• No results found

J.J.M. Ramakers, Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, IV, Het kabinet-Drees II, 1951-1952. In de schaduw van de Koreacrisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J.J.M. Ramakers, Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, IV, Het kabinet-Drees II, 1951-1952. In de schaduw van de Koreacrisis"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

190 Recensies

de eerste aanzet tot de reorganisatie (decentralisatie) van de welzijnssector die in de jaren tachtig en negentig zijn beslag kreeg en waarbij sterker dan voorheen een beroep werd gedaan op de verantwoordelijkheid van de burger. Ook het fonds werd gedecentraliseerd en veran-derde zijn subsidie-structuur, waarbij men zich nu rechtstreeks tot de uiteindelijke gebruiker van welzijnsvoorzieningen ging richten. Met een public relations-beleid werd getracht de nog steeds ondermaatse naamsbekendheid van het fonds te vergroten.

Het doel van de auteur om de lezer in Op de bres voor maatschappelijk welzijn een beeld te geven van vijftig jaar maatschappelijke zorg, blijkt iets te ruim gesteld. De vaak gedetailleerde uitweidingen over bestuurlijk-financiële aangelegenheden maken het boek maar voor een be-perkte groep lezers interessant. Voor historici is het met name jammer dat de historische en maatschappelijke ontwikkelingen waarnaar wel wordt verwezen (koude oorlog, democratise-ring in de jaren zestig) vervolgens niet goed worden uitgewerkt. Dat geldt ook voor de aanvra-gen voor het KJF. In het boek is letterlijk een tweedeling gemaakt tussen de (op de rechter-pagina's beschreven) geschiedenis van het KJF en de (op de linkerrechter-pagina's afgedrukte) voor-beelden van aanvragen, die zoals in de inleiding is vermeld, 'voor zich zullen spreken'. Op deze wijze is er helaas weinig relatie tussen de kaderteksten en de hoofdtekst in het boek. Beter was geweest, de voorbeelden van aanvragen in de tekst te integreren. Nu krijgt de lezer nauwe-lijks inzicht in het besluitvormingsproces ten aanzien van de honorering van de aanvragen. Pas in de laatste hoofdstukken van het tweede deel krijgen we een beperkt overzicht van gesubsi-dieerde organisaties en daarmee enigszins 'een indruk van de gehonoreerde projecten'. Ook is het jammer dat het fotomateriaal weinig verband houdt met de tekst en meer vragen oproept dan beantwoordt.

Ondanks deze bezwaren is Op de bres voor maatschappelijk welzijn een mooie uitgave ge-worden. Het boek bevat een overzichtelijk register op persoons- en organisatie-namen, dat het mede voor wetenschappelijke doeleinden geschikt maakt.

Annemieke van der Velden

J. J. M. Ramakers, ed., Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, IV, Het kabinet-Drees II, 1951-1952. In de schaduw van de Koreacrisis (Nijmegen: Centrum voor parlemen-taire geschiedenis, 1997, xxvi + 817 blz., ƒ80,-, ISBN 90 71478 51 3).

In dit vierde deel van de Nijmeegse parlementaire reeks na 1945 over het tweede kabinet-Drees — nogal fors uitgevallen voor een zo kort zittend kabinet — vormen de gevolgen van de Koreacrisis voor de Nederlandse politiek een belangrijk, zij het niet het enige onderwerp. Ook aan dit deel heeft een team van onderzoekers bijgedragen. Afgezien van een overkoepelend begin- en slothoofdstuk wordt, te beginnen met economische zaken, telkens één departement behandeld met een profiel van de minister, de belangrijkste beleidsonderwerpen, de wetgeving en haar parlementaire gang.

Het tweede kabinet-Drees behoorde eigenlijk nog tot de naoorlogse herstelperiode. In 1951 was het monetair evenwicht nagenoeg bereikt, maar eerst begin 1952 ging met koffie de laat-ste rantsoenering van de bon. Ook dit kabinet was een brede-basiskabinet, waarbij de samen-werking tussen KVP en PvdA mijns inziens geen 'uiterste noodzaak' was, maar gedragen werd door de ervaringen van de jaren dertig met hun massale werkloosheid. Een regeerprogram dat door de fracties was goedgekeurd en het voorzitterschap van de grootste regeringsfractie door de formateur — Romme — bevorderden de eenheid.

Een politiek conflict over de positie van de VVD in de regeringscoalitie en een persoonlijk conflict tussen de fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer, Oud, en VVD-minister van buitenlandse zaken Stikker hadden — maar niet noodzakelijk — tot het ontslag geleid van

(2)

Recensies 191

het vorige kabinet, het kabinet Drees-Van Schaik. Een hem door de koningin vermoedelijk gevraagde opdracht om een nieuw kabinet te formeren had Oud geweigerd (6). De wisselwer-king tussen politiek en economie tijdens het tweede kabinet-Drees kan met een aan de theorie van de politieke conjuncturen ontleend model globaal als volgt worden weergegeven: door de Koreacrisis en de door de Verenigde Staten uitgeoefende druk zag het kabinet zich genood-zaakt tot ingrijpende beslissingen om de defensie-inspanning aanzienlijk te vergroten, beslis-singen die door het vorige kabinet al waren voorbereid. Die beslisbeslis-singen hadden een golfbe-weging tot gevolg in een aantal economische indicatoren. Op hun beurt genereerden deze weer bepaalde politieke fluctuaties.

In concreto: de Amerikaanse druk en beloften (616 vlg.) om verder te gaan dan 850 miljoen gulden culmineerden in het bezoek van de opperbevelhebber van de NAVO, generaal Eisenhower, nog in januari 1951 aan Den Haag (593). Het resultaat was tenslotte dat Drees in zijn regeringsverklaring van 17 maart 1951 een verhoging van twee miljard in vier jaar aan-kondigde. De helft van deze uitgaven zou bekostigd worden uit belastingen en de andere helft zou worden geleend. Om de door de Koreapsychose ontstane bestedingsdrang tegen te gaan en de positie van de betalingsbalans te verbeteren, besloot het kabinet na een SER-advies tot een bestedingsbeperking (732). Zowel de consumptie als de investeringen werden beperkt, ook werd fors bezuinigd op de overheidsuitgaven, de subsidies werden verlaagd, het krediet en de loonvorming beperkt en de militaire productie ten koste van de civiele bevorderd. Als gevolg hiervan nam de groei van het nationaal inkomen, maar ook de invoer af en nam de werkloos-heid toe (114, 180 en verder). Welke politieke fluctuaties deden zich in die fase voor? De regeringspolitiek kreeg een centralistischer karakter, in de grote politieke partijen gingen zich de vleugels meer profileren (26-27,167,758), de concurrentie tussen de grootste regeringspar-tijen nam mede met het oog op naderende verkiezingen toe (30) en er traden opmerkelijke verschuivingen op in het kiezersgedrag (760-761).

Zwaartepunten van beleid tijdens dit kabinet waren naast de defensie de industrialisatie en de woningbouw, beleidsterreinen waarop al eerder ingezet middellange-termijnbeleid met enkele wijzigingen werd gecontinueerd. Een 'aangepaste industrialisatiepolitiek' werd een van de vijf hoofddoelstellingen van het economisch beleid (96). De opnieuw opgetreden minister van economische zaken, J. R. M. van den Brink, presenteerde in 1951 zijn derde Industrialisatie-nota met een terugblik, een voorstel om de opgelegde beperking te compenseren door een vergroting van de export en een vooruitblik. Tevens werd een begin gemaakt met de bestrij-ding van de werkloosheid in de zogenaamde ontwikkelingsgebieden door het aantrekken van industrie in plaats van het bevorderen van migratie. In het parlement wilde vrijwel iedere woordvoerder nog andere regio's aan dit lijstje toevoegen.

De opnieuw opgetreden minister van wederopbouw en volkshuisvesting, J. in 't Veld, had meer moeite om de gevolgen van de Koreacrisis voor bouwbeleid en woningbouw te beper-ken. Ook hier ging het om een meerjarenbeleid van de betrokken minister, waarvoor in het parlement veel aandacht bestond. Alleen door in de ministerraad het onaanvaardbaar uit te spreken (263), wist In 't Veld de schade te beperken. Hierbij werd hij geholpen door een ko-ninklijke aanbeveling van de drie nationale woningbouwleningen (372). Afgezien van indus-trialisatie en woningbouw komen in dit deel nog meer onderwerpen aan de orde, die een meer middellange-termijnkarakter hadden: Europese samenwerking, sociale verzekering, verhou-ding rijk-gemeenten, Nieuw-Guinea, grondpolitiek, onderwijswetgeving, vervoerbeleid en naweeën van de Tweede Wereldoorlog.

Bij een zo omvangrijk werk met een rijkdom en diversiteit aan onderwerpen en informatie, ook in het notenapparaat, is het verleidelijk al te veel op details in te gaan. Daarom wil ik volstaan met enkele opmerkingen. Er zit een zekere discrepantie tussen de nogal overmatig in dit deel verwoorde druk van de Koreacrisis en het feitelijk gevoerde beleid. De opzet van deze

(3)

192 Recensies

reeks laat interministerieel overleg wat te veel buiten beschouwing. Het voor het beleid be-langrijke conjunctuurperspectief blijft behoudens uitzonderingen (438,442) teveel op de ach-tergrond. De rol van de adviesorganen eerst aan het slot (748-749) wat meer te memoreren, lijkt op paarden achter de wagen spannen. In enkele hoofdstukken (bijvoorbeeld hoofdstuk 8) worden onderwerpen die de invloed van de Koreacrisis niet of niet direct hebben ondergaan, wel wat weggestopt. Dat nu anders dan in de jaren dertig de minister van binnenlandse zaken tot internering kon overgaan, wordt niet als een novum gezien (416). Ook mis ik informatie over de houding van Mulderije tegenover het politievraagstuk, dit naar aanleiding van vragen uit het parlement (494). Brieven van gemeenten — en hun regionale herkomst — aan de investeringscommissie (430) zijn jammer genoeg buiten beschouwing gebleven.

Dit alles neemt niet weg dat ook dit deel van de Nijmeegse parlementaire reeks een publicatie van formaat is geworden. De vele karikaturen, de nuttige en belangrijke bijlagen, de literatuur-opgave per hoofdstuk en een gecombineerd personen- en zakenregister verhogen de aantrek-kelijkheid en bruikbaarheid. Wel zou een foto van het bezoek van minister Van den Brink aan Zuidoost-Drente functioneler zijn geweest dan die van het bezoek aan de KRO. Hulde voor de weinige drukfouten.

G.van Roon

A. Ribberink, Leidsvrouwen en zaakwaarneemsters. Een geschiedenis van de aktiegmep Man vrouw maatschappij (MVM), 1968-1973 (Dissertatie Vrije Universiteit 1998; Hilversum: Ver-loren, 1998, 352 blz., ƒ59,-, ISBN 90 6550 599 7).

Man vrouw maatschappij (MVM) was een belangrijke actiegroep, die in haar glorietijd, de jaren rond 1970, veel van de actiepunten van de tweede feministische golf als eerste aan-kaartte. Het is de verdienste van Anneke Ribberink in haar proefschrift deze groep te redden van de onterechte neerbuigendheid waarmee het nageslacht haar pleegt te bekijken. MVM speelde vooral de kaart van de redelijkheid uit. Op het juiste moment toonde MVM door rap-porten en notities aan hoe vrouwen achtergesteld werden. Er werd gelobbyd bij verwante po-litieke partijen en persoonlijkheden.

MVM werd in oktober 1968 opgericht. Een goed jaar later, in begin 1970, deed Dolle Mina van zich spreken. Met ludieke en op publiciteit gerichte acties speelde Dolle Mina zich veel meer in de kijker dan MVM ooit gedaan had. De daarop volgende jaren gaven een opleving van de vrouwenbeweging te zien, onder meer in de vorm van een groot aantal redacties, praat-groepen en actiecomités. Een goed deel van deze organisaties was veel radicaler in haar femi-nisme dan MVM, en beschouwde MVM als een belegen damesclub. Het beeld van MVM als een 'elitegroepje vrouwen dat het zonde vindt dat ze met een academische graad in de keuken staat' begon al bij Dolle Mina. Het heeft vervolgensin de geschiedschrijving standgehouden, tot en met de dissertatie van I. Costera Meijer (1996). Het is de verdienste van Ribberink deze mythe doorbroken te hebben.

De mythe bestaat niet uit de sociale schets die in het citaat besloten ligt. De leden van MVM kenmerkten zich ook volgens Ribberink door een goede opleiding. Zij hadden van huis uit een kritische instelling meegekregen, maar ook de kans om te studeren en veelal de mogelijkheid om door een verblijf in het buitenland hun horizon te verbreden. In tegenstelling tot veel groe-pen in de latere radicale fase van de vrouwenbeweging bestond MVM overigens niet alleen uit vrouwen. Evenals bij Dolle Mina was een aantal mannen lid. De mannelijke minderheid had op de vorming van het beleid van de groep zeker invloed. Overigens bestonden ook de latere radicalere vrouwengroepen veelal uit vrouwen die een hogere opleiding hadden, of bezig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarentegen bestond er volgens Zalm verschil van opvatting tussen VVD en CDA "over de wisselwerking tussen overheid en maatschappelijke organisaties. Li- beralen zijn in de

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tevens Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken: drs. de Koning Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur:

Bij de selectie van casussen is vastgesteld dat Nederland bij tomaat een concurrentievoordeel zou hebben ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk omdat in Nederland meer

laatste beweidingsperiode in november - januari een extra stikstofgift niet zinvol; deze gift wordt niet meer opgenomen door het

Mohr FW, Morice MC, Kappetein AP et al (2013) Coronary artery bypass graft surgery versus percutaneous coronary inter- vention in patients with three-vessel disease and left main

Therefore, the purpose of this thesis was four-fold: (A) to analyze the current quality of heart failure care in The Netherlands and identify patient groups in which heart

Overigens vermeldt Verburg gek genoeg niet of en hoe de Aanwijzingen voor Tenkink een rol hebben gespeeld, behalve dan de opmerking van Tenkink dat alle andere ambtenaren wat

voltrekt zich voor de ogen van de lezer een drama rond een groepje hoogleraren dat helemaal niet afkerig was van inspraak voor studenten, maar dat zich verraden voelde tussen