• No results found

5.4.1 Sporen en structuren 

5.4.1.1 Greppels en greppelsystemen 

Behalve  het  gefragmenteerde  greppelsysteem  uit  de  late  ijzertijd/Romeinse  periode  werd  ook  een  systeem van greppels met een andere axialiteit aangetroffen, daterend in de late middeleeuwen. In  tegenstelling  tot  het  late  ijzertijd/Romeinse  greppelsysteem,  dat  verspreid  is  over  het  volledige  onderzoeksgebied,  lijkt  dit  laatmiddeleeuws  systeem  zich  te  beperken  of  zelfs  te  clusteren  tot  de  zuidwestelijke  helft  van  het  onderzoeksgebied.  Bovendien  is  het  laatmiddeleeuws  greppelsysteem  een stuk complexer, vanwege de grote densiteit aan greppels op een beperkte oppervlakte. Daarom  kunnen er naar alle waarschijnlijkheid verschillende fasen in worden onderscheiden. Het kan echter  duidelijk  van  het  late  ijzertijd/Romeinse  systeem  worden  onderscheiden  op  basis  van  oriëntatie  en  axialiteit. De late ijzertijd/Romeinse greppels zijn immers iets meer op het noorden gericht.  

Er zijn brede en smalle greppels te onderscheiden. De brede greppels geven mogelijk een bepaalde  areaalafbakening  aan,  al  kan  een  waterafvoerende  functie  ook  niet  uitgesloten  worden.  De  lijn  tussen  beide  functies  is  ook  niet  altijd  even  recht  te  trekken.  Meestal  zullen  de  greppels,  die  een  perceel  of  eigendom  afbakenen,  ook  water  afvoeren  en  greppels  om  water  af  te  voeren  zullen  worden  aangelegd  op  de  grenzen,  om  binnen  het  areaal  de  oppervlakte  maximaal  te  kunnen  benutten.  Kleine  waterafvoerende  greppels  zijn  meestal  van  tijdelijke  aard  en  laten  nauwelijks  sporen in de bodem na.  

De  functie  van  de  smallere  greppels  is  onduidelijk.  Mogelijk  kunnen  ze  gezien  worden  als  een  spontane evolutie of groei in het licht van het landgebruik. De datering van het aardewerk uit deze  greppels  schept  hieromtrent  geen  duidelijkheid,  aangezien  het  aardewerk  niet  scherp  genoeg  gedateerd kan worden om deze evolutie op niveau van enkele jaren of zelfs decennia vast te stellen.    

Een groot deel van deze greppels kan teruggevonden worden op de kaart van Ferraris en op de kaart  van  de  Bouvekercktienden  (cf.  supra).  Deze  kaarten  bevestigen  dat  het  in  grote  mate  perceelsgreppels  betreft,  aangezien  ze  daar  aangeduid  staan  als  afbakeningen  van  verschillende  arealen (mogelijk met verschillende gewassen). Het feit dat de greppelsystemen met deze axialiteit  op  de  kaarten  uit  de  Nieuwe  Tijd  voorkomen  geeft  aan  dat  ze  een  oorsprong  in  de  late  middeleeuwen hebben. De afwezigheid op de kaarten van de greppels in de axialiteit die toegewezen 

is aan de late ijzertijd/Romeinse periode geeft aan dat deze volledig verdwenen waren en ook geen  relatie hebben met de middeleeuwse systemen.     A. AREAAL 1: AFBAKENING VAN HET BRUIKBARE LAND  Een eerste greppel (greppel 35) wordt gevormd door sporen 116, 192, 228, 256, 399, 401, 412, 454,  455, 456 en 519. Spoor 256 vormt een aftakking van deze greppel om door te lopen in spoor 407. Zij  vormen samen greppel 67. Op het terrein was duidelijk zichtbaar dat deze greppels een begrenzing  vormen tussen de zuidelijker gelegen gronden, die opmerkelijk natter zijn en de noordelijker gelegen  gronden,  die  hoger  op  de  helling  liggen  en  dus  droger  zijn.  Deze  opdeling  is  ook  op  beide  voornoemde kaarten (Ferraris en Bouvekercktienden) zichtbaar.  

 

 

   

Greppels  35  en  67  hebben  een  maximale  breedte  van  respectievelijk  5,47  en  4,41  m  en  een  maximale  diepte  van  respectievelijk  104  en  72  cm.  Deze  greppels  zijn  dus  dieper  dan  de  overige 

greppels, wat verklaard kan worden door hun ligging op de grens tussen droge en nattere gronden,  waardoor  er  meer  water  diende  opgevangen  te  worden.  Door  de  afvoer  van  water  erodeert  een  greppel  eveneens,  waardoor  de  breedte  van  nature  zal  toenemen.  Op  de  kaart  van  de  Bouvenkercktienden  is  zichtbaar  dat  dit  greppelsysteem  aansluit  op  de  gracht  van  de  site  met  walgracht  ten  zuidoosten  van  het  onderzoeksgebied.  Er  kan  gesteld  worden  dat  de  greppels  niet  alleen een opdeling van het terrein bewerkstellingen, maar ook een waterafvoerende functie hebben  en tegelijkertijd de walgracht van watertoevoer voorzien.                           Figuur 80 Coupefoto’s en ‐tekeningen van greppel 35 

                   

De  vulling  bestaat  uit  bruin(grijs)  lemig  zand  met  ijzerconcreties.  Uit  greppel  35  werd  één  wandfragment  grijs  aardewerk  aangetroffen  en  een  stuk  van  een  dakpan  (spoor  256,  V356).  Uit  spoor  454  werd  een  bodemfragment  roodgeglazuurd  aardewerk  aangetroffen.  Deze  heeft  een  uitgeknepen standring en is zowel aan de buiten‐ als aan de binnenkant met loodglazuur bedekt.    

 

   

Uit  spoor  116  werden  2  wandfragmenten  steengoed  gerecupereerd,  4  wandfragmenten  roodbakkend  aardewerk  met  rode  en  olijfgroene  glazuur  en  2  wandfragmenten  grijs  aardewerk  (V160).  Er  werden  tevens  4  wandfragmenten  geglazuurd,  roodbakkend  aardewerk  aangetroffen,  waarvan 2 fragmenten een aanzet tot een oor hebben (V323).  

   

 

 

Uit  greppel  67  konden  10  wandfragmenten  grijs  aardewerk  worden  gerecupereerd  (Spoor  407,  V260). Zij behoren vermoedelijk tot eenzelfde recipiënt.  

 

Figuur 82. Foto’s van een randfragment uit spoor 454 (voor‐ en achterzijde). 

          Op basis van het aardewerk kan dit systeem gedateerd worden in de late middeleeuwen. Het grijze  aardewerk komt voor vanaf de volle middeleeuwen, maar de rode en de geglazuurde baksels, alsook  het steengoed, komt voor vanaf de late middeleeuwen, met name vanaf de late 13e en de 14e eeuw.  Vermoedelijk is dit greppelsysteem ten vroegste in de 14e eeuw te plaatsen.     B. AREAAL  Een deel van bovenvernoemde greppel 35 vormt samen met greppels 44, 53, 54 en 60 een mogelijk  middeleeuws areaal. De greppel die het areaal in het zuidwesten afsluit, ligt vermoedelijk buiten het  onderzoeksgebied. Tal van kleinere greppels doorsnijden het areaal en zijn vermoedelijk  aangelegd  ter afwatering van het terrein.     Figuur 84. Enkele fragmenten grijs aardewerk uit spoor 407. 

 

   

Greppel  44  wordt  gevormd  door  sporen  150,  151,  210  en  243.  Deze  greppel  heeft  een  lengte  van  66,66 m, een maximale breedte van 5,32 m en een maximale diepte van 78 cm. De vulling bestaat uit  bruin(grijs) lemig zand met ijzerconcreties.         Figuur 85. Detailkaart van het laatmiddeleeuwse areaal 2. Figuur 86. Coupetekeningen van greppel 44.

Uit spoor 150 werd een bodemfragment roodbakkend, gedraaid aardewerk met brede standvinnen  gerecupereerd. Tevens werd een randfragment roodbakkend aardewerk aangetroffen. Het gaat om  een  deksel  met  een  simpele  omhoog  geknikte  afgeronde  rand  en  loodglazuurspatten  op  de  buitenkant (V180).            

Uit  spoor  243  werd  een  wandfragment  roodbakkend  aardewerk  aangetroffen,  alsook  een  randfragment roodbakkend aardewerk (V217) met een oneffen loodglazuur.           Figuur 87. Foto van enkele fragmenten aardewerk uit spoor 150. Figuur 88. Foto van enkele fragmenten aardewerk uit spoor 243.

In  spoor  210  werd  een  grote  hoeveelheid  aardewerk  aangetroffen.  Ten  eerste  werd  een  wandfragment  grijs  aardewerk,  afkomstig  van  een  kogelpot  (V346)  aangetroffen.  Daarnaast  werd  een  bodemfragment  Noord‐Frans  hoogversierd  aardewerk  (13de  eeuw)  gerecupereerd  (V351),  met  een  geschubde  standring  en  bestrooid  met  koperhoudend  loodglazuur.  Daarnaast  werden  nog  32  fragmenten  aardewerk  van  verschillende  categorieën  gerecupereerd  (V198).  Het  gaat  om  een  halsfragment  oxiderend  gebakken  aardewerk  zonder  glazuur,  een  bodemfragment  vroegroodbakkend  aardewerk  met  uitgeknepen  standvinnen,  een  randfragment  handgevormd  aardewerk  en  een  randfragment  van  een  kannetje  in  Langerwehe  I‐steengoed  (vermoedelijk  14de  eeuw). Deze context kan in de late 13e en 14e eeuw gedateerd worden.  

          Er werden 13 fragmenten grijs aardewerk aangetroffen: 3 rand‐, 2 hals‐ en 8 wandfragmenten. Eén  rand  heeft  een  korte  sikkelrand  met  een  uitgesproken  dekselgeul.  Een  ander  fragment  grijs  aardewerk  heeft  een  licht  uitstaande  rand,  die  bovenaan  afgeplat  is  en  met  een  extern  verlengde  afgeronde lip. Ten slotte werden in spoor 210 15 fragmenten roodbakkend aardewerk aangetroffen.  Het  betreft  2  bodemfragmenten  met  een  meerledige  uitgeknepen  standvin  en  een  geknikt 

bodemfragment,  5  wandfragmenten  waarvan  twee  ongeglazuurd,  twee  met  loodglazuur  aan  de  binnenzijde  en  één  met  loodglazuur  aan  binnen‐  en  buitenzijde  en  8  randfragmenten.  Eén  randfragment  behoort  tot  een  hengselpot  en  heeft  een  ovaal  oor  met  vingerindrukken  aan  de  aanhechting,  alsook  gaatjes  in  de  boord.  Het  fragment  is  aan  de  buitenzijde  volledig  met  donkere,  olijfgroene loodglazuur versierd.  

Dit aardewerk beschouwend, gaat het om een gemengde context waarbij de vroegste datering aan  het einde van de 13e‐begin 14e eeuw kan geplaatst worden. Op basis van baksels kan deze context in  de late 13e eeuw geplaatst worden, waarbij er zeker een continuïteit in de 14e eeuw is. Op het niveau  van  de  vormen  gaat  het  om  kannen,  kruiken,  kookpotten  en  een  hengselpot  en  is  de  datering  vergelijkbaar.             Greppel 53 wordt gevormd door sporen 209 en 514. Deze greppel heeft een lengte van 44,20 m, een  maximale  breedte  van  2,51  m  en  een  maximale  diepte  van  67  cm.  De  vulling  bestaat  uit  grijsbruin  lemig zand met ijzerconcreties.  

Uit  spoor  514  werden  2  wandfragmenten  en  één  oor  grijs  aardewerk  (V297)  gerecupereerd.  Ze  behoren  vermoedelijk  tot  eenzelfde  recipiënt  (kan  of  kruik).  Uit  spoor  209  werden  2  kleine  wandfragmenten  roodbakkend  aardewerk  en  één  klein  wandfragment  grijs  aardewerk  (V345)  aangetroffen,  alsook  twee  bodemfragmenten  behorende  tot  dezelfde  recipiënt  in  steengoed  met  een bruine engobe aan de binnenzijde en volledig met zoutglazuur bedekt (V344).   Uit deze greppel werd ook een zwaar gecorrodeerd hoefijzer gerecupereerd (V416), wat er op wijst  dat de bewoners/gebruikers van de site beschikten over beslagen hoefdieren (paard, ezel, muildier,  of muilezel).     Figuur 90. Foto van een fragment van een hengselpot. 

                  Greppel 54 wordt gevormd door sporen 210 en 512. De greppel heeft een lengte van 29,65 m, een  maximale breedte van 2,57 m en een maximale diepte van 1,22 m. De vulling bestaat eveneens uit  bruin tot grijs lemig zand met ijzerconcreties.           Figuur 91. Coupefoto’s en ‐tekeningen van greppel 53.  

   

 

   

Uit  spoor  512  werden  5  fragmenten  aardewerk  gerecupereerd.  Het  betreft  een  wandfragment  steengoed, een randfragment en twee bodemfragmenten grijs aardewerk en een klein randfragment  geglazuurd roodbakkend aardewerk. Deze context kan in de 13e tot 15e eeuw gedateerd worden.     Greppel 60 ten slotte wordt gevormd door sporen 223, 237 en 469. Deze greppel heeft een lengte  van 80,60 m, een maximale breedte van 4,20 en een maximale diepte van 42 cm.                        Figuur 93. Foto van enkele fragmenten aardewerk uit spoor 512.  Figuur 94 Coupefoto’s van greppel 60. 

 

   

Uit spoor 223 werden 2 kleine wandfragmenten grijs aardewerk gerecupereerd, alsook 2 bodem‐ en  één  wandfragmenten  geglazuurd  roodbakkend  aardewerk,  een  bodem‐  en  één  randfragment  hoogversierd  aardewerk  (V348).  Uit  spoor  469  werd  één  wandfragment  steengoed  (V273)  gerecupereerd. Het fragment heeft een aanzet tot standringen en werd versierd met zoutglazuur. Er  werd  tevens  een  fragment  groenverglaasde  baksteen  uit  dit  spoor  (V272)  gerecupereerd.  In  spoor  237 werd één fragment lokaal gebakken roodbakkend aardewerk aangetroffen.            

Op  basis  van  deze  contexten  kan  gesteld  worden  dat  het  areaal  in  de  13e‐14e  eeuw  in  gebruik  is  genomen  en  mogelijk  tot  in  de  16e  eeuw  gebruikt  is  geweest.  Het  aardewerk  is  eenvoudig  huishoudelijk aardewerk, voornamelijk van lokale/regionale productie. De import is Noord‐Franse en  Rijnlandse kruikwaar.  

 

Figuur 95. Coupetekeningen van greppel 60.

C. LAATMIDDELEEUWSE GREPPELS IN RELATIE MET AREAAL 1 EN 

De  middeleeuwse  arealen  worden  dooraderd  door  een  groot  aantal  andere  greppels  die  te  maken  kunnen hebben met afbakening van indelingen binnen het areaal en/of de afvoer van water.            

Greppel  28  wordt  gevormd  door  sporen  97,  187,  196  en  415.  Deze  greppel  heeft  een  NW‐ZO  ‐ oriëntatie. In het noordwesten vindt hij aansluiting met greppel 61, in het zuidoosten loopt hij in de  sleufwand.  Greppel  28  heeft  een  lengte  van  56,53  m,  een  maximale  breedte  van  2,68  m  en  een  maximale diepte van 86 cm. De bovenste vulling bestaat uit een laag grijsbruin, homogeen, vet, lemig  zand  met  houtskool  in  bijmenging.  Vermoedelijk  kan  deze  laag  geïnterpreteerd  worden  als  een  nazak.  De  onderste  laag  is  de  oorspronkelijke  opvulling  van  de  greppel.  Deze  bestaat  uit  compact  beige, vet lemig zand met houtskool in bijmenging, alsook aardewerk (zie verder).   

   

            De greppel vertoont een verdieping, alsook een onderbreking ter hoogte van spoor 196.             Figuur 98. Coupefoto en ‐tekening van spoor 187.  Figuur 99. Coupefoto en ‐tekening van spoor 187 en 196 ter hoogte van de onderbreking.  

Zowel uit spoor 187 als uit spoor 196 kon aardewerk worden gerecupereerd. Uit spoor 187 werden  één  rand‐  en  4  wandfragmenten  grijs  aardewerk  en  2  randfragmenten  roodbakkend  aardewerk  gerecupereerd (V338 en V339). Het randfragment grijs aardewerk is vermoedelijk afkomstig van een  kannetje. Het heeft een gegroefde en geribbelde buitenzijde met een simpele bandrand. De aanzet  naar  een  uitgeduwde  gietsneb  kon  er  op  herkend  worden.  Het  roodbakkend  aardewerk  is  ongeglazuurd en is afkomstig van een pan met een vrij scherpe naar buiten verdikte rand.            

V340  betreft  10  sterk  gefragmenteerde  wandfragmenten  van  een  kogelpot  in  grijs  aardewerk,  waarbij  de  fragmenten  vermoedelijk  in  de  nabijheid  van  een  oven  gelegen  hebben,  daar  er  sporen  van secundaire verhitting op aanwezig zijn. Een klein randfragment grijs aardewerk in deze context  behoort  vermoedelijk  ook  tot  een  kogelpot.  Het  is  een  haaks  naar  buiten  geplooide  verdikte  afgeronde  rand,  licht  ondersneden  zonder  dekselgeul.  Een  laatste  fragment  betreft  een  fragment  roodbakkend aardewerk en is bedekt met glazuur. Deze context kan in de 13e – 14e eeuw gedateerd  worden.  

Uit  spoor  196  werden  ook  2  wandfragmenten  handgevormd  aardewerk  gerecupereerd  (V188)  die  verder  niet  diagnostisch  zijn.  Deze  fragmenten  zijn,  gezien  er  ook  middeleeuws  aardewerk  in  deze  context  aanwezig  is,  residueel.  V189  betreft  2  kleine  wandfragmenten  geglazuurd  roodbakkend  aardewerk.  

 

Greppel  41  wordt  gevormd  door  sporen  131,  197,  232,  233,  493  en  518.  De  greppel  is  NO‐ZW  georiënteerd en mondt in het noordoosten uit in greppel 67, waar de greppel een bocht maakt naar  het zuidoosten. Greppel 41 heeft een totale lengte van 87,78 m en een maximale breedte van 1,14  m.  De  greppel  heeft  een  maximale  diepte  van  71  cm.  De  vulling  bestaat  uit  een  pakket  grijsbeige,  zeer compact, lemig zand met ijzerconcreties en houtskool als inclusie. De laag eronder is beigegrijs,  compact, heterogeen, lemig zand.  

       

 

Enkel  uit  spoor  131  kon  aardewerk  worden  verzameld.  Er  werd  voornamelijk  grijs  aardewerk  gerecupereerd  (V168):  6  rand‐,  7  bodem‐  en  97  wandfragmenten.  Een  groot  aantal  van  deze  fragmenten behoren vermoedelijk tot eenzelfde recipiënt, met name een grote kan of kruik waarvan  de bodem uitgeknepen standvinnen vertoont. Enkele fragmenten behoren tot beker met geribbelde  hals en een rechtopstaande rand met licht geprononceerde binnenlip. Daarnaast werd ook nog een  vlakke  bodem  met  een  rechtopstaande  wand  gerecupereerd,  waarbij  de  potvorm  niet  duidelijk  is.  Het kan gaan om een kruik of kan, maar ook om een hoge pot of beker. Tot slot werden nog 2 rand‐  en 2 oorfragmenten roodbakkend aardewerk aangetroffen. Opvallend hierbij is een dekselfragment  met resten van een witte sliblaag met (gele) loodglazuur aan de bovenzijde. Centraal op het deksel is  een hoekig handvat aangebracht. Aan de onderzijde zijn sporen van roet zichtbaar.         Figuur 101. Coupefoto en ‐tekening van greppel 41.  Figuur 102. De bovenkant van een dekselfragment uit  spoor 131. 

Greppel  43  wordt  gevormd  door  sporen  143  en  506.  De  greppel  maakt  in  het  noordoosten  aansluiting  met  greppel  53  en  mondt  in  het  zuidwesten  uit  in  de  sleufwand.  Greppel  43  heeft  een  lengte van 32,53 m, een maximale breedte van 1,39 m en een maximale diepte van 30 cm. De vulling  bestaat  uit  een  pakket  beigegrijs,  vet,  lemig  zand  met  inclusies  van  houtskool.  Uit  spoor  506  werd  één klein wandfragment grijs aardewerk (V289) aangetroffen, dat verder niet diagnostisch is.             Spoor 142 is een in het vlak halfronde kuil van 144 op 68 cm, die grenst aan greppel 143. In de coupe  werd duidelijk dat greppel 143 door deze kuil oversneden wordt. De vulling van de kuil bestaat uit  een  pakket  grijsbeige,  homogeen,  lemig  zand  met  inclusies  van  houtskool,  bouwkeramiek  en  aardewerk.            

Er  werden  in  totaal  54  fragmenten  aardewerk  aangetroffen.  Het  betreft  in  de  eerste  plaats  roodbakkend aardewerk: 18 bodem‐, 1 oor‐, 6 rand‐ en 1 wandfragment. Deze fragmenten behoren  mogelijk tot eenzelfde recipiënt, met name een pan met een platte, korte steel die licht schuin naar  boven  staat.  De  pan  heeft  aan  de  buitenzijde  een  verdikte,  afgeronde,  licht  ondersneden  rand.  De 

Figuur 103. Coupetekening van spoor 143. 

bodem  is  versierd  met  koperhoudend  loodglazuur  en  heeft  duidelijke  sporen  van  roetaanslag.  Ze  werd  aangetroffen  op  de  bodem  van  de  kuil.  In  tweede  instantie  betreft  het  grijs  aardewerk:  2  bodem‐,  2  oor‐,  3  rand‐  en  21  wandfragmenten.  Hieruit  kan  een  kruik  onderscheiden  worden  met  een worstoor en een rand met een naar buiten geplooide top.     Greppel 50 wordt gevormd door spoor 203. In het noordoosten vindt hij aansluiting met greppel 60,  terwijl hij in het zuidwesten een bocht maakt en uitmondt in greppel 61. Spoor 203 heeft een lengte  van 22,53 m, een maximale breedte van 1,84 m en een diepte van 55 cm.              

Uit  spoor  203  werd  één  klein  wandfragment  grijs  aardewerk  (V193)  gerecupereerd  dat  verder  niet  diagnostisch is.  

   

Spoor 491 betreft een greppel (61) die zich binnen het middeleeuwse areaal bevindt. Hij sluit aan op  greppel 28 in het zuidwesten en spoor 234 in het noordoosten, waar hij uitmondt in greppel 60. De  greppel heeft een totale lengte van 24,09 m, een maximale breedte van 2,79 m en een diepte van 86  cm. De vulling bestaat uit een pakket grijsbruin, homogeen, lemig zand met inclusies van houtskool  en  aardewerk.  Tevens  is  een  houtskoolrijke  lens  zichtbaar.  Daaronder  bevindt  zich  een  laag  grijs,  compact, lemig zand met veel ijzerconcreties. Onderaan bestaat de vulling uit bruinbeige, homogeen,  lemig zand.                 Figuur 106. Coupefoto en ‐tekening van spoor 234. 

Het aardewerk werd uit de bovenste laag verzameld. Het betreft 27 fragmenten grijs aardewerk: 2  bodem‐,  9  rand‐  en  16  wandfragmenten.  Tussen  de  vormen  kunnen  een  kom,  een  kogelpot,  een  kook‐ of voorraadpot en mogelijks een vuurstolp onderscheiden worden. Deze context kan in de 13e ‐  14e eeuw gedateerd worden.   Uit spoor 491 werden 6 rand‐, 4 bodem‐ en 77 wandfragmenten grijs aardewerk gerecupereerd. Er  werd één klein fragment geglazuurd roodbakkend aardewerk aangetroffen.            

Greppel  51  wordt  gevormd  door  sporen  206,  231,  236  en  485.  Deze  greppel  heeft  een  NO‐ZW  oriëntatie en maakt in het noordoosten een bocht naar het zuidoosten. De greppel heeft een lengte  van 29,80 m, een maximale breedte van 2,28 m en een maximale diepte van 68 cm.         Figuur 107. Foto van enkele randfragmenten en een bodemfragment uit spoor 491.   Figuur 108. Coupetekening van greppel 51. 

De  vulling  bestaat  uit  heterogeen,  grijsbeige,  compact,  lemig  zand  met  ijzerconcreties  en  houtskoolinclusies  in  bijmenging.  De  onderste  laag  is  een  gelijkaardig  pakket,  maar  iets  lichter  van  kleur.  

Een  opmerkelijke  vondst  is  een  nagenoeg  volledige  kogelpot  (V358)  die  aangetroffen  werd  aan  de  rand van spoor 206. De kogelpot heeft een korte, smalle, naar buiten gerichte rand met afgeronde  top en een biconisch lichaam met een licht afgeronde bodem en kan in de 13e ‐ 14e eeuw gedateerd  worden.  Daarnaast  werden  hier  ook  één  bodemfragment  van  een  kogelpot  in  grijs  aardewerk  aangetroffen,  3  rand‐,  één  wandfragment  roodbakkend  aardewerk  met  koperhoudend  loodglazuur  aan beide zijden, alsook 7 bodem‐ en 11 wandfragmenten sterk verweerd aardewerk, afkomstig van  eenzelfde recipiënt op een spitse standring en met een eenvoudige rand met een afgeronde doorn  aan de buitenzijde.  

Uit  spoor  236  werd  een  wandfragment  grijs  aardewerk  gerecupereerd,  met  een  uitgeknepen  standvin onderaan de buik (V210), alsook een randfragment van een teil in roodbakkend aardewerk.  Deze teil heeft een brede, bandvormige, geribbelde rand met een afgeronde, naar buiten geduwde  top en is bekleed met koperhoudend loodglazuur aan de binnenzijde (V211). In deze context werden  ook  3  wandfragmenten  grijs  aardewerk  (vermoedelijk  van  een  kogelpot)  met  roetsporen  aan  de  buitenzijde (V212) aangetroffen.  

 

D. ANDERE LAATMIDDELEEUWSE GREPPELS 

Naast  de  hierboven  beschreven  greppels  is  er  nog  één  greppel  te  onderscheiden  die  binnen  het  opgravingsvlak  niet  onmiddellijk  in  verband  kan  gebracht  worden  met  de  hierboven  beschreven  laatmiddeleeuwse  arealen  maar  op  basis  van  het  aardewerk  en  de  vulling  wel  in  de  Late  middeleeuwen  geplaatst  kan  worden.  Het  gaat  om  greppel  8  die  in  het  noordwesten  van  het  onderzoeksgebied te situeren is en NO‐ZW georiënteerd is.  

De  greppel  heeft  een  maximale  lengte  van  60,48  m,  een  maximale  breedte  van  7,76  m  en  een  maximale  diepte  van  1,20  m.  De  vulling  bestaat  uit  (bruin)grijs,  lemig  zand.  Op  basis  van  aardewerkvondsten kan greppel 8 immers in de late middeleeuwen gedateerd worden. Het betreft  een  wandfragment  steengoed,  een  randfragment  roodbakkend  geglazuurd  aardewerk  en  een  randfragment grijs aardewerk.  

Opvallend  is  ook  dat  deze  greppel  in  westelijke  richting  vermoedelijk  afbuigt  en  aansluit  op  de  buurtweg (zie verder). In oostelijke richting buigt deze greppel scherp en halfrond af en omcirkelt de  site  met  walgracht  die  zich  ten  oosten  van  het  onderzoeksgebied  bevindt.  Het  is  duidelijk  dat  de 

laatmiddeleeuwse  greppelsystemen  gedeeltelijk  doorleven  tot  op  vandaag,  wat  doet  concluderen