• No results found

Presteerden banken ondanks de Baselratio’s slechter tijdens de financiële crisis naarmate ze meer in OBS activiteiten investeerden?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Presteerden banken ondanks de Baselratio’s slechter tijdens de financiële crisis naarmate ze meer in OBS activiteiten investeerden?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Presteerden banken ondanks de Baselratio’s slechter tijdens de financiële

crisis naarmate ze meer in OBS activiteiten investeerden?

Mark de Vos (0515272) Bachelor scriptie Financiering

dr. Ilko Naaborg

Economie & bedrijfskunde, studierichting financiering & organisatie Universiteit van Amsterdam

(2)

2

Abstract

Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de risico’s van OBS activiteiten en de tekortkomingen van Basel I en II, maar deze onderzoeken zijn nooit gecombineerd. In dit onderzoek wordt voor het eerst gekeken naar wat de effecten waren van het investeren in OBS activiteiten op de bankbalans. Daarnaast wordt gekeken of de Baselratio’s rekening hielden met deze effecten. Het blijkt dat over gehele onderzochte periode OBS activiteiten winstgevend is voor banken, maar dat tijdens de financiële crisis deze activiteiten verliesgevend waren. De Baselratio’s verklaren wel het presteren van banken, maar controleren niet voor de effecten van OBS activiteiten. Waaruit blijkt dat de Baselratio’s niet voldoende rekening hielden met de effecten van OBS activiteiten en dus aangepast zullen moeten worden.

Dankwoord

Graag wil ik mijn bachelor scriptie begeleider (Ilko Naaborg) bedanken voor het op de juiste momenten geven van motivatie en druk en tegelijkertijd het houden van afstand. Hierdoor ben ik staat geweest om toch (enigszins) binnen afzienbare tijd mijn scriptie af te ronden en met de kwaliteit die het verdiend. Daarnaast heel veel dank aan Frank de Vos zonder wie deze scriptie nooit gemaakt zou kunnen worden. Zonder zijn begeleiding met het programma SPSS zou het model en de regressie nooit zo kunnen zijn zoals hij nu is. Daarnaast wil ik alle overige mensen bedanken die de tijd en moeite hebben genomen om te luisteren naar mijn ideeën. Zonder deze mogelijkheid tot reflectie was deze scriptie ook nooit tot stand gekomen.

(3)

3 Inhoud I Inleiding 3 II Literatuur 4 III Methodologie 8 IV Data 13 V Resultaten 14 VI Conclusie 18 Bibliografie 19 Appendix 20

(4)

4

I. Inleiding

Na de financiële crisis, die begon halverwege 2007, was men verbaasd over de intensiteit ervan. De zwaarste financiële crisis sinds de grote depressie van begin jaren ’30 van de vorige eeuw. Hoe kon het zo mis gaan in het financiële systeem dat zo ver ontwikkeld is en goed gecontroleerd wordt. Achteraf bleek dat voornamelijk de complexiteit van bepaalde producten zoals off-balance sheet (OBS) activities hier een belangrijke rol in speelden. Daarnaast bleek dat de regelgeving banken niet genoeg beschermde tegen deze producten (Caprio et al., 2008).

Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de risico’s van OBS activiteiten en er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de tekortkomingen van Basel I en II regelgeving. Er zijn echter maar enkele onderzoeken die deze twee onderwerpen combineren en dus specifiek kijken naar hoe Basel I en II tekort zijn geschoten ten opzichte van OBS activiteiten. Bovendien zijn enkel de risico’s van OBS activiteiten onderzocht, maar nooit de echte effecten op de bankbalansen. In dit onderzoek worden al deze aspecten gecombineerd. Er wordt onderzocht wat de effecten van OBS activiteiten op de prestatie van banken was tijdens de crisis. Tegelijkertijd wordt onderzocht of de Basel I en II regelgeving controleerde voor mogelijke effecten van OBS activiteiten of hier te kort in schoot. De gestelde hypotheses zijn: Presteerden banken die meer in OBS activiteiten investeerden tijdens de crisis slechter en hielden de Basel I en II regelgeving rekening met de extra risico’s van de OBS activiteiten?

Op dit moment is men aan het werk om Basel III vorm te geven. In Basel III zullen meerdere regels worden geformuleerd waar banken tegen zullen zijn onder andere ten opzichte van OBS activities. Het is essentieel dat tijdens de implementatie van Basel III er onderzoek is gedaan naar wat er precies mis is gegaan tijdens de financiële crisis anders staan banken sterker in hun lobby tegen deze nieuwe regels.

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Bankscope database waarvan data is verkregen van banken over de hele wereld over de periode 2004 t/m 2009. Deze periode wordt in dit onderzoek wordt opgesplitst in twee periodes: een controle periode voor de financiële crisis, 2004 t/m 2006 en de financiële crisis, 2007 t/m 2009. Voor dit onderzoek is enkel gebruik gemaakt van banken uit regio’s waar er voldoende in OBS activiteiten werd gehandeld. Het model dat gebruikt is, is gebaseerd op het model van Demirgüç-Kunt et al.

(5)

5

(2010). Er zijn vele nieuwe factoren aan het model toegevoegd, waardoor er in dit onderzoek nieuwe aspecten bekeken kunnen worden, die voorheen niet mogelijk waren.

In deel II is de literatuur besproken: welke bestaande theorieën er bestaan en welke conclusies er zijn getrokken in voorgaand onderzoek. Deel III behandelt het model, welke variabelen aan dit model zijn toegevoegd en hoe deze variabelen zijn gecreëerd. De data en de eerste resultaten zijn in deel IV beschreven. Deel V bevatten de resultaten van de

gecreëerde modellen en zijn deze resultaten nader uitgelegd. In deel VI is de conclusie gevormd.

II. Literatuur

Voor 1988 was er al geprobeerd de bankensector aan banden te leggen. Het was namelijk onwenselijk gebleken als banken hun vergaarde kapitaal mochten beleggen zoals ze zelf wilden. Gedurende de jaren ’70 daalde het beschikbare liquide kapitaal van de banken gestaag. Dit baarde de reguleringsinstanties zorgen waardoor ze nieuwe kapitaaleisen aan banken stelden. Deze nieuwe eisen stelde vast dat banken voortaan een percentage van hun totale vermogen liquide beschikbaar moesten hebben. Dit resulteerde echter dat de banken hun vermogen, dat ze mochten beleggen, met meer risico belegden. Op deze manier waren banken in staat om met een mindere hoeveelheid belegd vermogen toch dezelfde winsten te behalen. Alleen resulteerde dit uiteindelijk in een golf van bankfaillissementen tegen het eind van de jaren ’80 (Jacques en Nigro, 1997 en Berger en Udell, 1994).

In 1988 werden door de reguleringsinstanties acties ondernomen om het aantal bankfaillissementen tegen te gaan. Het was duidelijk geworden dat de gestelde kapitaaleisen niet voldoende waren. Daarom stelde ze het Basel akkoord op (later hernoemd tot Basel I). Basel I verlegde de focus van totaal vermogen naar hoe het vermogen belegd was. De kapitaaleis, dat een percentage van het totale vermogen liquide beschikbaar moest zijn, werd opgeheven. Tegelijkertijd werd er een percentage gecreëerd dat rekening hield met hoe het geld belegd was. Hiervoor moesten eerst de producten, waar banken in konden beleggen, geïndexeerd worden naar risico. Deze risk-weighted-assets (RWA) werden in vier

categorieën opgesplitst: 0%, 20%, 50% en 100%. Deze risicopercentages werden gebaseerd op het door de regulators geschatte risico van het product. Overheidsobligaties van financieel

(6)

6

solide landen kregen een de 0% waardering, omdat de regulators ervan uit gingen dat banken deze obligaties te allen tijde liquide konden maken zonder al te grote verliezen te leiden. Consumentenleningen en creditcardleningen kregen de 100% waardering, omdat er altijd een risico bestond dat deze niet terugbetaald konden worden en laat staan dat deze op elk moment zonder verlies liquide gemaakt konden worden. Vanwege de mogelijkheid tot forse verliezen bij het liquideren van bepaalde producten werden banken verplicht gesteld liquide vermogen apart te houden. Een risicopercentage van 100% betekende dat er 100% van het belegde vermogen in deze RWA moest worden doorberekend, etc. De RWA vermenigvuldigd met hun risicopercentage bepaalde het totale RWA vermogen waarop het beschikbare liquide kapitaal werd gebaseerd. Het beschikbare liquide kapitaal werd ook in twee categorieën opgesplitst: Tier 1 en Tier 2. Tier 1 is al het kapitaal wat direct beschikbaar was, zoals geld, korte termijn overheidsobligaties en aandelen. Tier 2 bestond iets minder liquide middelen, zoals achtergestelde schulden, preferente aandelen en overige reserves. Basel I stelde vast dat Tier 1 minimaal evenveel vermogen moest bevatten als 4% van het berekende totale

vermogen in RWA. Dit vermogen werd dus berekend door het vermogen in de verschillende RWA te vermenigvuldigen met hun toegekende risicopercentages. Daarnaast moest Tier 1 en Tier 2 samen minimaal evenveel vermogen bevatten als 8% van het berekende totale

vermogen in RWA. De kapitaaleis van 4% in Tier 1 werd de Tier 1 ratio genoemd en de kapitaaleis van 8% in Tier 1 en Tier 2 werd de Total capital ratio genoemd (Dionne en Harchaoui, 2003 en Jacques en Nigro, 1997).

Deze hernieuwde kapitaaleisen zorgden ervoor dat banken betere buffers hadden om zich te beschermen tegen de risico’s van hun belegd vermogen. Hiervoor moesten banken wel hun portfolio’s opnieuw indelen. Banken hadden voornamelijk meer behoefte aan de

producten die zich bevonden in Tier 1 en Tier 2, welke een lagere risicowaardering hebben vanwege hun hoge liquiditeit. Dit resulteerde in een daling van de vraag naar RWA met een hoge risicowaardering. Consumentenleningen, leningen aan het MKB en hypotheken zijn producten die hoge risicowaarderingen hadden gekregen. Er bestond dus de kans dat de invoering van Basel I leidde tot een daling van het aanbod van deze producten door banken. Dit had op zich weer een economische crisis kunnen veroorzaken. Jacques en Nigro (1997) en Aggarwal en Jacques (2001) beschrijven dat inderdaad de invoering van zowel Basel I resulteerde in een betere Baselratio’s (Tier 1 ratio en Total capital ratio). Berger en Udell (1994) onderzochten of Basel I een economische crisis had veroorzaakt in het begin van de jaren ‘90, maar vonden geen bewijs. Ze concludeerden dat de daling van nieuwe

(7)

7

consumentenleningen, leningen aan het MKB en hypotheken in deze periode voornamelijk is ontstaan door een daling van de vraag van consumenten dan door een lager aanbod van banken. Dus de invoering van de Baselratio’s zorgden voor betere buffers en hadden geen negatief effect op de economie.

Basel I had ervoor gezorgd dat banken meer werden belast voor het aanhouden van RWA met een hoger risicopercentage, want het extra vermogen dat ze liquide moesten houden konden ze minder winstgevend beleggen. Dit zorgde ervoor dat banken op zoek gingen naar nieuwe methodes om risico aan te gaan zonder ervoor belast te worden. Calmès en Théoret (2010) concluderen dat door deze behoefte off-balance-sheet (OBS) activiteiten zijn ontstaan. OBS is een constructie, waardoor banken met dezelfde producten op hun balans minder Tier 1 en Tier 2 kapitaal nodig hebben om toch aan de Baselratio’s te voldoen.

Banken creëren een holding, die special-purpose vehicle (SPV) werd genoemd. Deze SPV is eigendom van de bank, maar hoeft niet aan dezelfde regels te voldoen als de bank. De bank staat garant voor deze SPV zodat de SPV zelf niet aan de Baselratio’s hoeft te voldoen. Vervolgens verkoopt de bank RWA van de balans aan de SPV. Hierdoor heeft de bank minder RWA, wat leidt tot een betere Baselratio’s. De SPV knipt de van de bank gekochte RWA van 0%, 20%, 50% en 100% in kleine stukjes en voegt ze weer samen in andere verhoudingen. Door dit proces, wat securitiseren heet, worden asset-backed-securities (ABS) gecreëerd. Deze zijn kleiner in formaat en hebben een geleidelijker verloop van

risicopercentages dan de onderliggende RWA dus niet enkel de 0%, 20%, 50% en 100%. Hierdoor zijn ABS makkelijker te verhandelen dan de onderliggende RWA. De SPV financiert de aanschaf van de RWA van de bank door de uitgave van deze ABS. Het

securitisatieproces van de ABS werd ondoorzichtig gedaan waardoor het moeilijk was voor de verantwoordelijke ratingbureaus om ze een goede waardering te geven, omdat ze eigenlijk niet wisten waaruit de desbetreffende ABS uit bestond. Dit leidde meestal tot te hoge

waarderingen onder andere omdat ratingbureaus door banken werden betaald om hun producten te waarderen. Ratingbureaus hadden hierdoor de neiging producten beter te waarderen als ze niet helemaal zeker waren waaruit het product precies bestond. Deze

samenloop van omstandigheden maakten de verkoop van ABS zeer winstgevend voor banken (Jones, 2000 en Adrian en Shin, 2009).

Karim et al. (2012) en Calmès en Théoret (2010) concluderen dat het risico aangegaan door OBS activiteiten tot 2003 zorgden voor een betere diversificatie van inkomsten voor banken. Voorheen waren de voornaamste inkomstenbronnen van banken leningen en andere

(8)

8

producten, waar ze rentebetalingen over kregen. Door de opkomst van OBS activiteiten had de bank nu ook een directe inkomstenbron door de verkoop van ABS. De effecten van OBS activiteiten waren tot 2003 positief. Echter bleek dat na 2003 banken overmatig in OBS activiteiten investeerden, waardoor het risico niet meer voor diversificatie zorgde maar leidde tot extra risico (Karim et al., 2012). De groei van OBS activiteiten zorgde ervoor dat de garantiestellingen van banken voor de SPV in omvang stegen, terwijl het liquide kapitaal wat de bank hiervoor beschikbaar had hetzelfde bleef. Een ander groot probleem was dat banken ook ABS van elkaar kochten, waardoor het bij de banken op de balans kwam te staan. Dit kwam omdat ABS volgens Basel I werd gezien als Tier 2 kapitaal. ABS waren namelijk liquide gemaakt tijdens het securitisatieproces, terwijl het eigenlijk bestond uit illiquide RWA. Hierdoor konden banken hun Tier 2 kapitaal verhogen door ABS van andere banken te kopen, wat op grote schaal werd gedaan (Jones, 2000). Daarnaast waren niet alle ABS verkoopbaar, want investeerders waren voornamelijk geïnteresseerd in de beter gewaardeerde ABS met lagere risicopercentages. Hierdoor bleven banken vaak zitten met de slechter gewaardeerde ABS (Duran en Lozano-Vivas, 2013). Dionne en Harchaoui (2003) onderzochten of deze risico's verhogende effecten van OBS misschien werden weergegeven in Baselratio’s, maar kwamen tot de conclusie dat dit niet het geval was. Dat betekent dat als twee banken voor de rest een identieke balans hebben, alleen de één heeft meer geïnvesteerd in OBS activiteiten, het extra risico van de OBS activiteiten niet wordt weergegeven in de Baselratio’s van de bank. De meeste van de hierboven genoemde effecten van OBS activiteiten waren ten tijde van het ontwerp van Basel II al bekend. Desondanks beschrijven Caprio et al. (2008) dat ook Basel II hier geen rekening mee hield of in ieder geval geen maatregelen nam.

De financiële crisis, die begon in augustus 2007, ontstond doordat een groot aantal

hypotheken, voornamelijk sub-prime hypotheken, niet meer terugbetaald konden worden. Het grote probleem hiervan was dat deze sub-prime hypotheken grootschalig waren gebruikt bij het creëren van ABS. Hierdoor ontstond paniek over wat überhaupt de waardes waren van de verkochte ABS. Op dat moment werd pas duidelijk hoe ondoorzichtig de ABS gecreëerd waren tijdens het securitisatieproces en dat vele ABS overgewaardeerd waren. De extreme daling van de waardes van de ABS zorgde ervoor dat veel banken opeens niet meer voldeden aan de Total capital ratio. Dit kwam omdat veel banken ABS hadden gekocht om hun Tier 2 kapitaal aan te vullen. Daarnaast hadden veel SPV een liquiditeitstekort omdat de ABS, die nog op hun balans stonden, in waarde daalden. Deze combinatie van factoren zorgden voor een liquiditeitstekort in de gehele bankensector (Caprio et al., 2008). Vooral voor banken die

(9)

9

veel in OBS hadden gehandeld. Deze banken stonden namelijk garant voor hun SPV, die door de stijgende OBS activiteiten flink in omvang waren gegroeid, én voldeden niet meer aan de Total capital ratio. Dit verplichtte banken tot het verkopen van RWA met verlies of tot het aantrekken van extra geld voor hogere rentes (Caprio et al., 2008). Doordat banken zoveel ABS hadden verhandeld hadden was het tijdens de crisis niet meer duidelijk of een goed Total capital ratio een goed of slecht teken was. Hierdoor verloor tijdens de crisis de Total capital ratio zijn waarde (Kunt et al., 2010 en Beltratti en Stultz, 2009). Demirgüç-Kunt et al. (2010) onderzochten de winstgevendheid van bankaandelen tijdens de financiële crisis en concludeerden dat de aandelen van banken beter presteerden als banken een beter Tier 1 ratio hadden. Tegelijkertijd ondervonden ze dat een beter Total capital ratio juist zorgde dat het aandeel van de desbetreffende bank slechter presteerde.

Deze hierboven beschreven samenloop van omstandigheden leidden tot de gestelde hypotheses: Presteerden banken die meer in OBS activiteiten investeerden tijdens de crisis daadwerkelijk slechter? Hielden de Baselratio’s rekening met de extra risico’s van de OBS activiteiten? Basel I werd wel gecreëerd om banken betere buffers te geven om ze te

beschermen tegen de risico’s van hun belegd vermogen maar resulteerde in het ontstaan van OBS activiteiten. OBS activiteiten hadden op het begin nog goede aspecten had, maar na 2003 zorgden ze voornamelijk voor meer risico voor banken. Basel II zorgde wel voor een aanscherping van de kapitaaleisen voor banken, maar niet ten opzichte van OBS activiteiten. Tijdens de financiële crisis daalde de waardes van de ABS. Dit resulteerde in een

liquiditeitstekort voor de gehele bankensector, maar voornamelijk bij banken met meer OBS activiteiten. Hierdoor wordt het aannemelijk dat de gestelde hypotheses positief beantwoord worden.

III. Methodologie

In de literatuur wordt beargumenteerd dat de handel in OBS activiteiten ertoe leidde dat banken slechter presteerden tijdens de crisis. Daarnaast wordt verondersteld dat de Basel I en II kapitaaleisen onvoldoende rekening hielden met de extra risico’s van OBS activiteiten. Om deze hypotheses te testen is jaarlijkse data van banken nodig over de periode 2004 t/m 2009. De periode 2004 t/m 2006 wordt gebruikt als controle periode om de resultaten van de

(10)

10

financiële crisis (2007 t/m 2009) mee te kunnen vergelijken. Deze data wordt gebruikt in een model dat gebaseerd is op het model van Demirgüç-Kunt et al. (2010). In tegenstelling tot het onderzoek van Demirgüç-Kunt et al. (2010) is de afhankelijke variabele in dit onderzoek profit before tax (PBT), omdat profit before tax een betere indicator is voor de prestatie van een bank dan aandeelwaardes. Aandeelwaardes worden namelijk bepaald door meerdere factoren dan alleen de prestatie van een bank. Deze factoren zijn niet belangrijk voor dit onderzoek. Vergelijkbaar met het model van Demirgüç-Kunt et al. (2010) zijn de

belangrijkste verklarende variabelen opgesplitst in een periode voor de financiële crisis en tijdens de financiële crisis. Hierdoor is het mogelijk beide periodes met elkaar te vergelijken en dus aan te geven wat het effect was van welke variabele in welke periode. Dit is gedaan door een dummy variabele (Crisis) te creëren die de waarde 1 aanneemt tijdens de financiële crisis (van 2007 t/m 2009). Ook zijn de variabelen Tier 1 capital, Total capital, Deposits,

Net Loans en Loan loss provisions uit het onderzoek van Demirgüç-Kunt et al. (2010)

overgenomen. Deze worden gebruikt als controle variabelen. Van Tier 1 capital en Total capital wordt verwacht dat ze een positief effect hebben op de prestatie van banken omdat deze banken beter zijn gekapitaliseerd. Dit zorgt ervoor dat banken minder snel de

kapitaalmarkt op moeten om geld op te halen tegen hogere kosten. Deposits en Net Loans zorgen ook voor een betere bankprestatie, want met meer deposito kunnen meer leningen worden afgesloten. Deze leningen zorgen voor extra inkomsten. Loan loss provisions worden door banken aangehouden als ze verwachten dat er leningen niet terugbetaald gaan worden. Hogere Loan loss provisions betekent dus meer uitstaande slechte leningen, wat leidt tot een slechtere prestatie van de bank (Demirgüç-Kunt et al., 2010).

Naast enkele variabelen uit het model van Demirgüç-Kunt et al. (2010) zijn er ook andere variabelen aan het model toegevoegd. Ten eerste is de variabele (OBS), die de mate van handel in OBS activiteiten weergeeft, aan het model toegevoegd. Deze variabelen geeft het effect van OBS activiteiten op de prestatie van banken weer. De variabelen Tier 1 ratio en Total capital ratio zijn aan het model toegevoegd om te onderzoeken of de Baselratio’s rekening hielden met de risico’s van de OBS activiteiten. Er is ook een trendvariabele als controle variabele (Year) aan het model toegevoegd, omdat Berger en Udell (1994) in hun onderzoek concluderen dat een trendvariabele een belangrijk verklarend effect op

bankprestatie kan hebben. Het effect van deze variabele ligt aan de periode die onderzocht wordt. In dit geval zal Year een negatief effect hebben op de prestatie van banken. Aangezien de financiële crisis aan het eind van de gebruikte periode plaatsvond. Tevens is er onderzocht

(11)

11

of de prestatie van banken per regio verschilt en er is onderzocht of het interactie-effect van regio’s op OBS activiteiten en Crisis een extra verklarend effect heeft op de prestatie van banken. Europese banken mochten namelijk al vanaf 1989 in OBS activiteiten handelen, terwijl dat in Noord-Amerika pas vanaf 1999 werd toegestaan. Calmès en Théoret (2010) beschrijven dat daarom Europese banken winstgevender waren in het verhandelen van OBS activiteiten voor de crisis dan Noord-Amerikaanse banken. Om dit te testen is de variabele Noord-Amerika (NA) gecreëerd. Dit is een dummy variabele die de waarde 1 heeft bij alle banken uit de Verenigde Staten en Canada. Park (1996) beschrijft dat Japanse banken in grote mate gelimiteerd waren in de handel van OBS activiteiten door de rigide regels van de

Japanse overheid. Een omslag van het systeem werd door de hoge mate bureaucratie op korte termijn niet voor mogelijk gehouden. Hierdoor is de hypothese dat Japanse banken minder in OBS handelden en dus ook minder effect hadden van deze producten tijdens de crisis. Een dummy variabele (Japan) is gecreëerd om deze hypothese te testen, welke een waarde 1 heeft bij alle Japanse banken. Tevens wordt een variabele (Overhead) toegevoegd om het effect van personeelskosten op de prestatie van banken te onderzoeken. Hogere

personeelskosten blijken uit onderzoek een positief effect op prestatie van banken te hebben (Lensink et al., 2008 en Demirgüç-Kunt en Huizinga, 2000). In de literatuur wordt de invloed van ABS beschreven op de prestatie van banken, zowel voor als tijdens de financiële crisis. Een vooraf gestelde hypothese was dat ABS invloed hebben op de prestatie van banken. Achteraf bleek echter dat deze hypothese niet te testen was vanwege het ontbreken van data over ABS in de jaren voor de financiële crisis.

De hierboven beschreven variabelen zijn gebruikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Dit wordt gedaan met behulp van de gecreëerde modellen. Deze modellen worden met OLS worden geschat. Het uiteindelijke model wordt in vier stappen opgebouwd. Het eerste model bestaat uit alle basis variabelen. Aan volgende modellen wordt telkens weer een variabele toegevoegd totdat het uiteindelijke model ontstaat. Deze modellen zijn:

(1) PBT = β0 + β1OBS + β2Tier 1 ratio + β3Total capital ratio+ β16Year + β17Net Loans + β18Deposits + β19Total capital + β20Tier 1 capital + β21Loan loss Provisions + β22Overhead

Model 1 bestaat uit alle variabelen die een effect hebben op profit before tax. Het bevat alle besproken variabelen behalve de variabelen de gecreëerde variabelen, die voor de interactie-effecten worden gebruikt. Dus het geeft een compleet beeld welke variabelen effect hebben

(12)

12

op profit before tax, maar het vertelt niets over het verschil tussen financiële crisis en de controle periode en of er een verschil is tussen banken van verschillende regio’s. Variabelen OBS, Tier 1 ratio en Total capital ratio worden gebruikt om een antwoord op de gestelde hypotheses te geven. Variabelen Year, Net Loans, Deposits, Total capital, Tier 1 capital, Loan loss provisions en Overhead controleren voor overige effecten die invloed hebben op de prestatie van banken. Deze controle variabelen zorgen ervoor dat de effecten van deze

variabelen niet worden geabsorbeerd door de andere variabelen uit het model. Hierdoor worden de verkregen waardes en significantieniveaus van de overige variabelen van een betere kwaliteit.

(2) PBT = β0 + β1OBS + β2Tier 1 ratio + β3Total capital ratio + β4Crisis + β5OBS*Crisis + β6Tier 1 ratio*Crisis + β7Total capital ratio*Crisis + β16Year + β17Net Loans + β18Deposits + β19Total capital + β20Tier 1 capital + β21Loan loss Provisions + β22Overhead

Aan model 2 is de variabele Crisis toegevoegd en zijn er interactievariabelen met Crisis gecreëerd. Hierdoor wordt het mogelijk om het verschil van de effecten van OBS en de Baselratio’s uit te splitsen in de financiële crisis en de controle periode. Variabelen OBS en OBS*Crisis geven antwoord op de hypothese: presteerden banken slechter tijdens de

financiële crisis? Verwacht wordt dat de variabele OBS*Crisis een negatief effect zal hebben. De variabelen; Tier 1 ratio, Total capital ratio, Tier 1 ratio*Crisis en Total capital ratio*Crisis geven de invloed van de Baselratio’s voor en tijdens de financiële crisis aan. De combinatie van deze variabelen geven antwoord op de hypothese: Hielden de Baselratio’s wel voldoende rekening met de risico’s van OBS activiteiten? Als de Baselratio’s voldoende controleerden voor het negatieve effect van OBS activiteiten tijdens de crisis zou de variabele OBS*Crisis geen significant effect moeten op de prestatie van banken. Dit wordt dan geabsorbeerd door de variabelen Tier 1 ratio*Crisis en Total capital ratio*Crisis. Van de variabele Tier 1 ratio*Crisis wordt een positief effect verwacht en van de variabele Total capital ratio*Crisis wordt een negatief effect verwacht. Zoals Demirgüç-Kunt et al. (2010) hebben onderzocht zouden banken met een betere Tier 1 ratio tijdens de financiële crisis beter presteren terwijl een betere Total capital ratio het tegenovergestelde effect moeten hebben.

(3) PBT = β0 + β1OBS + β2Tier 1 ratio + β3Total capital ratio + β4Crisis + β5OBS*Crisis + β6Tier 1 ratio*Crisis + β7Total capital ratio*Crisis + β8NA + β9OBS*Crisis*NA +

(13)

13

β10OBS*NA + β11Crisis*NA + β16Year + β17Net Loans + β18Deposits + β19Total capital + β20Tier 1 capital + β21Loan loss Provisions + β22Overhead

Model 3 bevat de variabele NA. De literatuur geeft aan dat er verschillen zouden moeten zijn ten opzichte van de gestelde hypotheses in verschillende regio’s NA wordt gebruikt om de effecten van OBS activiteiten en de Baselratio’s in Noord-Amerika te bekijken. Daarom wordt met NA nieuwe interactievariabelen gecreëerd. Van OBS*NA wordt verwacht dat het een negatief effect heeft. Dit komt doordat Noord-Amerikaanse banken pas later in OBS activiteiten mochten handelen dan Europese banken, waardoor ze er minder winstgevend in waren. De overige variabelen zullen aangeven wat de effecten tijdens de financiële crisis waren ten opzichte van de overige regio’s.

(4) PBT = β0 + β1OBS + β2Tier 1 ratio + β3Total capital ratio + β4Crisis + β5OBS*Crisis + β6Tier 1 ratio*Crisis + β7Total capital ratio*Crisis + β8NA + β9OBS*Crisis*NA + β10OBS*NA + β11Crisis*NA + β12Japan + β13OBS*Crisis*Japan + β14OBS*Japan + β15Crisis*Japan + β16Year + β17Net Loans + β18Deposits + β19Total capital + β20Tier 1 capital + β21Loan loss Provisions + β22Overhead

Model 4 is het uiteindelijke model wat is gebruikt voor dit onderzoek aan dit model is de variabele Japan toegevoegd. Hierdoor wordt het mogelijk om de effecten van OBS en de Baselratio’s per regio te bekijken. De effecten van de variabelen van Noord-Amerika en Japan zijn ten opzichte van Europa. Een negatief effect van een variabele met

Noord-Amerika betekent dus dat deze variabele slechter presteerde in Noord-Noord-Amerika ten opzichte van Europa. Er zijn meerdere variabelen aan het model toegevoegd enkel omdat anders de effecten van de overige variabelen niet op waarde zijn te schatten. Om het effect te bekijken van OBS tijdens de financiële crisis in Noord-Amerika op de prestatie van banken moeten alle overige interactievariabelen van deze drie variabelen ook aan het model worden

toegevoegd. De variabele die gebruikt wordt om dat effect te bekijken is OBS*Crisis*NA. De overige variabelen die verplicht aan het model toegevoegd moeten worden zijn: OBS, Crisis, NA, OBS*Crisis, OBS*NA en Crisis*NA. In model 4 is te zien dat hieraan is voldaan ook voor de overige vergelijkbare variabelen.

Er is tijdens dit onderzoek één probleem buiten beschouwing gelaten, waarvan wel weet van is. De gebruikte dataset is een paneldataset, waarbij gebruik wordt gemaakt van zes opeenvolgende jaren aan data van dezelfde banken. Dit zorgt ervoor dat de datapunten van de banken afhankelijk van elkaar zijn. De data van een bank uit 2004 beïnvloedt de data van

(14)

14

dezelfde bank uit 2005. De kans is namelijk groter dat als een bank goed presteert in 2004 dat dezelfde bank ook goed presteert in 2005. Dit zorgt ervoor dat de errortermen van de

opeenvolgende jaarlijkse data van dezelfde bank met elkaar gecorreleerd zijn. Hierdoor worden de standaardfouten van de regressiecoeficienten onderschat, waardoor de t-waardes groter worden. Om dit op te lossen moet een ander model dan een OLS model worden gebruikt of moet er voor de correlerende errortermen worden aangepast. Hoewel verder onderzoek hiernaar nuttig kan zijn wordt verwacht dat dit niet in grote mate de resultaten van dit onderzoek zullen veranderen.

Een ander mogelijk probleem is het ontbreken van een variabele voor ABS. Vooraf was het wel de bedoeling om deze variabele toe te voegen. Het bleek echter dat er niet genoeg data van deze variabele beschikbaar is. OBS activiteiten en ABS hebben veel

overeenkomsten, omdat ABS werden verhandeld via OBS activiteiten. Het waren de ABS die op het begin van de crisis in waarde daalden. Dus of het effect van OBS activiteiten uit dit onderzoek enkel van OBS activiteiten vandaan komt of dat er een residueel effect van ABS in zit valt niet te concluderen na dit onderzoek. Hiervoor is meer data nodig.

IV. Data

De dataset van banken over de periode 2004 t/m 2009 is verkregen uit de Bankscope database. De originele dataset bestond uit meer dan 20.000 banken en 65.000 datapunten. Uit de dataset zijn alle banken verwijderd van buiten Europa, de Verenigde Staten, Canada en Japan. Dit is gedaan omdat het financiële systeem in deze landen minder geavanceerd is. Daardoor zal de handel in OBS van deze banken verwaarloosbaar zijn en geen invloed hebben op dit

onderzoek. Daarnaast zijn alle banken waar geen zes jaar opeenvolgende data van beschikbaar was uit de dataset gehaald, omdat deze banken niet bruikbaar zijn voor het onderzoek. Van de variabelen die gebruikt zijn, zijn niet de gegevens van elk jaar bekent. Dit kan zo zijn omdat ze mogelijk over bepaalde jaren hier geen beschikbare data over hadden of dat deze banken in die periode niet in deze producten handelden. Door de omvang van de uiteindelijke dataset zijn de resultaten alsnog op waarde te schatten ook al waren er af en toe missende waardes. Na het verwijderen van alle niet bruikbare banken bleven er 4.165 banken over met in totaal 24.990 datapunten. Van deze 4.165 banken zijn er 699 Japans en 839 uit

(15)

15

Noord-Amerika. Het merendeel van de banken zijn dus Europees, maar de sub-samples van Japan en Noord-Amerika zijn van voldoende omvang om waardevolle resultaten te geven. De data van alle banken die overbleven in de dataset zijn omgerekend naar Euro’s. Hierdoor wordt het mogelijk om de data van de banken met elkaar te vergelijken. Alle verkregen variabelen uit de Bankscope dataset worden in dit onderzoek op dezelfde manier beschreven door als door Bankscope.

In tabel 1 zijn de Baselratio’s voor en tijdens de financiële crisis weergegeven. Te zien is dat de gemiddeldes van de Tier 1 ratio en de Total capital ratio voor en tijdens de crisis voldeden aan de kapitaaleisen gesteld onder Basel I en II (4% en 8%). Beide Baselratio’s liggen zelfs hoger tijdens de financiële crisis als ervoor. Enkel de minima en maxima van de ratio’s zijn wat lager tijdens de financiële crisis. De literatuur beschrijft dat er sprake was van een liquiditeitstekort wat niet duidelijk wordt uit deze data, maar deze zijn niet uitsluitend. Uit tabel 1 kan beredeneerd worden dat het liquiditeitstekort kwam door voorzichtigheid in het uitlenen van geld door banken en niet door een geldtekort.

Gemiddelde Baselratio’s voor en tijdens de financiële crisis

Uit tabel 2 blijkt dat bijna alle OBS activiteiten door Noord-Amerikaanse banken werd uitgevoerd. In de literatuur wordt beschreven dat Europese banken winstgevender handelden in OBS activiteiten, omdat ze tien jaar voorsprong hadden. Welke banken winstgevender waren in het handelen ervan wordt door deze data niet duidelijk. Van de totale handel in OBS over de gehele periode (2004 t/m 2009) €11.635 miljoen in OBS activiteiten werd er €10.943 miljoen door Noord-Amerikaanse banken uitgevoerd. Te zien is dat de eerste twee jaren van de financiële crisis (2007-2008) de handel in OBS activiteiten nog daalde, maar dat in 2009 de handel weer stijgt. Uit tabel 2 wordt ook duidelijk dat de profit before tax wel aanzienlijk daalt, maar dat de daling van OBS activiteiten relatief veel minder is. Daarnaast wordt duidelijk dat Japanse banken het minst in OBS activiteiten handelden. De handel in OBS activiteiten in Europa is aanzienlijk minder dan in Noord-Amerika, maar is toch substantieel bedrag als je het vergelijkt met de handel in OBS activiteiten in Japan.

Tabel 1 Minimum Maximum Gemiddelde Stand. afwijking

Tier 1 ratio voor de financiële crisis 0,0% 883,8% 8,5% 24,3

Total capital ratio voor de financiële crisis 0,0% 448,6% 9,5% 17,0

Tier 1 ratio tijdens de financiële crisis -1,1% 829,5% 8,7% 21,9

(16)

16

Totale jaarlijkse handel in OBS activiteiten per regio in x1000 euro’s

In tabel 3 is de correlatiematrix weergegeven hieruit wordt duidelijk wat de correlatie tussen de verklarende variabelen is. Te zien is dat OBS activiteiten een positieve correlatie heeft met de meeste andere variabelen. Dit komt waarschijnlijk omdat OBS activiteiten het meest werd uitgevoerd door grote banken (Berger en Udell, 1994). Ook bij de overige variabelen is er sprake van een hoge mate van correlatie. Dit heeft dezelfde verklaring als die van de OBS activiteiten. Als een bank meer geld heeft zal het ook meer leningen verstrekken en heeft het meestal meer personeel, etc. Uit tabel 3 wordt ook duidelijk dat de correlatie tussen Tier 1 capital ratio en Total capital ratio bijna 1 is. Dit was te verwachten omdat Total capital ratio uit de Tier 1 ratio bestaat plus extra effecten, waardoor er sprake is van multicollineairiteit. Wat er wel uitsteekt is de hoge correlatie tussen Tier 1 capital en Overhead. Dit zou moeten beteken dat grote banken, deze hebben meestal meer personeel, meer liquide kapitaal hebben en dus beter bestand waren tegen de financiële crisis.

Correlatiematrix

**1% significant (tweezijdig)

Tabel 2 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal

Profit before Tax 59.114 65.691 82.532 60.617 24.752 4.438 297.144

OBS Noord-Amerika 1.071.479 1.587.581 1.806.836 1.710.555 1.796.744 2.996.978 10.943.173 OBS Europa 43.237 92.281 94.669 104.954 102.860 235.722 691.660 OBS Japan 2 2 1 27 34 28 94 Totaal OBS 1.114.781 1.697.801 1.901.506 1.815.536 1.872.638 3.250.728 11.634.927 Tabel 3 OBS activi ties Total Cap. Ratio Tier1 Cap. Ratio Total Capital Tier1 Capital Loans Total Deposit s LL Provisi on Over-head OBS activities 1 ,013 0,005 0,616** 0,638** 0,233** 0,202** 0,466** 0,541** TotalCapitalRatio 0,013 1 0,972** 0,013 0,019 0,008 0,006 0,007 0,012 Tier1CapitalRatio 0,005 0,972** 1 0,007 0,012 -0,002 -0,002 0,002 0,003 TotalCapital 0,616** 0,013 0,007 1 0,762** 0,436** 0,397** 0,317** 0,654** Tier1Capital 0,638** 0,019 0,012 0,762** 1 0,405** 0,391** 0,400** 0,810** Loans 0,233** 0,008 -0,002 0,436** 0,405** 1 0,804** 0,253** 0,439** TotalDeposits 0,202** 0,006 -0,002 0,397** 0,391** 0,804** 1 0,239** 0,390** LoanLossProvision 0,466** 0,007 0,002 0,317** 0,400** 0,253** 0,239** 1 0,618** Overhead 0,541** 0,012 0,003 0,654** 0,810** 0,439** 0,390** 0,618** 1

(17)

17

V. Resultaten

Uit de bovenstaande tabellen kunnen al enkele conclusies worden getrokken, maar om verdere conclusie te trekken zal naar de regressiemodellen moeten worden gekeken. Deze zijn in figuur 1 weergegeven. Uit model 1 blijkt dat over de periode 2004 t/m 2009 OBS activiteiten een significant positief effect hebben op de prestatie van banken. Dus banken hebben een hogere profit before tax gehad over de gehele periode door de handel in OBS. Het kleine effect van OBS (0,001) komt omdat het gemiddelde van OBS veel hoger ligt dan het gemiddelde profit before tax. Dit effect geeft aan dat hoewel OBS activiteiten tijdens de crisis kwalijke gevolgen hadden het totaal resultaat wel positief is. Per euro handel in OBS

activiteiten over de periode van 2004 t/m 2009 maakten banken 0,1 cent meer profit before tax. De variabelen Tier 1 ratio en Total capital ratio hebben juist een groot effect op profit before tax omdat de gemiddeldes van deze variabelen heel klein zijn. In Appendix 1 worden de regressies weergegeven met gestandaardiseerde coëfficiënten. Dit is het effect van de variabele gedeeld door hun standaard afwijking met een correctie. Deze coëfficiënten geven mate van invloed van de variabelen op profit before tax aan, maar veranderen niets aan het significantie niveau. In appendix 1 is te zien dat de variabelen met OBS, die in het normale model kleine waardes aannemen, in dit model relatief groot zijn. De Tier 1 ratio heeft een positief effect op de prestatie van banken en de Total capital ratio een negatief effect, maar deze effecten zijn niet significant. De controle variabelen zijn allemaal significant dus ze hebben een verklarende waarde over de profit before tax. Het effect van deze variabele is bij de meeste ook zoals was verwacht. Alleen de variabele Deposits heeft het tegenovergestelde effect op profit before tax als verwacht. In Appendix 2is Deposits uitgesplitst in voor de financiële crisis en tijdens de financiële crisis. Hierdoor wordt duidelijk dat het negatieve effect van Deposits wordt verklaard door de crisis periode, want het negatieve effect van Deposits in de crisis periode is groter dan de het positieve effect van Deposits voor de financiële crisis. Het negatieve effect van Deposits tijdens de financiële crisis kan mogelijk komen omdat grote banken meestal met creatievere methodes investeren, omdat ze de kennis en het vermogen ervoor hebben (Berger en Udell, 1994). Dit zorgde ervoor dat voornamelijk grotere banken in OBS activiteiten investeerden wat uiteindelijk leidde tot

liquiditeitsproblemen of in ieder geval het onvermogen om genoeg kapitaal aan te trekken. Een andere conclusie zou betekenen dat het hebben van meer vermogen zou leidden tot het slechter presteren van banken. Echter is het logischer te concluderen dat meer slecht belegd vermogen leid tot slechter presteren dan het hebben van vermogen op zich.

(18)

18

t-waardes staan tussen haakjes *staat voor 10% significantie niveau **5% significantie niveau ***1% significantie niveau\ Afhankele variabele: PBT

Figuur 1 (1) (2) (3) (4)

Standaard Crisis Noord-Amerika Japan

Constante (β0) 29932497,591*** 28081872,073*** 29757624,450*** 29494988,293*** (4769320,974) (9647446,257) (9584587,904) (9591728,000) OBS ,001*** ,005*** ,029*** ,029*** (,000) (,000) (,007) (,007) Tier 1 ratio 3163,970 -8673,165* -9728,723** -9990,565** (2726,521) (4517,906) (4498,636) (4674,707)

Total capital ratio -2500,112 9185,047** 8675,061** 8981,236**

(2645,378) (4251,250) (4224,515) (4478,623) Crisis 25001,922 54372,467*** 63746,270*** (17643,173) (18430,594) (22447,579) OBS*Crisis -,007*** -,017** -,017** (,000) (,008) (,008) Tier 1 ratio*Crisis 18343,264*** 18062,680*** 19214,189*** (5589,545) (5566,462) (5782,528)

Total capital ratio*Crisis -18351,760*** -16250,072*** -17536,498***

(5336,892) (5317,312) (5612,474) NA 55711,412*** 57109,604*** (12934,742) (14577,139) OBS*Crisis*NA ,010 ,010 (,008) (,008) OBS*NA -,025*** -,025*** (,007) (,007) Crisis*NA -84467,990*** -91249,084*** (16748,052) (18872,851) Japan 3716,288 (18190,473) OBS*Crisis*Japan 9,638 (2029,212) OBS*Japan -8,875 (2028,540) Crisis*Japan -19437,101 (24942,907) Year -14914,083*** -13998,593*** -14842,534*** -14712,646*** (2376,848) (4811,626) (4780,290) (4783,751) Net Loans ,003*** ,003*** ,003*** ,003*** (,001) (,001) (,001) (,001) Deposits -,005*** -,003*** -,004*** -,004*** (,001) (,001) (,001) (,001) Total capital ,044*** 022*** ,022*** ,022*** (,004) (,004) (,004) (,004) Tier 1 capital ,012** ,046*** ,046*** ,046*** (,005) (,005) (,005) (,005)

Loan loss provisions -,155*** -,047*** -,041*** -,041***

(,013) (,014) (,014) (,014)

Overhead ,198*** ,129*** ,129*** ,129***

(,011) (,011) (,011) (,011)

N 5779 5779 5779 5779

(19)

19

In model 2 zijn de variabele Crisis en meerdere interactievariabelen met Crisis aan het model toegevoegd. Hierdoor worden de effecten van OBS en de Baselratio’s opgesplitst in tijdens de financiële crisis en ervoor. De variabele Crisis heeft een positief effect op profit before tax, wat tegen de verwachting is. Dit komt waarschijnlijk omdat de negatieve aspecten van de crisis worden verklaard door alle overige variabelen, waardoor er enkel een positief effect overblijft. Het effect is niet significant. Duidelijk wordt dat OBS activiteiten voor de financiële crisis een significant positief effect hebben op profit before tax, maar tijdens de financiële crisis juist een significant negatief effect hebben op profit before tax. Dit bevestigt de hypothese dat banken slechter presteerden tijdens de financiële crisis naar mate ze meer handelden in OBS activiteiten. Daarnaast is te zien dat de effecten van de Tier 1 ratio en Total capital ratio op profit before tax vergelijkbaar zijn als de gevonden resultaten van Demirgüç-Kunt et al. (2010) al is het significantieniveau van het effect voor de financiële crisis niet heel sterk. Dat beide variabelen significant zijn geeft aan dat de multicollineairiteit van de variabelen onderling waarschijnlijk geen negatief effect hebben op de uitkomst van de regressie. Meestal resulteert multicollineairiteit in een gebrek aan significantie. Een betere Tier 1 ratio betekent voor de financiële crisis een lagere profit before tax. Deze banken investeerden hun vermogen conservatiever dan andere banken wat leidde tot een lagere profit before tax. Tijdens de financiële crisis zorgt een beter Tier 1 ratio juist voor een hogere profit before tax. De conservatieve manier van investeren wat voor de financiële crisis leidde tot een lagere profit before tax zorgde tijdens de financiële crisis juist voor een hogere profit before tax. Dit komt door de liquiditeitscrisis besproken door Demirgüç-Kunt et al. (2010) en die is weergegeven in tabel 1. De liquiditeitscrisis zorgde voor een stijging van de vraag naar liquide kapitaal. Dit kon alleen verkregen worden als er verlies werd genomen door de banken. Een beter Total capital ratio had voor de financiële crisis een positief effect op profit before tax. Dit kwam omdat ze financieel gezond waren en bovendien hadden ze

waarschijnlijk veel geïnvesteerd in de winstgevende ABS. Tijdens de crisis bleken deze ABS minder waard te zijn dan verwacht. Hierdoor bleken ze niet meer zo financieel gezond te zijn als voorheen, doordat ze veel verlies moesten boeken op de waardes van de ABS. Dit

resulteerde dat een beter Total capital ratio tijdens de crisis juist zorgde voor een lagere profit before tax. Zowel OBS, OBS*Crisis als Tier 1 ratio, Total capital ratio, Tier 1 ratio*Crisis en Total capital ratio*Crisis hebben een significant effect op OBS. Dit geeft antwoord op de gestelde hypothese of de Baselratio’s wel rekening hielden met de risico’s van de OBS activiteiten. Er blijft een residueel effect over van OBS op profit before tax waar de

(20)

20

Baselratio’s niet voor controleren dus de Baselratio’s hielden niet voldoende rekening met de risico’s van OBS activiteiten zowel voor als tijdens de financiële crisis.

In model 3 is Noord-Amerika aan het model toegevoegd. Ten eerste is te zien dat het significantie niveau van de Tier 1 ratio stijgt en dat de variabele Crisis significant wordt. Dit komt omdat er variantie van deze variabelen wordt verklaard door het toevoegen van de variabelen NA en al zijn interactievariabelen. Uit model 3 wordt duidelijk dat Noord-Amerikaanse banken voor de financiële crisis een betere profit before tax hadden dan de andere banken. Terwijl tijdens de financiële crisis deze banken juist een lagere profit before tax hadden. Wat aangeeft dat Noord-Amerikaanse banken meer geleden hebben tijdens de crisis. Ook wordt de conclusie van Calmès en Théoret (2010) ondersteund, want de variabele OBS*NA die de effecten van OBS activiteiten in Noord-Amerika voor de financiële crisis aangeeft ten opzichte van de profit before tax is significant negatief. Dat wil zeggen dat Noord-Amerikaanse banken die voor de financiële crisis meer in OBS handelden een lagere profit before tax hadden dan overige banken. Terwijl OBS activiteiten wel voor een hogere profit before tax zorgden voor de financiële crisis. Dit effect wordt aangegeven door de variabele OBS. Het effect van OBS activiteiten in Noord –Amerika tijdens de crisis op profit before tax is positief. Dit zou mogelijkerwijs verklaren dat de effecten van OBS activiteiten in Noord-Amerika tijdens de crisis meevielen, maar dit effect is niet significant en valt dus ook niet te concluderen.

Model 4 is het uiteindelijke model. Aan dit model is ook de variabele Japan toegevoegd. Hierdoor wordt het mogelijk om de effecten per regio te bekijken en ook met elkaar te kunnen vergelijken. Ten eerste wordt duidelijk dat geen van de variabelen met Japan significant zijn. Dit komt waarschijnlijk door wat Park (1996) beschrijft dat Japan ver

achterliep in OBS activiteiten. Dit werd ook duidelijk uit tabel 2. Hierdoor zullen de effecten van OBS weinig invloed hebben gehad op de profit before tax. Doordat in model 4 alles is uitgesplitst op regio’s zijn de effecten van Noord-Amerika nu te vergelijken met Europa. Deze effecten blijven hetzelfde als in model 3 alleen de grote van de effecten veranderen enigszins. Uit model 4 blijkt dat de hypotheses nog steeds op dezelfde manier beantwoordt kunnen worden als bij de vorige modellen. Door OBS activiteiten presteerden banken

slechter tijdens de financiële crisis en hier werd niet voor gecontroleerd door de Baselratio’s. Daarnaast zorgde een betere Tier 1 ratio voor de crisis voor een lagere profit before tax. Terwijl tijdens de financiële crisis een betere Tier 1 ratio juist voor een betere profit before tax zorgde. Het effect bij Total capital ratio is het tegenovergestelde als het effect van Tier 1 ratio bij beide periodes. Tevens blijkt dat Noord-Amerikaanse banken voor de financiële

(21)

21

crisis een hogere profit before tax hadden dan Europese banken. Terwijl dit tijdens de

financiële crisis juist andersom was. Ook blijkt dat Noord-Amerikaanse banken voor de crisis een lagere profit before tax hadden als ze meer in OBS handelden. Terwijl de handel in OBS voor de crisis wel zorgde voor een hogere profit before tax. Dit wil zeggen dat Europese banken winstgevender wisten te handelen in OBS activiteiten voor de crisis dan Noord-Amerikaanse banken.

VI. Conclusie

In dit onderzoek is onderzocht of banken tijdens de crisis slechter presteerden naar mate ze meer in OBS activiteiten investeerden. Tevens is er onderzocht of Basel I en II rekening hielden met de risico’s van OBS activiteiten. Uit dit onderzoek blijkt dat OBS activiteiten inderdaad hebben geleid tot slechter presteren van banken tijdens de crisis. Tevens is gebleken dat de Baselratio’s hier niet voldoende rekening mee hielden. De resultaten uit dit onderzoek komen overeen met de theorieën uit eerder onderzoek en waren dus verwacht. Verder blijkt uit dit onderzoek dat over de gehele periode OBS activiteiten een positief effect te hebben op de profit before tax. Dus het probleem ligt niet zozeer in de OBS activiteiten, maar eerder in het gebrek van controle van de Baselratio’s. Dit komt ook naar voren in het onderzoek van Demirgüç-Kunt et al. (2010). Zij geven aan dat tijdens de crisis de Total capital ratio niet meer werd gezien als een ratio die de financiële stabiliteit van een bank aangaf. Men keek alleen nog maar naar de Tier 1 ratio. Zoals Calmès en Théoret (2010) waren Europese banken winstgevender in handelen van OBS activiteiten voor de financiële crisis. Dit terwijl Noord-Amerikaanse banken het grootste aandeel in OBS activiteiten hadden. Ook het effect beschreven door Park (1997) dat OBS activiteiten in Japan vele malen minder was ontwikkeld komt in dit onderzoek naar voren. Het is echter niet zo dat Japanse banken hierdoor beter presteerden dan Europese en Noord-Amerikaanse banken.

Eén van de grote beweegredenen voor banken om in OBS activiteiten te investeren was omdat ze illiquide RWA konden transformeren tot liquide ABS. Dit bleek achteraf een groot probleem te zijn, want deze ABS konden worden toegevoegd aan de Total capital waardoor de Total capital ratio niet meer op waarde kon worden geschat. Uiteindelijk zijn de achterliggende ABS toch illiquide RWA. Hierdoor blijven de risico’s gelijk of ze nu illiquide waren gemaakt of niet. Het zorgt alleen dat ze makkelijker te verhandelen zijn. Het advies voor de makers van Basel III is dan ook om dit te voorkomen. Daarnaast moet er grotere

(22)

22

transparantie komen bij het creëren van ABS, waardoor deze niet onterecht goede

waarderingen kunnen krijgen van ratingbureau’s. Als laatste zullen zowel de banken als de SPV aan de nieuw gestelde Basel III kapitaaleisen moeten voldoen. Het kan niet zo zijn dat een SPV bijna even groot wordt als de onderliggende bank en dat deze bank hier niet extra kapitaal voor moet aanhouden.

Er is in dit onderzoek geen rekening gehouden met het probleem van de paneldata. Hierdoor zullen de grootte van de effecten en de significantieniveaus wel veranderen. Al lijkt het onwaarschijnlijk vanwege de hoge significantieniveaus van dit onderzoek dat de

conclusies zullen veranderen. Een interessante toevoeging aan dit onderzoek is het effect van ABS voor een tijdens de crisis. Deze data is nog niet beschikbaar, maar als dit ooit gebeurd zal het duidelijker worden wat het echte probleem is; de ABS of de OBS activiteiten. Hieruit kan blijken dat banken met die meer OBS activiteiten hadden bleven zitten met de slechte ABS zoals Duran en Lozano-Vivas (2013) beschrijven. Dan ligt het slechter presteren van de banken niet zozeer aan de mate van OBS activiteiten, maar eerder in het bezit van ABS.

(23)

23 Bibliografie

Adrian, T en Shin, H.S. (2009). The shadow banking system: Implications for the financial regulation. Federal Reserve Bank of New York Staff Reports, no. 382

Aggarwal, R. en Jacques, K.T. (2001). The impact of FDICIA and prompt corrective action on bank capital and risk: Estimates using a simultaneous equations model. Journal of Banking & Finance 25, 1139-1160

Beltratti, A. en Stultz, R.M. (2009). Why did some banks perform better during the credit crisis? A cross-country study of the impact of governance and regulation. Working paper 15180.

Berger, A.N. en Udell, G. F. (1994). Did risk-based capital allocate bank credit and cause a “credit crunch” in the United States? Journal of Money, Credit and Banking 26(3), 585-628

Calmès, C. en Théoret, R. (2010). The impact of off-balance-sheet activities on banks returns: An application of the ARCH-M to Canadian data. Journal of Banking & Finance 34, 1719-1728

Caprio, G. en Demirgüç-Kunt, A. en Kane, E.J. (2008). The 2007 Meltdown in Structured Securitization Searching for Lessons, Not Scapegoats. Policy Research Working Paper 4756

Demirgüç-Kunt, A. en Huizinga H. (2000). Financial structure and bank profitability. Policy research working paper 2430.

Demirgüç-Kunt, A. en Detragiache, E. en Merrouche, O. (2010). Bank capital: Lessons from the financial crisis. IMF Working paper 286.

Dionne, G. en Harchaoui, T.M. (2003). Banks’ Capital Securitization and Credit Risk: An empirical Evidence for Canada. Working paper 03-01.

Duran, M.A. en Lozano-Vivas, A (2013). Off-balance-sheet activity under adverse selection: The European experience. Journal of Economic Behaviour & Organization 85, 176-190

Jacques, K. en Nigro, P. (1997). Risk-Based Capital, Portfolio Risk, and Bank Capital: A simultaneous Equations Approach. Journal of Economics and Business 49, 533-547 Jones, D (2000). Emerging problems with the Basel Capital Accord: Regulatory capital

arbitrage and related issues. Journal of Banking & Finance 24, 35-58

Lensink, R. en Meesters, A. en Naaborg, I. (2008). Bank efficiency and foreign ownership: Do good institutions matter? Journal of Banking and Finance 5, 834-844

Park, E.J. (1996). Allowing Japanese banks to engage in securitization: Potential benefits, regulatory obstacles and theories for reform. University of Pennsylvania Journal of International Economic 17(2), 723-752

(24)

24 Appendix 1

t-waardes staan tussen haakjes *staat voor 10% significantie niveau **5% significantie niveau ***1% significantie niveau Afhankele variabele: PBT

Figuur 2 (1) (2) (3) (4)

Standaard Crisis Noord-Amerika Japan

Constante (β0)

OBS ,057*** ,291*** 1,746*** 1,751***

Tier 1 ratio ,089 -,244* -,274** -,281**

Total capital ratio -,073 ,267** ,252** ,261**

Crisis ,034 ,073*** ,086***

OBS*Crisis -,339*** -,781** -,789**

Tier 1 ratio*Crisis ,478*** ,470*** ,500***

Total capital ratio*Crisis -,496*** -,439*** -,474***

NA ,075*** ,077*** OBS*Crisis*NA ,436 ,444 OBS*NA -1,455*** -1,460*** Crisis*NA -,100*** -,108*** Japan ,004 OBS*Crisis*Japan ,002 OBS*Japan -,002 Crisis*Japan -,016 Year -,067*** -,063*** -,067*** -,067*** Net Loans ,063*** ,047*** ,047*** ,047*** Deposits -,085*** -,059*** -,070*** -,070*** Total capital ,212*** ,108*** ,106*** ,106*** Tier 1 capital ,057** ,226*** ,228*** ,228***

Loan loss provisions -,191*** -,058*** -,050*** -,050***

Overhead ,426*** ,277*** ,276*** ,276***

N 5779 5779 5779 5779

(25)

25 Appendix 2

t-waardes staan tussen haakjes *staat voor 10% significantie niveau **5% significantie niveau ***1% significantie niveau

Afhankele variabele: PBT Figuur 3 (1) Standaard Constante (β0) 13113285,439*** (4828145,430) OBS ,001*** (,000) Tier 1 ratio 4221,476 (2679,717)

Total capital ratio -3611,903

(2600,135) Year -6532,926*** (2406,149) Net Loans ,002** (,001) Deposits ,008*** (,001) Deposits*Crisis -,018*** (,001) Total capital ,048*** (,004) Tier 1 capital ,015** (,005)

Loan loss provisions -,120***

(,013)

Overhead ,179***

(,011)

N 5779

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast worden door de rekening-courantafdeling geadministreerd de rekeningen die door de bank voor eigen gebruik zijn geopend, zoals tussenrekeningen en

De hoofdvraag van dit onderzoek luidde: Hoe heeft de leesbaarheid van directieverslagen van banken die actief zijn in Nederland zich ontwikkeld in de periode van 2007-2012 onder

aanbevelingen die van belang zijn voor de financiële risicotoelichtingen welke ondermeer vallen onder IFRS 7. Met betrekking tot de risicotoelichtingen werd niet altijd aan

Doordat de markt voor kredietverstrekking en leningen gecompliceerd is en vraag en aanbod elkaar niet altijd goed hebben kunnen vinden, hebben voornamelijk banken in Europa

For every episode (stable, stop, and surge), this model is calculated two times: for the indirect effect of an increase in total gross capital inflows on the central

aanvulling kan gebruiken en wil graag de voorste bank verlengen met een vierkant betonnen tafeltje dat net zo hoog is als de banken en precies past tegen de linkerzijkant van

• De linkerzijkant verlengen en doorsnijden met de horizon 1 • Horizonsnijpunt verbinden met snijpunt diagonaal/voorste zijde en het. tafelvierkant verder

Banken zijn voor de financiële markten qua risico mede door de gevolgen van het nieuwe bail- in beleid van de overheid veel meer dan in het verleden vergelijkbaar met