• No results found

Om te beginnen werd onderzocht of er een verband bestaat tussen de slaapkwaliteit en de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen) bij jongeren. Uit de resultaten blijkt dat bij de volledige groep jongeren een significant positief verband bestaat tussen de slaapkwaliteit en de drie concepten van mentale gezondheid. Dit ligt in lijn met de huidige literatuur omdat de mentale gezondheid in de literatuur reeds positief geassocieerd wordt met de slaapkwaliteit (Kalak et al., 2019; Shochat et al., 2014). Er bestaat bovendien ook reeds evidentie dat er een positief verband is tussen de slaapkwaliteit en de levenstevredenheid en tussen de slaapkwaliteit en het zelfvertrouwen. Jongeren met een betere slaapkwaliteit hebben een betere levenstevredenheid en een hoger zelfvertrouwen (Lemola, Ledermann, & Friedman, 2013a; Ness en Saksvik-Lehouillier, 2018). Wanneer de huidige literatuur wordt vergeleken met deze masterproef, blijkt echter dat in de bovengenoemde artikelen de leeftijd van de participanten telkens ouder is (respectievelijk 30-84 jaar en 20-25 jaar). In het artikel van Lemola et al. (2013a) wordt de slaapkwaliteit daarnaast met minder maar gelijkaardige items gemeten (problemen met inslapen, wakker worden ‘s nachts en moeilijkheden om terug de slaap te vatten) en het zelfvertrouwen aan de hand van dezelfde Rosenberg Self-Esteem Scale. Vervolgens wordt in het artikel van Ness en Saksvik-Lehouillier (2018) dezelfde Satisfaction with Life Scale gebruikt voor de levenstevredenheid en bevragen ze de slaapkwaliteit aan de hand van zes variabelen: slaapdiepte, slaperigheid, waargenomen hoeveelheid slaap, gemiddelde tijd tot inslapen, gemiddelde slaapduur en slaapefficiëntie. Omwille van de vele gelijkenissen wordt geconcludeerd dat de resultaten betreffende de correlatie met de levenstevredenheid en het zelfvertrouwen grotendeels overeenkomen met de huidige literatuur. Desondanks er, voor zover geweten, nog geen literatuur beschikbaar is over de associatie tussen de slaapkwaliteit en het lichaamsbeeld, wordt in het onderzoek van Ganem et al. (2009) wel een duidelijke link gevonden tussen de mentale gezondheid en het lichaamsbeeld. Aangezien er evidentie bestaat omtrent de associatie tussen de slaapkwaliteit en het ruim geconceptualiseerd begrip van de mentale gezondheid binnen een gelijkaardige leeftijdscategorie (Kalak et al., 2019; Shochat et al., 2014), kan dit verklaren waarom er een

significant verband bestaat tussen de slaapkwaliteit en het lichaamsbeeld in deze masterproef.

Wanneer deze analyses bij de jongens afzonderlijk worden uitgevoerd, is geen enkele correlatie significant. Uit de beschrijvende statistiek blijkt dat jongens in deze masterproef telkens beter scoren dan meisjes op vlak van slaapkwaliteit, levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen. Dit komt overeen met de literatuur. Jongens vertonen minder mentale klachten en hebben een betere slaapkwaliteit dan meisjes (Delaruelle et al., 2019; Kirtley et al., 2019). Bovendien scoren ze ook beter op de drie onderzochte positieve aspecten van de mentale gezondheid. Jongens geven namelijk aan een hogere levenstevredenheid te hebben, rapporteren een beter zelfvertrouwen en vinden zichzelf minder frequent te dik of te mager (Dierckens et al., 2019b; Gatti et al., 2014; Inchley et al., 2016). Een mogelijke verklaring voor de niet significante correlaties bij de jongens kan zijn dat andere factoren sterker gelinkt zijn met de mentale gezondheid, dan de slaapkwaliteit. Enerzijds bestaat er evidentie dat fysiek actief zijn kan leiden tot een verbetering van de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld en het zelfvertrouwen (Ahn & Fedewa, 2011; Bassett-Gunter, McEwan, & Kamarhie, 2017; Biddle & Asare, 2011; Pengpid & Peltzer, 2019). Bovendien is geweten dat jongens wereldwijd, en ook in België, meer fysiek actief zijn dan meisjes (Hallal et al., 2012). Anderzijds is er literatuur voorhanden dat jongens minder sociale steun ervaren en dat weinig sociale steun gecorreleerd is met een minder goede mentale gezondheid bij jongeren (Gecková, Van Dijk, Stewart, Groothoff, & Post, 2003; Wight, Botticello, & Aneshensel, 2006). Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat bij de jongens de mate van fysieke activiteit en/of sociale steun meer samenhang vertonen met de mentale gezondheid dan de slaapkwaliteit.

Daarnaast blijkt uit de resultaten dat er bij de jongeren uit TSO een negatieve trend vaststelbaar is voor wat betreft de associatie tussen slaapkwaliteit en lichaamsbeeld, waarbij een betere slaapkwaliteit samengaat met lagere scores op het lichaamsbeeld. Dit wijkt sterk af van de andere associaties, waar telkens een positief verband gevonden werd. Door de beperkte steekproefgrootte, slechts 9 TSO-leerlingen, bestaat de mogelijkheid dat deze correlatie niet correct is. Bij een beperkte groep participanten is het namelijk niet mogelijk om sluitende conclusies te trekken, waardoor de kans op een vals resultaat groter is (Faber & Fonseca, 2014; Hackshaw, 2008).

Bij de BSO-leerlingen is vervolgens geen significant verband tussen slaapkwaliteit en zelfvertrouwen. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat andere factoren een meer belangrijke rol spelen binnen het zelfvertrouwen van deze leerlingen. Zo bestaat er evidentie

dat de sociaaleconomische status verband houdt met het zelfvertrouwen van jongeren. Bij een lage sociaaleconomische status is de kans op een laag zelfvertrouwen groter (Twenge & Campbell, 2002). Aangezien jongeren met een lage sociaaleconomische status oververtegenwoordigd zijn in het beroepssecundair onderwijs (Vantieghem, 2017) kan bij de BSO-leerlingen de sociaaleconomische status eerder gecorreleerd zijn met het zelfvertrouwen dan de slaapkwaliteit.

Daarnaast werd bekeken welk aspect van de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld of zelfvertrouwen) het sterkste gecorreleerd is met de slaapkwaliteit. Doorgaans is de correlatie tussen slaapkwaliteit en levenstevredenheid het grootst. Verder is de correlatie tussen slaapkwaliteit en lichaamsbeeld minder groot dan de correlatie met levenstevredenheid en zelfvertrouwen bij alle jongeren, bij de TSO-studenten en bij de meisjes. Een verklaring hiervoor kan een tekort aan inhoudsvaliditeit zijn. Het lichaamsbeeld wordt namelijk slechts aan de hand van één item gemeten, zonder beschikbare evidentie over de validiteit hiervan. Bij de levenstevredenheid en het zelfvertrouwen is daarentegen wel geweten dat de gebruikte vragen valide zijn om deze constructen te meten (Jongeren en gezondheid UGent, z.d.; Robins et al., 2001). Bij een lage inhoudsvaliditeit kan het antwoord op de vraag mogelijks meer de perceptie van de vraag weergeven dan dat het de persoon zijn/haar lichaamsbeeld weerspiegelt (Heale & Twycross, 2015). Een jongere zou zichzelf bijvoorbeeld objectief te dik of te mager kunnen vinden, maar daarom niet noodzakelijk een slecht lichaamsbeeld hebben.

Vervolgens werd onderzocht of de slaapkwaliteit een invloed heeft op de mentale gezondheid (levenstevredenheid, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen) en wat het effect van geslacht en opleidingsniveau op deze analyses is. Allereerst wordt gevonden dat er een significant interactie-effect is tussen slaapkwaliteit en geslacht op de levenstevredenheid. De mate waarin de slaapkwaliteit invloed uitoefent de levenstevredenheid is groter bij de meisjes dan bij de jongens. In de studie van Paunio et al. (2008) werd reeds geconcludeerd dat een slechte slaapkwaliteit consistent de levenstevredenheid kan voorspellen bij personen met een gemiddelde leeftijd van 33 jaar. Dit is echter het hoofdeffect van de slaapkwaliteit op de levenstevredenheid, wat niet wordt geïnterpreteerd in deze masterproef omdat er een significant interactie-effect is. Dit maakt het moeilijk om te vergelijken. Daarnaast zijn de participanten in dit onderzoek jonger (12 tot 15 jaar). Omwille van de grote verschillen met betrekking tot slaap bij jongeren in vergelijking met volwassenen moet voorzichtig vergeleken worden tussen beide leeftijdscategorieën. Jongeren zitten namelijk volop in hun groei waarbij de slaap een fundamentele rol speelt (Shochat et al., 2014; American Sleep Association, z.d.). Er kan echter wel gesteld worden dat zowel bij de jongens als bij de meisjes de

slaapkwaliteit invloed heeft op de levenstevredenheid en de resultaten dus enigszins gelijklopend zijn met die in het onderzoek van Paunio et al. (2008). Een verklaring voor de grotere beïnvloedende waarde bij meisjes ten opzichte van jongens kan zijn dat er bij de jongens andere factoren, eerder dan de slaapkwaliteit, een invloed hebben op de mentale gezondheid. Hier zouden opnieuw de mate van fysieke activiteit en/of sociale steun een meer uitgesproken invloed kunnen hebben op de mentale gezondheid van jongens. Er bestaat namelijk, zoals hierboven reeds vermeld, evidentie dat fysiek actief zijn, kan leiden tot een verbetering van de levenstevredenheid, het lichaamsbeeld en het zelfvertrouwen bij jongeren (Ahn & Fedewa, 2011; Bassett-Gunter et al., 2017; Biddle & Asare, 2011; Pengpid & Peltzer, 2019) en dat jongens meer fysiek actief zijn dan meisjes (Hallal et al., 2012). Daarnaast is literatuur voorhanden dat sociale steun positief geassocieerd is met een goede mentale gezondheid en dat jongens minder sociale steun ervaren (Gecková et al., 2003; Wight et al., 2006).

Daarnaast blijkt dat de slaapkwaliteit geen significante invloed heeft op het lichaamsbeeld. Zoals reeds besproken, kan een verklaring hier opnieuw een tekort aan inhoudsvaliditeit zijn bij de variabele lichaamsbeeld die aan de hand van één item wordt gemeten. Bij een lage inhoudsvaliditeit kan het antwoord op de vraag mogelijks meer de perceptie van de vraag weergeven dan dat het de persoon zijn/haar lichaamsbeeld weerspiegelt (Heale & Twycross, 2015). Dit kan ervoor zorgen dat de resultaten niet volledig accuraat zijn. Een andere verklaring kan zijn dat de invloed van de slaapkwaliteit op het lichaamsbeeld verstoord wordt door confounding variabelen, die niet worden meegenomen in de analyses. Er werd bijvoorbeeld aangetoond dat de herkomst van de persoon een verstorende invloed kan hebben op het verband tussen de slaapkwaliteit en de mentale gezondheid (João et al., 2018). Verder blijkt uit de literatuur dat, naast de slaapkwaliteit, ook andere variabelen een (verstorende) invloed kunnen hebben op de mentale gezondheid, namelijk de variabiliteit in slaapduur, het geslacht en het opleidingsniveau (Lichstein et al., 2006; Martin & Hakim, 2011; Morgenthaler et al., 2007; Sadeh, 2011). Een grote dagelijkse variabiliteit in slaapduur is gerelateerd aan een slechter subjectief welzijn bij volwassenen (Fuligni & Hardway, 2006; Lemola et al., 2013a). Deze bevindingen worden bevestigd in een onderzoek bij jongeren van 14 en 15 jaar (Lemola et al., 2013a). Het geslacht en het opleidingsniveau worden echter wel opgenomen in het statistisch model in deze masterproef, maar niet onderzocht als confounding variabelen.

Er wordt daaropvolgend gevonden dat het geslacht wel een significante invloed heeft op het lichaamsbeeld. Jongens hebben gemiddeld 7.059 keer meer kans op een goed lichaamsbeeld dan meisjes. In de literatuur wordt aangetoond dat jongens gemiddeld een

beter lichaamsbeeld hebben dan meisjes (Inchley et al., 2016). Dit kan verklaren waarom het geslacht een effect heeft op het lichaamsbeeld.

Tenslotte blijkt uit de resultaten dat de slaapkwaliteit een significant aandeel in het zelfvertrouwen van de jongeren kan verklaren. Een goede slaapkwaliteit heeft een positieve invloed op het zelfvertrouwen van de jongeren. Deze bevinding wordt bevestigd in de studie van Roberts et al. (2002) waar een gelijkaardig resultaat gevonden wordt. Adolescenten die meer slapeloosheid rapporteren, hebben meer kans op een laag zelfvertrouwen. Desondanks in het onderzoek van Roberts et al. (2002) over slapeloosheid gesproken wordt en niet over slaapkwaliteit, komt de conceptualisatie grotendeels overeen. Slapeloosheid wordt gemeten aan de hand van zich uitgeslapen voelen ‘s morgens, zich slaperig voelen overdag en problemen hebben bij het inslapen. Slaapkwaliteit wordt in deze masterproef gemeten aan de hand van acht vragen waarvan drie zeer gelijkaardig zijn aan die in het onderzoek van Roberts et al. (2002). Het zelfvertrouwen wordt daarnaast in de studie van Roberts et al. (2002) gemeten aan de hand van acht items uit de Rosenberg Self-Esteem Scale en in deze masterproef aan de hand van één item uit dezelfde schaal. Er kan geconcludeerd worden dat de vragen waarmee slapeloosheid en het zelfvertrouwen worden gemeten in de studie van Roberts et al. (2002) grotendeels overeenstemmen met de items in deze masterproef. Hierdoor kan verondersteld worden dat de resultaten in deze masterproef overeenkomen met deze in de literatuur.