• No results found

Sporen van historisch landgebruik in een rurale context te Kortrijk - 'Goed te Bouvekerke'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sporen van historisch landgebruik in een rurale context te Kortrijk - 'Goed te Bouvekerke'"

Copied!
237
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2013

VERDEGEM S.

PIETERS H.

COENAERTS J.

DE SMAELE B.

Archeo Rapport 12

Kortrijk-Goed te Bouvekerke

(2)
(3)

 

 

 

                                       

 

  ADEDE RAPPORT 12

 

 

Sporen van historisch landgebruik in 

een rurale context  

te Kortrijk – ‘Goed te Bouvekerke’ 

 

Vlakdekkend archeologisch onderzoek  

S.VERDEGEM, H. PIETERS, J. COENAERTS & B. DE SMAELE 

 

(4)

                              

Colofon

  Opdrachtgever  Stadsontwikkelingsbedrijf Kortrijk  Project  Goed te Bouvekerke  Vergunningsnummer  2011/312  Vergunningshouder  Simon Verdegem  Projectcode  11007_KOR‐GOE  Ons Kenmerk  Auteurs  3/1/2011/11007/2 

Simon  Verdegem,  Jan  Coenaerts,  Hadewijch  Pieters,  Bart  De Smaele  Redactie  Simon Verdegem, Bart De Smaele  Kaarten & plannen  Hadewijch Pieters, Simon Verdegem (©NGI/GIS Vlaanderen) Foto’s & tekeningen  Hadewijch Pieters, Simon Verdegem  ISSN  2033‐6810      © ADEDE , MEI 2013     

Niets  uit  deze  uitgave  mag  worden  verveelvoudigd  en/of  openbaar  gemaakt  door  middel  van  druk,  fotokopie,  microfilm  of  op  welke  andere  wijze  dan  ook,  zonder  voorafgaande  schriftelijke toestemming van aDeDe. 

(5)

A

DMINISTRATIEVE FICHE

 

Administratieve gegevens

  Opdrachtgever    Stadsontwikkelingsbedrijf Kortrijk  Grote Markt 54  8500 Kortrijk    Uitvoerder    ADEDE bvba  Antwerpsesteenweg 56  9000 Gent    Naam Vergunninghouder   Simon Verdegem    Beheer en plaats van geregistreerde data   Archief ADEDE bvba    Beheer en plaats van vondsten en stalen   Depot ADEDE bvba    Projectcode   11007_KOR‐GOE    Vindplaats naam   Goed te Bouvekerke    Locatie    West‐Vlaanderen, Kortrijk (Hoog‐Kortrijk),  Ambassadeur Baertlaan/Sint‐Denijseweg    Lambert‐coördinaten (x;y)  74158m;166493m  74430m;166493m  74430m;166206m  74158m;166206m    Kadasterperceel    Kortrijk, Afdeling 4, Sectie C, percelen 769 A,   768 A, 767 C    Begin‐ en einddatum   12 september – 21 december 2011     

(6)

Omschrijving van de onderzoeksopdracht

  Bijzondere Voorwaarden  De opgraving werd uitgevoerd volgens de  Bijzondere Voorwaarden bij de Vergunning tot  het uitvoeren van een archeologische opgraving  2011/312.  Archeologische verwachtingen  Het plangebied bevindt zich in een archeologisch  gevoelig gebied, met name op de zuidflank van  een NO‐ZW gerichte opduiking, waarop bij  veldprospecties lithische artefacten uit  verschillende periodes aangetroffen zijn. Ten  zuidwesten van het plangebied bevindt zich het  Goed te Bouvekerke, een site met walgracht. Het  onderzoeksgebied is een uitgelezen plaats voor   bewoning. Ook in de directe omgeving zijn bij  veldprospecties lithische artefacten  aangetroffen, die aangeven dat de site  archeologisch gevoelig is. Het  proefsleuvenonderzoek (zie verder) heeft resten  uit de Romeinse periode en de middeleeuwen  aan het licht gebracht.     

(7)

I

NHOUDSOPGAVE

 

ADMINISTRATIEVE FICHE ... 3  INHOUDSOPGAVE ... 5  1  INLEIDING EN DOELSTELLING ... 7  2  METHODEN EN TECHNIEKEN VELDWERK ... 10  3  LANDSCHAPPELIJK KADER ... 13  3.1  LANDSCHAPPELIJK KADER: SITUERING ... 13  3.2  LANDSCHAPPELIJK KADER: TOPOGRAFIE ... 14  3.3  LANDSCHAPPELIJK KADER: BODEMKUNDE ... 14  4  HISTORISCH KADER ... 18  4.1  HISTORISCH KADER: ARCHIEFBRONNEN ... 18  4.2  HISTORISCH KADER: ARCHEOLOGISCHE BRONNEN ... 21  5  RESULTATEN ... 24  5.1  ALGEMENE BESCHOUWINGEN ... 24  5.1.1  Sporen en structuren ... 24  5.1.2  Vondsten ... 26  5.1.2.1  Aardewerk en bouwkeramiek ... 26  5.1.2.2  Glas ... 27  5.1.2.3  Metaal ... 27  5.1.2.4  Natuursteen ... 28  5.1.2.5  Hout ... 30  5.2  LATE IJZERTIJD / ROMEINSE PERIODE ... 31  5.2.1  Sporen en structuren ... 31  5.2.1.1  Greppels en greppelsystemen ... 31  A.  areaal 1 ... 32  B.  areaal 2 ... 37  C.  Areaal 3 ... 41  D.  Areaal 4 ... 43  E.  Andere greppels ... 46  5.2.1.2  Gebouwplattegronden ... 48  A.  Structuur 1: zespalige spieker ... 48  B.  Structuur 2: vierpalige spieker ... 51  C.  Structuur 3: onduidelijke Romeinse structuur ... 52 

(8)

D.  Andere (paal)kuilen ... 55  5.2.1.3  Waterput ... 57  5.2.1.4  Brandrestengraf... 65  5.2.2  Vondsten ... 68  5.2.2.1  Handgevormd aardewerk in ijzertijdtraditie ... 68  5.2.2.2  Romeins aardewerk ... 71  5.3  (VROEGE?) MIDDELEEUWEN ... 72  5.3.1  Sporen en structuren. ... 72  5.3.1.1  Greppels ... 72  5.4  LATE MIDDELEEUWEN ... 74  5.4.1  Sporen en structuren ... 74  5.4.1.1  Greppels en greppelsystemen ... 74  A.  Areaal 1: afbakening van het bruikbare land ... 75  B.  Areaal 2 ... 79  C.  Laatmiddeleeuwse greppels in relatie met areaal 1 en 2 ... 87  D.  Andere laatmiddeleeuwse greppels ... 95  5.4.1.2  Laatmiddeleeuwse activiteitenzones ... 97  A.  Activiteitenzone binnen areaal 1 ... 98  B.  Activiteitenzone binnen areaal 2 ... 103  5.4.2  Vondsten ... 115  5.4.2.1  Aardewerk ... 115  A.  Grijs aardewerk ... 116  B.  Roodbakkend aardewerk ... 121  C.  Hoogversierd aardewerk ... 124  D.  Protosteengoed ... 125  E.  Steengoed ... 126  5.5  SUBRECENT ... 130  5.5.1  Sporen en structuren ... 130  5.5.1.1  Waterput ... 130  5.5.1.2  Buurtweg ... 135  6  INTERPRETATIE ... 142  7  BESLUIT ... 147  8  BIBLIOGRAFIE ... 149  9  LIJST VAN FIGUREN ... 151  10  LIJST VAN BIJLAGEN ... 156 

(9)

1 I

NLEIDING EN DOELSTELLING

 

Tussen  12  september  en  21  december  2011  werd  door  ADEDE  bvba  uit  Gent  in  opdracht  van  het  Stadsontwikkelingsbedrijf  Kortrijk  een  vlakdekkend  archeologisch  onderzoek  uitgevoerd  op  de  site  Goed te Bouvekerke. Dit onderzoek kaderde in het plan voor de verkaveling van het ongeveer 3 ha  grote  gebied  tot  een  woonwijk  met  rijwoningen  en  vrijstaande  woningen,  kadastraal  bekend  als  afdeling 4, sectie C, percelen 769 A, 768 A, 767 C.            Na het vooronderzoek door middel van parallelle proefsleuven, uitgevoerd door GATE bvba in januari  2011,  werd  door  Onroerend  Erfgoed  bindend  geadviseerd  dat  een  groot  deel  van  het 

(10)

onderzoeksgebied  vlakdekkend  diende  te  worden  opgegraven.1  Tijdens  het  vooronderzoek  werden  immers  sporen  aangetroffen  van  verschillende  historische  periodes,  met  in  hoofdzaak  bewoningssporen uit de volle en de late middeleeuwen. Tevens werden aanwijzingen aangetroffen  voor  bewoning  tijdens  de  IJzertijd,  de  Romeinse  periode  en  de  vroege  middeleeuwen.  Omdat  de  sporenconcentratie in het noordwesten minder groot bleek, kon na overleg door Onroerend Erfgoed  beslist worden om dit deel van het terrein niet verder te onderzoeken.           Het grootste deel van het plangebied werd vlakdekkend opgegraven met als doel de aard, omvang en  datering van de bewoningssporen in kaart te brengen en hun onderlinge samenhang te onderzoeken.   Het veldteam voor het vlakdekkend onderzoek bestond uit Simon Verdegem (vergunninghouder en  vergunninghouder  metaaldetectie),  Bart  De  Smaele,  Anke  Thuy,  Hadewijch  Pieters,  Jan  Coenaerts,  Linus Tombeur en Robby Vervoort (archeologen). Het grondwerk werd uitgevoerd door ADEDE bvba.  

      

1

 Messiaen & Verbruggen, 2011.  

(11)

ADEDE  bvba  werd  geadviseerd  door  Sofie  Vanhoutte  en  Marc  Dewilde  (buitendienst  Agentschap  Onroerend  Erfgoed),  zowel  tijdens  het  terreinwerk  als  tijdens  de  verwerking.  Het  Agentschap  Onroerend  Erfgoed  werd  vertegenwoordigd  door  Sam  de  Decker,  de  opdrachtgever  Stadsontwikkelingsbedrijf Kortrijk werd vertegenwoordigd door Pascale Denys. 

(12)

2 M

ETHODEN EN TECHNIEKEN VELDWERK

 

Het geselecteerde gebied voor vlakdekkend onderzoek bedroeg ongeveer 3 ha. Langs de grenzen van  het onderzoeksgebied werd een veiligheidsmarge (o.a. vermijden van verzakkingen) van ongeveer 3  m  behouden.  Hierbij  werd  er  echter  op  gelet  dat  alle  archeologische  sporen  in  de  mate  van  het  mogelijke  volledig  in  het  vlak  gevat  werden.  Na  overleg  met  Onroerend  Erfgoed  werd  bovendien  beslist om in de noordwestelijke zone een deel niet verder te onderzoeken. In totaal werd dus 2,64  ha vlakdekkend onderzocht.           

Doel  van  de  opgraving  was  het  volledig  onderzoek  van  de  archeologische  resten  die  door  de  geplande  werken  zouden  worden  verstoord,  waarbij  alle  archeologische  resten  maximaal  werden 

Figuur 3. Strokenpatroon van de aanleg van het vlak (donkergrijs: 1e

 fase, lichtgrijs 2e

(13)

onderzocht.  Hiervoor  werd  binnen  het  onderzoeksgebied  de  teelaarde  met  behulp  van  een  graafmachine  met  tandenloze  dieplepelbak  verwijderd,  waarbij  de  teelaarde  van  de  afgegraven  natuurlijke bodem gescheiden werd. Ook resten van beton, bouwmateriaal en dergelijk afval werden  van de teelaarde gescheiden, conform het bestek. Aangezien het volledige terrein diende te worden  onderzocht  en  er  geen  afvoer  van  teelaarde  mogelijk  was,  werd  gekozen  voor  een  aanpak  waarbij  sleuven van 12 m breed werden uitgezet, georiënteerd op de helling van het terrein. Hierbij werden  afwisselend stroken van 12 m afgegraven, telkens gescheiden door stroken die werden gebruikt om  de  afgegraven  grond  op  te  slaan.  Afgewerkte  sleuven  konden  na  toestemming  van  Onroerend  Erfgoed  terug  gedicht  worden,  waarna  de  tussenliggende  stroken  van  12  m  konden  worden  onderzocht. 

Na  het  samenvoegen  van  de  resultaten  van  al  deze  onderdelen  kon  een  volledig  grondplan  opgemaakt worden van de opgegraven zone die maximaal 142 m breed en 315 m lang was.  

Het  hele  vlak  werd  tijdens  het  machinaal  afgraven  met  de  schop  opgeschaafd,  waarbij  de  archeologische  sporen  direct  genummerd  en  gemarkeerd  werden.  Archeologische  vondsten  en  stalen  (bvb.  houtskool,  botmateriaal)  die  tijdens  het  opschaven  werden  aangetroffen,  werden  onmiddellijk  verzameld,  ingepakt  en  van  een  identificatielabel  voorzien.  Alle  werkputten,  sporen,  vondstenconcentraties  en  ‘losse’  aardewerkvondsten  op  het  vlak  werden  direct  in  het  vlak  gefotografeerd  (overzichtsfoto’s)  en  met  behulp  van  een  Total  Station  digitaal  ingemeten.  Er  werd  uitsluitend  digitaal  gefotografeerd  en  in  het  vlak  ingemeten.  De  grondplannen  werden  direct  in  Lambert  72‐coördinaten  gegeorefereerd  naar  vaste  landmeetkundig  gecontroleerde  punten  (‘verdichtingspunten’, gecontroleerd door AGIV) in de Sint‐Denijseweg. Elk spoor werd opgenomen in  een gedetailleerde inventaris (zie Inventaris Sporen), waarin lengte, breedte, vorm, textuur, vulling,  inclusies, kleur en werkinterpretatie opgenomen werden. Conform de Bijzondere Voorschriften van  Onroerend  Erfgoed  in  het  bestek  werden  alle  grondplannen  analoog  op  het  terrein  als  werkplan  gebruikt,  waarop  details  van  sporen,  aanpassingen  van  sporenaflijning,  toevoeging  van  eventuele  paalkernen  of  gelaagdheden,  coupelijnen,  profielen,  enz.  werden  aangeduid.  De  volledig  gedocumenteerde archeologische sporen werden tenslotte tot in de natuurlijke bodem gecoupeerd,  teneinde  een  volledig  profiel  te  kunnen  documenteren.  Alle  profielen  van  antropogene  sporen  zijn  analoog op watervaste polyesterfolie op schaal 1/10 of 1/20 ingetekend. De keuze voor schaal 1/10  wordt als volgt beargumenteerd: schaal 1/10 laat een grotere detailwerking toe dan de gebruikelijke  schaal  1/20,  waardoor  deze  gebruikelijk  was  voor  de  meeste  bodem‐  en  sporenprofielen.  Elke  profieltekening werd zonder uitzondering voorzien van een omstandige beschrijving van de opbouw  en  de  afzonderlijk  waarneembare  vullingen,  waarbij  de  diepte  van  het  archeologische  spoor,  de  kleur,  textuur,  de  inclusies  en  de  mogelijke  genese  van  het  spoor  opgenomen  werden.  Deze  beschrijving voorzag ook een werkinterpretatie en een voorlopige datering van het spoor.  

(14)

Bij  het  onderzoek  van  de  sporen,  zowel  in  het  vlak  als  in  de  coupe,  werden  vondsten  en  stalen  gerecupereerd. Deze werden zo volledig mogelijk en per materiaalcategorie ingezameld en voorzien  van een uniek vondstennummer. Voor transport en tijdelijke opslag werden de vondsten verpakt en  voorzien  van  een  identificatiekaart  waarop  alle  noodzakelijke  gegevens  ter  identificatie  vermeld  staan  (naam  site,  datum  aantreffen  vondst,  spoornummer,  vlak,  werkput,  wijze  van  inzamelen,  materiaalcategorie,  vondstnummer,  initialen  van  inzamelaar,  eventueel  nuttige  informatie  voor  tijdens  de  verwerking).  Alle  roerende  archeologische  vondsten  en  stalen  werden  in  een  inventaris  opgenomen (zie Inventaris vondsten in bijlage).  

Van  het  aardewerk  en  het  materiaal  werd  een  assessment  uitgevoerd  door  Anke  Thuy.  Vervolgens  werd  het  middeleeuwse  aardewerk  nader  onderzocht  door  Robby  Vervoort.  Op  basis  van  deze  determinatie kon een groot deel van de sporen voorzien worden van een relatieve datering. Op het  overzichtsplan  konden  op  basis  van  ligging,  oversnijdingen  en  aansluiting  sporen  aan  elkaar  gelinkt  worden. Sporen waaruit geen vondstmateriaal werd gerecupereerd en die niet duidelijk in verband  gebracht konden worden met andere sporen kregen ‘XXX’ als datering mee.  

(15)

3 L

ANDSCHAPPELIJK KADER

 

3.1 Landschappelijk kader: situering 

Het door Onroerend Erfgoed geselecteerde gebied wordt begrensd door enerzijds de openbare weg  en  anderzijds  een  halfverharde  landweg.  Het  onderzoeksgebied  wordt  in  het  westen  afgebakend  door  de  Schaapsdreef  en  de  Ambassadeur  Baertlaan  en  in  het  zuiden  en  zuidoosten  door  de  Sint‐ Denijseweg.  Het  gebied  was  tot  voor  kort  in  gebruik  als  landbouwgrond  waarop  tot  en  met  het  archeologische vooronderzoek bieten werden gekweekt.             Figuur 4. Situering van het onderzoeksgebied (©Google Earth).

(16)

3.2 Landschappelijk kader: topografie 

Het gebied is topografisch gesitueerd op de zuidoostelijke flank van een lokale NO‐ZW gerichte rug.  Deze wordt gekenmerkt door vochtige zandleembodems met tertiaire klei op geringe diepte. De rug  loopt in zuidoostelijke richting sterk af naar de Keibeek en de Kortrijkbeek.            

3.3 Landschappelijk kader: bodemkunde 

Op de bodemkaart van België staan de gronden gekarteerd met code Lda en Lca, wat neerkomt op  matig  gleyige  zandleemgronden  met  textuur  B‐horizont  en  matig  droge  zandleemgronden  met  textuur  B‐horizont.  Dit  vertaalt  zich  in  een  situatie  op  terrein  met  een  antropogene  humus  A‐ horizont, die in dikte sterk varieert: van slechts 20 cm tot meer dan 1 m. Hieronder bevindt zich een 

(17)

B‐horizont, met een dikte variërend tussen 10 en 25 cm. Op de hoogste delen  van het terrein was  geen  B‐horizont  meer  waarneembaar.  Waarschijnlijk  was  deze  verstoord  door  recente  landbouwactiviteiten (mechanisch ploegen).  

De  onverstoorde  C‐horizont  (‘moederbodem’)  bestond  uit  relatief  vochtige  zandleembodems  met  een lemige textuur op de hogere gedeelten van het terrein en natte bodems met een sterk lemige,  zelfs kleiige textuur in de lagere gedeelten van het terrein.            

Verspreid  over  het  gebied  zijn  er  in  de  C‐horizont  dagzomende  tertiaire  lagen,  bestaande  uit  zeer  vette gereduceerde klei, glauconiethoudende zanden en grintlagen zichtbaar.  

   

(18)

                 

In  de  lager  gelegen  gedeeltes  van  het  terrein  bevond  zich  tussen  de  B‐  en  de  C‐horizont  een  dun  colluviumpakket. Vanaf een diepte van 1 m tot 3 m onder het aangelegde vlak werd over het hele  terrein een laag tertiaire klei aangetroffen.       Figuur 7. Profiel met een duidelijke ABC‐stratigrafie.  Figuur 8. Profiel ter hoogte van spoor 243.

(19)

 

   

(20)

4 H

ISTORISCH KADER

 

4.1 Historisch kader: archiefbronnen 

Hoog‐Kortrijk dankt zijn naam aan kasteel ’t Hooghe dat centraal gelegen is binnen dit gebied, maar  overschrijdt  deze  toponymische  omschrijving  en  neemt  een  veel  ruimer  gebied  in  zich  op.  Hoog‐ Kortrijk  was  tot  WO  I  een  rustige  plattelandsregio  met  een  groot  aantal  hoeves,  verspreid  in  het  landschap. Bij het bekijken van de Atlas van Ferraris zijn ondanks het sterk veranderde landschap al  enkele van de nog bestaande wegen te herkennen, zoals de Sint‐Denijseweg.2 Het onderzoeksgebied  zelf bevindt zich grotendeels op landbouwgrond.                  2  Het onderzoeksgebied kan teruggevonden worden op kaartblad 19, Menen.  Figuur 10. Situering van het onderzoeksgebied op de kaart van Ferraris.

(21)

 

In het westen en centrale deel van het onderzoeksgebied zijn een aantal gebouwen waar te nemen.  Van de westelijke structuren valt slechts 1 structuur van het totale areaal binnen de grenzen van het  onderzoeksgebied.  Het  centrale  deel  omvat  een  viertal  structuren  en  een  lokale  weg.  Opvallend  is  het ontbreken van het toponiem Goed te Bouvekerke dat reeds vermeld werd in de 14de eeuw. Een  reden  voor  het  niet  weergeven  van dit landgoed is onbekend.  Geschreven  bronnen bevestigen het  bestaan van een opper‐ en neerhofstructuur met een dubbele walgracht, dat teruggaat tot  ca. 1365,  het zogenaamde ‘Goed te Bovekerke’, afhankelijk van het Kortrijkse Onze‐Lieve‐Vrouwekapittel. Een  kaart  uit  17473  toont  een  overzicht  van  de  gronden  waarop  dit  kapittel  tienden  kon  heffen,  met  name de Bouvekercktienden. Daarin wordt dit Goed te Bouvekerke omschreven als ‘eene behuysde  hofstede ende boomgaert’.                    3

  Derde  kaart  van  derde  kanton  van  Bouvekercktienden,  extenderende  op  Kortrijk‐Buiten,  1747,  in:  Fonds  Kerkfabriek,  Onze‐Lieve‐Vrouwekapittel Kortrijk, register nr. 95, Rijksarchief Kortrijk. 

Figuur 11. Detail van de kaart van de Bouvekercktienden met aanduiding van het onderzoeksgebied (rode polygoon).  De hoeve is zichtbaar ten zuidoosten ervan. 

(22)

De  hoeve  zelf  ligt  ten  zuidoosten  van  het  onderzoeksgebied,  terwijl  de  gronden  behorende  tot  dit  goed  zich  uitstrekten  tot  de  locatie  van  de  huidige  universiteitsgebouwen.4  Recente  bouwwerken  hebben  waarschijnlijk  sporen  van  het  neerhof  definitief  vernietigd,  maar  luchtfoto’s  geven  nog  duidelijk  de  circulaire  structuur  van  de  walgrachtsite  aan.5  Deze  gedempte  vroegere  gracht  werd  opnieuw uitgegraven tijdens renovatiewerken aan het goed.6             Tenslotte vermeldt de Atlas der Buurtwegen (1841) een weg met een NW‐ZO oriëntatie in de richting  van het 'Goed te Bovenkerken'. Voor de aanvang van het vooronderzoek was deze weg nog zichtbaar  als een inzinking in het landschap.7              4  Kortrijklinksbekeken, http://www.nieuws.be/nieuws/Zondags_Kortrijk_%28ansicht_22%29_8afacf4b.aspx, 20121217.  5  Despriet 2010: 16b  6  Kortrijklinksbekeken, http://www.nieuws.be/nieuws/Zondags_Kortrijk_%28ansicht_22%29_8afacf4b.aspx, 20121217.   7  Messiaen & Verbruggen 2011, p. 20.  Figuur 12. Luchtfoto met de circulaire structuur nog duidelijk in het landschap.

(23)

 

 

4.2 Historisch kader: archeologische bronnen 

Tot  op  heden  is  slechts  in  beperkte  mate  archeologisch  onderzoek  uitgevoerd  in  en  rond  Hoog‐ Kortrijk.  De  informatie  blijft  veelal  beperkt  tot  waarnemingen,  gedaan  in  de  19de  en  20ste  eeuw  bij  grondwerken  en  graafwerken.  Hierbij  werden  steeds  basiswaarnemingen  uitgevoerd:  een  gericht  archeologisch onderzoek of preventief archeologisch onderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. In  enkele  gevallen  werden  de  waarnemingen  uitgevoerd  door  amateurarcheologen  waardoor  de  registratie van deze gegevens nauwkeuriger was.  

   

(24)

 

   

In  de  jaren  ’50  en  later  in  de  jaren  ’70  werden  ten  noordwesten  van  het  onderzoeksgebied  graafwerken  uitgevoerd  voor  de  vernieuwing  van  het  wegdek  van  o.a.  de  Sint‐Denijseweg.  Daar  werden 9 brandrestengraven en een viertal afvalkuilen gevonden (CAI 75105). De afvalkuilen werden  op basis van het vondstenmateriaal in de ijzertijd gedateerd. Ook in de nabijgelegen Universiteitslaan  (CAI  76404)  werden  kuilen  uit  de  ijzertijd  vastgesteld  tijdens  werken.  Ten  noordoosten  van  het  onderzoeksgebied, nabij het centrum van Zwevegem, werd eveneens een viertal brandrestengraven  vastgesteld tijdens niet nader gedefinieerde graafwerken (CAI 70904).  

In  de  ruime  omgeving  van  het  onderzoeksgebied  werd  op  een  aantal  locaties  lithisch  materiaal  aangetroffen: niet alleen vlakbij,op een groot perceel langs de Schaapsdreef (CAI 76532), maar ook  op grotere afstand (CAI 76688, 70221, 76687, …).  

De  dichtstbijzijnde  vlakdekkende  archeologische  opgraving  vond  plaats  op  de  terreinen  van  het  bedrijventerrein  Evolis  (CAI  77107,  77108  en  77109),  gelegen  op  een  kleine  twee  kilometer  ten  noordoosten van het onderzoeksgebied.  

De  archeologische  voorkennis  van  het  onderzoeksgebied  zelf  was  beperkt  tot  een  prospectie  uitgevoerd  door  de  Vereniging  Archeologie  Zuid‐West‐Vlaanderen  vzw  in  2010.  Deze  prospectie 

Figuur 14. Topografische kaart met aanduiding van het onderzoeksgebied (rood) en de  CAI‐vindplaatsen (blauw). 

(25)

leverde  lithisch  materiaal,  een  fragment  aardewerk  uit  de  ijzertijd  en  honderden  aardewerkfragmenten uit de late middeleeuwen en de Nieuwe Tijd op.8  

 

Het  archeologisch  vooronderzoek  aan  de  hand  van  proefsleuven  uitgevoerd  door  GATE  bvba  in  januari  2011  leverde  duidelijke  sporen  op  van  vol‐  en  laatmiddeleeuwse  bewoning,  evenals  aanwijzingen  voor  oudere  occupatiefases,  daterend  uit  de  ijzertijd,  de  Romeinse  en  de  vroegmiddeleeuwse periode.9   De vijfdaagse archeologische prospectie uitgevoerd door GATE in januari 2011 had als voornaamste  doel het in kaart brengen van een veldversterking (bastion) van het Franse leger uit 1695.10   De resultaten van de proefsleuven toonden sporen van vol‐ en laatmiddeleeuwse rurale activiteiten,  maar ook aanwijzingen voor oudere resten uit de ijzertijd, Romeinse en vroegmiddeleeuwse periode.  De meest opvallende anomalie in de bodem is de aanwezigheid van een meerfasig greppelsysteem  met een noordoost‐zuidwest oriëntatie verspreid over het ganse onderzoeksgebied. Op basis van de  grote  hoeveelheden  aardewerk  uit  deze  greppels  konden  de  meeste  van  deze  greppels  gedateerd  worden  in  de  middeleeuwen.  Bovendien  betreft  het  hier  een  zone  die  deel  uitmaakte  van  de  neerhofstructuur van het Goed te Bouvekerke. Een mogelijkheid is dat dit greppelcomplex in verband  gebracht kon worden met deze hoeve.  

De aanwezigheid van acht fragmenten vroegmiddeleeuwse aardewerk in een kuil in het westen van  het terrein toonde het potentieel om meer informatie te winnen over menselijke activiteiten in deze  slecht  gekende  periode  in  en  rond  Kortrijk.  Vermeldenswaard  is  een  laatmiddeleeuws  bakstenen  muurtje in associatie met een greppel in sleuf 2.  

De aanbevelingen van het vooronderzoek legden de nadruk op een volledig vlakdekkend onderzoek  om  de  vroegmiddeleeuwse  aanwezigheid  op  het  onderzoeksterrein,  in  combinatie  met  een  meerfasig greppelsysteem, verder uit te diepen. De oudere sporen, i.e. uit de ijzertijd en Romeinse  periode, werden ook voldoende waardevol geacht om verder onderzoek aan te bevelen.         8  Despriet 2010, p. 14‐16a  9  Messiaen & Verbruggen 2011, p. 21  10  Messiaen & Verbruggen 2011, p. 6.  

(26)

5 R

ESULTATEN

 

5.1 Algemene beschouwingen 

5.1.1 Sporen en structuren 

In  totaal  werden  tijdens  het  vlakdekkende  onderzoek  526  sporen  gedocumenteerd,  waarvan  met  zekerheid 94 van natuurlijke aard (clusters van mollengangen, resten van plantenwortels, windvallen,  …)  bleken  te  zijn.  26  spoornummers  identificeren  “losse”  vondsten  (m.a.w.  buiten  de  aflijning  van  een  archeologisch  spoor  bij  het  opschaven  verzameld)  op  het  vlak,  die  als  een  geïsoleerde  puntlocatie  werden  opgemeten.  Het  betreft  aardewerk  en  silex.  Deze  methode  laat  toe  de  “losse”  vondst  exact  binnen  de  site  te  plaatsen  en  eventueel  gegevens  over  verspreiding  of  clustering  te  verzamelen.  

12 sporen zijn op basis van hun scherpe aflijning en losse vulling te plaatsen als recente verstoringen.  De  overige  zijn  archeologisch  relevante  sporen,  waarbij  het  voornamelijk  om  kuilen,  paalkuilen  en  greppels  gaat.  De  sporen  bevonden  zich  verspreid  over  het  hele  terrein,  waarbij  op  basis  van  de  lokale  topografie  twee  zones  kunnen  afgelijnd  worden.  Op  het  hoogste  gedeelte  van  het  terrein  bevindt  zich  een  hoge  concentratie  aan  sporen,  voornamelijk  kuilen  en  greppels.  In  de  laagste  gedeeltes  van  het  terrein  is  de  concentratie  aan  sporen  minder  hoog.  Hier  bevinden  zich  bijna  uitsluitend greppels. Algemeen kan men stellen dat de densiteit aan sporen sterk afneemt naarmate  de hoogte van de helling afneemt.  

De bewaring van de sporen is over het algemeen matig te noemen. De leesbaarheid van de sporen in  het vlak is niet altijd even goed. De mindere zichtbaarheid was meer te wijten aan de bodemtextuur  dan aan de bewaring van de sporen. In bepaalde zones van het onderzoeksgebied had de C‐horizont  een  donkere  kleur  waardoor  de  grijsbruine  sporen  zich  minder  lieten  aftekenen.  Terwijl  in  andere  zones de moederbodem een zeer lichte kleur had, met als gevolg dat de witte of lichtgrijze sporen  minder goed zichtbaar waren.  

 

Er  werd  een  grote  hoeveelheid  greppels  aangesneden  die  verscheidene  arealen  met  verschillende  oppervlakten afbakenen. Opvallend hierbij is de grotere dichtheid aan greppels op het hoger gelegen  gedeelte van het terrein, met name in de hoek die gevormd wordt door de Ambassadeur Baertlaan 

(27)

en  de  Sint‐Denijseweg,  waar  de  oppervlakte  van  de  arealen  ook  veel  kleiner  is  dan  op  de  lager  gelegen  gronden.  Bovendien  ligt  ook  het  merendeel  van  de  overige  sporen  op  deze  hoger  gelegen  gronden. Dit doet vermoeden dat de eigenlijke bewoning zich op de top van de heuvel bevond, dus  onder en aan de overkant van de Ambassadeur Baertlaan. Ook opvallend is de strakke geometrische  indeling  van  het  volledige  greppelsysteem.  De  aanleg  ervan  lijkt  zeer  planmatig  te  zijn  gebeurd  en  nagenoeg alle greppels volgen perfect deze orthogonale indeling.  

Er  kan  een  onderscheid  gemaakt  worden  tussen  enerzijds  greppels  uit  de  Late  ijzertijd/Romeinse  periode, en anderzijds greppels uit  de late middeleeuwen. De greppels en  de greppelsystemen zijn  gedateerd op basis van het aardewerk in de vulling, op onderlinge coherentie (als deze er al was) en  op  axialiteit.  Hierbij  moet  echter  de  kanttekening  gemaakt  worden  dat  greppels  meestal  lange  tijd  open liggen en kunnen opgevuld worden met allerlei materiaal dat op het loopvlak rondslingert. De  contexten kunnen dus gemengd zijn met aardewerk van verschillende periodes.                  11  Voor gedetailleerde kaarten wordt verwezen naar de bijlagen.   Figuur 15. Faseringskaart11 van de aangetroffen greppels.

(28)

 

De  greppels  uit  de  Late  ijzertijd/Romeinse  periode  kunnen  echter  onderscheiden  worden  van  de  middeleeuwse  greppels  op  basis  van  oriëntatie,  axialiteit  en  verspreiding.  Bovendien  liggen  de  late  ijzertijd‐ en Romeinse greppels verspreid over het ganse onderzoeksgebied, terwijl de middeleeuwse  greppels voornamelijk geconcentreerd zijn in het zuidwestelijke deel van de site.  

Een  kleine  noot  over  de  methodologie:  de  greppels  zijn  verdeeld  in  verschillende  segmenten,  deze  hebben  een  apart  spoornummer.  De  samengevoegde  sporen  vormen  een  genummerde  greppelstructuur, die deel uitmaakt van een groter systeem. Er wordt dus verwezen naar “greppel X,  bestaande uit sporen X en X”.  

 

5.1.2 Vondsten 

Er  werden  verschillende  categorieën  archeologische  objecten  aangetroffen  gedurende  de  volledige  loop  van  het  onderzoek.  Al  deze  objecten  zijn  opgenomen  in  een  inventaris  (zie  bijlage).  Het  gaat  enerzijds  om  anorganische  objecten,  met  name  aardewerk,  bouwkeramiek,  natuursteen,  glas,  metaal, gecremeerd botmateriaal en houtskool, en anderzijds organische objecten, met name hout.  Er  werden  ook  grondstalen  genomen,  die  zowel  een  organische  als  anorganische  component  bevatten.  

 

5.1.2.1 Aardewerk en bouwkeramiek 

Het  aardewerk  is  over  het  algemeen  matig  bewaard  gebleven.  De  wandafwerking  van  heel  wat  fragmenten  is  aangetast,  en  bij  een  aantal  fragmenten  handgevormd  aardewerk  zelfs  volledig  verweerd. Ook het gedraaide aardewerk leek zepig aan te voelen, echter wel in mindere mate (door  de hogere baktemperaturen). De oorzaak voor de slechte bewaring van het aardewerk is niet geheel  duidelijk, maar het staat vast dat de wanden van het aardewerk na uitdroging bij de verwerking leken  te schilferen. Dit kan te maken hebben met overbemesting van de bodem (nitraten?), maar dit is niet  geheel duidelijk.   De fragmenten bouwkeramiek waren beter bewaard, al zijn deze ook beter en harder gebakken dan  het  handgevormd  aardewerk.  Behalve  de  occasionele  baksteen‐  en  tegelfragmenten  in  greppels  werden enkele complete bakstenen (V391‐395) uit waterput 135 gerecupereerd (ca. 20 x 10 x 5 cm). 

(29)

Verder werden nog enkele gelijkaardige‐ niet volledige‐ bakstenen aangetroffen in spoor 137. Deze  zijn mogelijk te linken aan een poer (cf. infra). 

 

5.1.2.2 Glas 

Glas  is  minder  onderhevig  aan  bodemprocessen  dan  aardewerk  en  was  te  Bouvekerke  over  het  algemeen  goed  bewaard.  Het  glas  vertoont  meestal  een  schilferige  patina,  die  ontstaat  door  inwerking van grondwater.  

In Kortrijk‐Goed te Bouvekerke zijn tenminste vier fragmenten sterk verweerd glas en een compleet  flesje  aangetroffen  (V056‐059).  Twee  fragmenten  (V056  en  V059)  zijn  te  sterk  verweerd  voor  een  determinatie. Een fragmentarisch doorschijnend glazen flesje met schroefhals (V058) is gevonden in  de nabijheid van de buurtweg (spoor 156). Drie fragmenten lichtgroen doorschijnend geribbeld glas  (V057  en  V255)  komen  uit  een  kuil  (spoor  383).  Het  kan  gaan  om  fragmenten  van  een  ribbelbeker  (“maigelein”). Dit zijn lage drinknapjes, versierd met ribben of nopjes behorende tot het zogenaamde  ‘woudglas’ (waldglas) dat in de 16e eeuw voorkomt.12 De datering van het aardewerk in  spoor 383  (zie verder) komt hiermee overeen.  

 

5.1.2.3 Metaal 

De metalen objecten vertegenwoordigen maar een klein aandeel in het totale vondstensemble van  de  site  Goed  te  Bouvekerke.  De  bewaring  van  het  metaal  is  over  het  algemeen  slecht.  De  metalen  voorwerpen  zijn  als  brok  corrosie  ingezameld,  vermoedelijk  is  het  oorspronkelijke  metalen  object  enkel als een holte of negatief in deze brokken aanwezig.  

Zwaar  gecorrodeerde  en  moeilijk  herkenbare  ijzeren  objecten  zijn  gevonden  in  sporen  8  (1,  V093),  116 (1, V086), 135 (7, V078‐079), 139 (1, V100), 256 (1, V089) en 384 (1, V080). Vermeldenswaard  zijn drie zwaar gecorrodeerde fragmenten (V088) uit spoor 391, die mogelijk afkomstig zijn van een  mes of een ander werktuig.  

De  vulling  van  spoor  92  bevatte  66  ijzerfragmenten  (V085  en  V100)  en  1  ijzerslak  (V120).  De  corrosietoestand van het ijzer en de vettig, bruine verkleuring in de bodem lijken eerder een recente  datum  voor  deze  afvalkuil  te  suggereren.  Er  werd  geen  dateerbaar  aardewerk  in  de  vulling  aangetroffen.  

      

12

(30)

Spoor 234, deel van greppel 61 en gedateerd in de late middeleeuwen, bevatte een klein fragment  niet‐diagnostisch koper of koperlegering. Twee koperen knopen  (V090 en V096) zijn respectievelijk  gevonden in sporen 67 en 384. Beide objecten zijn wellicht redelijk recent, te oordelen op basis van  hun locatie naast de buurtweg (zie verder) en de relatief goede staat van de artefacten.  

De  ijzeren  objecten  bestaan  voornamelijk  uit  spijkers  en  zwaar  gecorrodeerde  niet  nader  te  identificeren artefacten. Vijf spijkers‐ bijna allemaal met een bolle kop‐ zijn aangetroffen in spoor 4  (1,  V092),  spoor  139  (2,  V079),  spoor  147  (1,  V087).  Het  aardewerk  in  deze  sporen  geeft  een  (laat)middeleeuwse datering (zie verder).  

Er  werd  ook  1  fragment  ijzerslak  (V385)  gerecupereerd  uit  spoor  450  Het  betreft  een  bruingrijze  harde  slak,  vermoedelijk  een  restslak  van  ijzerproductie.  Maar  aangezien  de  aangetroffen  fragmenten  niet  voorkomen  in  combinatie  met  gesinterde  of  verglaasde  fragmenten  wordt  niet  uitgegaan van een lokale productieplaats.  

Bij de recente ijzeren objecten herkennen we ondermeer een kogelhuls (V096). Tot slot moet ook het  zeer  klein  fragment  (<  1  cm3)  zwaar  gecorrodeerd  fragment  ijzer  (V080)  uit  het  brandrestengraf  (spoor 428) worden vermeld. Over het algemeen zijn de metalen voorwerpen dus slecht bewaard en  weinig diagnostisch.  

 

5.1.2.4 Natuursteen 

Natuursteen  is  minder  onderhevig  aan  bodemprocessen  dan  aardewerk  en  metaal.  De  bewaring  is  dus ook over het algemeen heel goed te noemen.  

In  totaal  werden  25  fragmenten  silex  (V060‐077)  aangetroffen,  waarvan  er  3  kunnen  bestempeld  worden als een zwerfkei. De overige zijn gebruiksvoorwerpen of resten van gebruiksvoorwerpen. De  voorwerpen in vuursteen kunnen echter als residueel beschouwd worden, waarbij de sporen uit de  steentijd vermoedelijk volledig verstoord of niet aanwezig zijn.  

Van  7  van  de  22  fragmenten  (V062,  V066,  V070  en  V071)  is  het  moeilijk  te  oordelen  of  deze  een  antropogene  bewerking  of  een  natuurlijke  verwering  hebben  ondergaan.  De  resterende  objecten  kunnen als werktuigen worden geïdentificeerd.  

Twee  kleine  (4,5  en  3,5  cm)  duidelijk  aan  beide  zijden  geretoucheerde  werktuigen  in  lichtgrijze  (V077)  en  grijsbruine  (V061)  silex  kunnen  als  klingen  gedetermineerd  worden.  Beide  objecten  zijn  losse vondsten.  

   

(31)

 

   

Twee  licht  geretoucheerde  werktuigen  (V.068)  in  grijsbruin  en  wit  gevlekte  silex  zijn  mogelijk  ook  klingen.  

Vier  microlieten  behoren  ook  tot  het  silexrepertorium  van  de  site  Goed  te  Bouvekerke.  De  eerste  microliet  (V069)  is  gemaakt  uit  lichtgrijze  silex  (1,8  cm).  Deze  losse  vondst  is  aan  beide  zijden  geretoucheerd. Een tweede microliet (V074) heeft een donkerbruine kleur (1,8 cm) en is aan beide  zijden bewerkt. Een derde microliet (V064) heeft een oranjebruine kleur (2,6 cm) en werd ook aan  beide zijden geretoucheerd.             De eerste twee zijn mogelijk delen van microklingen, de derde eerder een fijne schrabber. Een vierde  microliet  (V073)  heeft  een  grijze  kleur  (2,7  cm)  en  vertoont  één  geretoucheerde  (licht  getande 

Figuur 16. Kling uit spoor 351 – V061 (losse vondst).

(32)

retouches)  zijde.  De  eerste  drie  microlieten  zijn  losse  vondsten,  terwijl  het  vierde  voorwerp  in  een  natuurlijk spoor (spoor 238) werd aangetroffen. 

Een vijftal donkergrijze tot blauwe afslagen (V062, V064 en V065) behoren ook tot de silex vondsten.  Bij twee fragmenten (V064) is het niet zeker of ze een antropogene bewerking hebben ondergaan.   Eén  van  de  fragmenten  (V067),  aangetroffen  vlak  bij  de  buurtweg  (spoor  067),  is  een  donkergrijsgroen rechthoekig voorwerp met aan één zijde afgeplatte, als het ware geplette randen.  Dit kan wijzen op een gebruik als vuurslag. Het gebruik van vuurslag verdwijnt pas aan het eind van  de 19de eeuw, wat een toewijzing tot een bepaalde chronologische periode bemoeilijkt.  Alle silexvondsten werden in het laagste gedeelte van het onderzoeksgebied aangetroffen, wat er op  wijst dat deze artefacten niet in hun oorspronkelijke context gevonden zijn, maar wellicht verspoeld  zijn.    

Ijzerzandsteen  kwam  op  de  volledige  site  vrij  veelvuldig  voor  en  komt  van  nature,  net  als  grind,  in  tertiaire banken voor. Een enkel fragment kan als werktuig beschreven worden: het kleine fragment  ijzerzandsteen (V274) komt uit een paalkuil (spoor 472) van structuur 2. Het voorwerp vertoont een  uitgehold geglad vlak wat mogelijk wijst op een gebruik als maalsteen of slijpsteen.    Zes fragmenten natuursteen zijn als zogenaamde septaria geïdentificeerd. In geologische termen zijn  septaria natuurlijke kalkconcreties die tot stand komen in tertiaire klei‐ of zandlagen. Archeologisch 

zijn deze te  herkennen als platte kleiige grijze tot blauwgekleurde zachte objecten. Vaak  komen  ze  aan  het  licht  bij  klei‐exploitatie  in  functie  van  de  productie  van  bakstenen  en  dakpannen.  Twee  fragmenten (V109 en V123) zijn afkomstig uit spoor 127  en een derde (V121) uit een greppel (spoor  141) in de onmiddellijke nabijheid van spoor 127. De resterende voorbeelden (V108, V118 en V315)  komen  uit  greppels  (sporen  8,  55  en  60).  De  septaria  lijken  op  het  eerste  zicht  grote  fragmenten  bouwkeramiek of natuursteen, maar hebben voor de mens geen functie.  

 

5.1.2.5 Hout 

Houtresten zijn, net als andere organische resten, zijn over het algemeen niet bewaard, tenzij deze  zich  constant  in  een  waterverzadigde  toestand  bevinden.  Te  Bouvekerke  werden  enkel  houtresten  aangetroffen, overige organische resten waren niet (meer) aanwezig. Er is sprake van houtresten als  splinters in de buurtweg, houtresten in waterput 58 (zie verder) en in spoor 60 (greppel). In spoor 60  werd een soort kuipje of teil met een diameter van 46 cm, bestaande uit dunne houten platen. Het  voorwerp is en bloc gelicht en in folie ingepakt voor verder onderzoek.  

(33)

   

 

 

Het voorwerp is door gebrek aan vondsten in dezelfde context niet gedateerd. Gezien het beperkte  budget  voor  natuurwetenschappelijk  onderzoek  en  meer  noodzakelijke  analyses,  werd  dit  artefact  niet geselecteerd voor verder onderzoek.     

5.2 Late ijzertijd / Romeinse periode 

5.2.1 Sporen en structuren 

5.2.1.1 Greppels en greppelsystemen  Een eerste greppelsysteem kan op basis van het gerecupereerde aardewerk in de late ijzertijd en de  Romeinse  periode  gedateerd  worden.  Het  handgevormd  aardewerk  is  echter  zeer  fragmentarisch  bewaard, waardoor een precieze toewijzing aan de late ijzertijd of de Romeinse periode niet mogelijk  is.  Tenslotte  ontbreekt  ook  aardewerk  dat  per  definitie  Romeins  kan  gedateerd  worden,  zoals  regionaal gedraaid aardewerk (Low Lands Ware, terra nigra, …) en importaardewerk (terra sigillata,  amforen,  …).  Er  werd  eerder  uitgegaan  van  het  feit  dat  het  handgevormd  aardewerk  uit  de  late  ijzertijd  als  een  lokale  traditie  bleef  voortleven  in  de  Romeinse  periode  en  er  dus  geen  strikt  onderscheid tussen late ijzertijd en Romeinse periode kan gemaakt worden. De datering op basis van 

(34)

het  aardewerk  is  dan  ook  gebeurd  op  de  aanwezigheid  van  handgevormd  aardewerk  en  de  afwezigheid van middeleeuws aardewerk.         A. AREAAL 1  

Het  eerste  areaal  is  gelegen  in  het  midden  van  het  onderzoeksgebied  en  afgebakend  door  twee  parallelle  NW‐ZO  georiënteerde  greppels,  namelijk  de  noordelijke  greppel  15  (sporen  62,  94,  307,  375) en de zuidelijke greppel 73 (sporen 450 en 453). Het areaal is mogelijk begrensd aan de ZO‐zijde  door greppel 78 (sporen 63, 103, 104 en 523). Door het ontbreken van een NW‐begrenzing is het niet  mogelijk om een juiste inschatting te maken van de totale oppervlakte van het areaal.  

(35)

 

 

   

De zichtbare lengte van greppel 73 is 86 meter, terwijl greppel 15 73 meter lang is. De breedte tussen  beide  is  vastgesteld  op  ca.  80  meter.  Beide  greppels  variëren  in  breedte  (op  het  breedste  punt  bekeken):  greppel  73  is  3,6  meter  breed,  terwijl  greppel  15  slechts  1,5  meter  breed  is.  Greppel  73  toont een afgeplat U‐vormig profiel (max. diepte: 65 cm). 

 

(36)

      Greppel 15 is maximaal 30 cm diep. Hoewel in de vulling van greppel 73meer houtskoolinclusies zijn  gevonden, vertonen beide greppels een gelijkaardige vulling. Ze bevatten licht tot donkergrijsbruine  lemig zandige heterogene lagen met ijzer‐ en mangaanconcreties.         Figuur 21. Coupefoto en –tekening van greppel 73.  Figuur 22. Coupetekeningen van greppel 15.

(37)

                                      Qua vulling is greppel 78 zeer gelijkaardig aan bovenvermelde greppels 15 en 73.                     Figuur 23 Coupefoto’s van greppel 15 Figuur 24 Coupefoto’s greppel 78

(38)

 

   

Uit  spoor  307  (greppel  15)  kon  één  beige  wandfragment  handgevormd  aardewerk  (V225)  worden  gerecupereerd, met een oranjerode  buitenwand (verschillende bakfasen of secundaire verhitting?)  en  potgruismagering.  Uit  spoor  104  (greppel  78)  konden  drie  kleine  fragmenten  handgevormd  aardewerk worden gerecupereerd (V154, 155 en 157).  

Uit  spoor  450  (greppel  73)  werden  14  fragmenten  handgevormd  aardewerk  met  potgruismagering  (V266,  267,  268  en  382)  aangetroffen,  waarvan  11  wandfragmenten  en  3  randfragmenten.  De  randfragmenten zijn afkomstig van een open potvorm met een licht naar buiten staande rand en een  S‐profiel.  

Er werd één mogelijk wandfragment gedraaid aardewerk aangetroffen, met een grijze kleur en van  een lokale klei geproduceerd. Gezien de context kan het gaan om grijsbakkende Low Lands Ware, al  is dit door de slechte bewaring van het aardewerk niet zeker. Een groot deel van deze fragmenten  komt  uit  de  onderste  delen  van  de  vulling  van  de  greppel.  Ondanks  een  matige  bewaring  van  het  aardewerk, kan een datering in de late ijzertijd (op basis van de randvorm) en/of Romeinse periode  vooropgesteld worden.  

   

(39)

 

   

Aan  het  oppervlak  werden  bij  de  aanleg  van  het  vlak  2  fragmenten  roodbakkend  aardewerk  aangetroffen, deze zijn echter afkomstig uit een nazak van de greppel. De fragmenten, waarvan er  één geglazuurd is, zijn vermoedelijk afkomstig van een bord of schaal.     B. AREAAL 2  Een tweede greppelsysteem bevindt zich ten noorden van areaal 1, bestaande uit de NW‐ZO gerichte  greppel 15 (spoor 62, 94, 307, 375), die ook de begrenzing van areaal 1 vormt. Greppel 3 (spoor 3 en  32)  vormt  een  mogelijke  begrenzing  aan  de  zuidoostelijke  kant.  Deze  ligt  in  het  verlengde  van  greppel  78,  wat  betekent  dat  areaal  1  en  2  door  dezelfde  greppel  worden  begrensd.  Dit  wijst  mogelijk op een planmatige aanleg van deze late ijzertijd‐ en Romeinse greppelsystemen. De lengte  van  greppel  3  toont  dat  dit  areaal  haaks  op  areaal  1  ligt.  Een  mogelijke  begrenzing  in  het  noordwesten  is  greppel  68  (bestaande  uit  sporen  309,  323,  325  en  326).  In  het  noordoosten  kan  greppel  24  (sporen  81  en  346)  een  begrenzing  vormen.  Doordat  de  sporen  aan  de  korte  zijde  niet  volledig  traceerbaar  zijn,  kon  een  aansluiting  van  de  greppels  niet  gevat  worden,  waardoor  deze  interpretatie niet bevestigd kan worden.  

   

(40)

      Greppel 3 heeft een lengte van 99,6 m, een maximale breedte van 3,5 m en een maximale diepte van  59 cm. De vulling bestaat uit lichtgrijsbruin lemig zand met ijzer‐ en mangaanconcreties.             Figuur 27. Detailkaart van areaal 2.  Figuur 28. Coupefoto en ‐tekening van greppel 3. 

(41)

Greppel 68 heeft een lengte van 107 m, maar loopt mogelijk nog verder in noordoostelijke richting.  De greppel heeft een maximale breedte van 139 cm en een maximale diepte van 41 cm. De vulling is  gelijkaardig aan de andere greppels die deel uitmaken van dit areaal.                             Greppel 24 is vergelijkbaar met de andere greppels met een maximale breedte van 1,38 m en diepte  van 37 cm. De vulling is nagenoeg identiek.       Figuur 29 Coupefoto’s greppel 68 Figuur 30. Coupetekeningen van greppel 68.

(42)

 

   

Uit  spoor  3  (greppel  3)  werden  5  wandfragmenten  handgevormd  aardewerk  (V124  en  302)  gerecupereerd,  waarvan  3  licht  gepolijst  aan  de  binnenzijde.  Ook  uit  greppel  68  werden  5  wandfragmenten handgevormd aardewerk (V230, V256, V360 en V361) gerecupereerd, waarvan één  secundair  verhit.  De  combinatie  met  het  aardewerk  uit  greppel  15  geeft  een  datering  in  de  late  ijzertijd/Romeinse periode.  

 

Binnen  het  areaal  zijn  nog  eens  vier  greppels  te  onderscheiden  die  op  basis  van  hun  oriëntatie  en  vulling in deze periode geplaatst kunnen worden en bijgevolg deel uitmaken van areaal 2. Het betreft  greppel 9 (spoor 18, 19 en 20) die evenwijdig loopt met greppel 3, greppel 11 (spoor 25, 96 en 366)  die haaks staat op greppel 9 en greppel 71 (spoor 352 en 353) die evenwijdig loopt met greppel 11.  De vierde greppel, die in het verlengde ligt van greppel 71, is greppel 69 (spoor 327) en loopt verder  buiten het areaal in noordwestelijke richting.  Greppel 69 en 71 waren danig ondiep bewaard dat ze bijna niet meer zichtbaar waren in de coupe.  Greppel 9 en 11 waren dieper bewaard en zeer gelijkend op de andere greppels van dit areaal.              Figuur 31. Coupefoto en ‐tekening van greppel 24.  Figuur 32 Coupefoto’s van greppel 9 en 11

(43)

C. AREAAL 3  Areaal 3 ligt slechts met één hoek binnen het onderzoeksgebied en bestaat uit greppel 38 (spoor 124,  238, 484 en 515) en greppel 63 (spoor 240). Ze hebben een maximale breedte van respectievelijk 94  en 102 cm en een maximale diepte van respectievelijk 37 en 40 cm.            

De  vulling  van  de  greppels  bestaat  uit  lichtgrijsbruin  lemig  zand  met  een  grote  hoeveelheid  aan  ijzerconcreties.  

   

(44)

                       

Uit  spoor  240  (greppel  63)  werd  een  grote  hoeveelheid  aardewerk  (V215,  V216,  V353  en  V354)  gerecupereerd.  V354  bestaat  uit  13  grijzige  fragmenten  handgevormd  aardewerk,  vermoedelijk  behorende tot hetzelfde individu, namelijk een pot met S‐vormig tot geknikt profiel. Deze vorm kan  in  de  late  ijzertijd/Romeinse  periode  gedateerd  worden.  Daarnaast  konden  uit  dit  spoor  nog  9 

Figuur 34 Coupefoto’s Greppel 38

(45)

wandfragmenten,  1  bodemfragment  en  één  randfragment  handgevormd  aardewerk  (V215,  216  en  353)  worden  gerecupereerd,  alsook  één  wandfragment  geglazuurd  roodbakkend  aardewerk  dat  uit  de nazak van de greppel afkomstig is (V215).             D. AREAAL 4 

Areaal  4  ligt  ook  slechts  met  één  hoek  binnen  het  onderzoeksgebeid  en  wordt  gevormd  door  de  aansluiting van greppel 36 (sporen 117, 202, 486 en 516) op greppel 74 (spoor 489). Binnen dit areaal  is  nog  een  verdere  opdeling  te  onderscheiden,  gevormd  door  greppel  29  (spoor  98),  greppel  30  (sporen 105 en 416), greppel 31 (sporen 108, 413, 224, 498), greppel 32 (110, 180 en 409) en greppel  33 (sporen 112 en 410).  

   

(46)

 

   

De buitenste greppels van areaal 4 hebben een maximale breedte van respectievelijk 76 en 38 cm, en  een  maximale  diepte  van  respectievelijk  36  en  28  cm.  De  vulling  ervan  bestaat  uit  lichtgrijsbruin  lemig zand.                   Figuur 37. Detailkaart van areaal 4.  Figuur 38. Coupefoto en ‐tekeningen van greppel 36. 

(47)

         

   

Enkel  uit  spoor  486  kon  een  fragment  aardewerk  worden  gerecupereerd  (V280).  Het  betreft  een  wandfragment  handgevormd  aardewerk  dat  een  scherpe  knik  in  het  profiel  vertoont,  maar  verder  niet diagnostisch is.    De greppels die binnen areaal 4 liggen hebben een maximale breedte van respectievelijk 133 en 122  cm, met een maximale diepte van respectievelijk 47 en 65 cm. De vulling bestaat uit lichtgrijsbruin  lemig zand.                   Figuur 39 Coupefoto en ‐tekening van greppel 74  Figuur 40 Coupefoto’s en  ‐tekeningen van greppel 30

(48)

         

 

   

Uit  spoor  416  werd  één  sterk  gefragmenteerd  wandfragment  handgevormd  aardewerk  (V375)  gerecupereerd, uit spoor 112 twee wandfragmenten handgevormd aardewerk (V321).  

 

E. ANDERE GREPPELS 

Naast  de  vier  beschreven  arealen  zijn  nog  drie  greppels  te  onderscheiden  die  binnen  het  zelfde  systeem passen omwille van hun oriëntatie en vulling maar niet onmiddellijk toe te schrijven zijn aan  één van de arealen ten gevolge van hun ligging. Het gaat om greppel 64 (spoor 251 en 467), greppel  65 (spoor 252 en 466) en greppel 66 (spoor 254 en 464) die zich tussen areaal 1 en areaal 3 bevinden.  Vooral belangrijk hier is het feit dat greppel 64 het verlengde is van greppel 31 en greppel 78 en dat  het  dus  eigenlijk  om  dezelfde  greppel  gaat.  Aangezien  greppel  78  en  greppel  3  ook  op  elkaar  aansluiten vormen deze vier greppels samen één grote lange greppel die het onderzoeksgebied van  het zuidwesten naar het noordoosten doorkruist. Deze greppel die minstens 300 meter lang is, vormt  als het ware een basis van waaruit drie van de vier onderscheiden arealen zijn opgebouwd. 

(49)

                         Figuur 42 Situering van de andere greppels ten opzichte van areaal 4 (paars) en areaal 1 (groen)  Figuur 43 Coupefoto’s van greppel 64 en 65

(50)

5.2.1.2 Gebouwplattegronden 

Plattegronden van hoofdgebouwen en plattegronden in context van nederzettingen werden binnen  het  onderzoeksgebied  niet  aangetroffen.  Wellicht  bevinden  de  (ijzertijd  en  Romeinse)  hoofdgebouwen  zich  eerder  op  de  hoger  gelegen  gronden,  al  is  dit  louter  hypothese.  Uit  deze  periode  werden  echter  wel  drie  mogelijke  plattegronden  van  kleinere  structuren  met  vier  tot  zes  palen gedocumenteerd.              A. STRUCTUUR 1: ZESPALIGE SPIEKER  Structuur 1 is een rechthoekige structuur van ca. 5 op 3 meter. Deze structuur bevindt zich tegen de  noordwestelijke putwand van het onderzoeksgebied, op de rand van de hoger gelegen gronden en  Figuur 44 Situering van de structuren

(51)

binnen het late ijzertijd/Romeinse areaal 1. De structuur is opgebouwd uit sporen 332, 335, 341, 342,  343  en  344.  De  zes  paalkuilen  liggen  aan  de  brede  zijde  op  gelijke  afstand  van  elkaar,  op    1,9  à  2  meter.  De  afstand  tussen  de  palen  aan  de  korte  zijde  bedraagt  ca.  2,5  meter.  Twee  bijkomende  paalkuilen  liggen  op  een  halve  meter  (spoor  333)  en  een  meter  (spoor  334)  ten  westen  van  spoor  335.  Mogelijk  hebben  ze  in  een  latere  fase  gediend  ter  ondersteuning  van  paal  335  of  ter  ondersteuning van de wand.  

   

 

(52)

 

   

De  zes  paalkuilen  waren  moeilijk  leesbaar  in  het  vlak,  maar  wel  goed  bewaard  in  de  coupe.  De  bewaarde diepte van de paalkuilen varieert van 11 cm (sporen 335 en 342) tot 25 en van 16 tot 19  cm  (sporen  332,  341,  343  en  344).  De  vulling  bestaat  bij  alle  paalkuilen  uit  heterogeen  (licht)grijsbruin (vrij) compact lemig zand met houtskoolspikkels.              

Er  konden  slechts  2  sterk  gefragmenteerde  fragmenten  aardewerk  worden  gerecupereerd,  één  uit  spoor 332 (V363) en één uit spoor 333 (V231). De scherven waren te fragmentarisch om van enige  diagnostische waarde te zijn. 

Figuur 46. Overzichtsfoto van de gecoupeerde paalkuilen in het opgravingsvlak.  

(53)

De  zespalige,  lichte  constructie  doet  vermoeden  dat  het  om  een  spieker  of  een  klein  (bij)gebouw  gaat. Spiekers hebben waarschijnlijk een functie bij de opslag van landbouwproducten (bvb. graan).  Een  ambachtelijke  functie  op  een  afstand  van  het  hoofdgebouw‐  om  welke  reden  dan  ook‐  kan  natuurlijk ook niet uitgesloten worden. Omdat de structuur vlakbij een brandrestengraf ligt (cf. indra)  is een derde mogelijke functie van het gebouwtje een soort dodenhuisje, dat opgetrokken wordt in  de buurt van grafvelden. De eigenlijke functie van de dodenhuisjes is niet duidelijk.  

 

B. STRUCTUUR 2: VIERPALIGE SPIEKER 

Een  tweede  gebouwplattegrond  bevindt  zich  ongeveer  70  meter  ten  zuidwesten  van  structuur  1.  Structuur 2 is een vierkante structuur van 3,3 op 3,3 meter met vier hoekpalen (sporen 473, 474, 475  en  476).  De  palen  liggen  op  2  meter  van  elkaar.  Net  zoals  bij  structuur  1  gaat  het  wellicht  om  een  spieker.  

   

 

(54)

Grenzend aan de meest noordelijk gelegen paal, langs de binnenzijde van spoor 472, bevindt zich een  vijfde paal (spoor 473) die in het vlak en de coupe vrijwel identiek is aan de andere paalkuilen van de  structuur.  De  paal  werd  vermoedelijk  aangebracht  ter  versteviging/herstelling  van  paal  472.  De  diepte  van  de  sporen  is  nagenoeg  identiek,  ca.  30  tot  34  cm.  De  paalkuilen  zijn  gevuld  met  een  compacte lemig zanderige bruinbeige gevlekte vulling met houtskool en een weinig ijzerconcretie in  de bijmenging. Uit geen enkele paalkuil kon aardewerk worden gerecupereerd.              

C. STRUCTUUR 3: ONDUIDELIJKE ROMEINSE STRUCTUUR 

Een  derde  structuur,  waarvan  slechts  drie  paalkuilen  werden  vastgesteld,  bevindt  zich  ten  westen  van het eerste areaal uit de late ijzertijd/Romeinse periode. Spoor 265 kan geïnterpreteerd worden  als  een  dragende  paalkuil,  en  kan  in  die  hoedanigheid,  samen  met  paalkuilen  461  en  267,  deel  uitmaken  van  een  gebouwplattegrond.  De  opbouw  van  de  constructie  is  echter  niet  duidelijk.  Doordat  het  gaat  om  dragende  paalkuilen  en  de  structuur  geïsoleerd  ligt,  gaat  het  mogelijk  om  de  restant van een gebouwplattegrond.  

   

(55)

 

   

Spoor 265 tekende zich in het vlak af als een ovaal spoor van 69 op 57 cm. De vulling bestaat uit een  pakket  beigebruin  compact  heterogeen  lemig  zand  met  inclusies  van  houtskool,  met  verbrande  huttenleem  en  aardewerk  in  de  bijmenging.  Daaronder  bevindt  zich  een  laag  bruingrijs  compact  heterogeen lemig zand met inclusies van houtskool. De paalkuil heeft een diepte van 29 cm.  

 

 

Figuur 50. Detailplan van structuur 3. 

(56)

Er werd een grote hoeveelheid sterk gefragmenteerd aardewerk in deze paalkuil aangetroffen. Het  betreft  4  rand‐,  2  bodem‐  en  74  kleine  wandfragmenten  handgevormd  aardewerk  met  een  grijze  kleur  (V357).  Er  werd  één  randfragment  aangetroffen  van  een  kom  in  lokaal  grijs  aardewerk.  Dit  fragment  grijsbakkend  aardewerk  met  een  gladde  wandafwerking  kan  geïnterpreteerd  worden  als  een  fragment  Low  Lands  Ware.  In  combinatie  met  spoor  267  blijkt  een  datering  in  de  late  ijzertijd/Romeinse periode het meest voor de hand liggend.       Spoor 267 tekende zich eveneens af als een ovaal spoor van 67 op 54 cm. Het spoor heeft een diepte  van 41 cm. De vulling kent een gelijkaardige samenstelling als spoor 265. Laag 1 bestaat uit bruingrijs  compact heterogeen lemig zand met inclusies van houtskool, verbrande huttenleem en aardewerk.  Laag  2  bestaat  uit  een  pakket  beigegrijs  compact  heterogeen  lemig  zand.  De  onderste  laag  (3)  bestaat uit beigewit compact heterogeen lemig zand met ijzerconcreties.                   Ook uit deze paalkuil werd een hoeveelheid zwaar gefragmenteerd aardewerk gerecupereerd (V386).  Het betreft 10 wandfragmenten slecht bewaard handgevormd aardewerk.       Spoor 461 tekende zich in het vlak af als een ovaal spoor met een lengte van 66 cm, een breedte van  45 cm en een diepte van 38 cm. Het spoor werd verstoord door een drainagebuis. De vulling bestaat  uit  bruinbeige  compact  lemig  zand  met  ijzerconcreties  en  inclusies  van  houtskool.  Er  kon  geen  aardewerk uit dit spoor gerecupereerd worden.  

 

(57)

 

   

De aanwezigheid van handgevormd aardewerk en een mogelijk fragment Low Lands Ware geeft een  datering  van  de  structuur  in  de  Romeinse  periode.  Bij  gebrek  aan  sporen  die  aan  deze  structuur  kunnen  gerelateerd  worden,  kan  niet  uitgemaakt  worden  of  het  om  een  hoofdgebouw  of  een  bijgebouw gaat, er kan zelfs niet gesteld worden om wat voor een structuur het gaat. 

 

D. ANDERE (PAAL)KUILEN 

In  het  zuiden  van  areaal  1  kan  een  sporencluster  onderscheiden  worden  met  kuilen  en  paalkuilen  waaruit geen structuur gedestilleerd kan worden. Een aantal van de sporen kunnen met zekerheid in  de  late  middeleeuwen  gedateerd  worden  (cf.  infra),  een  ander  deel  in  de  Late  ijzertijd  /  Romeinse  periode. Helaas is het merendeel niet dateerbaar. Hieronder zullen de sporen besproken worden uit  de  Late  ijzertijd  /  Romeinse  periode.  De  rest  wordt  later  besproken  in  het  laatmiddeleeuwse  gedeelte. 

In totaal kunnen er drie mogelijk paalkuilen (spoor 435, 436 en 437) en één kuil (spoor 387) in deze  periode  geplaatst  worden.  Ze  bevinden  zich  alle  vier  langs  de  zuidelijke  rand  van  de  sporencluster,  min of meer geïsoleerd van de andere sporen. Hun ligging ten opzichte van elkaar is ook dusdanig dat  er geen structuur te herkennen is. Gezien de ondiepe bewaring van deze paalkuilen is de kans reëel  dat mogelijke andere paalkuilen niet bewaard zijn gebleven of vernietigd door de latere activiteiten  waarvan de andere sporen het bewijs zijn. 

(58)

          In spoor 435 werd een klein randfragment gladwandig handgevormd aardewerk aangetroffen (V264).  Uit  spoor  436  werden  één  rand‐  en  één  wandfragment  handgevormd  aardewerk  gerecupereerd  (V379),  alsook  een  klein  wandfragment  handgevormd  aardewerk  (V436).  Uit  spoor  437  werd  eveneens een wandfragment handgevormd aardewerk gerecupereerd (V380). Uit spoor 387 werden 

Figuur 54 Detailplan van de sporencluster

(59)

vier kleine wandfragmenten handgevormd aardewerk gerecupereerd (V374), net als 2 platte, niet te  identificeren metalen voorwerpen (V083).             5.2.1.3 Waterput  Tijdens het couperen van de middeleeuwse greppel (spoor 58; 43,17 meter TAW) langs de oostelijke  putwand werd de houten constructie van een waterput aangetroffen. De waterput werd niet in vlak  1 gedocumenteerd omdat de bovenste delen waren vergegraven bij de aanleg van de middeleeuwse  greppel.   Figuur 56. Foto van de platte ijzeren voorwerpen uit spoor 387. 

(60)

          Figuur 57 Detailplan van de waterput onder de greppel Figuur 58. Coupefoto van greppel 58. Links is een deel van de aanlegtrechter van de waterput zichtbaar.  

(61)

Het  resterende  deel  van  de  waterput  werd  alsnog  gecoupeerd.  Hierbij  werd  eerst  een  nieuw  vlak  (42,14m TAW meter) aangelegd, net onder de greppel. Er kwam een cirkelvormige aanlegkuil (2,3 x  2,1 meter) en een nagenoeg vierkante houten constructie (80 x 95 cm) aan het licht.           De vulling (laag 1 en 7) wordt omsloten door een houten constructie (laag 4‐6) en de aanlegkuil (2).       Figuur 59. De waterput in vlak 2. Figuur 60 Coupefoto van de buitenzijde van de waterput

(62)

   

 

   

De  aanlegkuil  (laag  2)  is  gevuld  met  een  blauwgrijze,  kleiige  laag  (gereduceerd).  Rondom  de  aanlegkuil  (laag  3)  is  een  oranje  band  zichtbaar  met  zeer  veel  ijzerconcretie,  ten  gevolge  van  bodemkundige  (oxidatie  ?)  formatieprocessen.  De  combinatie  van  afgezette  ijzermineralen  en  de  reductie van de aanlegkuil wijzen op een situatie met sterk fluctuerend grondwater.    De vulling van de waterput zelf bestaat uit twee lagen. De bovenste blauwgrijze laag (1) is compact  en kleiig en vermengd met zandige spoellaagjes en houtige restanten. De onderste laag (7) bestaat  uit fijn zanderig materiaal en wordt doorsneden door spoellaagjes.    De constructie van de waterput was opgebouwd uit houten palen en planken van erg verschillende  afmetingen en vormen die verticaal en met een kleine overlapping naast elkaar waren geplaatst. De  houten wanden zijn voornamelijk opgebouwd uit onregelmatige houten planken en takken.       Figuur 61. Coupetekening van de vulling van de waterput. 

(63)

 

   

Er is ook een horizontale dwarsbalk als steun aangebracht. Het is niet duidelijk of dit oorspronkelijk  zo  voorzien  was  of  dat  het  om  een  herstelling  gaat,  maar  vermoedelijk  gaat  het  om  het  eerste  Zo  werd een wand gecreëerd die moest voorkomen dat er sediment in de schacht van de waterput zou  spoelen.             Figuur 62. Detailfoto’s van de constructie van de waterput. Figuur 63. Detailfoto van de horizontale dwarsbalk. 

(64)

Houtmonsters van deze bekisting waren niet geschikt voor dendrochronologisch onderzoek. Er kon  wel een houtsoortbepaling gebeuren: het hout is afkomstig van beuk.13   Er konden vijf wandfragmenten handgevormd aardewerk worden gerecupereerd (143, 144 en 145),  die te dateren zijn in de late ijzertijd of Romeinse periode.             Deze dateringwordt bevestigd door de C14‐datering, uitgevoerd door het KIK, op het stamhout van de  waterput. De radiometrische datering met de hoogste waarschijnlijkheid geeft een absolute datering  van 120 vr.Chr. tot en met 20 n.Chr.                   13  Verbruggen 2012, p. 4  Figuur 64. Enkele fragmenten aardewerk uit de waterput onder spoor 58. Figuur 65. Resultaten van de C14‐datering.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Deze publicatie heb ik niet kunnen vinden, dus ik kan niet met zekerheid zeggen dat slavernij er niet in voor komt. Mocht dit wel het geval zijn, dan moet de laatste zin van het

Learning the language of the doctorate by unravelling threshold concepts such as doctorateness, employing trans-national approaches to doctoral education and

Het is belangrijk om vanaf het begin zonder oordeel naar familie, vrijwilligers en mantel- zorgers kijken.’ Om de leerlingen dit te leren, zijn drie stappen belangrijk2.

Brouwer heeft voor de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen veel betekend door een zeer royale erfenis na te laten aan de Maatschappij, weliswaar apart gezet in

Deze verstevigingen en dempers wor- den door de constructeur ook aangebracht op de trams van de eerste serie en de eerste trams van de tweede serie, onder waarborg.. De

Gelukkig zijn er andere radioactieve elementen die we kunnen gebruiken om te dateren.. Elementen met veel langere halfwaardetijden, zodat die radioactieve klokken

Ergens in 2001 voer een schelpenzuiger over de Zeelandbanken: enkele ‘heuvel- ruggen’ op de zeebodem, zo’n vijftien kilometer voor de kust van Zeeland. Tussen de opgezogen

Op het kaartmateriaal worden wel verbindingen gegeven tussen Noordlaren en Zuidlaren en dan verder door naar het Groningen, maar deze lijken allemaal door Noordlaren te lopen en