• No results found

Je argumenteert top, Bob. Een analyse van het strategisch manoeuvreren in overhiedscommunicatie met behulp van de taalhandelingstheorie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Je argumenteert top, Bob. Een analyse van het strategisch manoeuvreren in overhiedscommunicatie met behulp van de taalhandelingstheorie."

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een analyse van het strategisch manoeuvreren in

overheidscommunicatie met behulp van de

taalhandelingstheorie

Masterscriptie Tekst en Communicatie

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: dr. E.T. Feteris

Tweede lezer: L. van Poppel

Lisanne van Rookhuijzen

Studentnummer: 5616727

L.vanrookhuijzen@gmail.com

Maandag 10 juni 2013

(2)

1

Samenvatting

Overheidscommunicatie is bedoeld om een maatschappelijke kwestie onder de aandacht te brengen en het gedrag, de attitude en de kennis van burgers over deze kwestie te beïnvloeden. Om dit doel te bereiken zal de overheid strategisch manoeuvreren tussen het redelijk zijn en het effectief overtuigen van de burger. Een belangrijke manier om burgers te overtuigen van de onwenselijkheid van een bepaald soort gedrag is door pragmatische argumentatie. De hoofdvraag van deze scriptie is: Hoe kan de taalhandelingstheorie helpen bij een

systematische analyse van overheidskeuzes bij het strategisch manoeuvreren in overheidscommunicatie over rijden onder invloed?

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt overheidscommunicatie eerst getypeerd als een argumentatief activiteitstype. Aan de hand van de uitkomsten van deze typering worden de mogelijkheden en beperkingen voor het strategisch manoeuvreren beschreven. Op basis van deze typering en de mogelijkheden en beperkingen voor het

strategisch manoeuvreren bespreek ik daarna hoe de taalhandeling adviseren een rol speelt in overheidscommunicatie en hoe geslaagdheidsvoorwaarden helpen bij het anticiperen op twijfel. De geslaagdheidsvoorwaarden uit de taalhandelingstheorie helpen bij het analyseren van de keuzes die de overheid maakt bij het strategisch manoeuvreren, omdat zij bepalen op welke gronden het argument verdedigd kan worden tegen mogelijke twijfel van de lezer.

Aan de hand van de bespreking van de geslaagdheidsvoorwaarden van de

taalhandeling adviseren in overheidscommunicatie wordt duidelijk dat de overheid iedere geslaagdheidsvoorwaarde op een specifieke manier kan verdedigen tegen mogelijke twijfel van de burger. De overheid kan de volgende hulpmiddelen inzetten om te anticiperen op twijfel: pragmatische argumentatie, inspelen op mogelijke bezwaren, statistische en anekdotische evidentie uit onderzoeken en rapporten en mogelijke sancties.

Uit de analyse is gebleken dat de overheid deze hulpmiddelen inderdaad inzet in de drie onderzochte folders. De overheid maakt veel gebruik van pragmatische argumentatie. De geslaagdheidsvoorwaarden voor het advies zijn een belangrijk hulpmiddel zijn bij het

analyseren van het strategisch manoeuvreren in overheidscommunicatie, omdat zij aangeven op welke manier de overheid kan anticiperen op mogelijke twijfel van de burger. Ze helpen de overheid bij het maken van een keuze uit het topisch potentieel van de discussie. Wanneer de overheid de meest gunstige keuze uit het topisch potentieel heeft gemaakt, kan zij deze op een zo gunstig mogelijke manier presenteren en afstemmen op het publiek.

(3)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. De institutionele context van overheidscommunicatie 6 2.1 Het institutionele doel van overheidscommunicatie 6 2.2 Overheidscommunicatie als argumentatief actietype 9 2.3 Precondities voor het strategisch manoeuvreren 14

2.4 Conclusie 17

3. De taalhandeling adviseren en anticiperen op twijfel 19

3.1 Introductie van de taalhandelingstheorie 19

3.2 De taalhandeling adviseren in overheidscommunicatie 21 3.3 Geslaagdheidsvoorwaarden en anticiperen op twijfel 24

3.4 Indirect gebruik van adviseren 26

3.5 Conclusie 28

4. Analyse van een aantal overheidsteksten 29 4.1 Een analyse van drie overheidsteksten over rijden onder invloed 29 4.1.1 Analyse van ‘Factsheet 100% Bob 0% op’ 30

4.1.2 Analyse van ‘Bob houd de nul’ 35

4.1.3 Analyse van ‘Folder rijden onder invloed 39

4.2 Resultaten van de analyse 43

5. Conclusie 45

5.1 Belangrijkste bevindingen 45

5.2 Suggesties voor vervolgonderzoek 46

Literatuurlijst 48

Bijlagen 50

(4)

3

1. Inleiding

Overheidscommunicatie is bedoeld om een maatschappelijke kwestie onder de aandacht te brengen en het gedrag, de attitude en de kennis van burgers over deze kwestie te beïnvloeden (De Vries, 2008, p. 8). De overheid doet dit door argumenten te geven voor hun standpunt over de maatschappelijke kwestie. Hierdoor kunnen burgers een weloverwogen besluit nemen over de inhoud van de overheidscommunicatie. Het onderwerp van maatschappelijke kwesties kan sterk uiteen lopen, bijvoorbeeld de bouw van een nieuwe weg, het doen van

belastingaangifte of alcohol- of drugsgebruik.

Overheidscommunicatie is onder andere het voorlichten van burgers over ongewenst gedrag, over wat er niet wenselijk is in de samenleving. Bijvoorbeeld voorlichting over het rijden onder invloed van alcohol:

“Een Bob drinkt dus helemaal niets. Want als je eenmaal begint, wordt het steeds lastiger om 'nee' te zeggen. Dat komt niet alleen door de gezellige sfeer op dat moment, maar ook door het ontremmende effect dat alcohol heeft.”

De overheid wil dit gedrag voorkomen, omdat het de bestuurder zelf en

medeweggebruikers in gevaar brengt. Bovendien brengt dit gedrag voor de overheid ook maatschappelijke kosten met zich mee. Een belangrijke manier om burgers te overtuigen van de onwenselijkheid van een bepaald soort gedrag is door ze te wijzen op de voor- of nadelen ervan. Deze manier van argumenteren wordt ook wel pragmatische argumentatie genoemd (Van Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 76).

Pragmatische argumentatie is zeer geschikt om een prescriptief standpunt mee te verdedigen, omdat het op de gevolgen van een bepaald gedrag wijst (Van Poppel, 2008, p. 6). Pragmatische argumentatie kan op twee manieren worden ondersteund. Er kan worden gewezen op de wenselijkheid of onwenselijkheid van de gevolgen, maar ook op de waarschijnlijkheid dat deze gevolgen zullen plaatsvinden. Een prescriptief standpunt naar voren brengen betekent dat de schrijver als doel heeft het gedrag van de lezer te beïnvloeden. In overheidscommunicatie is het centrale standpunt vaak prescriptief.

Eind jaren negentig hebben Van Eemeren en Houtlosser de notie strategisch

manoeuvreren geïntroduceerd om de pragma-dialectische methode voor het analyseren van argumentatieve teksten uit te breiden. Zij geven hierbij aan dat de reconstructie van

argumentatie sterker kan worden gemaakt door retorische inzichten. Bij het argumenteren heeft een schrijver niet alleen het doel om redelijk te zijn, maar ook om de lezer te overtuigen.

(5)

4 Het met elkaar in overeenstemming brengen van deze doelen wordt strategisch manoeuvreren genoemd (Van Eemeren, 2010).

Ook in overheidscommunicatie wordt strategisch gemanoeuvreerd. De overheid is in haar communicatie gebonden aan bepaalde regels die de redelijkheid van

overheidscommunicatie reguleren, zoals de Uitgangspunten overheidscommunicatie (RVD communicatiereeks, 2004). Tegelijkertijd doet de overheid een poging burgers te overtuigen van de juistheid van hun standpunt over een bepaalde maatschappelijke kwestie. Zij streeft ernaar een zo effectief mogelijke tekst op te stellen.

Om te verklaren waarom de overheid kiest voor een bepaalde strategische manoeuvre, kan het nuttig zijn te kijken naar de taalhandelingstheorie van Searle (1969). Deze theorie gaat uit van de aanname dat het uitdrukken van een communicatieve uiting een vorm van handelen is. Bij iedere taalhandeling staat het communicatiebeginsel centraal. Het

communicatiebeginsel betekent dat de deelnemers aan de communicatie hun bijdragen zo goed mogelijk proberen af te stemmen op het doel dat door de communicatie gediend moet worden. Voor elke taalhandeling kunnen specifieke geslaagdheidsvoorwaarden worden geformuleerd waaraan de uitvoering van een taalhandeling moet voldoen (Van Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 48).

Deze geslaagdheidsvoorwaarden kunnen een rol spelen bij het verklaren van de keuzes die de overheid maakt bij het strategisch manoeuvreren, omdat zij bepalen op welke gronden het argument aangevallen en verdedigd kan worden (Van Eemeren, 2010). De

onderzoeksvraag van deze scriptie luidt als volgt: Hoe kan de taalhandelingstheorie helpen bij een systematische analyse van overheidskeuzes bij het strategisch manoeuvreren in overheidscommunicatie over rijden onder invloed?

Om antwoord te krijgen op deze probleemstelling, gebruik ik in dit onderzoek drie deelvragen:

1. Wat zijn de institutionele mogelijkheden en beperkingen van overheidscommunicatie over rijden onder invloed?

2. Hoe zien de institutionele precondities eruit voor het strategisch manoeuvreren op het gebied van overheidscommunicatie?

3. Welke taalhandelingen zijn, gezien de institutionele context van

overheidscommunicatie, relevant en hoe kunnen deze taalhandelingen gepresenteerd worden in de tekst?

Het doel van mijn onderzoek is het creëren van een helder overzicht van de wijze waarop de overheid strategisch manoeuvreert in schriftelijke overheidscommunicatie over rijden

(6)

5 onder invloed. De strategische keuzes die de overheid hierbij maakt, worden geanalyseerd aan de hand van de uitgebreide pragmadialectiek en de taalhandelingstheorie. In dit onderzoek beperk ik me tot schriftelijke overheidscommunicatie waarin het gaat over rijden onder invloed van alcohol. Het gaat mij dus om schriftelijke overheidscommunicatie waarin geargumenteerd wordt om de burger te overtuigen van de juistheid van het standpunt. Televisiereclames en communicatie met alleen illustraties waarin geen argumenten worden gegeven, worden buiten beschouwing gelaten.

De resultaten van dit onderzoek kunnen tekstschrijvers van overheidscommunicatie helpen betere teksten op te stellen en zijn daarom maatschappelijk relevant. Daarnaast is dit onderzoek wetenschappelijk relevant omdat strategisch manoeuvreren in

overheidscommunicatie niet eerder is onderzocht. De inzichten van dit onderzoek kunnen in vervolgonderzoek tevens bijdragen aan het verbeteren van richtlijnen voor

overheidscommunicatie.

Om de hoofdvraag te beantwoorden zal in hoofdstuk 2 allereerst dieper worden ingegaan op de institutionele context van schriftelijke overheidscommunicatie. Daarna zal overheidscommunicatie geanalyseerd worden als een specifiek argumentatief activiteitstype. Aan de hand van de uitkomsten van deze analyse kunnen de mogelijkheden voor het

strategisch manoeuvreren worden beschreven. In hoofdstuk 3 bespreek ik op basis van de bevindingen uit hoofdstuk 2 hoe de taalhandeling adviseren een rol speelt in

overheidscommunicatie en hoe geslaagdheidsvoorwaarden helpen bij het anticiperen op twijfel. Deze hoofdstukken resulteren in een instrumentarium waarmee ik een aantal overheidsteksten over rijden onder invloed kan analyseren.

Hoofdstuk 4 is gewijd aan een nadere analyse van het strategisch manoeuvreren van de overheid in overheidscommunicatie over rijden onder invloed. Eerst zal er een

argumentatieve analyse worden gemaakt van de teksten, waarna wordt gekeken naar de manier waarop de taalhandelingen zijn gepresenteerd. Aan de hand daarvan kan worden nagegaan welke keuzes de overheid maakt bij het strategisch manoeuvreren. Tot slot zal ik in hoofdstuk 5, het concluderende hoofdstuk, een samenvatting geven van mijn bevindingen en aan de hand daarvan een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag. Daarnaast doe ik een aantal suggesties voor verder onderzoek.

(7)

6

2. De institutionele context van overheidscommunicatie

De institutionele context van overheidscommunicatie heeft een grote invloed op het strategisch manoeuvreren; de institutionele context bepaalt namelijk de mogelijkheden en beperkingen van de schrijver. Bij elke context horen bepaalde regels waaraan de schrijver zich dient te houden. Deze regels creëren beperkingen, maar ook mogelijkheden voor argumentatie. Dit kan het verloop en de uitkomst van een kritische discussie beïnvloeden.

In dit hoofdstuk ga ik na welke mogelijkheden de context van overheidscommunicatie de schrijver biedt om strategisch te manoeuvreren en welke beperkingen hij oplegt. Om de centrale vraag te beantwoorden, wordt in dit hoofdstuk overheidscommunicatie getypeerd als een kritische discussie waarin de schrijver gericht is op het oplossen van een verschil van mening.

De overheid is bij een kritische discussie gebonden aan een aantal regels, die de

uitgangspunten van de discussie bepalen. In paragraaf 2.1 worden het institutionele doel en de uitgangspunten van overheidscommunicatie besproken. Wanneer de uitgangspunten duidelijk zijn volgt in paragraaf 2.2 de bespreking van het argumentatieve actietype van

overheidscommunicatie. Hierin worden de mogelijkheden in de kritische discussie verder besproken. Deze mogelijkheden hebben een effect op welke argumentatieve zetten de

overheid kan doen en op welke manier de overheid hiermee strategisch kan manoeuvreren. De precondities voor het strategisch manoeuvreren binnen het argumentatieve actietype worden besproken in paragraaf 2.3. In paragraaf 2.4 zal ten slotte de conclusie van dit hoofdstuk volgen.

2.1 Het institutionele doel van overheidscommunicatie

Zoals gesteld in de inleiding, is overheidscommunicatie bedoeld om het gedrag, de attitude en de kennis van de burgers over een bepaalde kwestie te beïnvloeden. De overheid is hierbij aan verschillende regels gebonden. Het kabinet zelf heeft in 2002 een aantal principiële

uitgangspunten opgesteld waar alle overheidscommunicatie aan moet voldoen:

1. Hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur.

2. Herkenbaarheid: de communicatie moet duidelijk herkenbaar zijn als van de overheid. 3. Het moet gaan over beleid en organisatie

4. De overheid moet actief zorgen dat informatie over beleid de burgers bereikt.

(8)

7 6. De voorbereiding en voornemens van de overheid met betrekking tot beleid moeten duidelijk

worden gemaakt.

7. De overheid moet zorgen dat zij goed te bereiken zijn voor de burger. 8. De informatie die de overheid geeft moet voldoende, juist en tijdig zijn. 9. Tevens moet de informatie toegankelijk, begrijpelijk en passend zijn.

10. De mate van voorlichting moet proportioneel zijn aan de ernst van het onderwerp. 11. Communicatie van de overheid is neutraal en bevat geen partijbelangen.

(Bron: RVD-communicatiereeks: Uitgangspunten Overheidscommunicatie, 2004)

Deze informatie heeft betrekking op alle communicatie van de overheid, inclusief voorlichtingscampagnes zoals de Bob-campagne. Verder is overheidscommunicatie ook gebonden aan wettelijk vastgelegde regels, zoals de Nederlandse Reclame Code. De

uitgangspunten van overheidscommunicatie bevatten ook de regels die zijn vastgelegd in de reclame code. Gezien deze strikte uitgangspunten kan worden gesteld dat

overheidscommunicatie een sterk geïnstitutionaliseerde vorm van communicatie is. Er zijn duidelijk vastgelegde criteria. Vaak hebben voorlichtingscampagnes ook een redelijk vast format; volgens de uitgangspunten moet overheidscommunicatie als zodanig herkenbaar zijn bij het publiek.

Kenmerkend voor voorlichtingscampagnes van de overheid is dat er een

asymmetrische machtsverhouding bestaat tussen burger en overheid. Overheidscommunicatie is geslaagd wanneer de burger de uiting begrepen heeft en/of overtuigd is door de uiting. Daarom is afstemming op de doelgroep zeer belangrijk. Overheidscommunicatie heeft echter een zeer brede doelgroep en kan de burgers op verschillende manieren aanspreken.

Vier verschillende relaties tussen overheid en burgers

Volgens Tops en Zouridis (2000) zijn er vier verschillende soorten relaties tussen overheid en burgers, waarbij ook vier communicatiepatronen horen: aanbieder-klant, overheid-onderdaan, kiezer-gekozene en besluitvormings- en participatierelatie. Deze verschillende soorten relaties vragen om een specifieke aanpak bij communicatie die bedoeld is voor de burger.

Allereerst zullen de relaties kiezer-gekozene en besluitvormings- en participatierelatie kort worden besproken. Wanneer de overheid de burger aanspreekt als kiezer, gaat dit om volksvertegenwoordiging in de democratie. Communicatie komt hier slechts deels uit de rijksoverheid. In verkiezingstijd zijn het vaak de politieke partijen die communiceren naar de burger. Hoewel zij wel onderdeel zijn van de overheid, valt dit soort communicatie niet onder de uitgangspunten voor overheidscommunicatie. Anders zou namelijk regel 11

‘Communicatie van de overheid is neutraal en bevat geen partijbelangen’ worden geschonden.

(9)

8 De besluitvormings- en participatierelatie geeft de burger de mogelijkheid inspraak te hebben bij beleid- en besluitvormingsprocessen. De burger heeft hier wat te zeggen over het beleid van de overheid. De twee relaties die hierboven zijn besproken zullen niet meer betrokken worden bij de rest van de scriptie. Deze relaties vallen niet onder

overheidscommunicatie zoals dit in deze scriptie wordt bedoeld, omdat zij de uitgangspunten voor overheidcommunicatie schenden en omdat het over de uitvoering van beleid gaat, niet het maken ervan. De relevante relaties zullen nu worden besproken.

Bij de relatie aanbieder-klant richt de overheid zich tot de burger alsof de burger een consument is. De burger is hierbij de vragende partij en de overheid de aanbieder. Hierbij kan gedacht worden aan paspoorten, de belastingsdienst maar ook andere soorten communicatie zoals voorlichting. De laatste tijd wordt deze vorm van communicatie naar de burger steeds populairder. Dit komt doordat de burger zich niet meer betutteld wil voelen; de overheid erkent bij deze communicatie het vermogen van de burger om zelfstandig te oordelen en beslissingen te nemen (Tops & Zouridis, 2000, p. 17).

In de relatie aanbieder-klant staat de metafoor ‘de klant is koning’ tot op zekere hoogte centraal. De communicatie is er op gericht de betreffende dienst begrijpelijk, makkelijk en toegankelijk te maken. De burger blijft zijn verplichtingen houden maar de overheid probeert dit te vergemakkelijken. Exemplarisch hiervoor is de slogan van de Belastingsdienst ‘Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker’ (Tops & Zouridis, 2000, p. 10). De overheid probeert de burger zoveel mogelijk tegemoet te komen.

De relatie overheid-onderdaan richt zich op de autoriteit of het gezag van de overheid. Er is een asymmetrische machtsverhouding: burgers hebben een plicht of doen iets fout, waardoor de overheid moet reageren. Dit doen zij in communicatie waarin de relatie overheid-onderdaan centraal staat. De aanspreekvorm is in deze communicatiecontext bestraffend of moraliserend (Tops & Zouridis; 2000, p. 12). Dit is ook het geval bij

voorlichting, wanneer de overheid bepaald gedrag wil ontmoedigen. De vooronderstelling van de overheid hierbij is dat door bij de burgers de (on)juistheid van maatschappelijk gedrag kenbaar te maken, zij zich beter gaan gedragen. (Tops & Zouridis, 2000, p. 14).

Toch kan het voor de overheid gunstig zijn de burger hier als klant aan te spreken, omdat aanspreken als onderdaan soms weerstand op kan leveren. De laatste jaren is het klantkarakter dan ook steeds verder benadrukt, ook in de voorlichting (Tops & Zouridis; 2000, p. 13). Wanneer de overheid zich te moraliserend opstelt, kan de burger zich betutteld of niet serieus genomen voelen. Daarom is overheidscommunicatie de afgelopen jaren steeds neutraler geworden. Het richt zich meer op consequenties van bepaald gedrag (Tops & Zouridis, 2000,

(10)

9 p. 15). Dit kan gaan om consequenties voor de burger, waarbij het eigenbelang centraal staat, maar ook maatschappelijke consequenties. De overheid spreekt de burger steeds vaker aan op zijn eigen verantwoordelijkheid, wat goed te zien is in de titel van de recente

alcoholcampagne ‘veilig thuiskomen heb je zelf in de hand.’

2.2 Overheidscommunicatie als argumentatief actietype

In de vorige paragraaf is naar voren gekomen dat de overheid zich aan bepaalde regels dient te houden bij het bereiken van het doel van overheidscommunicatie, namelijk de

uitgangspunten die zij zelf hebben opgesteld, de Nederlandse Reclame Code en de wet. Om haar doel te bereiken kan zij de burger op verschillende manieren aanspreken; als klant of als onderdaan. In deze paragraaf zal verder in worden gegaan op het argumentatieve actietype van overheidscommunicatie. Overheidscommunicatie zal hier worden getypeerd als een kritische discussie. Dit geeft de overheid mogelijkheden bij het argumenteren, maar ook beperkingen.

Het argumentatief actietype

Om te bekijken welke mogelijkheden en beperkingen overheidscommunicatie heeft, zal overheidscommunicatie worden besproken als een argumentatief actietype. Een argumentatief actietype is een cultureel bepaalde communicatieve praktijk in een discourse-domein (Van Eemeren, 2010). Aan deze communicatieve praktijk kunnen bepaalde kenmerken worden verbonden aan de hand van het model van een kritische discussie (Van Eemeren, 2010). In een kritische discussie wordt uitgegaan van vier discussiefasen: de confrontatiefase, openingsfase, argumentatiefase en afsluitingsfase. In deze vier fasen worden bepaalde argumentatieve zetten uitgevoerd door de schrijver maar ook (impliciet) door de lezer.

Het argumentatieve actietype kan worden onderscheiden op basis van de vier fasen van een kritische discussie. In de confrontatiefase wordt vastgesteld dat er een verschil van mening bestaat. Dit heet bij het argumentatieve actietype de initiële situatie. Hier wordt duidelijk over welke punten er gediscussieerd zal worden en hoe het verschil van mening er uitziet, bijvoorbeeld (on)gemengd, enkel- of meervoudig. In de openingsfase worden afspraken gemaakt over de regels, uitgangspunten en verdeling van de bewijslast. Bij het argumentatieve actietype heet dit de materiële en procedurele uitgangspunten. In de volgende fase, de argumentatiefase worden argumenten gegeven voor het standpunt. Dit heet de

(11)

10 hoeverre het verschil van mening is opgelost. Het gaat hier om de uitkomst van het

argumentatieve actietype. Bij een argumentatief actietype worden dit geen fasen genoemd, maar parameters. De vier genoemde parameters zullen nu worden besproken voor het argumentatieve actietype van overheidscommunicatie.

De initiële situatie

De initiële situatie bij overheidscommunicatie is dat de overheid, een gezaghebbende instantie, een maatschappelijk probleem opmerkt. In deze scriptie gaat het specifiek over overheidscommunicatie over rijden onder invloed van alcohol. Dit is het maatschappelijk probleem dat de overheid opmerkt. De burger houdt zich niet aan de wetgeving (bewust of onbewust), namelijk, dat hij niet met een promillage hoger dan 0,5% (of 0,2%) alcohol in zijn bloed mag rijden. Dit veroorzaakt maatschappelijke problemen, zoals ongelukken met

verkeersslachtoffers en doden. Dit brengt voor de overheid hoge maatschappelijke kosten met zich mee. De overheid reageert op dit probleem door op een bepaalde manier te

communiceren naar de burgers. Een middel van de overheid om deze communicatie tot stand te brengen is via voorlichting (Tops & Zouridis, 2000, p. 17). De overheid hoopt door middel van voorlichting het probleem te reguleren.

Er is sprake van een ongemengd verschil van mening, omdat de overheid als enige de verdedigingsplicht van een standpunt op zich heeft genomen. De overheidscommunicatie die in deze scriptie wordt besproken gaat specifiek over geschreven teksten en niet over

gesprekken of televisiereclames. De voorlichting is eenzijdig, want de burger kan hier niet op reageren. De schrijver van de overheidscommunicatie kan alleen redelijke twijfel bij de lezer veronderstellen. In tegenstelling tot een face-to-face discussie is er bij deze soort

overheidscommunicatie geen directe interactie tussen overheid en burger mogelijk. Dit maakt de discussie impliciet.

De overheid kan in de kritische discussie de bewijslast van meerdere standpunten op zich nemen. De discussie kan zowel enkelvoudig als meervoudig zijn. Over het algemeen wordt er in overheidscommunicatie meestal een standpunt verdedigd, waardoor er sprake is van een enkelvoudig verschil van mening. Het standpunt van de overheid is prescriptief, dit wil zeggen dat de overheid met het standpunt de burgers een bepaalde gedraging wil laten uitvoeren. Dit is in lijn met het doel van overheidscommunicatie, namelijk een

maatschappelijke kwestie onder de aandacht te brengen en het gedrag, de attitude en de kennis van burgers over deze kwestie te beïnvloeden (De Vries, 2008, p. 8).

(12)

11 Het beoogde publiek van de voorlichtingscampagne is zeer breed: alle mensen in Nederland die een rijbewijs hebben of wel eens in een auto stappen (als bestuurder of

passagier). Dit is een belangrijk kenmerk van overheidscommunicatie; de overheid spreekt de Nederlandse burgers als een groep aan (Tops & Zouridis, 2000, p. 11). De boodschap die centraal staat in een voorlichtingscampagne is altijd een maatschappelijke kwestie. Het doel van de boodschap is het gedrag van de burgers te veranderen betreffende deze

maatschappelijke kwestie. Zoals besproken in paragraaf 2.,1 spreekt de overheid de burgers aan op hun eigen verantwoordelijkheid en eigenbelang. Het niet rijden onder invloed van alcohol is namelijk ook voordelig voor de burger zelf; rijden met alcohol op is erg onveilig. Maar naast het eigenbelang kan het gedrag van de burger ook andere burgers in gevaar brengen. Het is daarom ook in het belang van de overheid en maatschappij dat deze

maatschappelijke kwestie aan de orde wordt gesteld. Gewonden en doden in het verkeer door alcohol brengen jaarlijks hoge maatschappelijke kosten met zich mee.

Materiële en procedurele uitgangspunten

Nadat er is vastgesteld dat er een verschil van mening is, volgt de manier waarop dit verschil van mening kan worden opgelost. Dit wordt besproken bij de parameter materiële en

procedurele uitgangspunten. Hierbij kan worden gedacht aan regels waaraan de protagonist en/of antagonist zich aan dienen te houden. Procedurele uitgangspunten gaan over de discussieregels en de rolverdeling in de discussie. De uitgangspunten bij

overheidscommunicatie zijn semi-scripted. Dit wil zeggen dat regels deels van tevoren zijn vastgelegd en deels invulling krijgen tijdens de discussie.

De regels die van tevoren zijn vastgelegd voor de overheid zijn de uitgangspunten voor overheidscommunicatie en de Nederlandse Reclame Code uit paragraaf 2.1. De regels uit de Nederlandse Reclame Code komen gedeeltelijk overeen met de regels voor een kritische discussie. Hierin staat bijvoorbeeld vastgelegd dat de voorlichting niet onduidelijk mag zijn en geen onwaarheden mag bevatten. Ook dient de overheid zich te houden aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 110 van de Grondwet en in de Wet openbaarheid van bestuur. Dit houdt in dat de overheid transparant moet zijn over haar beleid en de burger moet informeren over alle stappen die genomen zijn. Daarnaast staat er ook in artikel 8 lid 1 van de Wegenverkeerswet uit 1994 dat de burger niet met een promillage hoger dan 0,5% (of 0,2%) alcohol in zijn bloed mag rijden. Wanneer de burger dit toch doet, overtreedt hij de wet en heeft de overheid het recht hem te bestraffen.

(13)

12 Door de initiële situatie is de rolverdeling in de discussie redelijk vastgelegd. In schriftelijke overheidscommunicatie heeft de burger geen mogelijkheid om direct deel te nemen aan de discussie. Er kan dus alleen impliciete twijfel van de burger verwacht worden over het standpunt van de overheid. De overheid is de protagonist van haar eigen standpunt. Dit standpunt is in het geval van alcoholvoorlichting vaak iets als: ‘Rijden onder invloed van alcohol is slecht.’ De overheid heeft de bewijslast over dit standpunt. Omdat er van de lezer alleen redelijke twijfel verwacht kan worden, heeft de lezer geen bewijslast in de discussie.

Materiële uitgangspunten gaan over de gedeelde waarden en feiten die burger en overheid delen, die als basis dienen voor de discussie. Doordat de discussie met de burger impliciet blijft en de burger dus geen directe reactie kan geven, is het voor de overheid moeilijk deze gedeelde waarden vast te stellen. Hier komt bij dat de doelgroep breed en heterogeen is; namelijk alle burgers in Nederland die wel eens in een auto stappen. Er kunnen dus weinig tot geen gedeelde waarden worden vastgesteld bij de materiële uitgangspunten. Wel kan de overheid uitgaan van feiten die zijn gebaseerd op onderzoek door autoriteiten op een bepaald gebied (Van Poppel, 2013).

Argumentatieve middelen

De volgende parameter die aan bod zal komen betreft de argumentatieve middelen. Deze parameter komt overeen met de argumentatiefase van een kritische discussie, hier worden argumenten gegeven voor het standpunt. Dit zijn de argumentatieve middelen van de protagonist. De overheid zal argumenten geven voor het standpunt en zo haar bewijslast vervullen. Daarnaast heeft de overheid ook de optie om tegenargumenten te verwerken of te reageren op kritische vragen. Omdat de discussie echter impliciet is, moet de schrijver van de voorlichtingstekst de mogelijke tegenargumenten en kritische vragen van tevoren

inventariseren en besluiten of deze relevant zijn voor zijn argumentatie. De overheid heeft bij de argumentatieve middelen dus de keuze of zij tegenargumenten en kritische vragen

bespreekt of niet. Wel is zij verplicht argumenten te geven voor het standpunt. De burger zal toetsen of het voordelig is voor hem om het standpunt van de overheid aan te nemen en zijn gedrag te veranderen, daarom is het voor de overheid belangrijk het standpunt goed te beargumenteren.

Een veel voorkomend soort argumentatie in voorlichting is pragmatische

argumentatie; argumentatie over de voor- en nadelen van een bepaald gedrag. Op deze manier wordt de (on)aanvaardbaarheid van het gedrag ondersteund (Van Poppel, 2009, p. 6).

(14)

13 onderzoek, statistische of anekdotische argumentatie (Van Poppel, 2013, p. 24). Bij de

weergave van zulke feiten, wordt de herkomst van de gezaghebbende instantie vaak expliciet weergegeven in overheidsvoorlichting (Van Poppel, 2013, p. 24). Pragmatische argumentatie is zeer geschikt om een prescriptief standpunt mee te verdedigen (Van Poppel, 2008, p. 6) De intentie in overheidscommunicatie is vaak duidelijk aangegeven, mede omdat de regels voor overheidscommunicatie voorschrijven dat dit zo moet zijn. Daarnaast is het bij de popularisering van de aanbieder-klant relatie tussen burger en overheid zo dat de overheid juist erg direct op consequenties van een bepaald gedrag wijst, in plaats van alleen te zeggen dat het niet mag (Tops & Zouridis, 2000, p. 15). Dit weerhoudt de overheid er echter niet van om argumenten voor het standpunt te presenteren als feitelijke informatie, bijvoorbeeld ‘50% van de patiënten in revalidatiecentra is verkeersslachtoffer’ en ‘omdat alcohol al in ongeveer 10 minuten je hersenen bereikt.’ Door argumentatie als informatie weer te geven staan burgers meer open voor argumenten. Dit komt doordat lezers makkelijker overtuigd raken wanneer zij niet het idee hebben dat zij overtuigd worden (Hoeken, Horninkx en Hustinkx. 2012, p. 14).

De uitkomst van het argumentatieve actietype

Nadat de argumenten voor het standpunt zijn gegeven, moet besloten worden ten gunste van welke partij het verschil van mening is opgelost. Dit heet de parameter van de uitkomst van het argumentatieve actietype. Uit de voorgaande parameters is echter gebleken dat van de lezer alleen redelijke twijfel aan mag worden verwacht omdat er geen direct contact tussen schrijver en lezer mogelijk is. De discussie is impliciet. Aangezien de lezer zelf moet bepalen of hij de argumenten van de schrijver aanneemt kan niet worden geconcludeerd dat de

overheid de discussie heeft ‘gewonnen.’ De overheid zelf zal het standpunt ook niet

terugtrekken. Hierdoor is er geen uitkomst mogelijk. Of het verschil van mening is opgelost blijft dus in het midden.

Hieronder volgt nog een overzicht van de verschillende parameters voor het argumentatieve actietype van overheidscommunicatie.

Kritische

discussie/actietype

Overheidscommunicatie

Initiële situatie Schriftelijke overheidscommunicatie over een maatschappelijke kwestie; er is een ongemengd, vaak enkelvoudig geschil;

(15)

14 impliciete discussie met prescriptief standpunt.

Uitgangspunten Semi-scripted; overheid heeft bewijslast, burger twijfel; uitgangspunten van overheidscommunicatie; brede doelgroep, weinig gedeelde waarden.

Argumentatieve middelen Argumentatie voor standpunt; keuze aan overheid of zij de tegenargumenten of kritische vragen bespreekt; pragmatische argumentatie; argumentatie gepresenteerd als informatie Uitkomst Oplossing geschil blijft impliciet en onbepaald

2.3 Precondities voor het strategisch manoeuvreren

In de vorige paragraaf is overheidscommunicatie over alcohol in het verkeer beschreven als een argumentatief actietype. Hieruit bleek dat de overheid aan een aantal beperkingen is gebonden. Voorbeelden hiervan zijn vooraf vastgestelde regels maar ook het feit dat de discussie impliciet is. Wel heeft de overheid een aantal argumentatieve middelen om haar standpunt te verdedigen, namelijk pragmatische argumentatie en argumentatie als informatie presenteren. Hieruit kunnen ook een aantal mogelijkheden en beperkingen worden afgeleid voor het strategisch manoeuvreren (Van Eemeren & Houtlosser, 1999). Zoals aangegeven in de inleiding betekent strategisch manoeuvreren het tegelijkertijd nastreven van dialectische en retorische doelen. De schrijver van een tekst wil tegelijkertijd redelijk zijn in het overbrengen van zijn argumenten, maar ook de lezer overtuigen van de juistheid van het standpunt. Tussen deze twee doelen kan een spanning ontstaan, omdat de schrijver tegelijkertijd redelijk wil zijn, maar ook zo effectief mogelijk.

Iedere discussiefase heeft een dialectisch en retorisch doel. Zo is bijvoorbeeld in de confrontatiefase het dialectische doel om duidelijkheid te verkrijgen over de posities en de standpunten van beide deelnemers, en het retorische doel daarbij is om de eigen positie zo gunstig mogelijk naar voren te laten komen. In de argumentatiefase is het dialectische doel om de houdbaarheid van de standpunten te testen, waarbij het retorische doel is om zo

overtuigend mogelijk het standpunt aan te vallen, dan wel te verdedigen (Van Eemeren, 2010, p. 44).

Drie aspecten van strategisch manoeuvreren

Het begrip strategisch manoeuvreren kan worden onderscheiden in drie aspecten, namelijk: (1) topisch potentieel, (2) aanpassing aan het publiek en (3) presentatiemiddelen. De topische

(16)

15 selectie houdt in dat de schrijver een zo gunstig mogelijke keuze maakt uit de mogelijke zetten van een discussiefase. Het topisch potentieel wordt bepaald door de situatie in een discussiefase en de schrijver kan ervoor kiezen om juist bepaalde zaken aan te snijden en andere zaken niet, waarbij de indruk wordt gewekt dat die zaken niet of juist wel van belang zijn. Bij het aspect van aanpassen aan het publiek, gaat het erom rekening te houden met het publiek dat overtuigd moet worden. Dit kan bijvoorbeeld door in te spelen op de

verwachtingen van het publiek. De keuze uit de presentatiemiddelen geeft aan dat de schrijver de tekst zo aantrekkelijk mogelijk moet presenteren om zo effectief mogelijk te zijn. Bij presentatiemiddelen gaat het bijvoorbeeld om stijlfiguren en efficiënte formuleringen die in deze theorie worden gezien als vaste formuleringspatronen die strategisch ingezet kunnen worden (Van Eemeren, 2010, p. 93).

Het topisch potentieel

Bij het topisch potentieel gaat het om het kiezen van de meest geschikte verdediging of aanval in een bepaalde dialectische situatie. Het type standpunt dat naar voren wordt gebracht in de confrontatiefase bepaalt wat voor soort argumentatie geschikt is. Bij een prescriptief

standpunt is pragmatische argumentatie geschikt, omdat de lezer dan kan worden gewezen op de voor- of nadelen van een bepaald gedrag (Van Poppel, 2013, p. 6).

Verder kan ook autoriteitsargumentatie effectief zijn, omdat de overheid een

gezaghebbende instantie is. Dit moet echter wel voorzichtig gebeuren, omdat lezers het vaak niet fijn vinden aangesproken te worden op dingen die zij niet mogen doen (Tops &

Zourdidis, 2000). Hoewel in voorlichting van de overheid er vaak sprake is van een overheid-onderdaan relatie, is het soms slimmer om dit weer te geven als een aanbieder-klant relatie. Zo zullen burgers minder snel defensief worden en sneller overtuigd zijn door de argumenten.

Verder wordt de topische selectie beïnvloed door de institutionele context. Argumenten moeten namelijk gaan over alcohol en het verkeer, of dingen die hiermee samenhangen. Bijvoorbeeld gevaren van rijden onder invloed, gevaren van alcohol, de strafbaarheid van rijden onder invloed. De overheid kan maar uit een beperkt aantal mogelijkheden kiezen om de lezer te overtuigen. Volgens Tops en Zouridis (2000) doet de overheid dit vooral door de serieuze consequenties van het gedrag te tonen.

De aanpassing aan het publiek

Bij aanpassing aan het publiek gaat het erom welke argumenten het beoogde publiek het meest zullen aanspreken. Overheidscommunicatie over rijden onder invloed is echter gericht

(17)

16 op alle burgers in Nederland die wel eens in een auto stappen. Dit is een brede en heterogene doelgroep. Hieronder kunnen mannen van twintig vallen, maar ook vrouwen van zestig. Hoewel deze twee personen allebei binnen de doelgroep vallen, zijn hun uitgangspunten en de argumenten die hen aanspreken mogelijk erg verschillend. Het vinden van argumenten die de gehele doelgroep aanspreken wordt hierdoor bemoeilijkt. Toch moet de overheid een bepaald gebied van overeenkomst creëren, wil zij het publiek kunnen overtuigen (Van Poppel, 2013, p. 29).

Een geschikt argument voor de gehele doelgroep zou een argument zijn dat zich richt op positieve consequenties van het niet onder invloed rijden van alcohol. De overheid kan verwachten dat verhoogde veiligheid door iedere burger als een positief punt wordt gezien. Een gemeenschappelijk uitgangspunt is dat de burger ervan op de hoogte is dat rijden onder invloed van alcohol verboden is. Hoewel wellicht niet iedereen in het publiek het eens is met deze propositie, kan de overheid er wel vanuit gaan dat alle burgers in Nederland bekend zijn met deze wet en weten dat zij zich er aan moeten houden. Toch blijven de

gemeenschappelijke uitgangspunten een moeilijk punt, omdat de discussie impliciet is en het publiek niet direct kan reageren.

Presentatiemiddelen

Het laatste aspect van strategisch manoeuvreren zijn presentatiemiddelen. Bij

presentatiemiddelen gaat het bijvoorbeeld om stijlfiguren en efficiënte formuleringen die in deze theorie worden gezien als vaste formuleringspatronen die strategisch ingezet kunnen worden. Zo maakt de overheid bijvoorbeeld gebruik van een woordspeling in de slogan ‘Veilig thuiskomen heb je zelf in de hand.’ Dit trekt de aandacht van het publiek en zorgt voor een zorgvuldige verwerking van het argument (Hoeken, Hornikx & Hustinx, 2012, p. 171). Daarnaast kan bij presentatie ook worden gedacht aan het presenteren van veel argumenten. Dit is geschikt wanneer de burger de tekst minder zorgvuldig leest. De burger kan dan namelijk gebruik maken van de meer-argumentenvuistregel. Deze vuistregel gaat uit van de gedachte dat hoe meer argumenten er voor een standpunt worden gegeven, des te groter de kans is dat het standpunt klopt (Hoeken, Hornikx & Hustinx, 2012, p. 162).

Zoals eerder aangegeven wil de overheid eigenlijk niet te streng overkomen, omdat de burger zich vrij wil voelen en zijn eigen keuzes maken (Tops & Zouridis, 2000, p. 15). Tegelijkertijd heeft de overheid het argument tot zijn beschikking dat het vastgelegd is in de wet dat rijden met alcohol op verboden is en hier kan gebruik van worden gemaakt bij het strategisch manoeuvreren. Strategisch manoeuvreren gebeurt dan door dit verbod niet direct te

(18)

17 formuleren, maar indirect. Het verbod kan dan bijvoorbeeld worden verwerkt in een advies. Zo speelt de overheid in op de behoefte van de burger om zijn eigen keuzes te maken. Er zal verder in worden gegaan op de taalhandeling adviseren in hoofdstuk 3.

Vaak worden argumenten in voorlichtingsbrochures niet expliciet zo weergegeven (Van Poppel, 2013, p. 22). Er is sprake van een zekere mate van implicietheid. Bijvoorbeeld door een argument weer te geven als informatie. Dit is effectief, omdat lezers sneller

overtuigd worden wanneer zij niet doorhebben dat het om argumentatie gaat. Door ‘objectieve’ informatie weer te geven, blijft de lezer het idee houden dat hij zijn eigen beslissingen kan maken. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de folder ‘rijden onder invloed:‘Onder invloed van alcohol neemt de reactiesnelheid af, wordt het moeilijker om afstanden in te schatten en wordt het gezichtsveld beperkter.’

Verder kan in overheidscommunicatie ook gebruik worden gemaakt van stijlmiddelen, zoals bijvoorbeeld een retorische vraag (stap ik achter het stuur, neem ik het risico?) of rijm (100% Bob 0% op). Dit is effectief omdat het de aandacht van de lezer trekt en het argument zo beter verwerkt wordt (Hoeken, Hunstinkx & Hornikx; 2012).

2.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is overheidscommunicatie getypeerd als een kritische discussie waarin de schrijver gericht is op het oplossen van een verschil van mening. Door deze typering wordt er een goed beeld van de institutionele context van overheidscommunicatie gecreëerd en wordt er een overzicht gegeven van de mogelijkheden en beperkingen van de schrijver.

Bij elke context horen bepaalde regels waaraan de schrijver zich dient te houden. Het doel van overheidscommunicatie is het gedrag, de attitude en de kennis van de burgers over een bepaalde maatschappelijke kwestie te beïnvloeden. Bij het nastreven van dit doel is de overheid gebonden aan de regels zoals zij die zelf heeft opgesteld in uitgangspunten

overheidscommuncatie (RVD-communicatiereeks, 2004), de Nederlandse Reclame Code en de Informatieplicht. Deze regels komen overeen met een aantal regels van een kritische discussie, bijvoorbeeld dat er geen onwaarheden mogen worden geuit en dat de overheid duidelijk moet zijn.

Alle mogelijkheden en beperkingen van de overheid kunnen beschreven worden door overheidscommunicatie te karakteriseren als een argumentatief actietype. Hierdoor kan het worden onderscheiden van andere soorten schriftelijke communicatie, bijvoorbeeld reclame. Overheidscommunicatie onderscheidt zich doordat het over een maatschappelijke kwestie

(19)

18 gaat. Het is een ongemengd, vaak enkelvoudig verschil van mening. Doordat het schriftelijke communicatie is, blijft de discussie impliciet. Omdat de overheid het gedrag van de burgers wil beïnvloeden, is het standpunt altijd prescriptief. De overheid heeft de bewijslast om dit standpunt te verdedigen. Het vinden van de juiste argumenten wordt bemoeilijkt door de brede doelgroep van overheidscommunicatie, waardoor het lastig is gedeelde uitgangspunten te vinden. Doordat de discussie impliciet is, blijft de oplossing van het geschil ook impliciet. Het begrip strategisch manoeuvreren kan worden onderverdeeld in drie aspecten. Bij het topisch potentieel is pragmatische argumentatie zeer geschikt om een prescriptief

standpunt te verdedigen. Verder kan ook autoriteitsargumentatie effectief zijn, omdat de overheid een gezaghebbende instantie is. De burger wil echter nog wel het gevoel hebben dat hij zijn eigen keuzes kan maken, daarom kan de overheid dit argument het beste indirect presenteren. Andere middelen voor een effectieve presentatie van argumentatie zijn

stijlmiddelen en bepaalde formuleringen. De woordspeling in de slogan ‘Veilig thuiskomen heb je zelf in de hand’ is daar een treffend voorbeeld van.

(20)

19

3. De taalhandeling adviseren en anticiperen op twijfel

In het vorige hoofdstuk heb ik beschreven wat de institutionele context van de

overheidscommunicatie precies inhoudt en wat de precondities zijn voor het strategisch manoeuvreren binnen overheidscommunicatie. Om duidelijk te maken welke gebondenheden de uitingen van de schrijver creëren, moet worden gekeken naar de taalhandelingen die zij naar voren brengen. Daarom bekijk ik in dit hoofdstuk hoe de taalhandeling adviseren in de overheidscommunicatie kan worden aangewend bij het strategisch manoeuvreren. Als eerst zal de taalhandelingstheorie verder worden toegelicht in paragraaf 3.1. Daarna zullen in paragraaf 3.2 specifieke geslaagdheidsvoorwaarden worden opgesteld voor de taalhandeling adviseren in overheidscommunicatie. De geslaagdheidsvoorwaarden van een taalhandeling kunnen worden gezien als specifieke gebondenheden van de schrijver. Door de vervulling van de geslaagdheidsvoorwaarden te bevestigen, kan de schrijver zijn taalhandeling verdedigen en zo anticiperen op mogelijke twijfel van de lezer. Dit zal besproken worden in paragraaf 3.3. Het indirect of direct presenteren van de taalhandeling adviseren en de

geslaagdheidsvoorwaarden hiervan kan worden gezien als een strategische manoeuvre. Hiermee zal in paragraaf 3.4 een basis worden gelegd voor de analyse in hoofdstuk vier.

3.1 Introductie van de taalhandelingstheorie van Searle

De taalhandelingstheorie van Searle (1969) gaat uit van de aanname dat het uitdrukken van een communicatieve uiting (spreken of schrijven) een vorm van handelen is. Er zijn hiervoor verschillende redenen. Spreken is het uitvoeren van een sociale activiteit, omdat het gericht is op een persoon en ook herkenbaar is als zodanig. Spreken is ook altijd intentioneel. Daarnaast kunnen er gevolgen van spreken optreden, de spreker kan verantwoordelijk worden gehouden voor zijn woorden. Dit wordt ook wel de gebondenheden van de spreker of schrijver

genoemd. Het doen van een uitspraak komt neer op het verrichten van een taalhandeling (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 14).

Bij iedere uiting en taalhandeling staat het communicatiebeginsel centraal. Het communicatiebeginsel betekent dat de deelnemers aan de communicatie hun bijdragen zo goed mogelijk proberen af te stemmen op het doel dat door de communicatie gediend moet worden. Dit betekent dat ze zich moeten houden aan de algemene spelregels voor

(21)

20 zake(passend). Er wordt vanuit gegaan dat iedere schrijver die redelijk wil zijn zich hier aan houdt (Van Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 47).

De algemene spelregels voor communicatie zijn altijd van kracht, bij alle taalhandelingen zoals een adviseren, argumenteren en beloven. Voor elk van de taalhandelingen kan precies aangegeven worden hoe een schrijver zich aan het communicatiebeginsel kan houden. Dit kan door het formuleren van de

geslaagdheidsvoorwaarden, waar de uitvoering van een specifieke taalhandeling aan moet voldoen (Van Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 48). Deze voorwaarden verschillen per specifieke taalhandeling, maar Searle (1969) heeft deze regels uitgewerkt aan de hand van de taalhandeling beloven.

De geslaagdheidsvoorwaarden kunnen worden verdeeld in voorbereidende

voorwaarden en oprechtheidsvoorwaarden. De voorbereidende voorwaarden vallen uiteen in verschillende regels, die inhouden waar de spreker van uit moet gaan om een bepaalde taalhandeling uit te voeren. Het gaat hier om de spelregel van efficiëntie. Wanneer de schrijver niet aan de voorbereidende voorwaarden voldoet, is het uitvoeren van een taalhandeling zinloos. Naast de voorbereidende voorwaarden zijn er ook de

oprechtheidsvoorwaarden. Bij deze voorwaarden gaat het om de algemene spelregel van eerlijkheid. Bij deze spelregel gaat het erom dat de intentie van de schrijver juist is,

bijvoorbeeld bij een belofte dat de spreker ook echt zal uitvoeren wat hij heeft beloofd, en dit niet alleen zegt om te misleiden. Bij de taalhandeling argumenteren is het zo dat de spreker een oprechte overtuigingspoging doet waarbij hij zelf gelooft dat zijn standpunt aanvaardbaar is (Van Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p.49).

Taalhandelingen kunnen worden verdeeld in vijf verschillende categorieën op basis van een aantal criteria: beweerders, binders, stuurders, uitdrukkers en verklaarders (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 156). Ten eerste is er de categorie beweerders. Een kenmerk van een beweerder is dat deze uitspraak op waarheid of onwaarheid kan worden beoordeeld. De schrijver is op een specifieke manier aan een propositie gebonden en als de lezer meer bewijzen wilt, dan is hij verplicht deze aan te leveren. Voorbeelden van werkwoorden die onder de klasse beweerders vallen zijn bijvoorbeeld veronderstellen, benadrukken,

concluderen en klagen (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 159). In de categorie binders legt de schrijver zich vast op het wel of niet verrichten van een bepaalde handeling. Deze handeling wordt verwoord in de propositionele taalhandeling (Van Eemeren & Koning, p. 158). De schrijver verplicht zichzelf dus iets te doen of juist te laten. Een voorbeeld van een taalhandeling in de categorie binders is beloven.

(22)

21 Uitdrukkers gaan over het uitdrukken van gevoelens. De schrijver geeft slechts een uiting aan zijn emotionele toestand over een bepaalde gebeurtenis of stand van zaken (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 159). Voorbeelden van uitdrukkers zijn bijvoorbeeld

verontschuldigen, verwelkomen, feliciteren en bedanken. De categorie verklaarders is een aparte categorie; er wordt iets door woorden in het leven geroepen. Voor het uitvoeren van deze taalhandeling moet de schrijver in een bepaalde positie zijn die het mogelijk maakt deze taalhandeling uit te voeren.

Ten slotte is er de categorie van de stuurders. Bij een stuurder probeert te schrijver iemand ertoe te bewegen iets te doen, of juist iets niet te doen. De schrijver heeft een wens dat de luisteraar iets doet en probeert de wereld in overeenstemming te brengen met zijn woorden (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 158). Onder deze categorie vallen onder andere adviseren en verbieden, waarbij de kracht van de taalhandelingen verschilt. Bij een advies is het slechts een suggestie voor de lezer, bij een verbod heeft de schrijver een machtspositie over de lezer en is deze verplicht datgene in de propositionele inhoud niet te doen. Een voorwaarde bij de categorie stuurders is dat de schrijver inderdaad wil dat wat er in de propositionele inhoud van de taalhandeling staat, ook echt gebeurt.

Bij overheidscommunicatie is de intentie van de overheid een verandering teweeg te brengen in de attitude en/of het gedrag van de burger. Om effectief de attitude van de burger te beïnvloeden of het gedrag te veranderen, kan de overheid verschillende taalhandelingen uitvoeren. Een effectieve manier om een standpunt geaccepteerd te laten worden door de luisteraar of lezer is door de taalhandeling adviseren (Van Poppel, 2013, p. 36). Dit zal worden besproken in de volgende paragraaf.

3.2 De taalhandeling adviseren in overheidscommunicatie

In deze paragraaf zal de taalhandeling adviseren verder worden toegespitst op

overheidscommunicatie door specifieke geslaagdheidsvoorwaarden te formuleren voor deze taalhandeling in de institutionele context van de overheidscommunicatie. Van Poppel (2013) heeft in haar dissertatie de geslaagdheidsvoorwaarden geformuleerd voor de taalhandeling adviseren in een gezondheidsbrochure. Deze geslaagdheidsvoorwaarden zullen als basis worden gebruikt voor de specificatie in overheidscommunicatie.

De taalhandeling adviseren valt in de categorie van de stuurders. Centraal bij een stuurder staat dat de spreker of schrijver de luisteraar of lezer probeert te bewegen iets te doen of juist iets te laten. De intentie van de schrijver is een wens (Van Eemeren & Koning, 1981,

(23)

22 p. 159). Bij stuurders kan de kracht van de taalhandeling sterk verschillen, van een verzoek of advies, waar de luisteraar slechts een kleine duw in een specifieke richting krijgt of een bevel of verbod. Hier wordt de lezer iets opgelegd in plaats van dat er iets wordt gesuggereerd.

De geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling adviseren zijn in 2013 aangevuld en gespecificeerd door Van Poppel (2013). De reden hiervoor is dat de manier waarop Searle de geslaagdheidsvoorwaarden heeft geformuleerd niet passen bij de categorie stuurders (Van Poppel, 2013, p. 42). Van Poppel (2013) geeft aan dat het werkwoord adviseren eigenlijk twee betekenissen heeft, namelijk informatie geven en zeggen wat iemand zou moeten doen. Deze laatste betekenis staat centraal in gezondheidsbrochures. In lijn met het doel van overheidscommunicatie, namelijk zowel een kwestie onder de aandacht brengen als het gedrag van de burger beïnvloeden in een bepaalde richting, kunnen beide betekenissen een rol spelen. De laatste betekenis lijkt echter het belangrijkst omdat het onder de aandacht brengen van een kwestie een ondergeschikte rol heeft ten opzichte van het beïnvloeden van het gedrag van de burger. Het onder de aandacht brengen is meer een middel voor het doel van

gedragsverandering bij de burger.

Van Poppel (2013, p. 44) heeft de geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling adviseren als volgt geformuleerd:

1.Essentiële voorwaarde: adviseren is een poging van S om L de gunstige handeling H uit te laten voeren.

2.Propositionele inhoud voorwaarde: S prediceert een toekomstige gunstige handeling H van L.

3. Voorbereidende voorwaarden:

A. S heeft een reden om te geloven dat H voordelig is voor L. B. S gelooft dat L in principe bereid is H te doen.

C. S gelooft dat H in principe H kan doen.

D. S heeft kennis of ervaring met H en de effecten van H

E. Het is niet duidelijk voor S en L dat L H wil doen in de normale gang van zaken. F. S gelooft dat L H nog niet heeft gedaan of aan het doen is

4. Oprechtheidsvoorwaarden: A. S wil dat L H doet

B. S gelooft dat H goed is voor L.

Dit zijn de geslaagdheidsvoorwaarden zoals Van Poppel (2013) ze heeft opgesteld voor de taalhandeling adviseren in gezondheidsbrochure. Later worden de

geslaagdheidsvoorwaarden nog verder uitgewerkt voor de institutionele context van de gezondheidsvoorlichting, maar deze geslaagdheidsvoorwaarden zullen als basis dienen voor die van overheidcommunicatie.

Om deze voorwaarden aan te passen voor de context van overheidscommunicatie moeten er een aantal wijzingen worden aangebracht. Net als bij een gezondheidsbrochure kan

(24)

23 het advies erop gericht zijn een of meer handelingen uit te voeren, of juist niet uit te voeren (Van Poppel, 2013, p. 45). Bij overheidscommunicatie kan de spreker worden gespecificeerd naar de overheid, en de luisteraar naar de burger. Degene die het advies geeft is namelijk altijd de overheid in overheidscommunicatie. Daarnaast is overheidscommunicatie altijd gericht op burgers.

Het doel van overheidscommunicatie is maatschappelijke kwesties onder de aandacht te brengen en het gedrag, de attitude en de kennis van burgers over deze kwestie te

beïnvloeden (De Vries, 2008, p. 8). Daarom moeten de essentiële voorwaarden worden gepreciseerd. Een advies van de overheid gaat over een maatschappelijke kwestie. De

overheid wil graag dat de burger zijn gedrag aanpast en/of meer bewust is van het gedrag van andere rondom die kwestie. Wanneer de attitude van de burgers wordt beïnvloed zal dit tevens de sociale norm van de maatschappij beïnvloeden. Hierdoor kan het gedrag

aangemoedigd of juist voorkomen worden. De overheid probeert dus door het bereiken van bepaalde burgers, weer andere burgers te bereiken.

De taalhandeling advies onderscheidt zich van andere stuurders doordat er een voordeel voor de luisteraar wordt voorondersteld (Searle, 1969, p. 129). In

overheidscommunicatie is dit voordeel niet direct of alleen voor de luisteraar, maar kan het ook voor de overheid of de maatschappij zijn. Het (niet) uitvoeren van bepaalde handelingen kan de burger zelfs tot last zijn, bijvoorbeeld niet drinken op een feestje of minder energie verbruiken. Dit is niet direct in het eigenbelang van de individuele burger. Het is echter wel in het algemeen belang van de maatschappij en in het belang van de overheid. Het is in het algemeen belang omdat het beter is voor de wereld om minder energie te verbruiken. Het is in het in het belang van weggebruikers in Nederland om niet met alcohol op de rijden in het verkeer. Hierdoor wordt namelijk ook de veiligheid van medeweggebruikers in gevaar gebracht. Daarnaast is het in het belang van de overheid, want ongelukken en een hoog energieverbruik brengen de overheid hoge maatschappelijke kosten.

De handeling die in de propositionele inhoud van het advies staat, kan dus erg breed zijn. Dit kan van geen alcohol drinken, energie besparen tot belastingaangifte doen zijn. Het is daarom niet mogelijk om de handeling H in de geslaagdheidsvoorwaarden verder te

preciseren. Het kan zowel in de persoonlijke omgeving (thuis) zijn als in de maatschappelijke omgeving. Er kan ook van worden uitgegaan dat het beleid van de overheid met betrekking tot maatschappelijke kwesties is voorafgegaan door onderzoek van experts. De overheid zal waarschijnlijk meer ervaring hebben met de handeling en de effecten hiervan in het advies dan de burger zelf.

(25)

24 De voorbereidende voorwaarden 3E en 3F zoals geformuleerd door Van Poppel (2013) voor de taalhandeling adviseren in gezondheidsbrochures zijn verwijderd. Deze zijn namelijk niet van belang voor het slagen van de taalhandeling adviseren in

overheidscommunicatie. Dat de burger H wel of niet wil doen in de normale gang van zaken is niet relevant. Ook maakt het voor de overheid niet uit of de burger nog niet heeft gedaan, aan het doen is, of reeds heeft gedaan. De overheid wil voorkomen dat het gebeurt in het algemeen.

De geslaagdheidsvoorwaarden voor de taalhandeling adviseren in overheidscommunicatie worden daarom als volgt geformuleerd:

1.Essentiele voorwaarde: Adviseren is een poging van O om B de handeling H uit te laten betreffende een maatschappelijke kwestie in het belang van O, B en/of M.

2.Propositionele inhoud voorwaarde: O prediceert een toekomstige handeling H van B. 3. Voorbereidende voorwaarden:

A.O heeft een reden om te geloven dat H voordelig is voor B, O en/of M. B. O gelooft dat B in principe bereid is om H te doen

C. O gelooft dat B in principe H kan doen.

D. O heeft kennis of ervaring met H en of de effecten van H.

E. O heeft autoriteit over B die hem in staat stelt B te zeggen om H te doen. 4. Oprechtheidsvoorwaarden:

A. O wil dat B H doet

B. O gelooft dat H goed is voor B, O en/of M.

Als eerste zijn de spreker en luisteraar vervangen met specifiekere actoren: O is de overheid, B is de burger, M is de maatschappij en H is de handeling. Daarnaast is in de essentiele voorwaarde toegevoegd dat het advies over de handeling die B moet uitvoeren over een maatschappelijke kwestie moet gaan. Deze maatschappelijke kwesties kunnen sterk

uiteenlopen, maar hebben gemeen dat de overheid zich er mee bezig houdt. Kenmerkend voor de relatie tussen de overheid en de burger is dat de overheid macht of autoriteit heeft over de burger. De overheid kan de burgers sancties opleggen als de burger H (niet) doet. Ten slotte is het advies niet (alleen) gunstig voor de burger, maar ook voor de overheid en/of maatschappij.

3.3 Geslaagdheidsvoorwaarden en anticiperen op twijfel

Het uitvoeren van een taalhandeling komt neer op het uitvoeren van vier handelingen tegelijk. Er is een uitinghandeling: dit zijn de woorden die gebruikt worden, in een bepaalde taal. Ten

(26)

25 tweede is er een propositionele handeling: er wordt een propositie uitgedrukt die refereert naar bepaalde objecten of personen en een handeling van de spreker of luisteraar prediceert. Met een taalhandeling wordt er ook een illocutionaire handeling uitgevoerd. Hierbij gaat het om een bepaalde functie die de propositie heeft, bijvoorbeeld een verzoek, vraag of advies. Ten slotte voert de schrijver ook een perlocutionaire handeling uit. Bij een perlocutionaire handeling gaat het erom dat de schrijver een bepaald effect probeert te bereiken. Dit is de intentie die de schrijver heeft, bijvoorbeeld dat de lezer zijn bewering aanvaart of overtuigt raakt (Searle, 1969, p. 64).

De schrijver van overheidscommunicatie wil dus niet alleen iets zeggen, maar hij probeert ook iets te doen door middel van de illocutionaire handeling. Een schrijver van overheidscommunicatie geeft een advies omdat hij of zij bepaalde doelen willen bereiken. Hierbij kan worden gedacht aan het doel van overheidscommunicatie, namelijk

maatschappelijke kwesties onder de aandacht te brengen en het gedrag, de attitude en de kennis van burgers over deze kwestie te beïnvloeden. Daarnaast zijn er in de uitgebreide pragmadialectiek ook dialectische en retorische doelen per discussiefase. In de

argumentatiefase is het dialectische doel de houdbaarheid van de standpunten te testen,

waarbij het retorische doel is om zo overtuigend mogelijk het standpunt aan te vallen, dan wel te verdedigen (Van Eemeren, 2010, p. 44).

De geslaagdheidsvoorwaarden van een taalhandeling laten niet alleen de

gebondenheden van de schrijver zien, wat voor soort verdediging relevant is in een discussie (Van Eemeren, 2010). De geslaagdheidsvoorwaarden laten namelijk ook zien op welke kritiek en twijfel de schrijver kan anticiperen. Wanneer de schrijver een advies geeft over (niet) rijden onder invloed, kan hij door de burgers worden gehouden aan bepaalde intenties en plichten die samenhangen met de taalhandeling adviseren. De lezer kan de aanvaardbaarheid van het advies van de schrijver bekritiseren door deze plichten of intenties in twijfel te trekken. De overheid anticipeert hier op door aan te geven dat deze voorwaarden wel vervuld zijn. Om de taalhandeling adviseren te laten slagen, moeten de geslaagdheidsvoorwaarden in de ogen van de schrijver en de lezer vervuld zijn.

De uitgebreide geslaagdheidsvoorwaarden voor een advies in overheidscommunicatie zijn reeds in de vorige paragraaf geformuleerd. De geslaagdheidsvoorwaarden kunnen in vier verschillende soorten voorwaarden worden ingedeeld: essentiële voorwaarde, propositionele inhoud voorwaarde, voorbereidende voorwaarden en oprechtheidsvoorwaarden. De schrijver kan deze voorwaarden niet allemaal verdedigen. Wanneer de essentiële voorwaarde en propositionele inhoudsvoorwaarde namelijk niet herkend worden door de lezer, is er geen

(27)

26 sprake van de taalhandeling advies. Er is dan geen herkenbare taalhandeling uitgevoerd. Wanneer de voorbereidende voorwaarden en oprechtheidsvoorwaarden niet herkenbaar zijn of niet volledig zijn uitgevoerd door de schrijver, is de taalhandeling nog wel herkenbaar, maar niet geslaagd. Deze twee laatste voorwaarden worden daarom ook wel

correctheidsvoorwaarden genoemd (Van Poppel, 2013). Ik zal me hier alleen op de correctheidsvoorwaarden richten.

De correctheidsvoorwaarden van de taalhandeling adviseren laten verschillende aanwijzingen zien voor de mogelijke argumenten die de overheid kan aanvoeren ter verdediging van haar advies. De overheid kan laten zien dat correctheidsvoorwaarde 3A vervuld is door gebruik te maken van pragmatische argumentatie. Het gaat hier namelijk om de (on)wenselijke gevolgen van het (niet) rijden onder invloed. Voorwaarden 3B en 3C, dat de burger het advies van de overheid wil en kan opvolgen, kunnen worden verdedigd door eventuele bezwaren van de burger uit de weg te ruimen. De overheid kan bewijzen dat zij kennis en ervaring heeft met de effecten van rijden onder invloed (3D) door te verwijzen naar onderzoeken, cijfers en rapporten, dus door statistische en anekdotische evidentie te geven. Om haar autoriteit aan te tonen (3E) kan de overheid verwijzen naar sancties die zij kan opleggen, wanneer de burger het advies niet opvolgt.

De volgende correctheidsvoorwaarden gaan over de intentie van de overheid, namelijk dat de overheid echt wil dat de burger niet onder invloed van alcohol rijdt (4A) en dat de overheid oprecht gelooft dat het niet onder invloed van alcohol rijden goed is voor de burger, de overheid en de maatschappij. De overheid kan haar intenties kenbaar maken door te verwijzen naar de persoonlijke en maatschappelijke kosten die het rijden onder invloed met zich meebrengt. De burger kan gewond raken of overlijden. Dit zorgt voor persoonlijke schade bij de burger, maar brengt ook maatschappelijke kosten met zich mee voor de overheid. Bijvoorbeeld kosten van het ziekenhuis/revalidatiecentrum, herstellen van de weg en geleden schade door de verkeersopstopping. Een gedeelde aanname waar de overheid van uit kan gaan is dat de burger weet dat de overheid niet wil dat haar burgers gewond raken. De overheid kan er dus vanuit gaan dat de burger hier verder geen twijfel over heeft.

3.4 Indirect gebruik van adviseren

Volgens Searle (1969) is er sprake van een indirecte taalhandeling wanneer de illocutionaire handeling op indirecte wijze wordt uitgevoerd door een andere illocutionaire handeling te voltrekken (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 208). Door een indirecte taalhandeling uit te

(28)

27 voeren, brengt de schrijver meer betekenis over aan de luisteraar dan hij daadwerkelijk zegt. Dit kan de schrijver doen door zich te baseren op gemeenschappelijke achtergrondinformatie en het rationele vermogen van de luisteraar. Bij het uitvoeren van een indirecte taalhandeling wordt afgeweken van het communicatiebeginsel. Er lijkt dan een spelregel van communicatie te zijn overtreden (Van Eemeren & Snoeck Henkemans, 2006, p. 49). De lezer zal dan echter de uiting proberen te interpreteren, zodat deze alsnog een reële betekenis krijgt. De lezer gaat namelijk uit van het communicatiebeginsel, dus de spreker krijgt de presumptie van

redelijkheid.

Bij een indirecte taalhandeling is er een primaire taalhandeling, dat is de indirecte betekenis en een secundaire taalhandeling, de taalhandeling die letterlijk wordt uitgevoerd. In het volgende voorbeeld “Kun je het zout aangeven?” is de taalhandeling vraag secundair en de taalhandeling verzoek primair. Stuurders worden vaak indirect geuit, omdat deze een bedreiging kunnen zijn voor de handelingsvrijheid van de lezer (Van Eemeren, 1981, p. 213). De voornaamste reden voor het uiten van indirecte taalhandelingen is dan ook beleefdheid. Zo kan de taalhandeling adviseren bijvoorbeeld worden geuit als een bewering.

Een manier om indirecte taalhandelingen te bekijken is door de

geslaagdheidsvoorwaarden van de primaire en secundaire taalhandeling te vergelijken. Vaak kunnen uitingen namelijk op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. De woorden ‘Ga niet’ bijvoorbeeld, kunnen worden geïnterpreteerd in vele verschillende soorten stuurders: verzoek, advies en verbod. Het is afhankelijk van de institutionele context en andere achtergrondinformatie hoe deze taalhandeling wordt geïnterpreteerd. Er is een onderscheid tussen wat een schrijver bedoelt en wat zijn woorden betekenen (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 101).

Bij de taalhandeling adviseren wordt er niet uitgegaan van een asymmetrische relatie tussen de schrijver en de lezer, hoewel dit wel mogelijk is. De schrijver onderscheidt zich van de lezer door zijn kennis en expertise. De overheid onderscheidt zich van haar burgers niet alleen door kennis en expertise, maar ook door de autoriteit die zij over haar burgers bezit. De eerste zin uit de tekst ‘Bob houd de nul’ is bijvoorbeeld geformuleerd als een beweerder: “Een Bob drinkt dus helemaal niets.” Dit kan echter ook worden geïnterpreteerd als een indirect advies, omdat aan de geslaagdheidsvoorwaarden voor een beweerder niet is voldaan. Bij een beweerder kan de uiting namelijk op waarheid worden beoordeeld en dit is bij deze uiting niet mogelijk. Daarom moet de lezer de uiting herinterpreteren aan de hand van achtergrondinformatie en de institutionele context.

(29)

28 Bij herinterpretatie wordt duidelijk dat de primaire taalhandeling een stuurder is, omdat deze uiting is bedoeld om de lezer een bepaalde handeling uit te laten voeren. De argumenten die op deze uiting volgen wijzen op de taalhandeling adviseren. De argumenten zijn namelijk gebaseerd op de kennis en ervaring die de overheid heeft, zoals ‘Uit onderzoek blijkt dat..’ Dit wijst erop dat het een advies is vanwege de voorbereidende voorwaarden voor deze taalhandeling. Bovenstaande is slechts een voorbeeld hoe de taalhandelingen adviseren en verbieden indirect kunnen worden gebruikt in overheidscommunicatie. Tijdens de analyse zal dit in groter detail worden besproken.

3.5 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik gekeken welke taalhandelingen uit de taalhandelingstheorie van Searle (1969) kunnen worden gebruikt in de institutionele context van overheidscommunicatie. De taalhandeling adviseren is hierbij belangrijk, omdat dit een geschikte manier is om de attitude en het gedrag van de burgers te beïnvloeden zonder dat zij zich betutteld of beperkt voelen in hun handelen. Door de geslaagdheidsvoorwaarden van een advies te specificeren voor de institutionele context van overheidscommunicatie kan er een overzicht worden gegeven van de mogelijke manieren waarop de overheid haar standpunt kan verdedigen door te anticiperen op twijfel van de lezer. Deze zien er als volgt uit:

- pragmatische argumentatie (voorwaarde 3A);

- inspelen op mogelijke bezwaren van de burger (voorwaarden 3B en 3C);

- statistische en anekdotische evidentie van onderzoeken en rapporten (voorwaarde 3D); - sancties die de overheid kan opleggen (voorwaarde 3E).

Om twijfel van de burger verder te beperken kan de overheid de taalhandeling adviseren indirect gebruiken. Een indirecte taalhandeling kenmerkt zich doordat een illocutionaire handeling op indirecte wijze wordt uitgevoerd door een andere illocutionaire handeling te voltrekken (Van Eemeren & Koning, 1981, p. 208). Door de taalhandeling adviseren indirect te presenteren zal de burger zich nog minder aangetast voelen in zijn vrijheid en zal hij ook minder snel kritiek hebben op de uiting van de overheid.

Daarnaast doet de overheid door het advies te presenteren als een beweerder, alsof haar argumentatie feitelijke informatie is. Door argumentatie als feitelijke informatie te presenteren zal de burger sneller overtuigt raken van het standpunt van de overheid. Doordat de burger geen forewarning of persuasive intent heeft zal hij minder snel tegenargumenten

(30)

29 genereren. De burger gaat namelijk uit van het communicatiebeginsel (Hoeken, Hornikx & Hustinx, 2012, p. 15).

4. Analyse van een aantal overheidsteksten

In de voorafgaande hoofdstukken is duidelijk gemaakt dat zowel de institutionele context als de geslaagdheidsvoorwaarden kunnen helpen bij het analyseren van de strategische

manoeuvres van de overheid in overheidscommunicatie over alcohol in het verkeer. Samen geven de institutionele context en de geslaagdheidsvoorwaarden de manieren weer waarop de overheid strategisch kan manoeuvreren in overheidscommunicatie.

In hoofdstuk 2 zijn de mogelijkheden en beperkingen van de institutionele context van de overheidscommunicatie over alcoholgebruik in het verkeer besproken. Hier is duidelijk geworden dat zowel de overheid als burgers aan regels zijn gebonden. De overheid kan kiezen om verschillende soorten relaties met de burgers te benadrukken in communicatie. De twee belangrijkste hiervan zijn de klant-aanbieder relatie en de onderdaan-overheid relatie. In hoofdstuk 3 is de taalhandelingstheorie van Searle (1969) aan bod gekomen. Door de geslaagdheidsvoorwaarden van een advies te specificeren kan er een overzicht worden gegeven van de mogelijke manieren waarop de overheid kan anticiperen op twijfel van de burger. De overheid kan de taalhandeling adviseren direct of indirect gebruiken.

Om een beter beeld van de strategische manoeuvres van de overheid in de praktijk te krijgen analyseer ik in dit hoofdstuk drie voorlichtingsfolders over rijden onder invloed. De analyses zijn te vinden in paragraaf 4.1. Om een duidelijk beeld te krijgen van de argumenten die worden aangevoerd ter verdediging van het standpunt, zal een argumentatiestructuur worden gereconstrueerd. Zo wordt duidelijk welke afzonderlijke argumenten de overheid aanvoert, wat het verband is tussen deze argumenten en welke onder- en nevenschikkende argumentatie bij ieder argument hoort.

Daarna kijk ik hoe de overheid gebruik maakt van de taalhandeling adviseren (direct en indirect) in de tekst en naar welke geslaagdheidsvoorwaarden wordt verwezen en op welke manier. Vervolgens zal er dieper in worden gegaan op wat de strategische keuzes van de overheid zijn. In paragraaf 4.2 zal ik de overeenkomsten en verschillen van de

overheidsteksten over rijden onder invloed bespreken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar komt nog bij dat er veel vragen te stellen zijn bij de ‘beschrijfkracht’ van het evolutiemodel en dat het zeker geen ‘voorspelkracht’ heeft: ik zou niet weten wat het voor

In de tekst is er sprake van dat er zelfs in de graftombe van Nasreddin Hoca iets van diens gevoel voor humor tot uitdrukking komt.. 1p 19 Waaruit

De auteurs stellen dat de endovasculaire methode met gefenestreerde en/of branched endoprothesen een nieuwe therapeutische optie is met bemoedigende resultaten voor patiënten die

This study is an interrogation of South African women writers’ fiction as a potential instrument for the development and empowerment of the 21st century woman for active

Voor onze systematische stijlanalyse richten wij ons op de pleidooien die de advocaten van Van Gelder (Cor Hellingman) en van NOC*NSF (Haro Knijff) voor het kort geding

Voor kleine He-Ne lasers is de single mode berekening van toepassing ter- wijl voor grotere He-Ne lasers de multi mode berekening dient te worden.. toegepast

Door contact met professionals in de zorg- en strafrechtpleging en via oproepen op hogescholen zijn er 11 mannelijke resisters geworven op basis van

Bij het overgrote deel van de bevolking in Nederland waren de recensies van de stukjesschrijvers, die zich vaak op de amusementfilms richtten, populairder dan de recensies