• No results found

Een kwantitatief onderzoek naar de slaapkwaliteit en mentale gezondheid van 12 tot 15-jarige Vlaamse jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een kwantitatief onderzoek naar de slaapkwaliteit en mentale gezondheid van 12 tot 15-jarige Vlaamse jongeren"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK

NAAR DE SLAAPKWALITEIT EN

MENTALE GEZONDHEID VAN 12 TOT

15-JARIGE VLAAMSE JONGEREN

MASTERPROEF BINNEN HET MOV-E-STAR PROJECT

Aantal woorden: 9886

Ellen Coomans

Stamnummer: 01807198

Jana Sleeckx

Stamnummer: 01806016

Promotor: Prof. dr. Emelien Lauwerier

Copromotor: dr. Laura Maenhout

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de Master in de Gezondheidsbevordering

(2)
(3)

EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK

NAAR DE SLAAPKWALITEIT EN

MENTALE GEZONDHEID VAN 12 TOT

15-JARIGE VLAAMSE JONGEREN

MASTERPROEF BINNEN HET MOV-E-STAR PROJECT

Aantal woorden: 9886

Ellen Coomans

Stamnummer: 01807198

Jana Sleeckx

Stamnummer: 01806016

Promotor: Prof. dr. Emelien Lauwerier

Copromotor: dr. Laura Maenhout

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de Master in de Gezondheidsbevordering

(4)

INHOUDSTAFEL

WOORD VOORAF 1 INLEIDING 3 ABSTRACT 6 ABSTRACT (ENGLISH) 7 LITERATUURSTUDIE 8 1. Mentale gezondheid 8

1.1. Prevalentie mentale gezondheid en geslachts- en opleidingsverschillen 9

2. Relatie tussen mentale gezondheid en slaapkwaliteit 11

2.1. Prevalentie slaapproblemen en geslachts- en opleidingsverschillen 13

3. Probleemstelling en onderzoeksvragen 13

METHODE 16

1. Opzet van het onderzoek 16

2. Rekrutering 16

3. Populatie 17

4. Verloop van het onderzoek 18

5. Meetinstrument: vragenlijst 18 6. Validiteit en betrouwbaarheid 20 7. Data-analyse 21 8. Ethische overwegingen 23 RESULTATEN 24 1. Beschrijvende statistiek 24 2. Onderzoeksvragen 24 2.1. Correlationele analyses 24 Onderzoeksvraag 1 24 Onderzoeksvraag 2 25 2.2. Regressieanalyses 26 Onderzoeksvraag 3 26 DISCUSSIE 34

1. Becommentariëren van resultaten 34

2. Kritische analyse: limitaties en sterktes van onderzoek 38

(5)

CONCLUSIE 41

REFERENTIELIJST 42

BIJLAGEN 51

Bijlage 1: Factoranalyse items slaapkwaliteit 51 Bijlage 2: Frequenties oorspronkelijke variabelen 52 Bijlage 3: Frequenties gehercodeerde variabelen 57

Bijlage 4: Logboek veldwerk Ellen Coomans 60

Bijlage 5: Logboek veldwerk Jana Sleeckx 61

Bijlage 6: Vragenlijst premeting pilootstudie MOV-E-STAR 62 Bijlage 7: Informatiebrief jongeren (zonder individueel interview) 66 Bijlage 8: Informatiebrief jongeren (met individueel interview) 67

Bijlage 9: Informatiebrief ouders 68

Bijlage 10: Informatiebrief directie 71

Bijlage 11: Informed consent jongeren 74

Bijlage 12: Informed consent ouders 75

Bijlage 13: Informed consent directie 76

Bijlage 14: Toestemmingsformulier Ethisch Comité Ellen Coomans 77 Bijlage 15: Toestemmingsformulier Ethisch Comité Jana Sleeckx 79

LIJST VAN ILLUSTRATIES 81

1. Tabellen 81

2. Grafieken 82

(6)

WOORD VOORAF

Deze masterproef werd geschreven als afronding van de opleiding Master in de Gezondheidsbevordering aan de Universiteit Gent. Deze opleiding zorgde er niet enkel voor dat we veel kennis opdeden en een kritische blik ontwikkelden, maar het heeft ons ook als jongvolwassenen laten groeien. Met deze masterproef sluiten wij het mooie studentenleven af en maken wij ons klaar voor het werkveld.

Wanneer in het schakeljaar de verschillende masterproefonderwerpen beschikbaar werden gesteld, sprong het MOV-E-STAR project ons meteen in het oog. Wij kenden elkaar van ziens en merkten op dat onze interesses gelijk liepen. De mentale gezondheid van jongeren en de invloed van een gezonde levensstijl hierop, was een onderwerp dat ons beide aansprak. We beslisten dan ook vol overtuiging om hier samen voor te gaan. We kunnen besluiten dat onze samenwerking zeer vlot verliep dankzij onze open communicatie op goede en minder goede momenten.

Deze masterproef schrijven was echter niet gelukt zonder de hulp van een aantal mensen. Zij verdienen dan ook een speciaal woordje van dank.

Allereerst willen wij onze copromotor Laura Maenhout bedanken om haar kennis en expertise met ons te delen. Zij stond gedurende het hele proces klaar voor ons en hielp ons met veel plezier bij vragen en twijfels. Wanneer we even een dipje hadden, ondersteunde ze ons om gemotiveerd te blijven. Daarnaast bedanken we ook onze promotor Emelien Lauwerier voor haar deskundigheid omtrent dit topic. Aan de hand van haar inbreng en sturing konden we onze ideeën concreet uitwerken. Dankzij de uitgebreide en constructieve feedback van onze promotor en copromotor konden we onze masterproef telkens verbeteren en verfijnen.

Vervolgens zouden wij ook graag de drie deelnemende scholen in Tessenderlo willen bedanken om deel te nemen aan de pilootstudie van het MOV-E-STAR project. Ondanks de vele aanvragen om mee te werken aan onderzoek en het drukke leerplan, maakten zij tijd vrij voor deze pilootstudie. Ook de leerlingen die de vragenlijst hebben ingevuld en de #LIFEGOALS app hebben uitgetest, verdienen een uitgebreid dankwoord. Zonder hen kon dit onderzoek niet uitgevoerd worden.

(7)

Als laatste zouden wij graag onze vrienden en familie willen bedanken voor de steun tijdens het schrijven van deze masterproef. Zij stonden altijd voor ons klaar en hielpen bij het nalezen. Zij bleven geloven in ons, wat ervoor zorgde dat we het beste van onszelf konden geven.

(8)

INLEIDING

De mentale gezondheid bij jongeren wint de laatste jaren aan belang. Bijna de helft (48.4%) van de jongeren ervaart milde mentale klachten en slechts één op drie jongeren geeft aan geen of zeer milde mentale klachten te ervaren (Kirtley et al., 2019). Een tweede onderwerp dat steeds meer belicht wordt, is de slaap. Uit recent onderzoek blijkt dat Vlaamse jongeren opvallend weinig en slecht slapen (Delaruelle, Dierckens, Vandendriessche, & Deforche, 2019). Het wordt steeds duidelijker dat de slaap een leefstijlfactor is waarop ingespeeld kan worden. In de adolescentie is slapen extra belangrijk omdat het een fundamentele rol speelt bij de overgang naar volwassenheid. De slaap heeft onder andere een herstellende functie en reguleert het gedrag, de emoties en de aandacht (American Sleep Association, z.d.; Healthy Sleep, z.d.; Shochat, Cohen-Zion, & Tzischinsky, 2014). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten, namelijk de slaapkwantiteit, wat de slaapduur inhoudt en de slaapkwaliteit, wat omvat hoe goed een persoon slaapt (National Sleep Foundation, z.d.; Premier Sleep Associates, 2018).

Een assumptie van de gezondheidsbevordering is dat een gezonde levensstijl een positieve invloed heeft op de (mentale) gezondheid (Velten, Bieda, Scholten, Wannemüller, & Margraf, 2018). Slaap is een leefstijlfactor die sterk gelinkt is aan de mentale gezondheid en vaak problemen kent in de adolescentie (Dahl & Lewin, 2002; Kalak et al., 2019; Shamsaei, Daraei, & Aahmadinia, 2019; Shochat et al., 2014). Daarom wordt ervoor gekozen om slaap te bestuderen als leefstijlfactor in deze masterproef. Omdat de slaapkwaliteit sterker gecorreleerd is met de mentale gezondheid dan de slaapkwantiteit, zal er gefocust worden op de slaapkwaliteit van jongeren (Pilcher & Ott, 1998; Short, Gradisar, Lack, & Wright, 2013).

Er is reeds literatuur voorhanden omtrent de relatie tussen de mentale gezondheid en de slaapkwaliteit. Deze onderzoeken gaan meestal eerder uit van een negatieve benadering van de mentale gezondheid met kenmerken zoals depressie en stress (Kalak et al., 2019; Shochat et al., 2014).

Wegens het schaarse beschikbaar onderzoek naar de positieve aspecten van de mentale gezondheid, wordt in deze masterproef vertrokken vanuit een positieve visie op de mentale gezondheid. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) omschrijft een goede mentale gezondheid als ‘een staat van welzijn waarin een individu zich bewust is van zijn of haar eigen capaciteiten, de normale stress van het leven aankan, productief kan werken en in staat is een bijdrage te leveren aan zijn of haar gemeenschap’. Hieruit blijkt dat niet alleen de

(9)

afwezigheid van ziekte belangrijk is, maar ook de aanwezigheid van een aantal positieve aspecten (World Health Organization, 2018).

Wanneer de mentale gezondheid wordt onderzocht vanuit een positief perspectief, in plaats van een negatief, heeft men een beter zicht op mogelijke gezondheidsvoordelen (Buysse, 2014). Zo blijkt dat wanneer jongeren een goede mentale gezondheid hebben, ze onder andere betere academische prestaties, minder depressieve symptomen en een betere zelfredzaamheid hebben (Proctor, Linley, & Maltby, 2010; Shoshani & Steinmetz, 2014). Een bijkomend voordeel van het hanteren van een positieve visie is dat er meer gefocust wordt op het verbeteren van de gezondheid om op die manier aan gezondheidsbevordering te doen (Buysse, 2014).

De algemene doelstelling van dit onderzoek is om meer inzicht te verkrijgen in de associatie tussen de positieve aspecten van de mentale gezondheid en de slaapkwaliteit. De mentale gezondheid kan adequaat beschreven worden aan de hand van de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld en het zelfvertrouwen. Elk van deze concepten heeft een toegevoegde waarde in het beschrijven van de mentale gezondheid (Lombardo, Jones, Wang, Shen, & Goldner, 2018; Gillen, 2015; Mann, Hosman, Schaalma, & De Vries, 2004).

Er is reeds literatuur voorhanden waarin geslachts- en opleidingsverschillen onderzocht worden bij de mentale gezondheid en slaapkwaliteit van jongeren. Zo blijkt onder andere dat meisjes vaker een minder goede levenstevredenheid, lichaamsbeeld, zelfvertrouwen en slaapkwaliteit hebben dan jongens (Delaruelle et al., 2019; Dierckens, De Clercq, & Deforche, 2019b; Gatti, Ionio, Traficante, & Confalonieri, 2014; Inchley et al., 2016; Pazzaglia et al., 2020). Er is echter geen eenduidige sociale gradiënt binnen het opleidingsniveau beschikbaar. De jongeren die ASO (algemeen secundair onderwijs) volgen, hebben gemiddeld genomen de minste problemen, zowel bij de mentale klachten, de slaapkwaliteit en de levenstevredenheid. De gegevens omtrent jongeren uit TSO (technisch secundair onderwijs) en BSO (beroepssecundair onderwijs) zijn daarentegen minder consequent (Delaruelle et al., 2019; Dierckens et al., 2019b; Kirtley et al., 2019). Voor het lichaamsbeeld en het zelfvertrouwen is, voor zover bekend, nog geen onderzoek gevoerd naar het verschil in opleidingsniveau. Omdat het geslacht en het opleidingsniveau belangrijke beïnvloedende variabelen van de slaapkwaliteit en de mentale gezondheid kunnen zijn, zullen deze meegenomen worden bij de analyses.

In deze masterproef wordt het eerste hoofdstuk gewijd aan een overzicht van de bestaande literatuur. Allereerst worden het begrip mentale gezondheid, de drie positieve aspecten van

(10)

de mentale gezondheid en de prevalentie van mentale problemen bij jongeren besproken. Vervolgens wordt er beschikbare evidentie aangehaald omtrent de relatie tussen de mentale gezondheid en de slaapkwaliteit, om dan over te gaan naar een uiteenzetting over de slaap bij adolescenten en de prevalentie van slaapproblemen.

Aan de hand van de bestaande literatuur worden er een probleemstelling en de daarbij behorende onderzoeksvragen opgesteld. De onderzoeksvragen die in deze masterproef onderzocht worden zijn: 1) Bestaat er een verband tussen de slaapkwaliteit en de mentale

gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen) bij jongeren? Is deze correlatie verschillend naargelang opleidingsniveau en geslacht?; 2) Welk aspect van de mentale gezondheid, met name de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld of het zelfvertrouwen, is het sterkst gecorreleerd met de slaapkwaliteit?; en 3) Heeft de slaapkwaliteit een invloed op de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen)? En wat is het effect van geslacht en opleidingsniveau op deze analyse (interactie-effect)?

Daarnaast wordt de gebruikte methode van het onderzoek toegelicht. Het MOV-E-STAR project, de rekrutering, de populatie, het verloop van het onderzoek, het meetinstrument, de validiteit en betrouwbaarheid, de data-analyse en de ethische overwegingen worden besproken. In het hoofdstuk dat volgt, worden de statistische resultaten besproken aan de hand van de drie onderzoeksvragen. Deze resultaten worden daaropvolgend geïnterpreteerd en kritisch geanalyseerd in de discussie. Er wordt geëindigd met een conclusie waarin een antwoord wordt geformuleerd op de onderzoeksvragen.

Deze masterproef werd aan de hand van een nauwe samenwerking uitgewerkt waarbij we gebruikmaakten van een gedeeld Google Docs bestand. Op deze manier werkten we steeds samen aan alle delen van de masterproef en konden we elkaar aanvullen waar nodig. Gedurende het schrijven van de masterproef zijn we verschillende keren samengekomen en ook tijdens de coronacrisis hebben we regelmatig via Skype afgesproken. Zo kon duidelijk en vlot overlegd worden en verliep de communicatie zonder problemen. Het veldwerk werd grotendeels zelfstandig uitgevoerd. We gingen beide afzonderlijk op zoek naar scholen om deel te nemen aan de pilootstudie en bij het overige veldwerk (interviews transcriberen, coderen in Nvivo, etc.) werkten we ook afzonderlijk, waarna we wisselden en elkaars gedeelte verder aanvulden. Elk om beurt schreven we vervolgens een opvolgingsdocument over de samenkomsten met de promotor en/of copromotor. De adviesaanvraagformulieren voor het Ethische Comité werden ten slotte samen ingevuld en aangepast volgens de feedback van de copromotor.

(11)

ABSTRACT

Achtergrond: De mentale gezondheid en de slaapkwaliteit zijn belangrijke aandachtspunten

tijdens de adolescentie. Er werd reeds uitgebreid onderzoek gevoerd naar de negatieve aspecten van de mentale gezondheid. Studies die uitgaan van een positief perspectief op de mentale gezondheid zijn schaars. Daarom worden in deze masterproef drie positieve aspecten van de mentale gezondheid onderzocht, namelijk levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen.

Doelstelling: Om een beter zicht te krijgen op de interactie tussen slaapkwaliteit en mentale

gezondheid, wordt de correlatie tussen slaapkwaliteit en mentale gezondheid (levenstevredenheid, zelfvertrouwen en lichaamsbeeld) onderzocht. Er wordt ook bekeken of slaapkwaliteit invloed uitoefent op de positieve constructen van de mentale gezondheid. Het effect van geslacht en opleidingsniveau op deze analyses wordt telkens nagegaan.

Methode: De data worden verzameld aan de hand van een online vragenlijst tijdens de

premeting van de pilootstudie van het MOV-E-STAR project. De participanten zijn 65 adolescenten uit het eerste, tweede en derde jaar secundair onderwijs (gemiddelde leeftijd: 14) uit drie gemeentelijke scholen.

Resultaten: Bij alle jongeren is er een significante positieve correlatie tussen slaapkwaliteit

en de drie aspecten van mentale gezondheid. Daarnaast bestaat er een significant effect tussen slaapkwaliteit en geslacht op de levenstevredenheid, van geslacht op het lichaamsbeeld en van slaapkwaliteit op het zelfvertrouwen.

Conclusie: Uit deze masterproef blijkt dat de slaapkwaliteit en de positieve aspecten van de

mentale gezondheid positief verband houden met elkaar en invloed uitoefenen op elkaar. Dit onderzoek kan een aanzet vormen voor verder verdiepend onderzoek omtrent de slaapkwaliteit en de positieve aspecten van de mentale gezondheid bij jongeren.

Aantal woorden artikel: 9886

(exclusief woord vooraf, inhoudstafel, inleiding, abstract, bijlagen, tabellen en referentielijst)

(12)

ABSTRACT (ENGLISH)

Background: Mental health and sleep quality are important concerns during adolescence.

Extensive research has already been done focussing on the negative aspects of mental health. Studies based on a positive perspective of mental health are more rare. Therefore, this thesis examines three positive aspects of mental health, specifically life satisfaction, body image and self-esteem.

Objective: In order to obtain a better understanding of the interaction between sleep quality

and mental health, the correlation between sleep quality and mental health (life satisfaction, self-esteem and body image) is researched. It will also be analyzed whether sleep quality influences the positive constructs of mental health. The effect of gender and education level on these analyses will be examined each time.

Method: The data is collected by using an online questionnaire during the pre-measurement

of the pilot study of the MOV-E-STAR project. The participants are 65 adolescents from the first, second and third year of secondary school (average age: 14) from three municipal schools.

Results: There is a significant positive correlation between sleep quality and the three

aspects of mental health in all adolescents. In addition, there is a significant effect between sleep quality and gender on life satisfaction, of gender on body image and of sleep quality on self-esteem.

Conclusion: This thesis demonstrates that sleep quality and the positive aspects of mental

health are positively related and influence each other. This research can be a start for further in-depth research on sleep quality and the positive aspects of mental health in adolescents.

Word count article: 9886

(exclusive foreword, table of contents, introduction, abstract, attachments, tables and reference list)

(13)

LITERATUURSTUDIE

1. Mentale gezondheid

De mentale gezondheid is een complex en dynamisch concept. De World Health Organization (2018) hanteert onderstaande definitie om een goede mentale gezondheid te omschrijven: ‘een staat van welzijn waarin een individu zich bewust is van zijn of haar eigen capaciteiten, de normale stress van het leven aankan, productief kan werken en in staat is een bijdrage te leveren aan zijn of haar gemeenschap’. De WHO wijst daarenboven op een belangrijke kanttekening. Een goede mentale gezondheid omvat niet alleen de afwezigheid van mentale problemen, het vereist ook de aanwezigheid van een aantal positieve karakteristieken die het onder andere mogelijk maken dat mensen met elkaar in interactie kunnen treden en kunnen genieten van het leven (World Health Organization, 2018).

In de literatuur werd gedurende lange tijd meer gefocust op de negatieve aspecten van het mentaal welbevinden. Er bestaat echter evidentie dat bij de promotie van de mentale gezondheid ook aandacht moet worden geschonken aan de positieve factoren (Bieda et al., 2018; Wood & Tarrier, 2010). Wanneer wordt gefocust op een positieve mentale gezondheid kunnen er extra inzichten worden verworven rond het bevorderen en beschermen van de mentale gezondheid van mensen (Keyes, 2014). Daarom wordt gekozen om in deze masterproef te werken met drie positieve aspecten van de mentale gezondheid: de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld en het zelfvertrouwen. Het subjectieve gevoel van mentaal welbevinden is namelijk sterk geassocieerd met zowel de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld als het zelfvertrouwen (Lombardo et al., 2018; Gillen, 2015; Mann et al., 2004).

Het eerste concept, levenstevredenheid, is een belangrijk onderdeel van de mentale gezondheid (Goldbeck, Schmitz, Besier, Herschbach, & Henrich, 2007; Lombardo et al., 2018). De levenstevredenheid is een construct dat gedefinieerd kan worden als een subjectieve maatstaf die aangeeft in hoeverre de behoeften en verlangens van een individu op lichamelijk, emotioneel en sociaal vlak succesvol vervuld zijn (Glicken & Robinson, 2013; Goldbeck et al., 2007).

Het lichaamsbeeld is vervolgens een tweede cruciaal aspect van de mentale gezondheid (Ganem, de Heer, & Morera, 2009). Het lichaamsbeeld van een persoon kan omschreven worden als de waarnemingen, gedachten en gevoelens over zijn of haar lichaam (Grogan, 2017). In het onderzoek van Ganem et al. (2009) wordt beschreven dat ontevreden zijn met

(14)

je lichaam, met andere woorden een negatief lichaamsbeeld hebben, bepalend is voor de mentale gezondheid. Een negatief lichaamsbeeld wordt namelijk gelinkt met een verminderde mentale gezondheid (Ganem et al., 2009). Personen met een positief lichaamsbeeld ervaren bovendien een betere mentale en lichamelijke gezondheid (Gillen, 2015).

Ten slotte betekent het zelfvertrouwen volgens de definitie van Burns (1982) ‘alle overtuigingen en evaluaties van mensen die bepalen wie ze zijn, wat ze doen en wie ze kunnen worden’. Wexler (1991) vult aan dat zelfvertrouwen de attitude tegenover zichzelf en anderen is en dat het de perspectieven over zijn of haar eigenwaarde omvat. Het beïnvloedt daarenboven niet enkel de persoonlijke waarden over zichzelf en anderen maar ook hoe die persoon zijn of haar leven leidt (Wexler, 1991). Zelfvertrouwen wordt aanzien als een belangrijk kenmerk van de mentale gezondheid (Mann et al., 2004). Er werd bovendien een positieve correlatie gevonden tussen het zelfvertrouwen van jongeren en hun mentale gezondheid (Pazzaglia et al., 2020). Een verhoogd zelfvertrouwen kan bijdragen aan een betere mentale en lichamelijke gezondheid (Gillen, 2015; Mann et al., 2004). Adolescenten met een laag zelfvertrouwen hebben daarentegen ook meer risico op een mindere mentale gezondheid (Trzesniewski et al., 2006).

Samenvattend kan gesteld worden dat de mentale gezondheid van een persoon adequaat beschreven kan worden aan de hand van de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld en het zelfvertrouwen. Deze drie concepten hebben elk een toegevoegde waarde in het beschrijven van de mentale gezondheid (Lombardo et al., 2018; Gillen, 2015; Mann et al., 2004).

1.1. Prevalentie mentale gezondheid en geslachts- en opleidingsverschillen

In een recent grootschalig onderzoek van de KU Leuven in 22 secundaire scholen, verspreid over heel Vlaanderen, wordt geconstateerd dat bijna de helft (48.4%) van de jongeren milde mentale klachten ervaart, 15.4% matige en 2.2% ernstige klachten. Slechts één op drie jongeren geeft bijgevolg aan dat ze geen of zeer milde mentale klachten ervaren. Dit onderzoek vond plaats bij 1913 jongeren die het eerste, derde of vijfde jaar secundair onderwijs volgen, zowel in ASO, TSO, KSO als BSO. Er nam slechts één KSO-klas deel aan het onderzoek. Omwille van privacyredenen zijn deze gegevens niet gerapporteerd. Jongeren uit TSO rapporteren de meeste mentale klachten, gevolgd door jongeren uit BSO en de minste klachten worden gerapporteerd door jongeren uit ASO. Meisjes rapporteren daarnaast over het algemeen meer mentale klachten dan jongens (Kirtley et al., 2019).

(15)

De levenstevredenheid is vervolgens één van de onderdelen die bevraagd worden in de Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) studie van 2017-2018. Er namen 11035 jongeren deel aan dit onderzoek. De HBSC-studie is een vierjaarlijkse internationale studie bij jongeren van 11 tot 15 jaar en staat onder toezicht van de Wereldgezondheidsorganisatie (Dierckens, De Clercq, & Deforche, 2019a). In België geeft 94.4% van de jongens en 91.3% van de meisjes aan een hoge levenstevredenheid te hebben. Bovendien is er sprake van een significant verschil tussen de opleidingsniveaus van de jongeren. Bij de ASO-leerlingen rapporteren 95.6% van de jongens en 94.4% van de meisjes een hoge levenstevredenheid. In TSO geven 94.8% van de jongens en 92% van de meisjes een hoge levenstevredenheid aan. De laagste percentages zijn terug te vinden bij BSO. Daar rapporteren 91.6% van de jongens en 82.7% van de meisjes een hoge levenstevredenheid (Dierckens et al., 2019b). Ondanks dat jongeren gemiddeld een hoge levenstevredenheid rapporteren, bestaat toch een hoog aantal mentale problemen (Dierckens et al., 2019b; Kirtley et al., 2019).

Het lichaamsbeeld van 11- tot 15-jarigen wordt daarnaast beschreven in het rapport van de internationale HBSC-studie van 2013-2014. In Vlaanderen vinden 46% van de 13-jarige meisjes en 58% van de 15-jarige meisjes dat ze te dik zijn. Bij de jongens zijn deze cijfers beduidend lager. Bij zowel de 13- als 15-jarige jongens denken 28% van hen dat ze te dik zijn (Inchley et al., 2016). Er is daarnaast echter, voor zover bekend, geen evidentie beschikbaar omtrent verschillen tussen de opleidingsniveaus.

In het onderzoek van Vettenburg, Deklerck en Siongers (2010) wordt ten slotte het zelfvertrouwen van 3700 12- tot 30-jarigen onderzocht. De stelling ‘ik vind mezelf best oké’ is één van de concepten die werden bevraagd. Deze stelling komt overeen met de mate van zelfvertrouwen die ze ervaren. 77.5% is akkoord met de stelling ‘ik vind mezelf best oké’ en heeft dus voldoende zelfvertrouwen, 18.9% antwoordt neutraal en 3.6% was niet akkoord met de stelling en heeft dus onvoldoende zelfvertrouwen (Vettenburg et al., 2010). In een onderzoek bij 242 adolescenten van 11 tot 17 jaar wordt vervolgens aangetoond dat het zelfvertrouwen bij jongens vaak hoger is dan bij meisjes (Gatti et al., 2014). Dit geslachtsverschil wordt bevestigd in het onderzoek van Pazzaglia et al. (2020) waar het lichaamsbeeld van 326 jongeren tussen 14 en 18 jaar wordt onderzocht. Lichamelijke veranderingen in de puberteit zorgen bij meisjes vaak voor meer lichaamsontevredenheid, wat op zijn beurt leidt tot een lager zelfvertrouwen. Bij jongens leiden deze lichaamsveranderingen echter tot meer zelfvertrouwen omdat zij hier positiever tegenover staan (Gatti et al., 2014). Ook voor het zelfvertrouwen is, tot dusver, nog geen literatuur beschikbaar omtrent de verschillen in opleidingsniveau.

(16)

2. Relatie tussen mentale gezondheid en slaapkwaliteit

Verscheidene leefstijlfactoren zijn sterk geassocieerd met de mentale gezondheid van een persoon. Een gezonde levensstijl heeft namelijk een positieve invloed op de mentale gezondheid (Velten et al., 2018). Aangezien slaapproblemen een opkomend probleem vormen bij jongeren waaraan meer aandacht zou moeten besteed worden en slapen sterk gelinkt is met de mentale gezondheid, wordt gekozen om slaap te bestuderen als leefstijlfactor in deze masterproef (Dahl & Lewin, 2002; Kalak et al., 2019; Shamsaei et al., 2019; Shochat et al., 2014).

Aanvankelijk lijkt slapen een erg passief gegeven. Desalniettemin zijn bepaalde hersenfuncties meer actief tijdens de nacht in vergelijking met overdag. De slaap heeft namelijk een cruciale invloed op het dagelijks functioneren en de lichamelijke en mentale gezondheid. Dit komt omdat de slaap een belangrijke herstellende functie heeft (American Sleep Association, z.d.; Healthy Sleep, z.d.). De nachtrust speelt daarnaast ook een fundamentele rol bij de overgang van adolescentie naar volwassenheid. Wanneer jongeren in een diepe slaap zijn, komen er meer groeihormonen en eiwitten vrij, alsook vermindert de afbraak van eiwitten. Eiwitten zijn fundamenteel voor de celgroei en het herstel van schade door bijvoorbeeld stress (American Sleep Association, z.d.). De slaap reguleert daarenboven belangrijke functies zoals het gedrag, de emoties en de aandacht (Shochat et al., 2014).

Wanneer wordt geoordeeld over de nachtrust van een persoon zijn twee factoren van belang: 1) de slaapkwantiteit, wat het aantal uur slaap betekent, en 2) de slaapkwaliteit, wat aangeeft hoe goed een persoon slaapt (National Sleep Foundation, z.d.; Premier Sleep Associates, 2018). In deze masterproef wordt gefocust op de slaapkwaliteit omdat het mentaal welzijn sterker gecorreleerd is met de slaapkwaliteit dan met de slaapkwantiteit (Pilcher & Ott, 1998; Short et al., 2013).

De slaapkwaliteit kan ingedeeld worden in twee aspecten, namelijk het vermogen om de slaap te vatten en deze te behouden; en het subjectief oordeel van verjonging of verfrissing na de slaap (Short et al., 2013). In het onderzoek van Segura-Jiménez, Carbonell-Baeza, Keating, Ruiz en Castro-Piñero (2015) wordt aangetoond dat een goede slaapkwaliteit veel positieve gevolgen heeft. Jongeren die geen moeite hebben met in slaap vallen en/of ‘s ochtends niet vermoeid zijn, hebben namelijk meer kans op een goede waargenomen gezondheidstoestand, meer levensvreugde, kwalitatieve gezinsrelaties, goede academische prestaties en minder gezondheidsklachten (Segura-Jiménez et al., 2015).

(17)

Een verminderde mentale gezondheid bij adolescenten wordt meermaals lineair gecorreleerd aan een slechte slaapkwaliteit. Deze correlatie wordt gerapporteerd in een studie met jongeren van 10 tot 19 jaar, alsook in een studie met jongeren tussen 11 en 21 jaar (Kalak et al. 2019; Shochat et al., 2014). In de studie van Kaneita et al. (2007) wordt daarnaast gesteld dat er een lineair verband bestaat tussen de subjectieve slaapbeoordeling en de mentale gezondheid bij Japanse jongeren tussen 12 en 18 jaar. Hoe slechter de subjectieve slaapbeoordeling, hoe slechter de mentale gezondheid (Kaneita et al., 2007; Milojevich & Lukowski, 2016). Verder is er ook een omgekeerd evenredig verband tussen de frequentie van slaapproblemen en de mentale gezondheid. Des te minder slaapproblemen, des te beter de mentale gezondheid zal zijn (Kaneita et al., 2007). De slaapkwaliteit is daarenboven ook een significante voorspeller van de mentale gezondheid. Dit blijkt uit een studie bij 1576 participanten vanaf 18 jaar (gemiddelde leeftijd 31.8 jaar). Deze relatie wordt echter beïnvloed door de herkomst van participanten (João, de Jesus, Carmo, & Pinto, 2018).

In de cross-sectionele studie van Ness en Saksvik-Lehouillier (2018) wordt vervolgens een positieve significante correlatie vastgesteld tussen de slaapkwaliteit en de levenstevredenheid bij Noorse studenten. Een betere slaapkwaliteit wordt geassocieerd met een betere levenstevredenheid (Ness & Saksvik-Lehouillier, 2018). Volgens Paunio et al. (2008) voorspelt een slechte slaapkwaliteit daarnaast een consistent patroon van slechte levenstevredenheid, terwijl niet tevreden zijn met je leven niet consistent een slechte slaapkwaliteit voorspelt. Deze cohortstudie vond plaats bij 18631 Finse volwassenen (Paunio et al., 2008). In de studie van Marques, Meia-Via, da Silva en Gomes (2017) wordt dit bevestigd. Er wordt namelijk geconcludeerd dat de slaapkwaliteit een belangrijke voorspeller van de levenskwaliteit is, ook wanneer gecontroleerd wordt voor storende variabelen zoals depressie en angst (Marques et al., 2017).

Daaropvolgend wordt er een significante correlatie gevonden tussen de slaapkwaliteit en het zelfvertrouwen bij Amerikaanse volwassenen (Lemola, Räikkönen, Gomez, & Allemand, 2013b). Verder kan een laag zelfvertrouwen gezien worden als oorzaak van slaapstoornissen (Shochat et al., 2014). Uit de studie van Roberts, Roberts en Chen (2002) blijkt bovendien dat de slaapkwaliteit van Amerikaanse jongeren tussen 11 en 17 jaar, die gemeten wordt aan de hand van de slapeloosheid, de mate van zelfvertrouwen kan voorspellen.

(18)

2.1. Prevalentie slaapproblemen en geslachts- en opleidingsverschillen

Ongeveer een kwart van de jongeren ervaart problemen met betrekking tot hun slaapkwaliteit en -kwantiteit. Zo’n 42.8% van de Vlaamse jongeren rapporteren daarnaast moeite te hebben met in slaap vallen (Kirtley et al., 2019). Ook wordt aangetoond dat meisjes meer slaapstoornissen ervaren omdat ze meer piekeren, gevoeliger zijn en meer verpersoonlijken (Kalak et al., 2019). Dit geslachtsverschil wordt in de studie van Delaruelle et al. (2019) bevestigd. Meisjes (45.9%) rapporteren in hun onderzoek meer frequent een slechte slaapkwaliteit dan jongens (34.6%). Deze studie werd uitgevoerd bij 11000 jongeren tussen 11 en 18 jaar en de slaapkwaliteit werd gemeten aan de hand van vijf indicatoren: een slechte nachtrust, moeilijkheden bij het inslapen, onvoldoende nachtrust, een verstoorde nachtrust en ochtendmoeheid (Delaruelle et al., 2019).

Vervolgens worden enkel bij de meisjes verschillen tussen de opleidingsniveaus gerapporteerd omtrent de prevalentie van een lage slaapkwaliteit. Er rapporteren meer meisjes uit TSO (58.6%) en BSO (54.4%) een lagere slaapkwaliteit in vergelijking met meisjes uit ASO (50.5%). Bij de jongens worden geen opleidingsverschillen waargenomen (Delaruelle et al., 2019).

3. Probleemstelling en onderzoeksvragen

Uit bovenstaande literatuurstudie blijkt dat de mentale gezondheid en de slaapkwaliteit aandachtspunten zijn bij jongeren. Goed slapen is daarenboven een belangrijke leefstijlfactor voor de mentale gezondheid (Dahl & Lewin, 2002; Kalak et al., 2019; Shamsaei et al., 2019; Shochat et al., 2014). Aangezien de slaapduur (slaapkwantiteit) en de subjectieve slaapbeoordeling (slaapkwaliteit) verschillende patronen laten zien betreffende hun associatie met de mentale gezondheidstoestand, is het voordelig om deze slaapparameters onafhankelijk van elkaar te bekijken (Kaneita et al., 2007). Deze masterproef richt zich op de slaapkwaliteit omdat dit aspect van de slaap een sterkere correlatie heeft met de mentale gezondheid (Pilcher & Ott, 1998; Short et al., 2013).

Voornamelijk het ruim overkoepelend begrip ‘mentale gezondheid’ en de afzonderlijke negatieve aspecten van de mentale gezondheid worden benadrukt in de literatuur (Bieda et al., 2018; Kaneita et al., 2007; Wood & Tarrier, 2010). Er bestaat bovendien reeds evidentie over de associatie tussen de mentale gezondheid en de slaapkwaliteit (Kalak et al., 2019; Shochat et al., 2014). Er is veel minder literatuur beschikbaar over de correlatie tussen de slaapkwaliteit en de besproken positieve aspecten van de mentale gezondheid: levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen.

(19)

In de cross-sectionele studie van Ness en Saksvik-Lehouillier (2018) wordt reeds een associatie gevonden tussen de slaapkwaliteit en de levenstevredenheid bij participanten van 20 tot 25 jaar. Lemola et al. (2013b) beschrijven daarnaast een significante correlatie tussen de slaapkwaliteit en het zelfvertrouwen. Omtrent de link tussen de slaapkwaliteit en het lichaamsbeeld is, voor zover bekend, nog geen literatuur beschikbaar. Omdat er slechts weinig tot geen onderzoek beschikbaar is en dit meestal niet bij een vergelijkbare steekproef werd uitgevoerd, wordt in deze masterproef onderzocht of de drie afzonderlijke positieve aspecten van de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen) gecorreleerd zijn met de slaapkwaliteit bij Vlaamse jongeren tussen 12 en 15 jaar. Daarnaast zal onderzocht worden welke van deze drie aspecten het sterkst gecorreleerd is met de slaapkwaliteit.

Aangezien meisjes vaker problemen ervaren omtrent hun levenstevredenheid, zelfvertrouwen, lichaamsbeeld en slaapkwaliteit (Delaruelle et al., 2019; Dierckens et al., 2019b; Inchley et al., 2016; Gatti et al., 2014; Pazzaglia et al., 2020), zullen bij het verband tussen de slaapkwaliteit en de mentale gezondheid, ook geslachtsverschillen nagegaan worden. Verder bestaat er bij jongeren een onderscheid in mentale klachten tussen de verschillende opleidingsniveaus. In TSO worden de meeste mentale klachten gerapporteerd, gevolgd door jongeren uit BSO. Jongeren uit ASO rapporteren de minste klachten (Kirtley et al., 2019). Bij de slaapkwaliteit wordt, enkel bij de meisjes, dezelfde sociale gradiënt gevonden met betrekking tot de opleidingsniveaus. Bij de jongens is hier geen sprake van een sociale gradiënt (Delaruelle et al., 2019). Bij de levenstevredenheid wordt een andere sociale gradiënt gevonden, die enigszins in dezelfde lijn ligt. Jongeren uit ASO rapporteren de hoogste levenstevredenheid, gevolgd door jongeren uit TSO. Hier rapporteren de jongeren van BSO de laagste levenstevredenheid (Dierckens et al., 2019b). Zowel bij het zelfvertrouwen als bij het lichaamsbeeld werden, tot dusver, in de literatuur geen verschillen onderzocht tussen de opleidingsniveaus. Omdat er geen of geen eenduidige sociale gradiënt beschikbaar is, wordt in deze masterproef ook onderzocht hoe het verband tussen de mentale gezondheid (levenstevredenheid, zelfvertrouwen en lichaamsbeeld) en de slaapkwaliteit zich verhoudt binnen de opleidingsniveaus.

Vervolgens wordt geconcludeerd uit de literatuur dat de slaapkwaliteit de mentale gezondheid kan voorspellen bij personen van gemiddeld 30 jaar (João et al., 2018; Paunio et al., 2008). Bovendien wordt reeds bevestigd dat de slaapkwaliteit het zelfvertrouwen kan voorspellen bij jongeren (Roberts et al., 2002). Aangezien er weinig evidentie beschikbaar is met betrekking tot het voorspellen van de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen) door de slaapkwaliteit, wordt in deze masterproef

(20)

onderzocht of de slaapkwaliteit een invloed heeft op de mentale gezondheid. Omwille van het cross-sectionele design kan er namelijk niet gesproken worden over voorspellen. Bij deze analyses wordt de invloed van geslacht en opleidingsniveau eveneens meegenomen.

Samenvattend brengt deze literatuurstudie ons tot onderstaande onderzoeksvragen.

1. Bestaat er een verband tussen de slaapkwaliteit en de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen) bij jongeren? Is deze correlatie verschillend naargelang opleidingsniveau en geslacht?

2. Welk aspect van de mentale gezondheid, met name de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld of het zelfvertrouwen, is het sterkst gecorreleerd met de slaapkwaliteit?

3. Heeft de slaapkwaliteit een invloed op de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen)? En wat is het effect van geslacht en opleidingsniveau op deze analyse (interactie-effect)?

(21)

METHODE

1. Opzet van het onderzoek

Deze masterproef is onderdeel van een grootschalig doctoraatsproject waarin een interventie ontwikkeld wordt ter bevordering van een gezonde leefstijl bij jongeren tussen 12 en 15 jaar. Het ultieme doel is om via deze interventie de mentale gezondheid van de jongeren te verbeteren. De focus ligt bij vier gezondheidsgedragingen: het behalen van voldoende slaap en beweging, gezond eetgedrag via een dagelijks ontbijt en het verminderen van sedentair gedrag. Deze gedragingen werken allen bevorderend en beschermend voor de mentale gezondheid bij jongeren. Deze leefstijlen hebben een sterke invloed op elkaar en worden dan ook best in combinatie van elkaar aangepakt. Tot nu toe is er weinig aandacht voor gezonde leefstijlen als hefboom voor de mentale gezondheid en bestaat er geen zelfregulatieprogramma voor jongeren dat zich op deze combinatie van gedragingen richt. MOV-E-STAR wil een dergelijk programma opzetten en uittesten.

De interventie omvat het gebruik van 1) een mobiele app, genaamd #LIFEGOALS, voor goalsetting, gedragsmonitoring en feedback; 2) een verhaallijn (mini-jeugdserie die in opeenvolgende episodes een fictieverhaal vertelt voor het bieden van informatie over de relatie tussen gedrag en gezondheid, modeling, en identificatie met het gewenste gedrag); en 3) een virtuele coach (‘chatbot’) voor sociale steun en het verhogen van het engagement met de interventie. Tijdens de interventie dragen de jongeren een Fitbit. De objectieve gegevens van de Fitbit met betrekking tot fysieke activiteit en slaap worden rechtstreeks weergegeven in de ‘graphs’ van de #LIFEGOALS app.

Deze masterproef loopt tijdens de pilootfase van het onderzoek. In deze fase worden enkel de app en de chatbot getest. De analyses van de onderzoeksvragen zullen gebeuren aan de hand van de baseline data die wordt bekomen via een gedigitaliseerde vragenlijst. Er kan in deze masterproef dus gesproken worden van een cross-sectioneel onderzoek.

2. Rekrutering

De scholen, die deelnemen aan de pilootstudie, worden gerekruteerd via mail of persoonlijke communicatie. De volgende criteria worden gehanteerd bij de selectie van scholen: 1) de scholen zijn gelegen in Vlaanderen, 2) de scholen geven onderwijs aan het eerste, tweede en/of derde jaar secundair onderwijs en 3) de scholen nemen vrijwillig deel aan de pilootstudie.

(22)

Er wordt gebruikgemaakt van convenience sampling om de scholen te rekruteren. Alle scholen die gecontacteerd worden, zijn namelijk bekend bij de masterproefstudenten: enerzijds de vroegere middelbare scholen van de studenten en anderzijds scholen waar bevriende leerkrachten werken.

De scholen die interesse tonen na een eerste contact, ontvangen een informatiebrief over de pilootstudie via mail (bijlage 10). Wanneer de scholen beslissen om deel te nemen, worden praktische afspraken gemaakt in verband met het verloop van het onderzoek. De scholen hebben zelf de mogelijkheid om te beslissen welke en hoeveel leerlingen er zullen participeren.

In de flowchart hieronder (figuur 1) wordt weergegeven hoe de deelnemende scholen en de finale set data bekomen werden. De responsgraad op schoolniveau bedraagt 15%.

Figuur 1

Flowchart rekrutering scholen pilootstudie

3. Populatie

De leerlingen die deelnemen aan de pilootstudie volgen het eerste, tweede of derde jaar secundair onderwijs. In totaal werken zeven klassen mee uit drie Vlaamse scholen in eenzelfde gemeente. In elk opleidingsniveau (ASO, TSO en BSO) zijn jongeren vertegenwoordigd. Deze zeven klassen omvatten in totaal 87 leerlingen, waarvan er 46 ASO volgen, 11 TSO en 30 BSO. In deze masterproef worden enkel de 65 leerlingen die de vragenlijst volledig invullen, meegenomen in de analyses (figuur 1).

(23)

4. Verloop van het onderzoek

Deze masterproef heeft betrekking op de data die verkregen wordt tijdens de premeting van de pilootstudie. De dataverzameling vindt plaats in januari 2020. Gedurende twee weken wordt de interventie geïmplementeerd in de drie scholen. De premeting bestaat uit een online vragenlijst. Er wordt gestart met een algemene toelichting over wat het onderzoek en de vragenlijst zullen inhouden en hoe lang het invullen van de vragenlijst zal duren. Tijdens het afnemen van de vragenlijst is telkens een onderzoeker aanwezig om vragen van de leerlingen te beantwoorden. Nadien kunnen de leerlingen met een Android-smartphone de #LIFEGOALS en Fitbit app downloaden. De #LIFEGOALS app is in de pilootstudie namelijk enkel compatibel met Android en nog niet met iOS (Apple). Ze krijgen ook een Fitbit om gedurende twee weken te dragen. De jongeren zonder Android-smartphone kunnen via een url-link wel de chatbot uittesten.

Na de pilootstudie worden de Fitbits opgehaald en vullen de leerlingen nogmaals een online vragenlijst in over het gebruik van en de mate van engagement met de app en chatbot. Verder worden 13 jongeren individueel bevraagd aan de hand van een kort mondeling interview. Deze interviews worden gebruikt om de interventie verder te optimaliseren met het oog op de grote RCT in oktober 2020.

5. Meetinstrument: vragenlijst

De baseline data die gebruikt wordt in deze masterproef, wordt verkregen aan de hand van een online vragenlijst. Deze vragenlijst is gericht op het verzamelen van kwantitatieve data en werd gedigitaliseerd via LimeSurvey. Alle vragen kregen het label ‘verplicht’, waardoor een vraag niet kon worden opengelaten alvorens ze naar de volgende gingen. Er werd gestart met de vragen over mentale gezondheid en afgesloten met de vragen over demografische gegevens van de leerlingen. De vragen in verband met de mentale gezondheid zijn voor de jongeren zwaarder om in te vullen. Door deze vragen in het begin te plaatsen, wordt de kans op uitval of nonsens antwoorden verkleind.

Onderstaande meerkeuzevragen worden gebruikt om de levenstevredenheid te bevragen. Deze vijf vragen zijn gebaseerd op de Satisfaction With Life Scale-Child (SWLS-C) van Gadermann, Guhn en Zumbo (2011). Omdat er nog geen Nederlandstalige vragenlijst beschikbaar is, wordt gekozen om gebruik te maken van vragen uit deze Engelstalige vragenlijst. De geëxtraheerde vragen worden vertaald naar het Nederlands. De antwoordmogelijkheden worden weergegeven op een 5-punts Likertschaal, gaande van 1 = helemaal niet akkoord tot 5 = helemaal akkoord.

(24)

1. ‘In de meeste opzichten is mijn leven zoals ik zou willen dat het zou zijn.’ 2. ‘De dingen in mijn leven zijn uitstekend.’

3. ‘Ik ben tevreden met mijn leven.’

4. ‘De belangrijkste dingen die ik van mijn leven verwacht, heb ik tot nu toe ook gekregen.’

5. ‘Als ik mijn leven opnieuw zou leven, zou ik het op dezelfde manier doen.’

De volgende vraag wordt gesteld om het zelfvertrouwen van de jongeren in kaart te brengen: ‘Ik neem een positieve houding aan ten opzichte van mezelf’. De jongeren kunnen opnieuw antwoorden via dezelfde 5-punts Likertschaal (1 = helemaal niet akkoord tot 5 = helemaal akkoord). Deze vraag komt uit de Rosenberg Self-Esteem Scale (RSES) waar ze aan de hand van 10 items het zelfvertrouwen bevragen (Rosenberg, 1979). In de vragenlijst van de pilootstudie wordt enkel item 10 opgenomen. Er wordt gekozen om het zelfvertrouwen via dit ene item te meten omdat dit item de belangrijkste bijdrage levert aan het meten van het globaal zelfvertrouwen (Robins, Hendin, & Trzesniewski, 2001; Franck, De Raedt, Barbez, & Rosseel, 2008; Zimprich, Perren, & Hornung, 2005).

Het lichaamsbeeld wordt in de vragenlijst bevraagd aan de hand van de vraag ‘Wat vind je van je eigen lichaam?’. De antwoordmogelijkheden worden weergegeven op een 5 puntenschaal (1 = veel te mager, 2 = een beetje te mager, 3 = ongeveer goed, 4 = een beetje te dik en 5 = veel te dik). Deze vraag werd gekozen omdat deze ook gebruikt wordt in de Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) studie van 2017-2018 om het lichaamsbeeld te bevragen (Jongeren en gezondheid UGent, z.d.).

Ten slotte worden acht vragen gesteld met betrekking tot de slaapkwaliteit. De eerste vijf vragen worden overgenomen uit de HBSC-studie (Jongeren en gezondheid UGent, z.d.). Vraag zes, zeven en acht worden, mits enkele kleine wijzigingen, geëxtraheerd uit The School Sleep Habits Survey (SSHS) en vertaald naar het Nederlands. De eerste vijf vragen, alsook vraag zeven, kunnen beantwoord worden aan de hand van de reeds genoemde 5-punts Likertschaal (1 = helemaal niet akkoord tot 5 = helemaal akkoord). De zesde vraag heeft 3 antwoordmogelijkheden: een slechte, matige of goede slaper. De achtste vraag heeft 10 antwoordmogelijkheden: nooit, 1 keer per maand, 2 à 3 keer per maand, 1 keer per week, 2 à 3 keer per week, 4 à 5 keer per week, bijna elke dag, elke dag: 1 keer per nacht, elk dag: 2 tot 3 keer per nacht, elke dag: meer dan 3 keer per nacht en ik weet het niet.

1. ‘Ik heb het gevoel dat ik slecht geslapen heb.’

2. ‘Het duurt meer dan een half uur voordat ik in slaap val.’ 3. ‘Ik heb het gevoel dat ik onvoldoende geslapen heb.’

(25)

4. ‘Als ik ‘s nachts wakker word, kan ik niet goed meer slapen.’ 5. ‘Als ik ‘s ochtends wakker word, voel ik mij uitgerust.’

6. ‘Ik vind mezelf een ... slaper.’ 7. ‘Ik vind dat ik voldoende slaap.’

8. ‘Hoe vaak werd je de voorbije maand gemiddeld wakker 's nachts?’

6. Validiteit en betrouwbaarheid

De vragenlijst werd opgebouwd aan de hand van reeds bestaande vragenlijsten zoals de Satisfaction With Life Scale-Child (SWLS-C), de Rosenberg Self-Esteem Scale (RSES), de Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) studie en de School Sleep Habits Survey (SSHS), zoals hierboven reeds beschreven.

Er is evidentie beschikbaar dat de SWLS-C een valide en geschikt meetinstrument is om de levenstevredenheid van kinderen van 8 tot 12 jaar te bevragen (Gadermann, Schonert-Reichl, & Zumbo, 2010). Daarnaast is gebleken uit de literatuur dat het zelfvertrouwen meten aan de hand van de vraag ‘ik neem een positieve houding aan ten opzichte van mezelf’ uit de RSES, eveneens valide is (Robins et al., 2001). De HBSC-studie maakt vervolgens ook gebruik van een gevalideerde vragenlijst bij schoolgaande adolescenten tussen 11 en 18 jaar. Deze studie peilt naar de gezondheid, gezondheidsgerelateerde attitudes en gedragingen en de sociale omgeving waarin ze opgroeien (Jongeren en gezondheid UGent, z.d.). De SSHS wordt ten slotte ook als valide aanzien om het slaappatroon van jongeren tussen 12 en 19 jaar waarheidsgetrouw in kaart te brengen. De antwoorden op de vragenlijst werden namelijk vergeleken met het dagboek en de actigrafie van jongeren tussen 13 en 19 jaar. De variabelen van de vragenlijst waren significant gecorreleerd met de variabelen van het dagboek en de actigrafie (Wolfson et al., 2003).

Zowel de SWLS-C, de RSES en de SSHS zijn gevalideerde Engelstalige vragenlijsten. Deze vragenlijsten worden vertaald naar het Nederlands zodat ze hetzelfde construct meten als de oorspronkelijke Engelse vragenlijsten. De SSHS werd reeds in een voorgaande masterproef vertaald en getest omtrent validiteit (Boets & Joriskes, 2017).

Aangezien 18 leerlingen de vragenlijst niet volledig hebben ingevuld, is het niet evident om een uitspraak te doen over de betrouwbaarheid. Er kan niet gegarandeerd worden dat de resultaten hetzelfde zullen zijn wanneer dit onderzoek opnieuw zou worden uitgevoerd. De items binnen de gehanteerde schalen hebben wel een goede betrouwbaarheid. De Cronbach’s Alpha van de zes geselecteerde items die de slaapkwaliteit meten, is .807. De

(26)

vijf items die de levenstevredenheid meten, hebben een Cronbach’s Alpha van .859. Dit zijn beide een goede interne consistentie, wat wil zeggen dat de items voldoende samenhangen.

7. Data-analyse

Om de onderzoeksvragen te analyseren, wordt gewerkt met versie 26 van het programma SPSS. Er wordt gesproken van een significant resultaat wanneer de p-waarde kleiner is dan .05. Bij een p-waarde tussen .05 en .1 is het resultaat rand significant.

Er wordt eerst een factoranalyse (bijlage 1: tabel 1) uitgevoerd om de samenhang tussen de items betreffende de slaapkwaliteit te bekijken. Item 6 wordt niet opgenomen in deze factoranalyse omdat het een kwalitatieve variabele betreft. Er wordt gevonden dat item 1, 2, 3, 4, 5 en 7 van de slaapkwaliteit hoog laden op dezelfde factor en bijgevolg samen gegroepeerd kunnen worden. Voor deze masterproef wordt een somscore gemaakt van deze zes items zodat één variabele voor de slaapkwaliteit bekomen wordt. Hoe hoger de score op deze variabele, hoe beter de slaapkwaliteit. Bij item 1, 2, 3 en 4 staat antwoord 1 gelijk met de hoogste slaapkwaliteit en antwoord 5 met de laagste slaapkwaliteit. Bij item 5 en 7 daarentegen staat antwoord 1 gelijk met de laagste slaapkwaliteit en antwoord 5 met de hoogste slaapkwaliteit. Om een somscore te maken, worden bijgevolg eerst item 1, 2, 3 en 4 gehercodeerd. Hierdoor zal bij deze items antwoord 1 ook de laagste slaapkwaliteit en antwoord 5 de hoogste slaapkwaliteit betekenen.

Van de vijf items betreffende de levenstevredenheid wordt ook een totaalscore berekend. Zo wordt één kwantitatieve variabele bekomen die de levenstevredenheid van de participant weergeeft. Hoe hoger de score op deze variabele, hoe beter de levenstevredenheid.

Daarnaast wordt de variabele ‘lichaamsbeeld’ gehercodeerd zodat de waarden oplopen van een slecht lichaamsbeeld naar een goed lichaamsbeeld. ‘Veel te dik’ en ‘veel te mager’ worden samengenomen als een ‘slecht lichaamsbeeld’ met waarde 0, ‘een beetje te dik’ en ‘een beetje te mager’ als een ‘matig lichaamsbeeld’ met waarde 1 en ‘ongeveer goed’ als een ‘goed lichaamsbeeld’ met waarde 2. Hierdoor wordt de variabele lichaamsbeeld kwalitatief (drie categorieën) in plaats van kwantitatief (vijf categorieën).

Om te kijken welke component van de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld of zelfvertrouwen) het sterkst gecorreleerd is met de slaapkwaliteit, worden drie afzonderlijke correlatiecoëfficiënten opgevraagd. Om de geslachts- en opleidingsverschillen te betrekken, wordt dezelfde analyse nogmaals uitgevoerd aan de hand

(27)

van split file voor geslacht en opleidingsniveau. De correlationele analyses met levenstevredenheid en zelfvertrouwen, beiden kwantitatieve variabelen, worden uitgevoerd aan de hand van de Pearson correlatie. De variabelen levenstevredenheid, zelfvertrouwen en slaapkwaliteit zijn namelijk normaal verdeeld. De correlatie met het lichaamsbeeld, een ordinale kwalitatieve variabele, wordt daarentegen uitgevoerd aan de hand van de Spearman Rho correlatie.

Om te bepalen of de slaapkwaliteit een invloed uitoefent op de drie afzonderlijke componenten van de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en slaapkwaliteit), wordt er daarnaast ook een lineaire regressie (generalized linear models) uitgevoerd voor de variabelen levenstevredenheid en zelfvertrouwen. Omdat het lichaamsbeeld een kwalitatieve variabele is, wordt hier een binaire logistische regressie uitgevoerd.

Voor de binaire logistische regressie wordt de kwalitatieve variabele lichaamsbeeld dummy gecodeerd. Een ‘matig lichaamsbeeld’ en een ‘slecht lichaamsbeeld’ worden samengenomen tot een ‘slecht lichaamsbeeld’ met waarde 0. Een ‘goed lichaamsbeeld’ wordt behouden en krijgt waarde 1. De kwantitatieve variabele slaapkwaliteit wordt ook dummy gecodeerd op basis van de mediaan en de cumulatieve percentages. De waarden tot en met 18 (mediaan) worden gecodeerd als ‘slechte slaapkwaliteit’ met waarde 0. De waarden vanaf 19 worden gecodeerd als ‘goede slaapkwaliteit’ met waarde 1. Ook de variabele geslacht wordt dummy gecodeerd. De meisjes worden gecodeerd als ‘meisjes’ met waarde 0 en de jongens als ‘jongens’ met waarde 1.

Er wordt bij alle regressieanalyses ook gekeken naar het effect van geslacht en opleidingsniveau hierop (interactie-effecten). De invloed dat de slaapkwaliteit uitoefent op de mentale gezondheid, kan namelijk verschillen naargelang geslacht en opleidingsniveau. Er kan zo in één analyse bekeken worden wat het effect van geslacht en opleidingsniveau op de regressieanalyses is.

Alvorens bovenstaande analyses worden uitgevoerd, wordt de beschrijvende statistiek (frequenties) opgevraagd van alle betrokken oorspronkelijke en gehercodeerde variabelen. De belangrijkste gegevens worden besproken in de resultaten en de uitgebreide tabellen zijn weergegeven in bijlage 2 en 3 (tabel 11 tot en met 31).

(28)

8. Ethische overwegingen

Deze masterproef kreeg goedkeuring van de Commissie voor Medische Ethiek van het Universitair Ziekenhuis Gent en ontving het kenmerk 07625 voor Jana Sleeckx en BC-07626 voor Ellen Coomans (bijlage 14 en 15). Om te voldoen aan de ethische principes wordt een toestemmingsformulier opgesteld voor de deelnemende leerlingen, hun ouders en de directie van de school (bijlage 11, 12 en 13). Alvorens ze deze informed consent ondertekenen, krijgen ze informatie over het doel en verloop van het onderzoek aan de hand van een informatiebrief (bijlage 7, 8, 9 en 10). Ook wordt duidelijk gemaakt dat ze te allen tijde het onderzoek mogen stopzetten en dat alle gegevens anoniem verwerkt zullen worden. Voor de deelname aan het onderzoek is zowel een informed consent van minstens één ouder of voogd als van de jongere zelf vereist. Alle informed consents worden reeds voor de pilootstudie ondertekend en opgehaald.

(29)

RESULTATEN

1. Beschrijvende statistiek

Voorafgaand aan de analyse van de onderzoeksvragen worden een aantal descriptieve analyses uitgevoerd bij de 65 participanten. Er worden 9 leerlingen uit het eerste jaar secundair onderwijs (13.8%), 12 uit het tweede jaar (18.5%) en 44 uit het derde jaar (67.7%) bevraagd. In elk opleidingsniveau zijn er jongeren vertegenwoordigd. 34 jongeren kwamen uit ASO (52.3%), 9 uit TSO (13.9%) en 22 uit BSO (33.8%). Er zijn daarnaast 41 meisjes (63.1%) en 24 jongens (36.9%). Verder is 1 leerling geboren in 2003 (16 jaar), 6 in 2004 (15 jaar), 35 in 2005 (14 jaar), 11 in 2006 (13 jaar) en 6 in 2007 (12 jaar). Van 6 leerlingen ontbreekt een geboortedatum. De gemiddelde leeftijd is 14 jaar.

De jongeren hebben daarnaast een gemiddelde slaapkwaliteit van 18.55 op 30 (sd=4.98) en ze scoren gemiddeld 17.82 op 25 (sd=3.87) bij de vragen omtrent levenstevredenheid. Vervolgens hebben 6 jongeren een slecht lichaamsbeeld (9.2%), 22 een matig (33.8%) en 37 een goed (56.9%). Ten slotte is niemand helemaal niet akkoord met de stelling die het zelfvertrouwen meet ‘Ik neem een positieve houding aan ten opzichte van mezelf’, 4 jongeren niet akkoord (6.2%), 16 neutraal (24.6%), 34 akkoord (52.3%) en 11 helemaal akkoord (16.9%).

2. Onderzoeksvragen

2.1.

Correlationele analyses

Onderzoeksvraag 1: Bestaat er een verband tussen de slaapkwaliteit en de mentale

gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen) bij jongeren? Is deze correlatie verschillend naargelang opleidingsniveau en geslacht?

Allereerst worden de correlaties van de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld en het zelfvertrouwen met de slaapkwaliteit besproken. Er wordt een significante positieve correlatie gevonden tussen slaapkwaliteit en levenstevredenheid bij de volledige groep jongeren (r=.481; p<.001). Hoe beter de slaapkwaliteit, hoe beter de levenstevredenheid. Vervolgens is er ook een positief significant verband tussen slaapkwaliteit en levenstevredenheid bij de jongeren uit ASO (r=.501; p=.003) en bij de meisjes (r=.568; p<.001). Hier geldt opnieuw hoe beter de slaapkwaliteit, hoe hoger de levenstevredenheid. Bij de jongeren die TSO (r=.664; p=.051) en BSO (r=.390; p=.073) volgen, wordt een positieve trend gevonden wat betreft de associatie tussen slaapkwaliteit en levenstevredenheid, waarbij een hogere slaapkwaliteit

(30)

samengaat met hogere scores op de levenstevredenheid. Bij de jongens wordt geen significante correlatie gevonden (r=.138; p=.520).

Er bestaat daaropvolgend een positief significant verband tussen slaapkwaliteit en lichaamsbeeld bij de jongeren (r=.323; p=.009). Hoe beter de slaapkwaliteit, hoe beter het lichaamsbeeld. Verder wordt bij de jongeren uit ASO (r=.488; p=.003) en BSO (r=.438; p= .042) ook een positief significant verband gevonden tussen slaapkwaliteit en lichaamsbeeld. Bij deze jongeren geldt ook hoe beter de slaapkwaliteit, hoe beter het lichaamsbeeld. Er is daarnaast een positieve trend vaststelbaar bij de meisjes voor wat betreft de associatie tussen slaapkwaliteit en lichaamsbeeld (r=.299; p=.057), waarbij een hogere slaapkwaliteit samengaat met hogere scores op de variabele lichaamsbeeld. Bij de jongeren die TSO volgen kan vervolgens een negatieve trend vastgesteld worden voor wat betreft de associatie tussen slaapkwaliteit en lichaamsbeeld (r=-.596; p=.090), waarbij een hogere slaapkwaliteit samengaat met lagere scores op het lichaamsbeeld. Er wordt ten slotte opnieuw geen significant verband gevonden bij de jongens (r=.093; p=.666).

Vervolgens wordt een positief significant verband gevonden tussen slaapkwaliteit en zelfvertrouwen bij de jongeren (r=.384; p=.002). Hoe beter de slaapkwaliteit, hoe beter het zelfvertrouwen. Bij de jongeren die ASO (r=.407; p=.017) en TSO (r=.740; p=.023) volgen en bij de meisjes (r=.444; p=.004) is er ook een positief significant verband tussen slaapkwaliteit en zelfvertrouwen. Hierbij geldt dan hoe beter de slaapkwaliteit, hoe beter het zelfvertrouwen. Ten slotte bestaat er bij de BSO-studenten (r=.227; p=.310) en de jongens (r=.089; p=.681) geen significant verband.

Onderzoeksvraag 2: Welk aspect van de mentale gezondheid, met name

de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld of het zelfvertrouwen, is het sterkst gecorreleerd met de slaapkwaliteit?

Om te bekijken welk aspect van de mentale gezondheid het sterkste gecorreleerd is met de slaapkwaliteit wordt onderaan, in tabel 2, een overzicht gegeven van alle Pearson en Spearman Rho correlatiecoëfficiënten. Als gekeken wordt naar de volledige groep jongeren, is het verband tussen slaapkwaliteit en levenstevredenheid het grootst. Hier werd een significante correlatiecoëfficiënt gevonden van r=.481 (p<.001). Bij de ASO-leerlingen en bij de meisjes is de correlatiecoëfficiënt ook het grootst bij het verband tussen slaapkwaliteit en levenstevredenheid, respectievelijk r=.501 (p=.003) en r=.568 (p<.001). Daarentegen is bij de jongeren die TSO volgen het verband tussen slaapkwaliteit en zelfvertrouwen het grootste (r=.740; p=.023). Bij de jongeren die BSO volgen is vervolgens enkel het verband tussen

(31)

slaapkwaliteit en lichaamsbeeld significant (r=.438; p=.042). Bij de jongens, ten slotte, is geen enkele correlatiecoëfficiënt significant.

Tabel 2

Correlatiecoëfficiënten van verband tussen slaapkwaliteit en mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen), voor wat betreft de gehele steekproef en voor opleidingsniveau en geslacht afzonderlijk

Alle jongeren (n = 65) ASO (n = 34) TSO (n = 9) BSO (n = 22) Meisjes (n = 41) Jongens (n = 24) Slaapkwaliteit x levenstevredenheid r=.481*** p<.001 r=.501** p=.003 r=.664° p=.051 r=.390° p=.073 r=.568*** p<.001 r=.138 p=.520 Slaapkwaliteit x lichaamsbeeld r=.323** p=.009 r=.488** p=.003 r=-.596° p=.090 r=.438* p=.042 r =.299° p=.057 r=.093 p=.666 Slaapkwaliteit x zelfvertrouwen r=.384** p=.002 r=.407* p=.017 r=.740* p=.023 r=.227 p=.310 r=.444** p=.004 r=.089 p=.681 ° p<.1; * p<.05; ** p<.01; *** p<.001

2.2.

Regressieanalyses

Onderzoeksvraag 3: Heeft de slaapkwaliteit een invloed op de mentale gezondheid

(levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen)? En wat is het effect van geslacht en opleidingsniveau op deze analyse (interactie-effect)?

2.2.1. Levenstevredenheid

Bij de lineaire regressie met levenstevredenheid als afhankelijke variabele, wordt een significant interactie-effect gevonden tussen geslacht en slaapkwaliteit op de levenstevredenheid (chi2=3.997; p=.046). Het effect van slaapkwaliteit op de levenstevredenheid is dus afhankelijk van het geslacht van de jongeren. Omdat het interactie-effect significant is, wordt niet meer gekeken naar de afzonderlijke hoofdeffecten van geslacht en slaapkwaliteit op de levenstevredenheid.

Er is daarnaast geen significant interactie-effect tussen opleidingsniveau en slaapkwaliteit op de levenstevredenheid (chi2=2.984; p=.225). Het effect van slaapkwaliteit op de

levenstevredenheid is dus niet afhankelijk van het opleidingsniveau van de jongeren. Het hoofdeffect van opleidingsniveau op de levenstevredenheid is ook niet significant (chi2=3.345; p=.188). Het opleidingsniveau blijkt dus geen significante invloed uit te oefenen op de levenstevredenheid.

(32)

Tabel 3

Test of model effects: generalized linear models met levenstevredenheid als AV (afhankelijke variabele) en slaapkwaliteit, geslacht en opleidingsniveau als OV (onafhankelijke variabele)

Wald Chi-Square Sig. (p-waarde)

Opleidingsniveau 3.345 .188 Geslacht 5.033* .025 Slaapkwaliteit 11.988** .001 Slaapkwaliteit x geslacht 3.997* .046 Slaapkwaliteit x opleidingsniveau 2.984 .225 ° p<.1; * p<.05; ** p<.01; *** p<.001

Om deze resultaten goed te kunnen interpreteren, wordt een nieuw parsimonious model opgevraagd met enkel de variabelen die significant bevonden werden. Hier wordt dus een parsimonious model opgevraagd met geslacht, slaapkwaliteit en geslacht x slaapkwaliteit als predictoren. Dit model wordt opgevraagd omdat de voorspellende kracht vergroot wanneer enkel de noodzakelijke predictoren opgenomen worden (Glen, 2015).

Tabel 4

Test of model effects: generalized linear models met levenstevredenheid als AV en slaapkwaliteit en geslacht als OV (enkel sig. predictoren)

Wald Chi-Square Sig. (p-waarde)

Geslacht 5.464* .019

Slaapkwaliteit 9.995** .002

Slaapkwaliteit x geslacht 4.716* .030

(33)

Tabel 5

Parameter Estimates: generalized linear models met levenstevredenheid als AV en slaapkwaliteit en geslacht als OV (enkel sig. predictoren)

Bèta

Geslacht -8.360

Slaapkwaliteit .089

Slaapkwaliteit x geslacht .389

Referentiecategorie: jongens

Het interactie-effect tussen geslacht en slaapkwaliteit op de levenstevredenheid is significant (chi2=4.716; p=.030) en wordt bijgevolg geïnterpreteerd. Uit tabel 5 blijkt dat de mate waarin

de slaapkwaliteit invloed uitoefent op de levenstevredenheid minder is bij de jongens dan bij de meisjes. Wanneer bij de jongens de slaapkwaliteit met 1 eenheid stijgt, neemt de levenstevredenheid gemiddeld toe met .089. Bij de meisjes is deze invloed groter, namelijk wanneer de slaapkwaliteit bij de meisjes met 1 eenheid stijgt, neemt de levenstevredenheid toe met gemiddeld .487. Het interactie-effect wordt visueel weergegeven in grafiek 1.

Grafiek 1

(34)

2.2.2. Lichaamsbeeld

Bij de logistische regressie met het lichaamsbeeld als afhankelijke variabele is de Nagelkerke gelijk aan .389, wat betekent dat 38.9% van de variantie in lichaamsbeeld kan verklaard worden door de combinatie van slaapkwaliteit, geslacht en opleidingsniveau.

Allereerst is er geen significant interactie-effect tussen geslacht en slaapkwaliteit op het lichaamsbeeld (p=.224). Het effect van slaapkwaliteit op het lichaamsbeeld verschilt bijgevolg niet tussen jongens en meisjes. Er is verder ook geen significant interactie-effect tussen opleidingsniveau en slaapkwaliteit op het lichaamsbeeld, zowel bij TSO t.o.v. BSO (p=.999) als bij ASO t.o.v. BSO (p=.904). Het effect van slaapkwaliteit op het lichaamsbeeld is dus niet afhankelijk van het opleidingsniveau van de jongeren.

Ook het hoofdeffect van slaapkwaliteit op het lichaamsbeeld is niet significant (p=.444). De slaapkwaliteit heeft dus geen significante invloed op het lichaamsbeeld, onafhankelijk van geslacht en opleidingsniveau. Het hoofdeffect van geslacht op het lichaamsbeeld is daarentegen wel significant (OR=38.947; p=.011). Het geslacht van de jongeren heeft een significante invloed op het lichaamsbeeld van de jongeren. Ten slotte is het hoofdeffect van opleidingsniveau ook niet significant voor TSO t.o.v. BSO (p=.999) en ASO t.o.v. BSO (p=.337). Het opleidingsniveau van de jongeren heeft bijgevolg geen significante invloed op het lichaamsbeeld. Alle effecten worden in tabel 6 voorgesteld.

(35)

Tabel 6

Variables in the equation: logistische regressie met lichaamsbeeld als AV en slaapkwaliteit, geslacht en opleidingsniveau als OV

B Sig. (p-waarde) Exp(B) 95% C.I. for Exp(B) Slaapkwaliteit dummy x geslacht dummy -2.081 .224 .125 (.004-3.572) Slaapkwaliteit dummy 1.097 .444 2.996 (.180-49.770) Geslacht dummy 3.662 .011* 38.947 (2.312-655.960) Slaapkwaliteit dummy x opleidingsniveau (TSO t.o.v. BSO)

-21.875 .999 .000 .000

Slaapkwaliteit dummy x opleidingsniveau (ASO t.o.v. BSO)

.188 .904 1.207 (.058-25.279)

Opleidingsniveau dummy

(TSO t.o.v. BSO)

22.462 .999 5692173723. 865706

.000

Opleidingsniveau dummy

(ASO t.o.v. BSO)

1.147 .337 3.150 (.302-32.846)

° p<.1; * p<.05; ** p<.01; *** p<.001

Referentiecategorie: BSO, meisjes en lage slaapkwaliteit

Om deze resultaten goed te kunnen interpreteren, wordt een nieuw parsimonious model opgevraagd met enkel het geslacht als predictor.

Tabel 7

Variables in the equation: logistische regressie met lichaamsbeeld als AV en geslacht als OV (enkel sig. predictoren)

B Sig. (p-waarde) Exp(B) 95% C.I. for Exp(B) Geslacht 1.954 .002** 7.059 (2.042 - 24.401)

° p<.1; * p<.05; ** p<.01; *** p<.001

Uit tabel 7 blijkt dat het geslacht een positief significant effect uitoefent op het lichaamsbeeld (OR=7.059, p=.002). Er kan gesteld worden dat jongens 7.059 keer meer kans hebben op een goed lichaamsbeeld dan meisjes. Dit effect wordt visueel weergegeven in grafiek 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Pijler 1: Een stevig fundament voor alle kinderen en jongeren Pijler 2: Preventie op maat en vroegsignalering Pijler 3: Versterken van de eerste lijn.. Pijlers van preventief

Vergelijk je kind in eerste instantie met zichzelf en niet met anderen (ook niet met broers of zussen): ga op zoek naar het leerproces en vooruitgang van je kind zelf, naar hoe

(Psychische problemen hebben vaak te maken met een onevenwicht dat ont- staat tussen de draagkracht en de draaglast van een persoon, waarbij beide aspecten zowel in positieve als

Zorg voor goede algemene werkomstandigheden waarin zorgmedewerkers veilig en openlijk kunnen praten over hun mentale gezondheid en de werkdruk hanteerbaar is.. Een aanpak

De arboprofessionals in de organisatie hebben te weinig invloed om een goed preventief beleid op te zetten De arboprofessionals binnen de organisatie worden vooral ingezet

3) De belangrijkste bevinding is echter dat de ver- schillende studies naar contradictorische resultaten leiden. In de 28 studies wordt een brede waaier aan mentale

De bredere set aan kenmerken wordt vervolgens door alle deelnemers (zowel de eerdere deelnemers vanuit het jeugdveld als de nieuwe deelnemers uit het bredere mentale gezondheidsveld)

Nederlandse jongeren van 11 tot en met 16 jaar internationaal gezien zelfs hoog.6 Een klein deel van de jongeren heeft een depressieve stoornis, een angststoornis of een burn-out