• No results found

Identiteitsvorming in een superdiverse stad: Hoe hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar met Turkse of Marokkaanse ouders, zich met Amsterdam en Nederland identificeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Identiteitsvorming in een superdiverse stad: Hoe hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar met Turkse of Marokkaanse ouders, zich met Amsterdam en Nederland identificeren"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Identiteitsvorming in een superdiverse stad

Hoe hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar met Turkse of

Marokkaanse ouders, zich met Amsterdam en Nederland identificeren

Bron foto: Redactie Oost-online (2019)

Susanne Stevenhagen 11883499

Universiteit van Amsterdam


Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Programma: Bèta-Gamma, major Sociale Geografie Begeleider: Mw. dr. I. C. van der Welle


Tweede lezer: Mw. dr. E. M. Veldhuizen Inleverdatum: 16/08/2020

(2)

Inhoud

Voorwoord 3 1. Introductie 4 1.2 Leeswijzer 6 2. Theoretisch kader 7 2.1 Superdiversiteit 7

2.2 Banal, hot en everyday nationalism 8

2.3 Sense of belonging 9

2.3.1 Place-belongingness 9

2.3.2 Politics of belonging 11

2.4 Vrouwen in superdiverse steden 12

3. Onderzoeksmethode 14 3.1 Probleemstelling 14 3.2 Onderzoeksstrategie 14 3.3 Onderzoeksdesign 15 3.4 Onderzoekseenheden en afbakening 16 3.5 Operationalisering 17 3.6 Methode 18 3.6.1 Onderzoeksmethode 18 3.6.2 Respondenten 20 3.7 Analyse 21

3.8 Ethiek & Positionering van de onderzoeker 21

3.8.1 Ethiek 21

3.8.2 Positionering van de onderzoeker 22

4. Resultaten 24

4.1 Beeld van Amsterdammers en Amsterdam 24

4.1.1 Open en respectvolle bewoners 24

4.1.2 Amsterdam als plaats 25

4.2 Beeld van Nederlanders en Nederland 27

4.2.1 Directe en open Nederlanders 27

4.2.2 Tolerantie in Nederland 28

4.3 Verbondenheid en identificatie met Amsterdam 28

4.3.1 Herinneringen, contacten en een gemengde cultuur 29

4.3.2 In- en uitsluiting in Amsterdam 31

(3)

4.4 Verbondenheid en identificatie met Nederland 34

4.4.1 Vrienden, taal en kansen 34

4.4.2 In- en uitsluiting in Nederland 36

4.4.3 Verbondenheid met Nederland in corona-tijden 38

4.5 Overige invloeden 39

4.5.1 Media, leeftijd en religie 39

4.6 Conclusie 40

5. Conclusie en aanbeveling 41

5.1 Conclusie 41

5.2 Aanbeveling 44

Literatuurlijst 45

(4)

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt mijn scriptie voor de bachelor Bèta-Gamma, met de major Sociale Geografie, aan de Universiteit van Amsterdam. Hier heb ik van februari tot augustus 2020 aan gewerkt.

In de eerste plaats bedank ik mijn begeleider, Inge van der Welle, voor haar ondersteuning. Haar kennis en feedback hebben mij enorm geholpen in het onderzoeksproces en bij het schrijven van mijn scriptie. Haar aanmoedigingen om een zo goed mogelijk eindresultaat te leveren hebben mij gemotiveerd, en dit heb ik zeer gewaardeerd.

In de tweede plaats bedank ik Ellis en Clara voor hun steun en advies bij het schrijven. Het

reguliere contact om elkaar aan het werk te houden en te motiveren om onze scripties af te ronden was een positieve invloed die gedurende het thuis studeren, vanwege corona, hard nodig was. Jullie tips en input hebben mij goed op weg gehouden.

Tenslotte wil ook de respondenten bedanken voor hun essentiële bijdrage. Bedankt voor het delen van jullie meningen en ervaringen! Zonder jullie boeiende interviews was deze scriptie niet gelukt.

Ik wens u nog veel leesplezier!

Susanne Stevenhagen 15-08-20

(5)

1. Introductie

“Bevolkingsgroei vraagt om het onmiddellijk sluiten van de grenzen voor gelukzoekers,

profiteurs en het stoppen [van de] onbetaalbare massa-immigratie én om een groot remigratieplan voor niet-westerse allochtonen!!” (Wilders, 2020)

“Maar ik denk gewoon het feit dat ik hier ben geboren en getogen en ik de cultuur hier wel

snap en weet hoe het hier werkt, dat maakt zeg maar, dat laat me voelen als een Nederlander.”

(Yasemin, 21, Turkse achtergrond)

1.1 Inleiding en Relevantie

Het eerste citaat is een voorbeeld van de vele berichten over niet-westerse allochtonen die PVV-kamerlid Geert Wilders op sociale media platformen plaatst. Met dit soort berichten schetst Wilders het beeld van niet-westerse allochtonen als een groep mensen die niet Nederlands is en niet in Nederland thuishoort. Hiermee geeft Wilders gehoor aan het deel van de Nederlandse samenleving dat in toenemende mate ontevreden is over de integratie van immigranten en hun kinderen (Pol, 2018). Naar hun idee passen immigranten zich niet voldoende aan, nemen zij niet de Nederlandse identiteit over en houden zij te veel vast aan de cultuur en gewoontes van het land van herkomst (Pol, 2018). Het tweede citaat is van een van de respondenten uit dit onderzoek. Zij is een niet-westerse allochtoon, maar in tegenstelling tot het beeld dat Wilders schetst, voelt zij zich wel Nederlands.

Deze twee verschillende uitspraken geven een indruk van de kloof tussen het debat over integratie in de politiek en de identificatie van de groep die in dit debat centraal staan: Nederlandse burgers met een migratieachtergrond. Het politieke debat bespreekt integratie alsof het neerkomt op een keuze tussen de Nederlandse nationale identiteit en de nationale identiteit van het land van herkomst (van de ouders) (Haren, Wierstra & Van Meijl, 2019; Penninx, 2019). Voor de tweede generatie, de kinderen van migranten, is het opmerkelijk dat het beeld van nationale identiteit als een keuze tussen de ene of de andere nationale identiteit blijft bestaan. In tegenstelling tot eerste generatie migranten, die zelf naar Nederland zijn geëmigreerd, is de tweede generatie in Nederland geboren en opgegroeid, en is dus Nederlands burger (CBS, 2019). Daarnaast krijgt deze generatie thuis de cultuur van het land van herkomst van de ouders mee.

Het opgroeien met twee culturen is niet in alle gevallen een keuze tussen twee nationale identiteiten. De nadruk ligt op Turkse en Marokkaanse achtergronden in combinatie met de Nederlandse nationale identiteit (Krebbekx, Spronk & M’charek, 2013). Voornamelijk rechts-populistische politici zoals Wilders en Baudet zijn van mening dat de Turkse en Marokkaanse cultuur niet te combineren valt met de Nederlandse cultuur (Pol, 2018). Het problematiseren van de integratie van deze achtergronden heeft te maken met een toenemend wantrouwen tegenover de Islam (Van Meeteren & Van Oostendorp, 2019). De Islam is de grootste religie binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschappen in Nederland en geeft voor een groot deel vorm aan de

(6)

Marokkaanse en Turkse cultuur (Maliepaard & Alba, 2016). Afhankelijk van welke stroming binnen de Islam iemand aanhangt, kunnen de verschillen in gewoontes, normen en waarden met de Nederlandse cultuur groot zijn (Maliepaard & Alba, 2016). Een van de grote verschillen tussen de Nederlandse cultuur en de Marokkaanse en Turkse culturen is de rol van de vrouw in de samenleving (Maliepaard & Alba, 2016). De Nederlandse cultuur is vrij egalitair, vrouwen hebben een meer gelijkwaardige rol in de samenleving, terwijl vrouwen in de Turkse en Marokkaanse cultuur een veel traditionelere rol toegeschreven krijgen (Essers & Benschop, 2007; Maliepaard & Alba, 2016). Deze religieuze en culturele verschillen dienen als argumenten voor het idee dat integratie niet mogelijk is (Maliepaard & Alba, 2016).

Het idee van integratie als een keuze tussen nationale identiteiten bouwt voort op de gedachte dat autochtone Nederlanders de meerderheid vormen en dat minderheden zich aan deze meerderheid dienen aan te passen (Crul, Schneider & Lelie, 2013). Toch is deze verhouding niet overal in Nederland meer aanwezig. In Amsterdam heeft inmiddels de meerderheid van de inwoners een migratieachtergrond (CBS, 2019; Foner, 2017). Steden waar de meerderheid van de inwoners een migratieachtergrond heeft worden minority-majority steden of superdiverse steden genoemd. In deze omgeving komen mensen met veel verschillende culturen en achtergronden in aanraking. De culturen waar iemand mee in aanraking komt en zich mee verbonden voelt beïnvloeden de identiteit van een persoon (Crul, Schneider & Lelie, 2013). In deze superdiverse omgeving is het niet meer vanzelfsprekend om iedereen te vragen om zich aan Nederland en de traditionele Nederlandse identiteit aan te passen, aangezien deze niet meer door de meerderheid vertegenwoordigd worden. Deze omgeving zou een nieuwe vorm kunnen geven aan de Nederlandse identiteit. Aan de andere kant zou de diversiteit aan achtergronden tot een sterkere verbintenis met deze omgeving kunnen leiden, aangezien er in deze omgeving wel sprake is van acceptatie voor andere culturen en gewoontes, anders dan op het nationale niveau (Crul, Schneider & Lelie, 2013).

Hoe de Turkse en Marokkaanse tweede generatie integratie ervaart en hoe zij zich identificeren is vanaf het begin van de 21e eeuw uitgebreid onderzocht (Balci & Michielsen, 2013; Buijink, 2013; Fleischmann, 2010; Grever & Ribbens, 2007; Lorwa, 2012; van Pomeren, 2010; Sleegers, 2007; Schrover, 2010; De Vries, 2009). De moord van Theo van Gogh diende als aanleiding voor een toename aan aandacht voor de identiteit van jonge tweede generatie migranten die de rest van de samenleving als moslim beschouwde (Van Meeteren & Van Oostendorp, 2019). Sindsdien is er veel veranderd op maatschappelijk en politiek gebied. Sociale media, een krimpend vertrouwen in de democratie, het verkleinen van het draagvlak van voormalige grote politieke partijen en een toename in de invloed van autocratische leiders op internationaal niveau versterken de toenemende verdeeldheid in Nederland (Carothers & O’Donohue, 2019; Bail et al., 2018; Boxell, Gentzkow, & Shapiro, 2017). Daarnaast hebben in de afgelopen tien jaar de Europese vluchtelingencrisis en de opkomst van de Islamitsche Staat geleid tot minder tolerantie en acceptatie tegenover buitenlanders of inwoners met een buitenlandse achtergrond, vooral als zij ook islamitisch zijn (Carothers & O’Donohue, 2019; Cats, 2015; Van Dijke, 2017, Haren, et al., 2019; Van Meeteren, & Van

(7)

Oostendorp, 2019). De houding tegenover radicalisering is veranderd en verder gepolariseerd (Van Dijke, 2017) Islamitische groepen gelden nu als een potentiële bedreiging totdat zij zich op duidelijke wijze distantiëren van de geradicaliseerde Islam (Van Meeteren, & Van Oostendorp, 2019). Een minder open en tolerante samenleving kan de nationale identiteit van Turkse en Marokkaanse tweede generatie in superdiverse steden zo beïnvloeden dat zij zich minder identificeren met Nederland en meer met de stad waarin ze wonen omdat zij daar zich daar wel geaccepteerd voelen.

Recente veranderingen in de maatschappij zijn ook van invloed op identiteitsvorming. Sinds eind 2019 verspreidt het coronavirus (ook bekend als SARS-CoV-2 of COVID-19) zich over de hele wereld (Johns Hopkins Coronavirus Research Center, z.d.; Al Jazeera, 2020). In Nederland brengt de regering een boodschap van eenheid tegenover het virus naar buiten (Hartog, 2020). Deze oproep tot eenheid zou invloed kunnen hebben op de nationale identiteit van tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders in een superdiverse stad zoals Amsterdam. Wellicht dat zij zich hierdoor sterker verbonden voelen met Nederland dan voorheen. In de afgelopen maand zijn discussies over eenheid geïntensiveerd door de Black Lives Matters protesten, vooral in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland (Clercq, 2020; Sondermeijer, 2020). Hoewel deze protesten om ras gaan en niet om etniciteit, is in beide contexten sprake van uitsluiting en discriminatie. Bij ras is deze uitsluiting op basis van een biologische hiërarchie, terwijl bij etniciteit de uitsluiting op basis van culturele verschillen plaats vindt (Siebers 2017). Toch zijn deze protesten ook van belang voor het vormen van de nationale identiteit, omdat zij processen van uitsluiting aanwijzen die voor een deel van de bevolking nog steeds een dagelijkse realiteit zijn.

De veranderingen van de afgelopen jaren en in recentere tijden beïnvloeden de vorming van nationale identiteiten van tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders in een superdiverse stad zoals Amsterdam. Dit is van invloed op hoe zij zich identificeren ten opzichte van hun lokale omgeving en de natiestaat. Hoe tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders in Amsterdam zich nu identificeren in verhouding tot Amsterdam en Nederland, en waarom, is van belang om te achterhalen of het beeld van de nationale identiteit als een keuze tussen twee, of meer, nationale identiteiten ook zo door deze inwoners ervaren wordt. Als dit beeld niet klopt is het misschien aan de politiek om haar beeld van integratie aan te passen aan de ervaringen van de mensen die er het meest mee te maken hebben.

1.2 Leeswijzer

Als eerste wordt in hoofdstuk 2 het theoretisch kader van deze scriptie behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de onderzoeksvraag geïntroduceerd en volgt de beschrijving van de onderzoeksmethode, operationalisering, analysemethode en de respondenten. Daarna worden in hoofdstuk 4 de resultaten van de interviews gepresenteerd. In hoofdstuk 5 volgt de conclusie en een aanbeveling.


(8)

2. Theoretisch kader

De tweede generatie, de kinderen van migranten, zijn in Nederland opgegroeid en hebben, net zoals kinderen met Nederlandse ouders, hun hele leven in Nederland gewoond. Toch trekken de samenleving en de politiek de Nederlandse nationale identiteit van deze tweede generatie regelmatig in twijfel (Ghorashi, 2006; Lorwa, 2012; Pol, 2018). Deze twijfel is grotendeels gebaseerd op het idee van nationale identiteit als een vorm van loyaliteit aan de natiestaat (WRR, 2007). Volgens dit idee kan iemand maar aan één natiestaat loyaal zijn en zich dan ook alleen met deze ene natiestaat identificeren. Zich ook met een andere natiestaat identificeren zou betekenen dat iemand zich minder met Nederland identificeert (WRR, 2007). Hierdoor accepteert een deel van de samenleving de Nederlandse identiteit van tweede generatie migranten pas als zij hun identificatie met het land van afkomst achter zich laten en, indien van toepassing, de Islam afzweren (Crul, Schneider & Lelie, 2013). Hoewel de verschillende nationale identiteiten van een persoon elkaar beïnvloeden is het een stap te ver om dan meteen te concluderen dat het versterken van de ene nationale identiteit ten koste gaat van de andere (Monscheuer, 2019; Blommaert, 2013). Aannemen dat identificatie met de ene nationaliteit ten koste gaat van identificatie met de andere negeert de complexiteit en veranderlijkheid van wat nationale identiteit is. Ook onderschat het de vele aspecten die betrokken zijn bij de identiteitsvorming van de tweede generatie (Edensor 2002; Blommaert, 2013).

2.1 Superdiversiteit

De zero-sum kijk op nationale identiteit, die in de samenleving en in het politieke discours de boventoon voert, gaat uit van de situatie dat autochtone Nederlanders een meerderheid vormen waaraan andere groepen zich dienen aan te passen (Crul, Schneider & Lelie, 2013). Toch is dit niet meer overal het geval. In minority-majority steden zoals Amsterdam heeft meer dan de helft van de inwoners een migratieachtergrond (Crul, Schneider & Lelie, 2013). In deze situatie is het niet meer vanzelfsprekend om te eisen dat mensen zich aanpassen aan de autochtone Nederlandse groep, omdat deze groep niet meer dominant is. Door de vele verschillende migratieachtergronden domineert geen enkele groep meer en gaan de groepen zich aan elkaar aanpassen. Er ontstaat superdiversiteit. (Vertovec, 2007; Crul, Schneider & Lelie, 2013; Foner, Duyvendak & Kasinitz, 2019). Door de enorme diversiteit in een superdiverse stad, en de vele banden met andere plekken op de wereld, kunnen inwoners minder waarde gaan hechten aan een nationale identiteit (Favell, 2010; Grzymala-Kazlowska & Phillimore, 2018). Inwoners kunnen zich met de lokale omgeving waar al deze verschillende banden en afkomsten geaccepteerd zijn sterker verbonden gaan voelen dan met een nationale identiteit. Inwoners van superdiverse minority-majority steden zouden dus een sterkere stedelijke identiteit dan nationale identiteit kunnen ontwikkelen.

Hoewel superdiversiteit een kans zou kunnen zijn om los te komen van de polarisatie tussen de ‘oorspronkelijke’ bevolking en burgers met een migratieachtergrond, is het niet gegarandeerd dat dit ook altijd gebeurt. Bij het beschrijven van superdiverse steden wordt weinig aandacht besteed aan de bestaande scheidingen tussen verschillende groepen in de samenleving. Een toename in

(9)

diversiteit betekent niet noodzakelijk dat er een verandering plaatsvindt in de wij-vs-zij dynamiek die in veel Europese landen heerst (Back, 2015). Superdiversiteit zonder aandacht voor de bestaande scheidingen binnen een samenleving kan net zo goed leiden tot een stad waar veel etnische groepen langs elkaar leven en er geen afname in polarisatie is (Back, 2015; Ndhlovu, 2015). Alleen als er contact is tussen de groepen gaan zij zich aan elkaar aanpassen en ontstaat er een sfeer van acceptatie en tolerantie die de banden met de lokale omgeving versterkt.

2.2 Banal, hot en everyday nationalism

De versterking van de stedelijke of lokale identiteit in superdiverse steden wil niet zeggen dat de nationale identiteit er niet meer van belang is. Het stedelijke en nationale schaalniveau zijn nauw verbonden bij het ontwikkelen of reproduceren van nationale identiteiten (Antonsich, 2018). Ook het lokale schaalniveau kan namelijk bijdragen aan de ontwikkeling van een nationale identiteit. Billig (1995) beschrijft deze vorm van nationale identiteitsvorming als banal nationalism. Banal

nationalism is een subtiele vorm van de productie van een nationale identiteit. Het betreft

onopvallende verwijzingen naar de natiestaat in de alledaagse omgeving, zoals een Nederlandse vlag aan een gebouw of straatnamen die naar die naar historische nationale figuren verwijzen (Skey, 2009; Jones & Merriman, 2009). Ook alledaagse handelingen verwijzen naar een nationale identiteit. Bijvoorbeeld hoe mensen met elkaar en over elkaar praten, door woorden zoals ‘wij’ en ‘zij’ te gebruiken, draagt bij aan het reproduceren van een nationale identiteit (Antonsich, 2016).

Naast zulke subtiele verwijzingen naar de nationale identiteit zijn er ook duidelijker verwijzingen die op een andere vorm van nationale identiteitsvorming wijzen, namelijk hot nationalism (Billig, 1995; Ignatieff, 1994; Jones & Merriman, 2009). Deze manier van nationale identiteitsvorming berust vooral op ideeën over bloedbanden en afkomst. Dit roept vooral associaties op met nationalistische oorlogen in verre exotische gebieden en is niet meer aanwezig in moderne democratische natiestaten (Billig, 1995). Wel kan in tijden van nationale onrust hot nationalism ook in de moderne democratie weer oplaaien. Een voorbeeld hiervan is het rechts-populistische vastklampen aan ouderwetse gewoontes en de ‘traditionele nationale identiteit’ door rechtspopulisten als reactie op de toename aan migranten is een voorbeeld hiervan (Antonsich, 2018). Hoewel hot nationalism in de sociale wetenschap veelal op nationaal schaalniveau is onderzocht, komt deze vorm van nationale identiteitsvorming ook in de dagelijkse, lokale omgeving voor (James & Merriman, 2009). Zo kan een simpele handeling zoals het monteren van een televisie-schotel tot spanning leiden tussen groepen op het moment dat dit door het merendeel van een etnische groep gedaan wordt om tv-zenders uit hun land van herkomst te kunnen ontvangen. Op omwonenden kan deze simpele handeling overkomen als een bedreiging voor de bestaande nationale identiteit omdat deze satellieten symbool staan voor een band met een andere natiestaat (Jones & Merriman, 2009). Zowel vormen van banal als hot nationalism dragen op het alledaagse, lokale schaalniveau bij aan het vormen van een nationale identiteit. Verschillende onderzoekers spreken daardoor liever van alledaags nationalisme, ofwel everyday nationalism, dan van hot en

(10)

2.3 Sense of belonging

De alledaagse handelingen van individuen, maar ook van de groep of samenleving vormen en reproduceren nationale identiteiten op verschillende schaalniveaus (Antonsich, 2015). Deze processen op verschillende schaalniveaus beïnvloeden elkaar, waardoor nationale identiteitsvorming een meerschalig proces is (Wright, 2020). Antonsich (2010) besteedt aandacht aan deze meerschaligheid door nationale identificatie uit te werken aan de hand van het concept sense of

belonging. Sense of belonging refereert aan het gevoel van verbondenheid met een groep, zoals een

natiestaat (Yuval-Davis, 2006). Dit gevoel bepaalt hoe iemand zichzelf identificeert of door anderen laat identificeren (Yuval-Davis, 2006). Deze identificatie met een groep kan enkel op basis van etniciteit zijn maar ook van meerdere aspecten, zoals geslacht, leeftijd, afkomst, seksuele geaardheid, etc. De positie van een persoon binnen de groep is uit die verschillende aspecten opgebouwd, ook al identificeert een persoon zichzelf sterk met maar één of enkele van deze aspecten (Antonsich, 2010). Deze verschillende aspecten van iemands identiteit zijn geen puzzelstukjes die samen een geheel maken, maar dynamische onderdelen van een identiteit die elkaar beïnvloeden (Yuval-Davis, 2006). Ook de nationale identiteit van een persoon bestaat dus uit meer dan alleen maar afkomst en bloedbanden. Zoals al in §2.1 is genoemd, kan een intersectionele onderzoeksaanpak de ruimte bieden om de verschillende aspecten te betrekken bij het onderzoeken van een identiteit. Ook biedt deze aanpak de mogelijkheid om de invloeden van aspecten op elkaar aan het licht te brengen (Yuval-Davis, 2006).

Antonsich (2010) verwerkt zowel de rol van het individu als van de groep in het concept sense of

belonging door het op te delen in twee subconcepten: place-belongingness en politics of belonging.

Deze twee concepten worden in de volgende paragrafen toegelicht.

2.3.1 Place-belongingness

Place-belongingness refereert aan de emotionele verbintenis die mensen hebben met een plek. Voor

elk individu speelt plaats een belangrijke rol in zijn of haar identiteit. Volgens Lynd (1958) geldt dat “Some kind of answer to the question: ‘Where do I belong?’ is necessary for an answer to the question: ‘Who am I? (Lynd, 1958, p.210)”. Plaats is dus een noodzakelijke component van de identiteit van het individu. In de context van sense of belonging, bedoelt Antonsich (2010) met de term place de plaats waar iemand zich thuis voelt. Dit hoeft niet noodzakelijk thuis te zijn in de zin van een woning waarin iemand leeft. Het kan ook refereren aan een symbolische plaats waar iemand zich thuis voelt (Blunt & Dowling, 2006). Gevoelens van veiligheid, vertrouwdheid en emotionele verbintenis zorgen voor het thuisgevoel op een een bepaalde plek (Hooks, 2009). Op welke geografische schaal dit thuisgevoel wordt ervaren kan verschillen: van de woning waarin een persoon leeft tot de buurt tot het land (Morley, 2001; Antonsich, 2010). Het thuisgevoel op één schaalniveau hoeft andere thuisgevoelens niet uit te sluiten. Zo kan iemand zich zowel in een wijk als in een land thuisvoelen zonder dat de ene verbintenis de andere ondermijnt. Welke vorm het thuisgevoel ook aanneemt, het blijft een gevoel wat het individu zelf ervaart. Het dient niet als “discursive resource” om lijnen tussen verschillende groepen te trekken, maar draait puur om de gevoelens van het individu (Antonsich, 2010).

(11)

Om place-belongingness verder uit te kunnen diepen splitst Antonsich (2010) het concept op in vijf verschillende subcategorieën van ervaringen die van belang zijn voor een thuisgevoel: autobiografische, relationele, culturele, economische en juridische factoren. Ondanks dat Antonsich (2010) al deze categorieën als factoren bestempelt is er geen sprake van een causaal verband. Deze subcategorieën zijn verschillende onderdelen van het overkoepelende thuisgevoel op een plek waar Antonsich (2010) met de term place-belongingness aan refereert.

Autobiografische factoren zoals persoonlijke ervaringen, relaties en herinneringen verbinden een

persoon met een bepaalde plaats. Vooral herinneringen uit de kindertijd zijn van grote invloed op het thuisgevoel van een individu. Ook later als de persoon volwassen wordt en wellicht ergens anders gaat wonen blijven plekken uit de kindertijd een centrale rol spelen in diens leven (Dixon & Durrheim, 2004; Hooks, 2009).

Relationele factoren zijn iemands sociale verbindingen in een bepaalde omgeving die het leven

verrijken. Zowel sterke banden met vrienden en familie, als zwakkere banden met kennissen of vreemdelingen die toevallig een keer voorbij komen (Antonsich, 2010). Niet elke sociale interactie draagt meteen bij aan place-belongingness: om daaraan bij te dragen moet het contact van langere duur, stabiel en significant zijn. Dit houdt in dat er ook affectie in meespeelt en dat deze interacties zo veel mogelijk in fysieke vorm plaats moeten vinden (Baumeister, & Leary, 1995). De zwakke banden zijn niet genoeg om het gevoel van place-belongingness aan te wakkeren.

Met culturele factoren wordt eigenlijk vooral naar taal gekeken omdat dit als de belangrijke culturele factor wordt beschouwd (Buonfino & Thomson, 2007). Taal bepaalt namelijk hoe betekenissen worden overgedragen en hoe bepaalde situaties worden gedefinieerd en geïnterpreteerd. Het overdragen van betekenissen kan ook door middel van codes, tekenen en gebaren waar geen spraak aan te pas komt maar die wel door iedereen binnen dezelfde semiotische omgeving worden begrepen. Taal kan gebruikt worden in politics of belonging om onderscheid te maken tussen ‘wij’ en ‘zij’. Het kan ook gebruikt worden om het gemeenschapsgevoel te versterken door met mensen te zijn die niet alleen dezelfde taal spreken maar ook begrijpen wat jij bedoelt (Antonsich, 2010). Op deze manier kan taal bijdragen aan een thuisgevoel. Andere culturele factoren zoals tradities en gewoontes, zowel in abstractere zin, zoals religie, als in de praktijk, zoals eetgewoontes, dragen ook bij aan een thuisgevoel.

Economische factoren dragen bij aan een veilige en stabiele materiële omgeving (Antonsich,

2010). Een stabielere werk- en woonsituatie zorgt voor een sterker gevoel van verbondenheid met de maatschappij doordat mensen in staat zijn om erin mee te draaien. Hoewel de economische factoren op zich niet genoeg zijn om bij mensen een gevoel van place-belongingness aan te wakkeren, zorgen ze wel voor het gevoel dat ze een toekomst hebben op de plek waar zij leven (Jayaweera & Choudhury, 2008).

(12)

Juridische factoren, zoals het hebben van burgerschap of een legale verblijfstatus, dragen bij aan

het gevoel van veiligheid en zekerheid, wat essentiële onderdelen zijn van een thuisgevoel (Antonsich, 2010; Hooks, 2009). Dit betekent niet alleen veiligheid in de zin van officieel behoren tot de natiestaat, maar ook de zekerheden en sociale vangnetten die de wettige status met zich meebrengt. Het recht om te mogen werken, een uitkering te kunnen krijgen, om te mogen blijven, enzovoorts, zijn van groot belang voor het gevoel van veiligheid. Deze juridische factoren vormen eerder de formele kant van het behoren tot een plaats. Door middel van de juiste papieren kan iemand deel uitmaken van de groep en daarmee rechten verkrijgen die hij of zij anders niet zou hebben. Een onzekere verblijfsstatus ondermijnt het gevoel van place-belongingness (Yuval-Davis & Kaptani, 2008).

Al deze factoren dragen bij aan betekenisvol leven voor elk individu. Dit is volgens Hooks (2009) het uiteindelijke doel van het zoeken naar een plaats waar iemand zich thuisvoelt. Hoewel place-

belongingness ook een rol speelt in praktijken van in- en uitsluiting, is het gebrek aan place-belongingness geen vorm van uitsluiting. Een gebrek aan place-place-belongingness komt eerder neer op

gevoelens van eenzaamheid en isolatie (Antonsich, 2010). Deze gevoelens kunnen leiden tot problemen met de motivatie en de mentale gezondheid van een individu (Hooks, 2009).

2.3.2 Politics of belonging

Het thuisgevoel is niet alleen afhankelijk van het individu, maar ook van de groep. Op het moment dat iemand zich niet welkom voelt bij anderen die op dezelfde plek leven, neemt het gevoel van verbondenheid met die plaats af (Jayaweera & Choudhury, 2008). De lokale dynamieken van in- en uitsluiting zijn dus van invloed op het individuele gevoel van place-beloningness en dus ook op de (zelf-)identificatie van het individu (Yuval-Davis, 2006). Groepsidentiteiten maken namelijk deel uit van de identiteit van het individu. Deze dynamieken van in- en uitsluiting vat Antonsich (2010) samen in de term politics of belonging.

Crowley (1999, p.30) beschrijft politics of belonging als “the dirty work of boundary maintenance”.

Politics of belonging definiëren namelijk wie bij de groep hoort en wie erbuiten valt, niet alleen op

het gebied van identiteit maar ook in de fysieke ruimte (Antonsich, 2010). Visuele kenmerken van de fysieke ruimte geven aan hoe de ruimte gebuikt dient te worden of van wie de ruimte is (Trudeau, 2006). Ondanks kenmerken in de fysieke ruimte is er meestal geen fysieke scheidingslijn tussen verschillende groepen, dus bepaalt een imaginaire scheidingslijn wie wel en niet bij de groep in kwestie hoort (Yuval-Davis, 2006). Politics of belonging hebben dus een duidelijke ruimtelijke component, ofwel in de fysieke of imaginaire ruimte.

Politics of belonging bepalen aan de hand van verschillende aspecten wie binnen of buiten wordt

gesloten. Niet alleen bepalen normen of gewoontes zoals taal, religie en cultuur of iemand tot een groep behoort, maar ook eigenschappen die onmogelijk zijn om aan te passen zoals afkomst of huidskleur (Antonsich, 2010). In veel omgevingen, zoals superdiverse steden, zal niet iedereen in de

(13)

stad aan alle kenmerken kunnen voldoen. Om deze reden is het noodzakelijk dat een groep diversiteit accepteert zodat alle mensen in de groep een sense of belonging kunnen ervaren. Dit betekent dus dat een individu op bepaalde aspecten moet kunnen afwijken zonder dat dit ten koste gaat van het erkend worden als deel van de groep (Antonsich, 2010). Verschillen in aspecten accepteren zorgt voor een sense of belonging.

2.4 Vrouwen in superdiverse steden

De theorie over superdiversiteit beargumenteert dat in superdiverse steden verschillen in culturen en gewoontes geaccepteerd worden omdat er geen dominante meerderheid is waar iedereen zich aan dient aan te passen (Vertovec, 2007; Crul, Schneider & Lelie, 2013; Foner, Duyvendak & Kasinitz, 2019). De lokale acceptatie van deze verschillen heeft als gevolg dat inwoners een sterkere sense of

belonging hebben met de stad dan met de natiestaat. Hierdoor hechten zijn meer aan hun stedelijke

identiteit dan aan hun nationale identiteit (Favell, 2010; Grzymala-Kazlowska & Phillimore, 2018). De aspecten waarop inwoners van superdiverse steden verschillen, en de acceptatie van deze verschillen, zijn daardoor van invloed op de stedelijke en nationale identiteit van deze inwoners. Om deze reden beargumenteert de theorie over superdiversiteit dat sociaal wetenschappelijk onderzoek genuanceerdere resultaten zou opleveren als er met een superdiverse lens onderzoek zou worden gedaan (Meissner & Vertovec, 2015). Superdiversiteit als onderzoeksaanpak maakt gebruikt van een specifieke methode en analyse, met andere focuspunten. De traditionele aanpak in de sociale wetenschappen onderzoekt over het algemeen één specifieke etnische groep, diens migratieproces, integratieproces en/of gemeenschapsvorming. Vanuit de superdiversiteit wordt beargumenteerd dat deze traditionele aanpak door een etno-focale lens kijkt. Door afstand te nemen van deze traditionele aanpak, kan er met een andere kijk onderzoek worden gedaan die aan de hand van aspecten zoals religie, leeftijd, geslacht, legale status, en sociale klasse, genuanceerdere beelden van sociale interacties oplevert (Aptekar, 2019; Meissner & Vertovec, 2015). Deze intersectionele aanpak kan de verschillende aspecten die deel uitmaken van de identiteit van een persoon beter aan het licht brengen dan traditionelere onderzoeksmethodes (Yuval-Davis, 2006).

De identiteit van Amsterdammers met een Turkse of Marokkaanse achtergrond bestaat uit veel meer dan alleen hun achtergrond. Iemands geslacht vormt ook zijn of haar identiteit. De Turkse en Marokkaanse culturen verschillen van de Nederlandse cultuur op het gebied van de rol van de vrouw (Maliepaard & Alba, 2016). De Nederlandse cultuur is vrij egalitair, vrouwen hebben een modernere rol in de samenleving, terwijl in de Turkse en Marokkaanse cultuur vrouwen veelal een traditionelere rol toegeschreven krijgen (Essers & Benschop, 2007; Maliepaard & Alba, 2016). Gender en de rol die een samenleving er aan koppelt zijn vormgevend voor de identiteit die iemand ontwikkelt, en dus ook voor het vormen van een nationale identiteit (Shortall, 2016). Dit verschil is een aspect waar mannen met dezelfde achtergrond aanzienlijk minder mee te maken krijgen aangezien het niet hun geslacht betreft (Maliepaard & Alba, 2016). Voor vrouwen is van invloed op

(14)

hun identificatie met Amsterdam en Nederland of zij zich sterker identificeren met de traditionele rol van de vrouw of de modernere rol, of een tussenvorm van beiden (Shortall, 2016).

Er zijn meerdere oorzaken voor een sterkere identificatie met de ene of de andere rol, maar het opleidingsniveau van vrouwelijke Turkse en Marokkaanse Nederlanders is hierbij van groot belang (Maliepaard & Alba, 2016). Vrouwen met een hogere opleiding neigen vaker naar een egalitair beeld van de rol van de vrouw in de maatschappij omdat zij gedurende hun opleiding vaker in contact komen met de Nederlanders zonder migratieachtergrond dan degenen die op een lager opleidingsniveau zitten (Maliepaard & Alba, 2016).

Naast het opleidingsniveau is de band met familieleden, en vooral de ouders, van invloed op hoe vrouwelijke Turkse en Marokkaanse Nederlanders zich identificeren. Vooral op jonge kinderen is de invloed van de ouders erg groot, ook bij het vormen van een identiteit (Meeus, 2019). Dit kan door directe invloeden zoals het kind opvoeden met bepaalde ideeën, of door indirecte invloeden zoals voor het kind een gelovige school te kiezen, of door in een bepaalde wijk te gaan wonen (Maliepaard, & Alba, 2016). Jongvolwassenen zijn niet meer in deze invloedssfeer. Zij studeren en/ of werken en zijn, los van hun ouders, hun eigen leven aan het opbouwen. Dit geeft ze de ruimte om hun identiteit verder te vormen zonder de inmenging van hun ouders (Meeus, 2019).

In dit onderzoek staat dus de stedelijke en nationale identiteit van mensen wiens identiteit bestaat uit een combinatie van een Turkse of Marokkaanse afkomst, wonen in Amsterdam, jongvolwassen, hoogopgeleid en vrouw zij, centraal. De ervaringen die zijn op bepaalde plekken meemaken en processen van in- en uitsluiting op basis van verschillende aspecten van hun identiteit geven vorm aan hun sense of belonging. Aangezien deze specifieke groep de superdiverse stad Amsterdam woont en daar veelal meemaakt, zouden zij zich sterker met Amsterdam dan Nederland kunnen identificeren vanwege de acceptatie van verschillende afkomsten in de stad (Favell, 2010; Grzymala-Kazlowska & Phillimore, 2018).

De ervaringen en processen die de sense of belonging vormen bestaan uit alledaagse gebeurtenissen waar de personen bij betrokken zijn. Ook veranderingen op nationaal of zelfs internationaal schaalniveau zijn terug te zien op het lokale schaalniveau. Grote internationale verandering zoals het verspreiden van het coronavirus, zijn dus ook van invloed op de alledaagse, lokale ervaringen en gebeurtenissen. Hierdoor beïnvloedt het de vorming van de nationale identiteit van de tweede generatie. Wellicht zullen zij zich sterker identificeren met de Nederlandse nationale identiteit door de samenhorigheid die kan ontstaan in dit soort onzekere tijden (Lentin, 2020). Dit aspect van de actuele omstandigheden wordt in dit onderzoek meegenomen om een zo accuraat mogelijk beeld te schetsen van de stedelijke en nationale identiteit van de hoogopgeleide, jongvolwassene, vrouwelijke tweede generatie in Amsterdam deze tijden van een pandemie.

(15)

3. Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk is de methode van dit onderzoek uitgewerkt in zeven paragrafen. In §3.1 zullen de onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen worden geïntroduceerd. In §3.2 en §3.3 worden het onderzoeksdesign, de onderzoekseenheden en de verdere afbakening van het onderzoek toegelicht. In §3.4 worden de belangrijke termen uit het onderzoek uitgelegd en in een operationaliseringstabel verwerkt, in §3.5 wordt de methode van dataverzameling besproken om vervolgens in 3.6 de analysemethode uit te leggen. Ten slotte worden in paragraaf 3.7 de positie van de onderzoeker en verdere ethische kwesties behandeld.

3.1 Probleemstelling

Jongvolwassene, Amsterdamse vrouwen met Turkse of Marokkaanse ouders zijn in Nederland geboren en opgegroeid. Zij zijn hun leven in Nederland aan het opbouwen. Hierbij zijn de Nederlandse cultuur, gewoontes, normen en waarden een constante. Daarnaast krijgen zij thuis ook de Turkse of Marokkaanse cultuur mee. Hoe zij als jonge, hoogopgeleide vrouwen deze combinatie vormgeven terwijl zij in de superdiverse stad Amsterdam leven is het het vraagstuk van dit onderzoek. Op basis van de besproken theorie, is de volgende onderzoeksvraag gevormd:

“Hoe identificeren hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar, met Turkse of Marokkaanse ouders, zich met Amsterdam en Nederland?”

Deze hoofdvraag zal aan de hand van de volgende deelvragen beantwoord worden:

-

Hoe beschrijven hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar, met Turkse of Marokkaanse ouders, Amsterdam?

-

Hoe beschrijven hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar, met Turkse of Marokkaanse ouders, Nederland?

-

Welke redenen geven hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar, met Turkse of Marokkaanse ouders, om zich wel of niet verbonden te voelen met Amsterdam?

-

Welke redenen geven hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar, met Turkse of Marokkaanse ouders, om zich wel of niet verbonden te voelen met Nederland?

3.2 Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Het doel van dit onderzoek is namelijk om de identificatie van hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar met Amsterdam en Nederland met diepgang te onderzoeken. Deze strategie biedt de mogelijkheid om de nadruk te leggen op de ervaringen en gevoelens van deze vrouwen die van belang zijn bij hun identificatie met Amsterdam en Nederland. Deze kwalitatieve aanpak geeft ook de mogelijkheid om veel verschillende aspecten van identificatie mee te nemen in het onderzoek. Dit past binnen de intersectionele aanpak die, volgens Yuval-Davis (2006) en Antonsich (2010), de

(16)

verschillende aspecten van een identiteit en het vormen ervan goed aan het licht brengen. De theorie over superdiversiteit pleit ook voor een intersectionele aanpak vanwege de meer genuanceerde beelden die door het erbij betrekken van verschillende aspecten mogelijk zijn.

3.3 Onderzoeksdesign

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden maakt dit onderzoek gebruik van een case study. Dit onderzoeksdesign biedt de mogelijkheid om de complexiteit van een case te onderzoeken (Flick, Kardoff & Steinke, 2014; Bryman, 2016). Aangezien meerdere aspecten van het leven van een persoon van invloed zijn op de vorming van diens identiteit ligt het voor de hand om een onderzoeksdesign te kiezen dat de ruimte geeft om deze complexiteit te onderzoeken. Om precies te zijn is er voor een single case study gekozen om enkel de casus van de identificatie met Amsterdam en Nederland van Amsterdamse jongvolwassenen vrouwen met een Turkse of Marokkaanse migratieachtergrond uit te kunnen diepen.

De case study in dit onderzoek is een exemplifying case study. Dat wil zeggen dat de omstandigheden van alledaagse gebeurtenissen onderdeel zijn van het onderzoek (Bryman, 2016). Vele factoren spelen mee bij het vormen van een identiteit, ook alledaagse omstandigheden die meespelen in de omgang tussen mensen en hun houdingen tegenover andere mensen. In de afgelopen maanden is er in verband met het coronavirus veel veranderd in het dagelijks leven (NOS, 2020). Zo zitten mensen vanwege de lockdown thuis, is er minder fysiek contact met collega’s, vrienden en familie die ergens anders wonen, heel veel gaat nu via digitale platformen. Bedrijven hebben moeten sluiten en economisch gezien is het voor veel bedrijven en werkende mensen een moeilijke periode (NOS, 2020; Ministerie van Algemene Zaken (AZ), 2020). Omdat er zo veel veranderd is ten gevolge van het virus, is deze aparte tijd ook meegenomen in het onderzoek. Onder andere de premier, als ook andere politieke figuren, hebben de bevolking opgeroepen tot eenheid en steun voor elkaar (Hartog, 2020; Meijer 2020). Deze omstandigheden zijn ook van invloed op het vormen van een identiteit doordat het de dagelijkse interacties met andere mensen compleet heeft veranderd. Ook zouden de oproepen vanuit de politiek om voor elkaar te zorgen en rekening met elkaar te houden, ongeacht iemands afkomst, religie of normen, van invloed kunnen zijn op de identiteit van een persoon. Deze boodschap gericht op eenheid is vooral van belang in de politics van belonging, waarbij groepen het onderscheid tussen 'wij' en ‘zij’ vorm geven (Trudeau, 2006). In de speeches van, onder andere premier Mark Rutte, wordt de nadruk erg gelegd op een ‘wij’ zonder een ‘zij’ te benoemen. De nadruk ligt op een gezamenlijke ‘wij’, iedereen in Nederland tegen het virus, onafhankelijk van hoe lang zij hier al zijn of wat voor mensen het zijn (Hartog, 2020; Meijer 2020). Omdat dit onderzoek wil kijken hoe Amsterdamse vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond hun nationale identiteit ervaren in het dagelijks leven worden de mogelijke invloeden van het coronavirus en de bijkomende omstandigheden meegenomen in het onderzoek. Na de vragen over identiteit zijn er ook vragen in het interview die specifiek over verbondenheid en identificatie ten tijde van corona gaan. Videos van de speeches van de premier Mark Rutte en de burgemeester van Amsterdam, Femke Halsema, waarin zij de Nederlandse en Amsterdamse bevolking oproepen om samen het virus tegen te gaan,

(17)

dienen als inleiding voor deze interview vragen. Door de vragen over verbondenheid en identificatie in corona-tijden aan een concreet voorbeeld te binden, zoals deze speeches, krijgen respondenten de gelegenheid om te vertellen hoe zij zich identificeren in deze aparte omstandigheden.

3.4 Onderzoekseenheden en afbakening

De onderzoekseenheid voor dit onderzoek zijn hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar met een Turkse of Marokkaanse migratieachtergrond. De steekproef in dit onderzoek bestaat uit elf hoogopgeleide Amsterdamse vrouwen tussen de 20 en 25 jaar waar van de beide ouders of wel uit Turkije of wel uit Marokko komen. In Amsterdam is het aantal vrouwen met Marokkaanse ouders twee keer zo groot als het aantal vrouwen met Turkse ouders (CBS, 2019). In deze steekproef zijn er ook meer Marokkaanse Nederlanders dan Turkse Nederlanders, maar de verhouding is gelijkmatiger. Deze steekproef is daardoor niet volledig representatief voor de Turkse en Marokkaanse groep als geheel, maar deze verdeling geeft wel evenveel ruimte aan beide achtergronden om mogelijke verschillende ervaringen te belichten.

Bij het zoeken naar respondenten voor de steekproef is gebruikt gemaakt van snowball-sampling en convenience sampling. Bij snowball-sampling krijgen potentiële respondenten de vraag of zij ook mogelijke respondenten kennen, en of die weer mogelijke respondenten kennen om de steekproef uit te bereiden. Deze vorm van sampling heeft als gevolg dat de sociale kringen van de onderzoeker bepalend zijn voor de uiteindelijke steekproef. In het geval van dit onderzoek waren de respondenten via snowball-sampling voornamelijk studenten aan de Universiteit van Amsterdam of de Vrije Universiteit. Studenten van deze twee onderwijsinstellingen zijn niet representatief voor alle hoogopgeleide jongvolwassene Turks- en Marokkaans-Nederlandse vrouwen in Amsterdam omdat HBO-studenten niet in deze groep vertegenwoordigd worden. Door gebruik te maken van convenience sampling is geprobeerd een diversere steekproef te krijgen. Via Facebook-groepen voor moslim HBO- en WO-studenten zijn ook studenten van verschillende hogescholen in Amsterdam gevraagd om deel te nemen. De respondenten uit deze groepen zijn allemaal wel in meer of mindere mate gelovig, terwijl dat niet het geval is voor elke jongvolwassene Amsterdamse vrouw met een hogere opleiding. De respondenten die via de snowball-sampling zijn benaderd waren niet allemaal gelovig. Aangezien ongeveer een derde van de respondenten via snowball-sampling zijn verworven en twee derde via convenience snowball-sampling, kan er sprake zijn van een oververtegenwoordiging aan islamitische jongvolwassene vrouwen. De steekproef is dus wel representatief voor het opleidingsniveau maar in mindere maten voor de religieuze vertegenwoordiging.

Gedurende het samenstellen van de steekproef bleek de overgrote meerderheid van de respondenten die mee wilden doen hoogopgeleide vrouwen te zijn, en 25 jaar oud of jonger te zijn. Deze steekproef zou dus vooral de identificatie van hoogopgeleide jongvolwassen vrouwen aan het licht brengen. Hierdoor zou de steekproef moeilijk een beeld kunnen geven van de identificatie van mannen, lageropgeleiden, of jongvolwassenen ouder dan 25. Aan de hand van deze observatie is de

(18)

steekproef en de onderzoeksvraag verder afgebakend tot alleen hoogopgeleide vrouwelijke Turkse en Marokkaanse Nederlanders die 25 jaar of jonger waren.

Hoewel de respondenten allemaal studerende of pas werkende jongvolwassen zijn, verschillen zij op het gebied van de invloedssfeer van de ouders. Zo wonen namelijk niet alle respondenten al uit huis, waardoor zij sterker in de invloedssfeer van hun ouders kunnen zijn geweest dan de respondenten die al op zichzelf wonen. Het opnemen van respondenten uit beide situaties in de steekproef heeft bijgedragen aan de representativiteit van de steekproef. De lockdown, om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, heeft hier mogelijk wel invloed op gehad. Alle respondenten die thuis wonen, zaten de hele tijd thuis waardoor het contact met hun familieleden vermoedelijk is toegenomen. Dit zou enerzijds ertoe kunnen leiden dat de respondenten hun familie nog belangrijker gaan vinden en dat dit ook terugkomt in de relationele factor in de resultaten. Anderzijds kan langere tijd op elkaars lip zitten leiden tot frustratie en behoefte aan afstand. Wellicht dat de respondenten die hier last van hebben juist hun vrienden als belangrijke relationele factor gaan beschouwen, omdat dat de mensen zijn die ze nu amper kunnen zien.

3.5 Operationalisering

In dit onderzoek worden meerdere termen gebruikt die gedefinieerd moeten worden zodat het duidelijk is wat er precies mee bedoeld wordt. Zo wordt met de term ‘inwoners met een migratieachtergrond’ jongvolwassene Amsterdammers bedoeld waarvan beide ouders Turks of Marokkaans zijn. Hoewel het CBS (2018) al van een migratieachtergrond spreekt bij één ouder die niet uit Nederland komt, is er in dit onderzoek gekozen voor inwoners wier ouders beide Turks of Marokkaans zijn. In tabel 1 is het concept sense of belonging, bestaand uit place-belongingness en

politics op belonging, geoperationaliseerd.

Concept Dimensie Variabele

Place-belongingness Autobiografische factoren

- Herinneringen aan ervaringen op een plaats

- Gedeelde ervaringen met klasgenoten, medestudenten, collega’s, teamgenoten, etc. Relationele factoren - Banden met vrienden in Nederland

- Banden met familie in Nederland

- Banden met kennissen in Nederland

- Contact met vreemden in Nederland Culturele factoren - Nederlands spreken

- Dezelfde culturele associaties hebben

- Dezelfde tradities en gewoontes hebben

(19)

Tabel 1: Operationalisering van sense of belonging

3.6 Methode

3.6.1 Onderzoeksmethode

In dit onderzoek zijn door middel van diepte-interviews data verzameld. De diepte-interviews zijn allemaal aan de hand van dezelfde vooraf opgestelde itemlijst afgenomen (zie bijlage 1) en duurden tussen de 40 en 50 minuten. Deze semi-gestructureerde aanpak heeft het voordeel dat het niet van te voren vast staat hoe het interview precies zal verlopen. Er is ruimte om bepaalde onderwerpen verder uit te diepen of van onderwerp te veranderen. Wel biedt het enige structuur zodat in elk interview wel dezelfde onderwerpen worden besproken.

De itemlijst is zo opgesteld dat er eerst vrij breed naar place-belongingness is gevraagd, ofwel de emotionele verbondenheid met een plaats. Vervolgens is er op de culturele en relationele factoren gefocust. Naar de autobiografische factoren is niet apart gevraagd omdat aan de hand van het eerste interview bleek dat deze factoren vrij snel bij de vragen over thuisvoelen naar voren kwamen. De nadruk op de culturele en relationele factoren is zo gekozen omdat de economische en juridische factoren minder nadrukkelijk meewegen in het vormen van een identiteit (Antonsich, 2010). Daarnaast zijn alle respondenten hoogopgeleide studenten of net afgestudeerd waardoor grote verschillen in werk- of woonsituatie of het leveren van een bijdrage aan de maatschappij niet erg voor de hand leek te liggen. De respondenten zouden naar verwachting ook niet veel verschillen op het gebied van juridische factoren aangezien de steekproef zo is afgebakend dat alleen vrouwen die in Nederland zijn opgegroeid, langere tijd in Amsterdam wonen, en ingeschreven staan aan een Nederlandse universiteit of hogeschool in aanmerking komen. Door deze afbakening was het ook erg onwaarschijnlijk dat een van de respondenten geen verblijfstatus zou hebben of op andere wijze geen toegang zou hebben tot de sociale vangnetten in de Nederlandse samenleving. Deze nadruk op

Economische factoren - Stabiele woonsituatie

- Stabiele werksituatie

- Gevoel van bijdragen aan de maatschappij Juridische factoren - Het bezitten van burgerschap/

verblijfsvergunning

- Toegang tot sociale vangnetten

Politics of belonging

Gevoel van uitsluiting - Discriminerende ervaringen

- Gevoel ongelijk behandeld te worden in de lokale omgeving

- Gevoel ongelijk behandeld te worden op nationaal niveau

Gevoel van inclusie - Gevoel van behoren tot de lokale gemeenschap

- Gevoel van behoren tot de natie

(20)

culturele en relationele factoren wil niet zeggen dat de economische en juridische factoren niet van belang kunnen zijn. Door eerst vrij breed naar place-belongingness te vragen en vervolgens pas de nadruk op autobiografische, culturele en relationele factoren te leggen, hadden de respondenten de ruimte om ook economische of juridische factoren te noemen indien zij die als belangrijk ervoeren voor hun verbintenis met Amsterdam of Nederland.

De interviews zijn allemaal afgenomen tijdens de lockdown als gevolg van het coronavirus. Omdat het virus het onderwerp was dat iedereen bezig hield vroeg ik mij af of dit mogelijkerwijs invloed had op de gevoelens van verbondenheid met Nederland en Amsterdam. Om de respondent te vragen naar de mogelijke invloed van het coronavirus op gevoelens van verbondenheid is gebruik gemaakt van twee videofragmenten. Het eerste was uit een speech van de premier, Mark Rutte, waarin hij alle zeventien miljoen mensen in Nederland oproept om elkaar te helpen en te steunen om samen het virus tegen te gaan. Het tweede was een fragment uit een interview met de burgemeester van Amsterdam, Femke Halsema, waarin zij de beschreef hoe Amsterdammers met het virus en de lockdown omgingen en daar positief over was. Hierin benadrukte Halsema, net als Rutte, het belang van eenheid. Deze videofragmenten waren bedoeld als beginpunt voor de vragen over identiteit en gevoelens van verbondenheid gedurende een pandemie. Toch bleef bij het overgrote deel van de interviews het gesprek hangen bij de videofragmenten en of deze specifieke oproepen invloed hadden op de gevoelens van verbondenheid van de respondent. De invloeden van het virus in zijn algemeenheid kwamen hierdoor op de achtergrond en werden minder uitgebreid besproken dan de bedoeling was.

Voor dit onderzoek heb ik vijf respondenten persoonlijk benaderd. Ook heb ik een oproep geplaatst in een facebook-groep voor islamitische studenten met ongeveer 9000 leden. Elf jonge vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst wilden meedoen aan het onderzoek. Vanwege de corona-maatregelen was het niet mogelijk om face-to-face te interviewen. Één interview is telefonisch afgenomen, één via WhatsApp videochat en de overige negen zijn via Zoom afgenomen. De interviews zijn allemaal tussen eind maart en eind mei 2020 afgenomen. Een nadeel van het interviewen via een platform zoals Zoom is dat op sommige momenten de interviews minder soepel liepen door haperingen in de wifi-verbinding. Bij vier respondenten viel de wifi een of twee keer volledig uit, en haperde de wifi gedurende het interview één tot drie keer waardoor kleine delen van de conversatie niet te verstaan waren of de timing van vragen en antwoorden door elkaar heen liepen. Bij drie respondenten was er alleen sprake van haperingen in de wifi-verbinding. Dit heeft als gevolg dat er in zeven interviews kleine delen van de antwoorden van de respondenten niet te volgen waren waardoor er mogelijkerwijs relevante informatie niet is meegenomen in het onderzoek. Ook zorgde de haperingen in de verbinding ervoor dat er vragen en antwoorden door elkaar heen liepen. Hierdoor zijn enkele delen van de antwoorden van respondenten niet te volgen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat niet in elk interview even diep op een onderwerp is doorgevraagd waardoor sommige informatie minder gedetailleerd is. Dit laat bij de analyse meer

(21)

ruimte over voor de interpretatie van de onderzoeker in plaats van de precieze mening van de respondent.

Drie respondenten wilden liever zonder videobeeld of alleen telefonisch geïnterviewd worden, waardoor het onmogelijk was om de lichaamstaal in acht te nemen. Zelfs met beeld was dit af en toe uitdagend omdat het beeld niet altijd even scherp was. Hierdoor waren reacties in het gezicht of de houding van de respondenten niet makkelijk op te merken. Dit heeft als mogelijk gevolg dat sommige antwoorden niet precies zijn overgekomen zoals de respondent het bedoelde. Om hier zo goed mogelijk te compenseren is in elk interview zo veel mogelijk tussendoor samengevat in een of twee zinnen zodat de respondenten een indruk hadden van wat uit het interview werd meegenomen. Dit is beter gegaan bij de latere interviews dan bij de eerste paar interviews.

3.6.2 Respondenten

Aan het begin van elk interview is gevraagd naar de leeftijd, opleiding en migratieachtergrond van elke respondent. De respondenten zijn allemaal studenten of net afgestudeerd en werkend. Alle respondenten hebben of een WO of HBO opleiding afgerond of volgen die nog. Vier respondenten volgen een WO opleiding of hebben deze afgerond, één respondent heeft haar HBO opleiding afgerond en is nu met een pre-master bezig, en de overige zes respondenten volgen een HBO opleiding of hebben deze afgerond. De opleidingen die zij volgen of gevolgd hebben zijn allemaal sociale wetenschappen, behalve twee respondenten die rechtsgeleerdheid en Midden-Oosten studies studeren. De jongste respondent is nog net geen 20 maar wel al een tweedejaars student, alle andere respondenten zijn tussen de 20 en 25 jaar. De verdeling tussen Turkse en Marokkaanse achtergronden is ongeveer gelijk, vijf respondenten hebben een Turkse migratieachtergrond en zes respondenten hebben een Marokkaanse migratieachtergrond. Op twee respondenten na zijn alle respondenten geboren en opgegroeid in Amsterdam. Uit deze groep heeft maar één respondent een paar jaar in een andere stad in Nederland gewoond, en één andere een halfjaar in een andere stad in Europa. Voor een overzicht van de respondenten zie tabel 2.

Leeftijd Achtergond Tijd in Amsterdam Opleidingsniveau

1 24 Turks 21 jaar HBO

2 22 Turks Geboren en getogen HBO

3 23 Marokkaans Geboren en getogen WO

4 22 Marokkaans Geboren en getogen HBO

5 25 Marokkaans Geboren en getogen HBO

6 21 Turks Geboren en getogen WO

7 23 Turks 5 jaar WO

8 19 Marokkaans Geboren en getogen HBO

(22)

Tabel 2: Overzicht respondenten

De steekproef bevat zowel vrouwen met een Turkse achtergrond als een Marokkaanse achtergrond betreft. Hoewel er veel raakvlakken zijn tussen de twee culturen, blijven het toch twee verschillende culturen (Maliepaard & Alba, 2016). Hoewel dit onderzoek niet verder ingaat op de verschillen tussen de twee culturen kunnen er in de resultaten verschillen blijken te zijn in de antwoorden van vrouwen met een Turkse achtergrond en vrouwen Marokkaanse achtergrond.

3.7 Analyse

Om de hoofdvraag en de deelvragen te kunnen beantwoorden zijn eerst alle interviews getranscribeerd. Hierbij is alle persoonlijk informatie zoals namen en onderwijsinstellingen waar de respondenten studeren weggelaten. Vervolgen zijn de transcripten met behulp van het programma Atlas.ti gecodeerd. De gebruikte codes zijn van te voren opgesteld aan de hand van het theoretisch kader en de operationalisering. Zo bevatte de codelijst codes voor elke variabele van de operationaliseringstabel. Deze lijst is gedurende de analyse aangepast omdat er thema’s bijkwamen die niet van te voren te verwachten waren maar wel bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag en deelvragen.

Omdat de onderzoekseenheid tweede generatie Turkse en Marokkaanse Amsterdammers zijn en zij in een superdiverse omgeving leven, is analyse is zo veel mogelijk vanuit het idee van intersectionaliteit uitgevoerd. Superdiversiteit als onderzoeksaanpak pleit namelijk voor een intersectionele aanpak omdat het de ruimte laat om verschillende aspecten van identiteitsvorming te analyseren. Het doel van deze manier van analyseren is om te kijken hoe een combinatie van verschillende aspecten de ervaringen van vrouwelijke tweede generatie Turkse en Marokkaanse Amsterdammers vormt. De ervaringen worden niet op het verschil in etniciteit teruggebracht, maar op de combinatie van afkomst, geslacht, woonplaats, leeftijd en opleidingsniveau.

3.8 Ethiek & Positionering van de onderzoeker

3.8.1 Ethiek

Omdat er bij het interview wordt gewerkt met sociale en maatschappelijke kwesties is het van belang dat het onderzoek ethisch wordt uitgevoerd. Diener en Crandall (1978) (in Bryman, 2016) benoemen vier verschillende aspecten van ethische principes waar rekening mee gehouden moet worden bij het doen van sociaalwetenschappelijk onderzoek: schade aan de respondenten, gebrek aan informed consent, privacyschending en bedrog.

10 22 Marokkaans Geboren en getogen HBO

11 23 Turks Geboren en getogen WO

(23)

In dit onderzoek is geprobeerd om deze vier aspecten zo goed mogelijk te respecteren. Om te zorgen dat de respondenten geen enkel vorm van schade konden ondervinden is bij het zoeken naar respondenten gevraagd of zij zich op hun gemak voelden om hun persoonlijke identiteit en identificatie met Nederland en Amsterdam te bespreken. Ook is met alle respondenten afgesproken dat persoonlijk gegevens zoals namen, onderwijsinstellingen en woonadressen niet in de transcripten opgenomen zouden worden en dat de audio met niemand behalve mijzelf gedeeld zou worden.

Om alle respondenten zo goed mogelijk te informeren voordat zij besloten om wel of niet mee te doen aan het onderzoek is met elke respondent is eerst via een vorm van sociale media contact opgenomen. Hierbij is het onderwerp van het onderzoek en het feit dat het ging om een interview besproken. Vervolgens is aan het begin van elk interview het onderzoek nogmaals besproken en gevraagd of respondenten bezwaar hadden tegen het opnemen van de audio om het transcriberen te vergemakkelijken. Respondenten hadden op basis van deze gesprekken de keuze om wel of niet mee te doen aan het onderzoek en in welke vorm zij het interview wilde laten plaatsvinden. Enkelen haakten af, maar de meesten stemden in met een interview. Dit werd uiteindelijk of via Zoom, met of zonder camerabeeld, of via de telefoon gedaan. Aan elke respondent is bij het afronden van het interview benadrukt dat zij, als zij nog een vraag hadden of ergens mee zaten, altijd nog een bericht konden sturen. Dit bood respondenten ook na het afnemen van de interviews nog de gelegenheid om aan te geven als zij zich ergens niet op hun gemak bij voelden.

Om privacy te waarborgen is met alle respondenten afgesproken dat namen, de namen van de instellingen waar zij gestudeerd hebben en details over waar in Amsterdam zij wonen wordt weggehaald uit de transcripten. De namen zijn van de respondenten zijn vervangen door pseudoniemen. Ook is alle audio na het transcriberen verwijderd zodat niemand anders de audio zou kunnen beluisteren. Zo is alleen de informatie waar toestemming voor is gegeven in het onderzoek opgenomen.

Respondenten zijn bij het eerste contact via een social media platform meteen ingelicht over het onderwerp van het onderzoek. Vragen die zij toen hadden over hoe het onderzoek zou verlopen en wat hun rol daarin was zijn open beantwoord. De onderzoeksvraag is met geen enkele respondent gedeeld maar de thematiek van identificatie met Nederland en Amsterdam, en hun persoonlijke identiteit als Amsterdammers met een Turkse of Marokkaanse migratieachtergrond is wel vanaf het begin duidelijk gemaakt. Aan het begin van elk interview is dit nogmaals besproken zodat respondenten nog steeds op de hoogte waren van waar zij precies aan meededen, vooral aangezien er af en toe wat tijd zat tussen het eerste contact en de datum van het interview.

3.8.2 Positionering van de onderzoeker

Identiteitsvorming is een proces dat iedereen, ook ik als onderzoeker, anders meemaakt. Ik sta hier dus niet buiten en heb ook mijn eigen opvattingen en ideeën over identiteit, Nederland en Amsterdam. Het was belangrijk om bewust te zijn van deze eigen meningen zodat deze bij het

(24)

verzamelen en verwerken van de data zo goed mogelijk afzijdig gehouden kunnen worden. Door in de interviews zo veel mogelijk open vragen te stellen is geprobeerd om ruimte te laten aan de meningen van de respondenten met een zo gelimiteerd mogelijke invloed van mij. Naar mijn idee is dit voor het grootste deel goed gegaan, al zijn er een paar punten waarop ik bij het transcriberen vond dat de vraag toch minder open was gesteld dan gehoopt. Op deze vragen waren de antwoorden ook meestal korter dan als de vragen volledig open waren gesteld. Ook was mijn houding en toon hierbij belangrijk. Door neutrale of positieve uitdrukkingen te bewaren, mee te knikken met de antwoorden van respondenten, en dezelfde woorden als respondent te gebruiken is geprobeerd om mijn eigen ideeën zo veel mogelijk buiten een interview te houden. Dit is goed gegaan, maar omdat dit nooit volledig kan lukken en ik ook niet precies wist hoe mijn houding overkomt bij de respondenten was het bij de analyse ook van belang om bewust te zijn van de mogelijk invloed van mijn formulering, houding of toon. Om deze reden is bij de analyse zo veel mogelijk gekeken naar de lange antwoorden van respondenten waarbij ik niet meer deed dan instemmend meeknikken. Bij kortere antwoorden reageerde de respondent op mijn vraag zonder zelf verder uit te leggen of uit te wijken met eigen meningen. De langere antwoorden bevatten zo vaak wel een uitleg of persoonlijk toevoeging, en zijn daardoor een betere representatie van de gevoelens en ideeën van de respondenten.

Ook mijn identiteit wordt door twee culturen gevormd, namelijk de Nederlandse en de Franse. Ik heb deze samenkomst maar weinig als een conflict ervaren maar dat kan ook gekoppeld zijn aan het feit dat de Franse cultuur niet geproblematiseerd wordt in de Nederlandse media, maatschappij en politiek. Hierdoor heb ik zelf nooit het gevoel gehad dat ik tussen twee identiteiten moest kiezen, maar dat kan voor mensen met andere achtergronden anders liggen. Mijn persoonlijke migratieachtergrond heeft enerzijds overlap met ervaringen van mijn respondenten, maar hier zijn ook grote verschillen in aangezien ik niet meteen aan mijn uiterlijk als niet-Nederlands gezien wordt en mijn migratieachtergrond niet geproblematiseerd wordt. Bij het afnemen van de interviews is rekening gehouden met de mogelijke verschillen en ook met de mogelijke overeenkomsten waardoor respondenten opener konden zijn of juist meer terughoudend in wat zij zeiden en hun formulering. De meerderheid van de respondenten gaf aan het interview positief ervaren te hebben en had niet het idee dat er onderdelen van het onderwerp over het hoofd gezien waren. Enkele respondenten wilden nog wat toevoegen, voornamelijk om een eerder besproken onderwerp verder te verduidelijken. 


(25)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de verschillende thema’s die in de interviews behandeld zijn uitgewerkt. Eerst zal er aandacht besteed worden aan het beeld dat de respondenten van Amsterdammers en Amsterdam hebben. Vervolgens zal er naar het beeld dat de respondenten van Nederland en Nederlanders hebben gekeken worden. Daarna worden de identificatie en gevoelens van verbondenheid met zowel Amsterdam als Nederland behandeld. Hierbij is ook aandacht besteed aan de mogelijke invloeden van de omstandigheden als gevolg van het coronavirus. De namen van respondenten bij de citaten zijn allemaal gefingeerd om de privacy van de respondenten te waarborgen.

4.1 Beeld van Amsterdammers en Amsterdam

Tijdens de interviews is aan de respondenten gevraagd wat iemand een Amsterdammer maakt. In hun antwoorden benoemen respondenten zowel kenmerken van Amsterdammers als van de stad Amsterdam. Respondenten associëren met Amsterdammers vooral de kenmerken openheid, diversiteit en acceptatie. Bij de stad Amsterdam benoemen de respondenten vooral de schoonheid van de stad, het toerisme, acceptatie en diversiteit als kenmerken.

4.1.1 Open en respectvolle bewoners

Alle respondenten beschrijven Amsterdammers als, voor het grootste deel, mensen die open staan voor andere ideeën en culturen, of zelf ook andere achtergronden hebben. Ook benoemen alle respondenten, behalve de openheid, ook de aanwezigheid van veel verschillende soorten etniciteiten. Respondenten beschrijven Amsterdammers om deze reden als een multiculturele groep. Dit brengen zij vaak in contrast met andere plekken in Nederland waar naar hun idee minder of zelfs geen mensen met verschillende migratieachtergronden zijn. Rana geeft het voorbeeld van een medestudent die van buiten Amsterdam kwam:

“Wat een medestudent ooit heeft gezegd: ‘Oh, voor het eerst dat ik met buitenlanders, voor het eerst dat ik met Marokkanen in de klas zit. In mijn eigen stad was er nooit een Marokkaan, een buitenstaander, buitenlander.’ Dan gaan ze bijvoorbeeld alleen maar met alle jongeren uit het dorp naar dezelfde middelbare school bijvoorbeeld, in Amsterdam heb je dat zelden.” (Rana, 25, Marokkaanse achtergrond)

Negen van de elf respondenten benadrukken de diversiteit en acceptatie als kenmerkend voor Amsterdammers. Deze open, accepterende houding gaat volgens de respondenten gepaard met respect voor de meningen en gewoontes van anderen, ook al zijn mensen het er niet mee eens. De voorbeelden die zij hierbij geven gaan allemaal over de Islam. Şerife beschrijft deze acceptatie van haar religie door mensen die het zelf verder niet eens zijn met haar geloof:

“Amsterdammers vinden dat soms vreemd maar dan komen ze dat vragen en wanneer je dat uitlegt, ook al zijn ze het er niet mee eens, dan zeggen zij oh ok, ik respecteer het. Want ik

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Opmerkelijk is dat er geen significant verschil is in de (impliciete en expliciete) heersende norm bij de ouders van Nederlandse, Turkse en Marokkaanse leerlingen; alle ouders

Terwijl ik voorstelde in eerste instantie vooral onderzoek te doen naar de uitvoerbaarheid van OPSTAP bij allochtone groeperingen in Nederland, wenste het Ministerie van WVC dat

De resultaten zijn echter wel theoretisch generaliseerbaar daar de resultaten van deze studie aansluiten bij de literatuurstudie: in beide studies werd gevonden dat

Uit onze vraaggesprekken met de eerste- en tweede-generatie Turkse migranten in Nederland blijkt dat de meerderheid de terugkeer naar het land van herkomst niet uitsluit,

òçïÉä= îêçìïÉå= ~äë= ã~ååÉå= î~å= qìêâëÉ= Éå= j~êçââ~~åëÉ= ÜÉêâçãëí= ÇáÉ= ìáí= ÇÉ= ÉÅÜí==. ÖÉëÅÜÉáÇÉå= òáàå= çÑ= ~~å= ÜÉí= ëÅÜÉáÇÉå= òáàåK=

Ouders maken zich zorgen om het welzijn van hun kinderen en vragen zich af hoe ze ondersteuning kunnen bieden aan de extra complexe ontwikkelingstaak waar moslimjongeren mee te

Over het algemeen achten de medewerkers het DMO-P geschikt voor het werken met Turkse en Marokkaanse gezinnen. In het bijzonder ervaren zij de nadruk op het respec- teren van

Op basis van SONAR-data analyseerden we hoeveel de socio-economische status van het beroep (SES) verandert tijdens de eerste jaren op de arbeidsmarkt bij jongvolwassenen van