p < .001 en t(186) = 5.05, p < .001. Deze resultaten bevestigen de hypothese. Er kan geconcludeerd worden dat mensen, ondanks hun voornemen om eerder te stoppen met eten, vaker doorgaan met eten wanneer een portie voedsel niet op is dan wanneer een portie voedsel wel op is. De resultaten ondersteunen de veronderstelling dat het doel om te eten actief blijft zolang een portie voedsel niet op is.

De tweede hoofdhypothese was dat mensen die een portie voedsel gedeeltelijk op hebben, vaker gemotiveerd zijn om door te eten, vaker aandacht hebben voor voedsel en vaker dooreten wanneer die portie voedsel dichtbij ligt dan wanneer die portie voedsel ver weg ligt. Deze hypothese werd door de resultaten bevestigd (zie Tabel 1 voor M en SD); de

(16)

uitkomsten van de t-toetsen waren respectievelijk: t(186) = 11.91, p < .001, t(186) = 10.93, p < .001, en t(186) = 10.92, p < .001. Deze bevindingen zijn in lijn met de resultaten van het onderzoek van Maas, de Ridder en de Wit (2012); hoe groter de afstand tot snackvoedsel, hoe lager de consumptie.

Verder werd verwacht dat de constructen motivatie, aandacht en gedrag aan elkaar gerelateerd zijn. Bij deze verwachting is onderscheid gemaakt tussen situaties waarin voedsel dichtbij ligt en situaties waarin voedsel ver weg ligt; in beide gevallen bleken de constructen significant met elkaar gecorreleerd te zijn (zie Tabel 2).

Zoals verwacht blijken een hoge score op de RS en een hoge score op de PFS gerelateerd te zijn aan een hoge mate van aandacht voor een portie voedsel wanneer die niet op is (zowel wanneer die dichtbij als wanneer die ver weg ligt). De bevinding dat restrained eaters relatief vaak aandacht hebben voor een portie voedsel die niet op is, kan wellicht worden verklaard doordat restrained eaters hun gedachten aan lekker eten proberen te onderdrukken, wat leidt tot het paradoxale effect dat ze er juist meer aan gaan denken (Erskine & Georgiou, 2013). Er werd verwacht dat mensen met een hoge mate van

zelfcontrole en een hoge mate van self-efficacy niet vaak doorgaan met eten wanneer zij een portie voedsel niet op hebben. De mate van zelfcontrole bleek negatief gecorreleerd te zijn met dooreten wanneer een portie voedsel niet op is; deze bevinding is in lijn met de

verwachting en komt overeen met theorieën die stellen dat personen met een hoge mate van zelfcontrole minder vaak toegeven aan verleidingen dan personen met een lage mate van zelfcontrole (e.g. Baumeister, 2002). Een aanvullende exploratieve analyse met de variabelen zelfcontrole en leeftijd liet zien dat een hogere leeftijd gerelateerd was aan een betere mate van zelfcontrole, r = .36, p < .001. De mate self-efficacy bleek eveneens negatief gecorreleerd te zijn met dooreten wanneer een portie voedsel niet op is; r = -.44, p < .001 (voedsel dichtbij), r = -.46, p < .001 (voedsel ver weg); dit is in lijn met de verwachting.

(17)

Hieruit kan geconcludeerd worden dat het verhogen van de self-efficacy met betrekking tot eten een effectieve methode kan zijn om mensen te helpen bij het limiteren van hun

consumptie. Er werd verwacht dat een lage mate van zelfcontrole en een hoge mate van restrained eating gerelateerd zijn aan dooreten nadat een portie voedsel op is. Deze verwachting werd eveneens bevestigd (zie Tabel 2). Dat restrained eaters relatief vaak doorgaan met eten nadat een portie voedsel op is, kan worden verklaard doordat restrained eaters zich sterk focussen op de hedonische aspecten van voedsel wanneer zij ermee in aanraking komen en daardoor minder aandacht hebben voor het reguleren van hun consumptie (Stroebe, Papies & Aarts, 2008). Tot slot werd verwacht dat mensen die regelmatig eten met afleidingen en mensen die regelmatig hun bord leegeten, vaker verpakkingen met snackvoedsel leegeten. De eerste verwachting werd door de resultaten bevestigd; de mate waarin gegeten wordt met afleidingen correleert positief met de frequentie waarmee snackverpakkingen worden leeggegeten, r = .26, p < .001. Dit kan verklaard

worden doordat afleidingen zorgen voor een lage consumption monitoring. De tweede verwachting werd echter niet bevestigd; hoe vaak mensen hun bord leegeten bleek niet significant gerelateerd te zijn aan de frequentie waarmee zij snackverpakkingen leegeten, r = -.07, p = .364. Deze bevinding betwist het idee dat mensen die altijd hun bord leegeten ongevoelig zijn voor honger- en verzadigingssignalen. Wellicht bestaat er geen algemene neiging om porties voedsel geheel op te maken, maar geldt deze neiging uitsluitend voor porties snackvoedsel; dit zou in vervolgonderzoek onderzocht kunnen worden.

Op basis van de resultaten van studie 1 kan gesuggereerd worden dat mensen die hun consumptie willen limiteren, een portie voedsel het beste ver weg kunnen leggen wanneer zij er een deel van gegeten hebben en het beste met zo min mogelijk afleiding kunnen eten, zodat ze meer controle hebben over hun consumptie. Verder kan geconcludeerd worden dat restrained eaters en personen die sterk gevoelig zijn voor voedselverleidingen er baat bij

(18)

kunnen hebben om te leren hoe zij hun aandacht op iets anders kunnen richten wanneer zij aan ongezond voedsel blijven denken als een portie niet op is.

Aangezien er in het huidige onderzoek gebruik is gemaakt van een vragenlijst, is het wel mogelijk om uitspraken te doen over relaties tussen variabelen, maar kunnen er geen uitspraken worden gedaan over causaliteit. Een mogelijk nadeel bij een aantal items in de vragenlijst is dat respondenten de antwoordmogelijkheden (nooit, zelden, soms, vaak, altijd) op een verschillende manier geïnterpreteerd kunnen hebben. In vervolgonderzoek zou het beter zijn om de antwoordmogelijkheden concreter te maken. Het feit dat de vragenlijst online werd afgenomen, had mogelijk als voordeel dat deelnemers niet of nauwelijks sociaal-wenselijke antwoorden gaven, omdat zij volledig anoniem waren.

Aan het huidige onderzoek hebben relatief veel vrouwen en hoogopgeleiden deelgenomen; de steekproef is daarom niet geheel representatief voor de Nederlandse populatie. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de methode waarmee de deelnemers geworven zijn ertoe geleid heeft dat met name personen hebben deelgenomen die

geïnteresseerd waren in het onderwerp Eetgewoonten; dit vormt mogelijk een bedreiging voor de externe validiteit van het onderzoek.

De belangrijkste conclusie die uit studie 1 getrokken kan worden is dat mensen vaker aandacht hebben voor een portie voedsel, vaker gemotiveerd zijn om door te eten en vaker daadwerkelijk dooreten wanneer een portie niet op is dan wanneer een portie wel op is. In studie 2 wordt dit effect op experimentele wijze onderzocht.

Studie 2

Het doel van deze studie was experimenteel te onderzoeken of er bij mensen sprake is van een (onbewust) doel om porties voedsel geheel op te eten. Indien er sprake is van een doel om een portie voedsel op te maken, dan zou de aandacht voor de portie voedsel relatief hoog moeten zijn wanneer die nog niet op is en relatief laag moeten zijn wanneer die wel op

(19)

is. De portie voedsel die gebruikt is in het huidige experiment is een schaaltje met chocolade M&M’s; de meeste mensen houden namelijk van chocolade (Weingarten & Elston, 1990). De mate van aandacht voor M&M’s werd gemeten aan de hand van een dot-probe taak. Een verhoogde aandacht voor bepaald voedsel houdt in dat (a) de aandacht relatief snel wordt georiënteerd naar stimuli die gerelateerd zijn aan het voedsel en (b) de aandacht relatief lang blijft hangen bij stimuli die gerelateerd zijn aan het voedsel. De verwachting was daarom dat personen die een portie M&M’s niet op hebben, hun aandacht in de dot-probe taak relatief snel oriënteren naar afbeeldingen van M&M’s en hun aandacht relatief lang vasthouden bij afbeeldingen van M&M’s in vergelijking met personen die een portie M&M’s wel op hebben. Bovendien werd verwacht dat de effecten van aandachtsoriëntatie en vastgehouden aandacht sterker zijn voor personen die hoog scoren op de PFS dan voor personen die laag scoren op de PFS.

Daarnaast werd verwacht dat personen die een portie M&M’s niet op hebben, sterker gemotiveerd zijn om M&M’s te eten - en daarom relatief veel M&M’s eten wanneer die op een later moment opnieuw geconsumeerd kunnen worden - dan personen die een portie M&M’s al op hebben. Er werd onderzocht of de mate van aandachtsoriëntatie en vastgehouden aandacht voor M&M’s daarbij een mediërende rol spelen.

Tot slot zijn er een aantal exploratieve analyses uitgevoerd om te onderzoeken of de volgende vier factoren het verband tussen ‘portie wel of niet op’ en mate van consumptie modereren: de mate van restrained eating, de mate van algemene zelfcontrole, de frequentie waarmee een persoon normaalgesproken snackverpakkingen leegeet en de hedonische waarde van M&M’s (i.e. hoe lekker een persoon M&M’s vindt).

Methode

Participanten. Aan het onderzoek hebben 96 participanten (70 vrouwen)

(20)

jaar (SD = 7.60). Het gemiddelde BMI van de deelnemers was 22.58 (SD = 4.72); 83,3% had een gezond gewicht en 16,7% had overgewicht (BMI > 25). Het grootste deel van de

deelnemers heeft de middelbare school afgemaakt (68,1%) en een aanzienlijk deel heeft een universitaire opleiding gevolgd (25,5%). Leeftijd, BMI en opleidingsniveau waren niet van invloed op de resultaten. Om mee te kunnen doen aan het experiment moest een persoon vloeiend Nederlands spreken, M&M’s lekker vinden en bereid zijn om een uur voor aanvang van het onderzoek niet te eten. Deelnemers hadden gemiddeld 2.77 uur van tevoren niets gegeten (SD = 2.46). Het experiment is goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam. Deelnemers gaven hun informed consent en konden stoppen met het experiment wanneer zij dat wilden. Alle deelnemers werden willekeurig toegewezen aan de experimentele- of aan de controle conditie.

Materialen.

Manipulatie. Het experiment ging voor de deelnemers ogenschijnlijk over het effect van eten tijdens het kijken van een video op de evaluatie van een video. Er zijn twee

humoristische animatievideo’s gebruikt in het experiment; de eerste video had een duur van 6 minuten en de tweede video een duur van 8 minuten. Tijdens het kijken van de eerste video (Tijdstip 1; T1) ontvingen deelnemers een transparant schaaltje met M&M’s. Deelnemers in de controle conditie kregen 40 gram M&M’s en deelnemers in de experimentele conditie kregen 50 gram M&M’s. Tijdens het eten van de M&M’s werden deelnemers door de proefleider geobserveerd via een verborgen camera die aanwezig was in de cubicles van de onderzoeksruimte. Deelnemers in de controle conditie aten het schaaltje leeg; deelnemers in de experimentele conditie werden tijdens het eten van hun portie via de intercom

onderbroken wanneer zij nog ongeveer 10 gram M&M’s over hadden. Tijdens het kijken van de tweede video (Tijdstip 2; T2) kregen deelnemers in beide condities een ondoorzichtig schaaltje met 50 gram M&M’s; ze konden daar naar behoefte van eten. Zowel na afloop van

(21)

de eerste video als na afloop van de tweede video werd door de proefleider in grammen nauwkeurig gewogen hoeveel M&M’s de deelnemers hadden geconsumeerd; hiervoor is een keukenweegschaal van het merk Soehnle Optica gebruikt.

Aandacht. De mate van aandacht voor M&M’s is gemeten met een dot-probe taak

die vier verschillende afbeeldingen van M&M’s en vier verschillende neutrale plaatjes bevatte; deze waren gematcht op kleur en vorm (zie Bijlage B). Alle afbeeldingen in de dot-probe taak hadden een hoogte en een breedte van 6.6 cm. De taak bestond uit twee typen stimulusparen: M&M-Neutraal en Neutraal-Neutraal. De taak bestond uit 14 oefentrials (waarin alleen neutrale afbeeldingen werden gepresenteerd) en 112 testtrials. Aan het begin van iedere trial werd een fixatiekruis in het midden van het scherm gepresenteerd, vervolgens werd gedurende 500 ms een stimuluspaar gepresenteerd (met één afbeelding aan de

linkerkant en één afbeelding aan de rechterkant van het scherm). Veertien milliseconden later werd een stip gepresenteerd op de plaats van één van de twee afbeeldingen. Wanneer de stip op de plaats verscheen van een M&M-afbeelding, was er sprake van een congruente trial; wanneer de stip op de plaats verscheen van een neutrale afbeelding, was er sprake van een incongruente trial. Wanneer er twee neutrale afbeeldingen werden gepresenteerd, was er sprake van een neutrale trial. Deelnemers moesten aan de hand van toetsen (op een

QWERTY toetsenbord) zo snel en zo accuraat mogelijk aangeven of de stip aan de linker- of aan de rechterkant van het scherm werd gepresenteerd: de ‘z’-toets indien de stip links verscheen en de ‘/’-toets indien de stip rechts verscheen. Het fixatiekruis verdween nadat deelnemers aangaven aan welke kant de stip werd gepresenteerd. Het interval tussen de trials was 1500 ms. De taak bestond uit 32 congruente trials, 32 incongruente trials en 48 neutrale trials. De volgorde van de trails was voor iedere deelnemer gerandomiseerd. De dot-probe taak werd geprogrammeerd met Inquisit Millisecond software package (Inquisit 4.0.4.0, 2013).

(22)

Procedure. Bij aankomst in het lab namen deelnemers plaats achter een

desktopcomputer in een individuele cubicle. Na het ondertekenen van de informed consent begonnen deelnemers met een reactietaak die niet gerelateerd was aan het experiment. Na de taak vulden deelnemers in hoeveel uur geleden zij voor het laatst hadden gegeten en gaven zij op een Visual Analog Scale (VAS) van 100 mm aan hoeveel honger zij hadden (van

helemaal geen honger tot heel veel honger). Vervolgens kwam de proefleider binnen om de eerste animatievideo op te starten en een schaaltje met M&M’s te geven. De proefleider legde uit dat de video ongeveer zes minuten duurde en verzocht de deelnemers om gedurende het kijken van de video rustig aan het schaaltje met M&M’s leeg te eten. Deelnemers in de controle conditie keken de video af en aten het schaaltje M&M’s leeg; vervolgens drukten zij op een knop om de proefleider te roepen. Deelnemers in de experimentele conditie konden het schaaltje niet leegeten; ze werden onderbroken onder het voorwendsel “Sorry, ik heb me vergist in de volgorde. Zou je alsjeblieft alles willen laten liggen en uit het hokje willen komen? We moeten namelijk een andere taak doen!”.

Vervolgens werden de deelnemers door de proefleider meegenomen naar een andere cubicle waar zij op ongeveer 60 cm afstand achter een andere computer plaatsnamen. De instructies werden vanaf dat moment op het beeldscherm gepresenteerd. De deelnemers deden daar allereerst de dot-probe taak. Vervolgens kwam de proefleider binnen om een tweede animatiefilm op te starten en een schaaltje met 50 gram M&M’s te geven. De proefleider legde uit dat er ruim voldoende M&M’s waren en dat er daarom naar behoefte van gegeten kon worden. Na afloop kwam de proefleider opnieuw binnen om de

vragenlijsten op te starten en het schaaltje mee te nemen. Het aantal gram M&M’s dat over was werd gewogen door de proefleider; dit was de afhankelijke gedragsmaat.

Na afloop van de tweede video beantwoordden de deelnemers een aantal vragen over de tweede video; dit werd gedaan om het ogenschijnlijke doel van het onderzoek

(23)

geloofwaardig te houden. Vervolgens werden er een aantal vragenlijsten afgenomen: een vragenlijst over de frequentie waarmee verpakkingen met snackvoedsel worden leeggegeten (α = .80; zie Bijlage C), de subschaal Concern for Dieting van de Restraint Scale (α = .79), de Power of Food Scale (α = .93) en de Brief Self-Control Scale in (α = .86).

Na het invullen van de vragenlijsten beantwoordden de deelnemers een aantal vragen over hun demografische gegevens en gaven zij op een VAS aan hoe lekker zij M&M’s in het algemeen vinden en hoe lekker zij de M&M’s vonden die zij in het lab aten (van helemaal niet lekker tot heel lekker). Ter controle werd gevraagd of zij het werkelijke doel van het onderzoek konden aangeven. Aangezien het werkelijke doel van het onderzoek werd achtergehouden voor de deelnemers, ontvingen zij na afloop een schriftelijke debriefing. Resultaten en discussie

In de huidige studie werd een significantieniveau van α = .05 gehanteerd. Allereerst zijn de incorrecte responsen op de dot-probe taak (2.2% van de data) uitgesloten van

statistische analyses. Een analyse van de gemiddelde accuratesse per deelnemer wees uit dat geen enkele deelnemer minder dan 80% correct had. Reactietijden onder de 200 ms en boven de 2000 ms zijn uit de data verwijderd, evenals individuele uitbijters (reactietijden die meer dan drie standaarddeviaties afweken van de individuele gemiddelde reactietijd). Daarnaast zijn twee deelnemers uitgesloten van analyses waarin reactietijden als afhankelijke variabele werden gebruikt, omdat hun reactietijden sterk afweken van het gemiddelde; boxplots gaven aan dat het uitbijters waren.

Gemiddelde reactietijden van de deelnemers op congruente-, incongruente- en

neutrale trials zijn gepresenteerd in Tabel 3. De eerste hypothese was dat de aandacht sneller wordt georiënteerd naar afbeeldingen van M&M’s wanneer de portie M&M’s niet op is dan wanneer de portie voedsel M&M’s wel op is. De reactietijden zijn geanalyseerd aan de hand van een 2 (conditie: experimentele vs. controle) x 2 (congruentie: congruent vs. incongruent)

(24)

mixed model ANOVA, waarbij conditie de tussen-proefpersonen factor was en congruentie de binnen-proefpersonen factor. Deelnemers in de experimentele conditie bleken hun aandacht niet sneller te oriënteren naar afbeeldingen van M&M’s dan deelnemers in de controle conditie, F(1, 92) = 0.28, p = .598, ηp2 = .003. Ook wanneer gecontroleerd werd voor de mate van honger, werd er geen effect van aandachtsoriëntatie gevonden, F(1,89) = -0.58, p = .450, ηp2 = .006. Er kan geconcludeerd worden dat aandacht voor congruente versus incongruente trials niet afhankelijk is van conditie. De eerste hypothese wordt dus niet bevestigd door de resultaten. Verder werd verwacht dat het oriëntatie-effect sterker is voor personen die hoog scoren op de PFS dan voor personen die laag scoren op de PFS.

Bovenstaande analyse is daarom nogmaals uitgevoerd met de gemiddelde score op de PFS als additionele factor. Uit de analyse bleek dat de score op de PFS niet significant interacteerde met de variabelen conditie en congruentie, F(2, 89) = 1.03, p = .361, ηp2 = .023; de uitkomst was dus niet in lijn met de verwachting.

Het feit dat er geen effect van aandachtsoriëntatie is gevonden, zou te wijten kunnen zijn aan de aanbiedingstijd van de stimuli in de dot-probe taak; de stimuli werden gedurende 500 ms aangeboden en dat is wellicht te lang om oriëntatie-effecten te kunnen vinden. In vervolgonderzoek zouden de stimuli korter aangeboden kunnen worden. Bovendien zouden in vervolgonderzoek niet alleen reactietijden maar ook oogbewegingen gemeten kunnen worden, omdat oogbewegingen een nauwkeurigere maat zijn van aandachtsoriëntatie dan reactietijden (Castellanos et al., 2009).

Er werd verwacht dat aandacht langer blijft hangen bij M&M’s wanneer een portie M&M’s niet op is dan wanneer een portie M&M’s wel op is. De reactietijden zijn

geanalyseerd aan de hand van een 2 (conditie: experimentele vs. controle) x 2 (incongruentie: incongruent vs. neutraal) mixed model ANOVA. Deelnemers in de experimentele conditie bleken hun aandacht niet langer vast te houden bij afbeeldingen van M&M’s dan deelnemers

(25)

in de controle conditie, F(1, 92) = 0.89, p = .348, ηp2 = .005. Ook wanneer gecontroleerd werd voor de mate van honger, werd er geen effect van vastgehouden aandacht gevonden, F(1, 89) = 0.60, p = .443, ηp2 = .007. Er kan geconcludeerd worden dat aandacht voor incongruente versus neutrale trials niet afhankelijk is van conditie; de hypothese wordt dus niet bevestigd door de resultaten. Er werd verwacht dat het effect van vastgehouden aandacht sterker is voor personen die hoog scoren op de PFS dan voor personen die laag scoren op de PFS. De analyse is nogmaals uitgevoerd waarbij de gemiddelde score op de PFS als

additionele factor is toegevoegd. Er werd geen interactie-effect gevonden tussen de score op de PFS en de variabelen conditie en incongruentie, F(2, 89) = 0.30, p = .745, ηp2 = .007; de hypothese werd dus niet bevestigd.

Er werd voorspeld dat personen die onderbroken worden tijdens het eten van een portie M&M’s, daarna meer M&M’s eten dan personen die niet onderbroken worden tijdens het eten van een portie M&M’s. Deze hypothese is getoetst aan de hand van een ANOVA met conditie als onafhankelijke variabele en het aantal gram gegeten M&M’s op T2 als afhankelijke variabele. Er werd geen significant verschil in consumptie gevonden tussen de experimentele conditie (M = 22.64, SD = 16.34) en de controle conditie (M = 31.75, SD = 18.25), F(1, 92) = 0.63, p = .430, ηp2 = .007; ook niet wanneer er gecontroleerd werd voor de mate van honger, F(1, 89) = 0.63, p = .430, ηp2 = .007. Aangezien er geen significant

verschil gevonden werd, was het niet mogelijk om verder te onderzoeken of de mate van aandachtsoriëntatie en vastgehouden aandacht een mediërende rol speelden in dit effect.

Het feit dat deelnemers in de experimentele conditie op T2 niet meer M&M’s hebben geconsumeerd dan deelnemers in de controle conditie, kan verschillende redenen hebben. Allereerst is het mogelijk dat andere factoren, zoals emoties en vermoeidheid, van invloed waren op de hoeveelheid M&M’s die deelnemers aten (Macht, 2008; Baumeister & Heatherton, 1996). Deze factoren zouden gemeten kunnen worden in vervolgonderzoek,

(26)

zodat hiervoor gecontroleerd kan worden. Bovendien zou het beter zijn om deelnemers in vervolgonderzoek op een vast dagdeel te testen, omdat het tijdstip van de dag van invloed kan zijn op de hoeveelheid die men eet. Ten tweede is het mogelijk dat sommige deelnemers na het eten van 40 gram M&M’s verzadigd waren en daarom een lage motivatie hadden om door te eten. In vervolgonderzoek zou daarom een kleinere portie gebruikt kunnen worden. Ten slotte hebben 40 deelnemers (25 in de experimentele conditie en 15 in de controle conditie) ingevuld dat zij dachten dat het doel van het experiment was om te onderzoeken hoeveel M&M’s ze zouden eten en/of in hoeverre ze zich konden beheersen bij het eten van M&M’s. Wanneer mensen doorhebben dat er op hun consumptie gelet wordt, eten ze mogelijk meer of minder dan ze normaal gesproken zouden doen. Ter voorkoming van het vermoeden dat de consumptie gemeten wordt, zou in vervolgonderzoek minder nadruk op het voedsel gelegd moeten worden.

Exploratieve analyses. Tot slot werd exploratief onderzocht of de variabelen

restrained eating, algemene zelfcontrole, frequentie waarmee een persoon snackverpakkingen leegeet en hedonische waarde van M&M’s het effect van conditie op mate van

M&M-consumptie modereren. Dit is onderzocht door een aantal ANOVA’s te doen met conditie als onafhankelijke variabele, het aantal gram gegeten M&M’s op T2 als afhankelijke variabele en als covariaat (1) de score op de RS, (2) de score op de Self-Control Scale, (3) de

frequentie waarmee snackverpakkingen worden leeggegeten, en (4) de hedonische waarde van M&M’s (die in het lab geconsumeerd zijn). De covariaten bleken niet te interacteren met conditie; het effect van conditie op consumptie is dus onafhankelijk van de genoemde

covariaten.

Er zijn wel een aantal hoofdeffecten gevonden; allereerst is er een hoofdeffect van zelfcontrole gevonden, F(1, 90) = 6.66, p = .012, ηp2 =.069; een follow-up regressie-analyse met zelfcontrole als onafhankelijke variabele en het aantal M&M’s dat over was op T2 als

(27)

afhankelijke variabele maakte duidelijk dat een hogere mate van zelfcontrole gerelateerd is aan een lagere consumptie van M&M’s, t(93) = 2.36, p = .020. Deze bevinding is in lijn met de literatuur (e.g. Baumeister, 2002) en met de bevindingen in studie 1. Ten tweede werd er een hoofdeffect gevonden van de frequentie waarmee snackverpakkingen worden

leeggegeten, F(1, 90) = 5.31, p = .024, ηp2 = .056; een follow-up regressie-analyse liet zien dat mensen die regelmatig snackverpakkingen leegeten meer M&M’s consumeerden op T2, t(93) = 2.36, p = .020. Dit zou verklaard kunnen worden doordat mensen die regelmatig snackverpakkingen leegeten gewend zijn om veel (snackvoedsel) te eten. Tot slot werd er een hoofdeffect gevonden van de hedonische waarde van M&M’s, F(1, 90) = 21.17, p < .001, ηp2 = .245; uit een follow-up regressie-analyse met hedonische waarde van M&M’s als onafhankelijke variabele en het aantal gram M&M’s dat over was op T2 als afhankelijke variabele bleek dat deelnemers die de M&M’s in het lab erg lekker vonden, meer M&M’s hebben gegeten dan deelnemers die de M&M’s minder lekker vonden, t(93) = -5.60, p < .001. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de hedonische waarde van voedsel een belangrijke voorspeller is van de mate van consumptie.

Het feit dat het experiment in het lab is uitgevoerd heeft als voordeel dat deelnemers random toegewezen konden worden aan condities en dat er controle was over externe

factoren. Een nadeel is echter dat de ecologische validiteit van het experiment laag is, omdat het eetgedrag van mensen in het dagelijks leven afwijkt van hun eetgedrag in het lab. Om de ecologische validiteit in een vervolgstudie te vergroten, kan het experiment worden

uitgevoerd in een omgeving die lijkt op een natuurlijke situatie.

De manier waarop deelnemers in de experimentele conditie geïnstrueerd werden om te stoppen met eten, was een nadeel van de huidige onderzoeksmethode; de meeste

deelnemers werden via de intercom onderbroken, maar een deel van de deelnemers at dermate langzaam dat er na het kijken van de video meer dan 10 gram M&M’s over was in

(28)

hun schaaltje. Om te voorkomen dat deze deelnemers het bakje alsnog zouden leegeten, was van tevoren ingesteld dat alle deelnemers in de experimentele conditie na afloop van de video een scherm te zien kregen waarop stond uitgelegd dat zij de overgebleven M&M’s moesten laten liggen en de proefleider moesten roepen. De consequentie hiervan is dat deelnemers die de tekst op het scherm na de video hebben gezien mogelijk meer aandacht hadden voor M&M’s dan deelnemers die via de intercom werden onderbroken; dit is mogelijk van invloed geweest op de reactietijden in de dot-probe taak. In een vervolgstudie is het van belang ervoor te zorgen dat de procedure voor deelnemers binnen één conditie hetzelfde is. Een andere limitatie betreft het gebruik van de animatievideo’s; mogelijk werden deelnemers zodanig afgeleid door de video’s dat zij het opeten van de portie M&M’s nauwelijks als een doel hebben ervaren.

Algemene discussie

Het belangrijkste doel van beide studies was om te onderzoeken waar de neiging van mensen vandaan komt om porties voedsel geheel op te maken. Er werd verondersteld dat mensen het opmaken van een portie als een (onbewust) doel kunnen ervaren en dat zij daarom een hoge motivatie hebben om te eten en een hoge mate van aandacht hebben voor voedsel zolang een portie niet op is. Er werd verwacht dat de motivatie om te eten en de mate van aandacht voor voedsel dalen nadat een portie voedsel op is. De resultaten van studie 1 laten zien dat mensen inderdaad vaker gemotiveerd zijn om door te eten en vaker aandacht hebben voor een portie voedsel wanneer een portie niet op is dan wanneer een portie wel op is; deze resultaten vormen evidentie voor de veronderstelling dat er sprake is van een doel om een portie voedsel op te maken. Een andere belangrijke bevinding van studie 1 is dat mensen vaker aan een portie voedsel blijven denken wanneer die niet op is en dichtbij ligt dan wanneer die niet op is en ver weg ligt. Verder blijkt zoals verwacht uit studie 1 (a) dat mensen met een lage mate van zelfcontrole relatief vaak doorgaan met eten

(29)

(zowel wanneer een portie niet op is als wanneer een portie wel op is), (b) dat restrained eaters relatief vaak aandacht hebben voor een portie voedsel die niet op is en relatief vaak doorgaan met eten nadat een portie op is, (c) dat mensen die sterk gevoelig zijn voor voedselverleidingen in de omgeving relatief vaak aandacht hebben voor een portie voedsel wanneer die niet op is, (d) dat mensen met een hoge self-efficacy met betrekking tot eten niet vaak verpakkingen met snackvoedsel leegeten, en (e) dat mensen die vaak eten met

afleidingen regelmatig verpakkingen met snackvoedsel leegeten.

In studie 2 is op experimentele wijze onderzocht of mensen die een portie voedsel niet op hebben een hogere mate van aandacht hebben voor het desbetreffende voedsel dan mensen die een portie voedsel wel op hebben. Uit de resultaten van de dot-probe taak blijkt dat

mensen die een portie voedsel niet op hebben, geen hogere mate van aandachtsoriëntatie en vastgehouden aandacht hebben voor het desbetreffende voedsel dan mensen die een portie voedsel wel op hebben. Verder is in studie 2 onderzocht of mensen die een portie voedsel niet op hebben op een later moment meer van het desbetreffende voedsel consumeren dan personen die een portie voedsel wel op hebben; dit bleek evenmin het geval te zijn.

Aangezien er in beide studies veel analyses zijn gedaan, is het mogelijk dat er toevallig significante effecten zijn gevonden. Bij de interpretatie van de resultaten moet hiermee rekeningen worden gehouden; conclusies kunnen niet met zekerheid worden

getrokken. Bovendien kunnen de resultaten niet met zekerheid gegeneraliseerd worden naar de Nederlandse populatie, omdat de steekproeven van beide studies niet geheel representatief zijn voor de Nederlandse populatie.

Het feit dat de verwachte effecten in studie 1 wel gevonden zijn, maar in studie 2 niet, is mogelijk te verklaren door het grote verschil in de gehanteerde methoden van beide

studies: studie 1 is een vragenlijstonderzoek dat gebaseerd is op zelfrapportage en studie 2 is een gecontroleerd onderzoek dat in het lab is uitgevoerd. Het voordeel van studie 1 boven

(30)

studie 2 is dat deze inzicht geeft in het eetgedrag van mensen in het dagelijks leven. Het voordeel van studie 2 boven studie 1 is dat deelnemers toegewezen konden worden aan condities (portie niet op vs. portie wel op) en er daarom uitspraken konden worden gedaan over causaliteit. Een belangrijk verschil tussen de designs van de studies is dat de eerste studie een binnen-proefpersonen-design betrof en de tweede studie een tussen-proefpersonen-design betrof. Mogelijk zijn er geen significante effecten van consumptie gevonden in studie 2 omdat eetgedrag over het algemeen sterk verschilt tussen personen. Om te onderzoeken of dit zo is, zou er in vervolgonderzoek voor studie 2 een binnen-proefpersonen-design gebruikt kunnen worden; deelnemers zouden bijvoorbeeld op twee verschillende dagen getest kunnen worden waarbij ze een portie voedsel op de ene dag wel geheel opmaken, maar op de andere dag niet. Verder is het mogelijk dat de verwachte effecten van studie 2 niet gevonden zijn omdat het experiment last heeft van een aantal tekortkomingen die reeds genoemd zijn in de discussie van studie 2.

De bevindingen van het huidige onderzoek hebben een aantal praktische implicaties. Allereerst zouden er toegankelijke interventies ontwikkeld kunnen worden om mensen te leren hoe zij om kunnen gaan met gedachten aan eten, aangezien uit studie 1 blijkt dat relatief veel mensen blijven denken aan een portie voedsel wanneer die niet op is. Het onderzoek van Van Dillen, Nordren en Andrade (2013, zoals geciteerd in Skorka-Brown, Andrade & May, 2014) laat zien dat een sterke zin in eten verminderd kan worden door mensen een spelletje Tetris te laten spelen; door de afleiding neemt de aandacht voor voedsel af. Bestaande vormen van interventies waarmee gedachten aan voedsel gereduceerd kunnen worden zijn onder andere Self-directed Imagery en Mindfullness Based Eating Awareness Training (May et al., 2010; Kristeller & Wolever, 2010). Ten tweede suggereren de resultaten van studie 1 dat mensen een portie voedsel het beste ver weg kunnen leggen wanneer ze er een deel van hebben gegeten, om te voorkomen dat ze een drang voelen om er

(31)

meer van te eten en eraan blijven denken. Ten derde suggereren de resultaten dat mensen die willen afvallen of op gewicht willen blijven het beste zonder afleidingen kunnen eten. Afleidingen tijdens het eten zorgen namelijk voor een lage mate van consumption

monitoring; overconsumptie is vaak het gevolg. Afleiding tijdens het eten van voedsel heeft dus een negatief effect, terwijl afleiding tijdens het denken aan voedsel juist een positief effect heeft. Tot slot blijkt uit studie 1 dat het leegeten van verpakkingen met snackvoedsel een veelvoorkomend verschijnsel is. Veel mensen proberen hun voedselinname te limiteren, maar slagen daar niet in; daarom zouden zij er baat bij hebben om snackvoedsel uit kleinere verpakkingen te kunnen eten. Eerder onderzoek bevestigt dat kleinere porties leiden tot een vermindering in consumptie (Wansink & Kim, 2005). Supermarkten zouden daarom

aanbevolen kunnen worden om van alle ongezonde producten kleinere portieverpakkingen te verkopen.

Er kan geconcludeerd worden dat de resultaten van studie 1 wel in lijn zijn met de verwachtingen van het onderzoek, maar de resultaten van studie 2 niet. Studie 2 zou

gerepliceerd moeten worden om experimenteel te onderzoeken of er bij mensen sprake is van een (onbewust) doel om porties voedsel geheel op te maken. De genoemde aanbevelingen voor vervolgonderzoek moeten daarbij in acht genomen worden. Het is van belang dat er meer onderzoek wordt verricht naar de neiging van mensen om porties voedsel geheel op te maken, omdat dit een veel voorkomend fenomeen blijkt te zijn waar tot op heden amper onderzoek naar is gedaan. Wanneer er meer duidelijkheid bestaat over de mentale processen die ten grondslag liggen aan de neiging van mensen om porties voedsel op te maken, kunnen er interventies ontworpen worden die zich daar specifiek op richten. Met name personen die kampen met overgewicht of obesitas kunnen daar baat bij hebben.

(32)

Literatuur

Aarts, H., Gollwitzer, P. M., & Hassin, R. R. (2004). Goal contagion: perceiving is for pursuing. Journal of Personality and Social Psychology, 87(1), 23.

Allan, J. L., Johnston, M., & Campbell, N. (2010). Unintentional eating. What determines goal-incongruent chocolate consumption?. Appetite, 54(2), 422-425.

Bargh, J. A. (1997). The Automaticity of Everyday Life. Lawrence Erlbaum Associates Publishers.

Bargh, J. A., Gollwitzer, P. M., Lee-Chai, A., Barndollar, K., & Trötschel, R. (2001). The automated will: nonconscious activation and pursuit of behavioral goals. Journal of personality and social psychology, 81(6), 1014.

Baumeister, R. F. (2002). Yielding to temptation: Self‐control failure, impulsive purchasing, and consumer behavior. Journal of Consumer Research, 28(4), 670-676.

Baumeister, R. F., & Heatherton, T. F. (1996). Self-regulation failure: An overview. Psychological Inquiry, 7(1), 1-15.

Baumeister, R. F., Vohs, K. D., & Tice, D. M. (2007). The strength model of self-control. Current Directions in Psychological Science, 16(6), 351-355.

Berthoud, H. R., Zheng, H., & Shin, A. C. (2012). Food reward in the obese and after weight loss induced by calorie restriction and bariatric surgery. Annals of the New York Academy of Sciences, 1264(1), 36-48.

Birch, L. L., McPheee, L., Shoba, B. C., Steinberg, L., & Krehbiel, R. (1987). “Clean up your plate”: Effects of child feeding practices on the conditioning of meal size. Learning and Motivation, 18(3), 301-317.

Castellanos, E. H., Charboneau, E., Dietrich, M. S., Park, S., Bradley, B. P., Mogg, K., & Cowan, R. L. (2009). Obese adults have visual attention bias for food cue images:

(33)

evidence for altered reward system function. International Journal of Obesity, 33(9), 1063-1073.

Chaput, J. P., Klingenberg, L., Astrup, A., & Sjödin, A. M. (2011). Modern sedentary activities promote overconsumption of food in our current obesogenic environment. Obesity Reviews, 12(5), 12-20.

Cheema, A., & Soman, D. (2008). The effect of partitions on controlling consumption. Journal of Marketing Research, 45(6), 665-675.

Custers, R., & Aarts, H. (2005). Positive affect as implicit motivator: on the nonconscious operation of behavioral goals. Journal of Personality and Social Psychology, 89(2), 129.

Custers, R., & Aarts, H. (2010). The unconscious will: How the pursuit of goals operates outside of conscious awareness. Science, 329, 47-50.

Epstein, L. H., & Leddy, J. J. (2006). Food reinforcement. Appetite, 46(1), 22-25.

Erskine, J. A., & Georgiou, G. J. (2013). Behavioral, Cognitive, and Affective Consequences of Trying to Avoid Chocolate. In Chocolate in Health and Nutrition (479-489). Humana Press.

Fedoroff, I. D., Polivy, J., & Herman, C. P. (1997). The effect of pre-exposure to food cues on the eating behavior of restrained and unrestrained eaters. Appetite, 28(1), 33-47. Fishbach, A., & Trope, Y. (2007). Implicit and explicit mechanisms of counteractive

self-control. Handbook of Motivation Science, 281-294.

Förster, J., Liberman, N., & Friedman, R. S. (2007). Seven principles of goal activation: A systematic approach to distinguishing goal priming from priming of non-goal constructs. Personality and Social Psychology Review, 11(3), 211-233.

Förster, J., Liberman, N., & Higgins, E. T. (2005). Accessibility from active and fulfilled goals. Journal of Experimental Social Psychology, 41(3), 220-239.

(34)

Geier, A., Wansink, B., & Rozin, P. (2012). Red potato chips: segmentation cues can substantially decrease food intake. Health Psychology, 31(3), 398.

Herman, C. P., & Mack, D. (1975). Restrained and unrestrained eating. Journal of Personality, 43(4), 647-660.

Herman, C. P., & Polivy, J. (2008). External cues in the control of food intake in humans: the sensory-normative distinction. Physiology & Behavior, 94(5), 722-728.

Jansen, A., Oosterlaan, J., Merckelbach, H., & van den Hout, M. (1988). Nonregulation of food intake in restrained, emotional, and external eaters. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 10(4), 345-354.

Kristeller, J. L., & Wolever, R. Q. (2010). Mindfulness-based eating awareness training for treating binge eating disorder: the conceptual foundation. Eating Disorders, 19(1), 49-61.

Lewin, K. (1951). Field theory in social science. Selected theoretical papers. Harper, New York.

Loeber, S., Grosshans, M., Korucuoglu, O., Vollmert, C., Vollstädt-Klein, S., Schneider, S., Wiers, R. W., Mann, K., & Kiefer, F. (2011). Impairment of inhibitory control in response to food-associated cues and attentional bias of obese participants and normal-weight controls. International Journal of Obesity, 36(10), 1334-1339. Lowe, M. R., Butryn, M. L., Didie, E. R., Annunziato, R. A., Thomas, J. G., Crerand, C. E.,

& Halford, J. (2009). The Power of Food Scale. A new measure of the psychological influence of the food environment. Appetite, 53(1), 114-118.

Maas, J., de Ridder, D. T., de Vet, E., & de Wit, J. B. (2012). Do distant foods decrease intake? The effect of food accessibility on consumption. Psychology & Health, 27, 59-73.

(35)

May, J., Andrade, J., Batey, H., Berry, L. M., & Kavanagh, D. J. (2010). Less food for thought. Impact of attentional instructions on intrusive thoughts about snack foods. Appetite, 55(2), 279-287.

Mokdad, A. H., Ford, E. S., Bowman, B. A., Dietz, W. H., Vinicor, F., Bales, V. S., & Marks, J. S. (2003). Prevalence of obesity, diabetes, and obesity-related health risk factors, 2001. Journal of the American Medical Association, 289(1), 76-79.

Ogden, C. L., Carroll, M. D., Curtin, L. R., McDowell, M. A., Tabak, C. J., & Flegal, K. M. (2006). Prevalence of overweight and obesity in the United States, 1999-2004. Journal of the American Medical Association, 295(13), 1549-1555.

Papies, E. K., Stroebe, W., & Aarts, H. (2009). Understanding dieting: A social cognitive analysis of hedonic processes in self-regulation. European Review of Social Psychology, 19(1), 339-383.

Polivy, J., Herman, C. P., & Howard, K. I. (1988). The Restraint Scale: Assessment of Dieting. Dictionary of Behavioral Assessment Techniques, 377-380.

Puhl, R., & Brownell, K. D. (2001). Bias, discrimination, and obesity. Obesity Research, 9(12), 788-805.

Schwartz, M. B., & Brownell, K. D. (2004). Obesity and body image. Body Image, 1(1), 43-56.

Skorka-Brown, J., Andrade, J., & May, J. (2014). Playing ‘Tetris’ reduces the strength, frequency and vividness of naturally occurring cravings. Appetite, 76, 161-165. Stroebe, W., Papies, E. K., & Aarts, H. (2008). From Homeostatic to Hedonic Theories of

Eating: Self‐Regulatory Failure in Food‐Rich Environments. Applied Psychology, 57(1), 172-193.

(36)

Tangney, J. P., Baumeister, R. F., & Boone, A. L. (2004). High self-control predicts good adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of Personality, 72(2), 271-324.

Van Dillen, L. F., Papies, E. K., & Hofmann, W. (2013). Turning a blind eye to temptation: How cognitive load can facilitate self-regulation. Journal of Personality and Social Psychology, 104(3), 427.

Van Strien, T., Breteler, M. H., & Ouwens, M. A. (2002). Restraint Scale, its sub-scales concern for dieting and weight fluctuation. Personality and Individual Differences, 33(5), 791-802.

Wansink, B. (2004). Environmental Factors That Increase the Food Intake and Consumption Volume of Unknowing Consumers. Annual Review of Nutrition, 24, 455-479.

Wansink, B. (2010). From mindless eating to mindlessly eating better. Physiology & Behavior, 100(5), 454-463.

Wansink, B., & Kim, J. (2005). Bad popcorn in big buckets: portion size can influence intake as much as taste. Journal of Nutrition Education and Behavior, 37(5), 242-245. Wansink, B., Painter, J. E., & North, J. (2005). Bottomless Bowls: Why Visual Cues of

Portion Size May Influence Intake. Obesity Research, 13(1), 93-100.

Wansink, B., & Van Ittersum, K. (2007). Portion size me: downsizing our consumption norms. Journal of the American Dietetic Association, 107(7), 1103-1106.

Weingarten, H.P., & Elston, D. (1990). The phenomenology of food cravings. Appetite, 15, 231–246.

(37)

Tabel 1

Gemiddelde score en standaarddeviatie op de items aandacht, motivatie en gedrag wanneer een portie voedsel niet op is en wanneer een portie voedsel wel op is (N =187).

M SD

Portie niet op Aandachta 3.25 1.13

Aandachtb 2.74 1.07

Motivatiea 3.37 1.10

Motivatieb 2.66 1.07

Doorgaan met etena 2.97 1.07

Doorgaan met etenb 2.31 1.00

Portie wel op Aandacht 2.24 1.01

Motivatie 2.30 1.01

Doorgaan met eten 1.95 0.93

Note. Gemiddelde scores kunnen in theorie variëren van 1 tot 5; 1 = nooit, 2 = zelden, 3 = soms, 4 = vaak, 5 = altijd.

a

(38)

Tabel 2, Correlatiematrix (N = 187)

Variabele 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13

1. Frequentie snacks opmaken __

2. Aandacht p.n.o.a .30** __

3. Aandacht p.n.o.b .34** .75** __

4. Motivatie p.n.o.a .34** .83** .67** __

5. Motivatie p.n.o.b .35** .65** .82** .71** __

6. Doorgaan met eten p.n.o.a .43** .56** .52** .66** .54** __

7. Doorgaan met eten p.n.o.b .37** .43** .66** .47** .69** .68** __

8. Aandacht p.w.o. .34** .43** .43** .39** .43** .42** .43** __

9. Motivatie p.w.o. .34** .46** .46** .44** .44** .49** .45** .83** __

10. Doorgaan met eten p.w.o. .51** .34** .41** .39** .44** .51** .49** .57** .60** __

11. Algemene zelfcontrole -.35** -.36** -.26** -.38** -.30** -.37** -.29** -.19** -.24** -.28** __

12. Restraint Scale .18* .30** .39** .31** .43** .34** .38** .15* .17* .25** -.22** __

13. Power of Food Scale .39** .51** .48** .50** .48** .49** .43** .41** .43** .47** -.51** .41** __ Note. P.n.o. = Portie niet op. P.w.o. = Portie wel op.

a

voedsel dichtbij (binnen handbereik). bvoedsel ver weg (in keukenkastje). *p <.05, **p <.01

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Impairment of any component along the lexical route affects word reading skills, and specifically the reading of irregular words such as yacht whereas pseudoword reading

From the above-mentioned literature it is clear that the PPI (in Europe and America) may not be fulfilling its potential as health communication tool, due to various

Male pereopod 1 merus quadrate with inferodistal process; carpus inferodistal process triangular, projecting at approximately 45° to axis of merus–propodus; propodus elongate

Het schema toont de weg die 100 eenheden stikstof uit kunstmest gingen na toediening aan een graanakker (wintertarwe) met als resultaat een hoge opbrengst. 2p 16 Bereken

1 Wanneer de kuifeend langer duikt, neemt hij meer voedsel op, waardoor meer energie wordt gebruikt voor de vertering van dat voedsel;.. 2 Wanneer de kuifeend langer duikt,

This article shows how discussions about the right to refugee status for homosexual foreigners evolved from debates about the right of homosexual migrants to come within the

o Behandeling omvat eveneens bedrust, scrotale elevatie en analgetica tot de koorts en de lokale inflammatie verdwenen zijn. o Andere: Brucella spp., Mycobacterium

De positieve correlaties tussen het jaagrendement van het 6, het aantal prooien dat Mj zijn hrengt, en de door haar geproduceerde legselgrootte, geven aan dat de voor het