• No results found

Kringlooplandbouw, de “ecologisch en economisch vitale, gangbare productiewijze” : een policy discourse analyse omtrent het discourse van de landbouwvisie van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kringlooplandbouw, de “ecologisch en economisch vitale, gangbare productiewijze” : een policy discourse analyse omtrent het discourse van de landbouwvisie van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Kringlooplandbouw, de “ecologisch en economisch vitale,

gangbare productiewijze”

Een policy discourse analyse omtrent het discourse van de landbouwvisie van

het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Student: Yara Wieffer,

yarawieffer@hotmail.com

Studentnummer: 11289422

Bachelorscriptie Milieugeografie

Scriptiebegeleiders: Jaap Rothuizen en Jesse Spoelstra

Tweede lezer: Fred Zaal

Opleiding: Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Universiteit van Amsterdam

Datum: 14 juni 2019

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding………..…………...…. 4

2. Theoretisch kader……….…………. 6

2.1 De beginselen van discourse en discourse analyse……....………... 6

2.1.1 Sociaal constructionisme………..………... 6

2.1.2 Discourse………....………….….. 6

2.1.3 De rol van taal……….……….. 7

2.1.4 Discourse analyse………..……….... 7

2.1.5 Policy discourse analysis………...……….... 8

2.2 De geschiedenis van het Nederlandse landbouwbeleid.………....………... 9

2.2.1 Het landbouwbeleid van Sicco Mansholt………....………..…….. 9

2.2.2 Het huidige landbouwbeleid………..………..…………... 9

2.2.3 Twee dominante discourses in Nederland……….………….………….. 10

2.2.4 Land sharing versus land sparing………....……….... 11

2.3 Circulariteit………..……….….... 11

3. Methodologische verantwoording……….……....…….……… 12

3.1 Onderzoeksvraag en deelvragen………....………….……….. 12

3.2 Research design………...………..………... 12

3.3 Databronnen………....……….………. 12

3.4 Operationalisering van het concept discourse………..……..………... 13

3.5 Dataverzameling en data analyse………...……….… 14

3.5.1 Interpretivisme………...………. 14

3.5.2 Methode van dataverzameling………...…………. 15

3.5.3 Methode van data analyse………...….……..…….. 16

4. De manier van denken in de landbouwvisie………...……….….………...…….. 18

4.1 De ideeën over de relatie tussen mens en natuur………...…………...…. 18

4.1.1 De waardering voor de landbouwsector en voedsel……....……….……....…...…… 18

4.1.2 De ideeën over de inrichting van het land……….……….….……..………… 19

4.2 Betekenisgeving aan het concept ‘duurzame landbouw’….……….…….………….. 19

4.2.1 Het behoud van ecosystemen en natuur.………...………….…….. 20

4.2.2 Een lage uitstoot van broeikasgassen..……….……….………….……. 20

4.2.3 Een laag gebruik van grondstoffen en hulpbronnen…...…..……….………….……. 20

4.2.4 Circulariteit………..………..………..….. 21

4.3 Betekenisgeving aan het concept ‘kringlooplandbouw’... 21

4.3.1 Het efficiënt (her)gebruiken van grondstoffen.……….…….……….. 21

4.3.2 Circulariteit………. 21

4.3.3 Wederkerigheid………..………….. 22

4.4 Betekenisgeving aan (milieu)problemen…...………..…….…………... 22

4.4.1 Problemen in de landbouwsector………..……….…….……… 22

4.4.2 Milieuproblemen door landbouw……….……….…….……….……. 23

(3)

3

5. De manier van handelen in de landbouwvisie……….………..……….….…….. 26

5.1 Actiepunten en oplossingen………...………...……..……….… 26

5.1.1 Doelstellingen………....……….. 26

5.1.2 Actiepunten en oplossingen ter verbetering van de relatie tussen mens en natuur………. 26

5.1.3 Kringlooplandbouw als duurzame oplossing……….……….…..…....…………. 27

5.1.4 Actiepunten en oplossingen voor de realisering van kringlooplandbouw………... 38

5.2 De manier van handelen…………..……….………...……….... 29

6. Conclusie en aanbeveling………...…….…....…… 31

6.1 De relatie tussen mens en natuur………....………. 31

6.2 De inrichting van het land……….….……….. 31

6.3 Natuurlijke of technische oplossingen……….…...………. 32

6.4 Conclusie en aanbeveling…...………....………. 32

7. Literatuurlijst………..…………... 35

8. Bijlagen………..…………... 38

Bijlage 1: de landbouwvisie van het ministerie van LNV……….… 38

Bijlage 2: het gesprek tussen minister Schouten, Boersma en Lohman in de Volkskrant……..….. 54

Bijlage 3: het interview met minister Schouten in Trouw………..…... 59

Bijlage 4: citaten van minister Schouten in de Volkskrant………..….. 63

(4)

4

1. Inleiding

Het Planbureau voor de Leefomgeving (2017) stelt dat er een grote verandering in denken, kennis en beleid nodig is om de voedselproductie in Nederland te verduurzamen (PBL, 2017). Er zal een transitie moeten plaatsvinden in de Nederlandse landbouwsector om duurzaam voedsel te kunnen produceren (Hotse Smit, 2018 a).

Carola Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), heeft in 2018 haar ideeën over de transitie naar een duurzame voedselproductie in de Nederlandse landbouwsector bekend gemaakt in een nieuwe landbouwvisie. Haar toekomstvisie is een omslag naar

kringlooplandbouw om duurzaam voedsel te kunnen produceren (Rijksoverheid, 2018; Hotse Smit, 2018 a). Volgens het ministerie van LNV is een omslag naar kringlooplandbouw nodig, omdat de Nederlandse landbouwsector ervoor moet zorgen dat de milieudruk lager wordt (Dolman et al., 2019). Het Compendium voor de Leefomgeving en het Planbureau voor Leefomgeving stellen namelijk dat de land- en tuinbouw een grote bijdrage leveren aan de milieudruk in Nederland vanwege een hoge uitstoot van broeikasgassen, het hoge gebruik van zoetwater en het intensieve gebruik van

landbouwgrond (CLO, z.j.; PBL, 2017). Om de milieudruk van de Nederlandse landbouwsector te verlagen, menen veel deskundigen dat kringlooplandbouw een oplossing kan zijn (Hotse Smit, 2018 a). Deze nieuwe landbouwmethode zou de belasting op klimaat, milieu en natuur kunnen verlagen met een zuinig gebruik van grondstoffen, terwijl de voedselopbrengst hoog blijft (WUR, 2018 a).

De hierboven genoemde beschrijving van kringlooplandbouw laat zien hoe er over duurzame landbouw gedacht wordt. Echter zijn er meerdere beschrijvingen van wat duurzame landbouw is of zou moeten zijn. Sinds de jaren zestig heerst er in Nederland een publiekelijk debat over de uitvoering van een duurzame voedselproductie, als gevolg van kritiek op het landbouwsysteem van de destijdse minister van Landbouw Sicco Mansholt (Boersma & Lohman, 2018). Er zijn veel discourses met een eigen visie op duurzame voedselproductie. De twee voornaamste discoursen binnen deze discussie, die van de ecologen en de technologen, zijn het erover eens dat de voedselproductie verduurzaamd dient te worden, maar ze zijn het niet eens over de manier waarop (Boersma & Lohman, 2018).

Het ministerie van LNV, die de landbouwvisie heeft ontwikkeld, heeft ook een eigen visie op duurzame landbouw die aansluit bij een discourse; “ensemble van ideeën, concepten en categorieën waarmee betekenis wordt gegeven aan sociale en fysieke fenomenen” (Hajer, 2006, in: van de Brink & Metze, 2006 p.67). Het ministerie van LNV gelooft namelijk dat kringlooplandbouw de toekomst van de landbouw is (Ministerie van LNV, 2018 b). Het is interessant om te achterhalen vanuit welk bestaand discourse het ministerie van LNV de landbouwvisie heeft ontwikkeld, omdat is gebleken dat het nodig is om de Nederlandse voedselproductie te verduurzamen. Het doel van deze scriptie is om hiermee te kunnen begrijpen wat de visie van het ministerie van LNV is op duurzame landbouw en om te kunnen begrijpen waarom de minister wil inzetten op een omslag naar kringlooplandbouw. De centrale onderzoeksvraag binnen deze scriptie luidt daarom:

“Vanuit welk(e) discourse(s) is de landbouwvisie van het ministerie van LNV ontwikkeld?”

Het is relevant om dit te onderzoeken omdat er nog geen onderzoek gedaan is naar het discourse waar de landbouwvisie op is gebaseerd. In deze studie zal er daarom een policy discourse analyse worden uitgevoerd. Een policy discourse analyse onderzoekt hoe een beleid is ontwikkeld en gevormd om een link te vinden met een bestaand discourse (Hewitt, 2009). Het kringlooplandbouw beleid zal worden gekoppeld aan het discourse van de ecologen of de technologen, of een combinatie hiervan, die

(5)

5

uitgelicht zullen worden in het theoretisch kader. In het theoretisch kader wordt uitleg gegeven van discourse en het uitvoeren van een discourse analyse. Bovendien wordt er aandacht besteed aan de geschiedenis van het Nederlandse landbouwbeleid, waar kringlooplandbouw op voortbouwt. Vervolgens zal er in de methodologische verantwoording worden uitgelegd hoe het onderzoek uitgevoerd zal worden en wat de casus van het onderzoek is. De resultaten worden gestructureerd aan de hand van de operationalisering van ‘discourse’, waarna de conclusie terugkoppelt naar de

(6)

6

2. Theoretisch kader

Het theoretisch kader bestaat uit drie delen. In het eerste deel zal uitgelegd worden wat er wordt bedoeld met een discourse, waarbij ook het sociaal constructionisme als achterliggende stroming toegelicht zal worden. Aangezien dit onderzoek een policy discourse analyse betreft, zal er theorie worden uitgelicht over beleidsvorming en het uitvoeren van een policy discourse analyse. In het tweede deel zal er een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van het landbouwbeleid van Sicco Mansholt, die de basis heeft gevormd van het huidige landbouwbeleid van de Nederlandse landbouwsector. Verder zal het maatschappelijk debat over duurzame landbouw in Nederland tussen aanhangers van het discourse van de ecologen en het discourse van de technologen uitgelicht worden. Sharp en Richardson (2001) menen namelijk dat er eerst verschillende discourses geïdentificeerd moeten worden om vervolgens op een deductieve manier een discourse analyse uit te voeren. Hierbij komt ook het debat tussen land sparing en land sharing aan bod als geografisch component van duurzame landbouw. Vervolgens zal in het derde deel de theorie over circulariteit worden uitgelicht, waar kringlooplandbouw een onderdeel van is.

2.1 De beginselen van discourse en discourse analyse 2.1.1 Sociaal constructionisme

Het sociaal constructionisme is een ontologische manier van denken die veronderstelt dat onze kennis, concepten en fenomenen constructies zijn van onze acties en taal (Couper, 2015; Bryman, 2016). Sociale en culturele processen vormen onze kennis en ons begrip van de wereld en construeren en produceren zo de realiteit die wij als objectief ervaren (Couper, 2015).

Binnen het sociaal constructionisme is er een scheiding te maken tussen zwak en sterk sociaal

constructionisme. Het zwak sociaal constructionisme meent dat onze concepten sociaal geconstrueerd zijn, maar dat er wel een mogelijkheid is dat er een onafhankelijke realiteit bestaat. Alleen kunnen we nooit weten of er een onafhankelijke wereld buiten onze concepten bestaat. Het sterk sociaal

constructionisme meent daarentegen dat alle entiteiten die we ervaren sociaal geconstrueerd zijn, zelfs fysieke entiteiten (Couper, 2015).

Het sociaal constructionisme geeft veel aandacht aan taal. Het veronderstelt dat de objectieve realiteit constant geconstrueerd wordt door taal. Taal is een manier om betekenis te geven aan dingen in de omgeving om zo de wereld te begrijpen (Couper, 2015).

2.1.2 Discourse

Jorgensen en Philips (2002) menen dat er meerdere invalshoeken zijn waar vanuit discourse gedefinieerd kan worden. Zo wordt er bij de definitie onderscheid gemaakt tussen discourse als intellectueel raamwerk waarbinnen kennis wordt geproduceerd, en discourse als een raamwerk waarbinnen er gecommuniceerd wordt met taal. Het is daarom belangrijk om een brede definitie van een discourse te hanteren (Jorgensen & Philips, 2002). Jorgensen en Philips (2002) gebruiken de definitie: “a particular way of talking about and understanding the world (or an aspect of the world)” (p.1). Zij zien een discourse dus als een manier om de wereld te begrijpen en hierover te praten. Een discourse produceert de sociale wereld, waarin kennis ook wordt geproduceerd op basis van het discourse (Jorgensen & Philips, 2002).

Het definiëren van discourse kent achterliggende sociaal constructionistische gedachten. Zo stelt politiek filosoof Michel Foucault (in: Couper, 2015) dat een discourse onze concepten en ideeën over de wereld vormt. De definitie van Hajer (2006, in: van de Brink & Metze, 2006) kent overeenkomsten

(7)

7

met de definitie van Foucault “een ensemble van ideeën, concepten en categorieën waarmee betekenis wordt gegeven aan sociale en fysieke fenomenen” (p.67). Deze definitie is concreter dan de definitie van Jorgensen en Philips (2002). De studie bouwt daarom voort op deze definitie van discourse.

2.1.3 De rol van taal

Couper (2015) refereert bij een discourse aan gesproken en geschreven taal. Taal construeert representaties van de realiteit en vormt zo ons begrip van de realiteit (Couper, 2015; Jorgensen & Philips, 2002). Taal is onafscheidelijk van hoe we de wereld begrijpen en dus ook onafscheidelijk van hoe we handelen (Couper, 2015). Zo kan een natuurlijk fenomeen zich voordoen onafhankelijk van de mens, zoals klimaatverandering. Er zijn verschillende discourses om uit te leggen wat

klimaatverandering als natuurlijk fenomeen precies is en welke gevolgen het heeft. Dit gebeurt door betekenisgeving aan het fenomeen, wat volgens Foucault (in: Jorgensen & Philips, 2002) een belangrijk onderdeel is van discourse. Taal is het middel om betekenis te geven aan dit natuurlijke fenomeen en om informatie en feiten over de wereld te communiceren. Ieder discourse heeft ook eigen actiepunten die als mogelijk of geschikt worden ervaren om te handelen op basis van het fenomeen (Jorgensen & Philips, 2002). Zo ervaart het discourse waar vanuit de landbouwvisie is ontwikkeld kringlooplandbouw als geschikte oplossing voor milieudruk als natuurlijk fenomeen.

Ondanks de diversiteit aan definities van de term ‘discourse’, wordt er over het algemeen gesteld dat vaak het onderliggende idee bestaat dat taal is gestructureerd op basis van patronen die mensen volgen binnen een bepaald discourse. Om het discourse te bepalen dient de taal daarom grondig geanalyseerd te worden (Jorgensen & Philips, 2002).

2.1.4 Discourse analyse

Een discourse analyse wordt op meerdere manieren gedefinieerd, maar kent over het algemeen een belangrijke onderliggende sociaal constructionistische aanname. De aanname is dat onze kennis van de wereld geen neutrale reflectie is van de onafhankelijke realiteit, maar een product van discourse die een eigen wereld creëert door een bepaalde manier van praten. De focus binnen een discourse analyse ligt hierdoor op de manier van communiceren binnen het discourse (Jorgensen & Philips, 2002). Jorgensen en Philips (2002) definiëren een discourse analyse als het analyseren van taalpatronen bij statements over de representatie van de realiteit om het discourse te achterhalen. De definitie van Bryman (2016) kent raakvlakken met de ideeën van Jorgensen en Philips. Zo definieert Bryman (2016) een discourse analyse als: “an approach to the analysis of talk and other forms of discourse that emphasizes the ways in which versions of reality are accomplished through language” (p. 690). Er zijn verschillende discourse analyses die uitgevoerd kunnen worden. Een van de mogelijkheden is het uitvoeren van een kritische discourse analyse, waarbij de focus meer ligt op de persoon in plaats van zijn of haar boodschap. Fairclough (1995, in: Seemann, 2016) stelt dat een kritische discourse analyse in drie stappen wordt uitgevoerd. Hoewel dit onderzoek geen kritische discourse analyse betreft omdat de focus ligt de boodschap in plaats van de persoon, zijn de ideeën van Fairclough nuttig om structuur te brengen in de uitvoering van het onderzoek. De eerste stap is beschrijving, waarbij de tekst geanalyseerd en systematisch gecategoriseerd wordt zonder dit te relateren aan een context. In deze stap ligt de focus op het zoeken van relevante woordkeuzes van de actor achter de tekst en de grammatica van de tekst. De focus op grammatica laat woorden zien die een houding geven van het beleid omtrent een probleem of oplossing, zoals het gebruik van ‘moeten’ in plaats van ‘kunnen’. De tweede stap is interpretatie van de tekst. Hierbij wordt het discourse geanalyseerd, gebaseerd op de context waarin deze is geproduceerd. De focus ligt hierbij ook op de relatie tussen de tekst en de ontvangers. De derde stap is analyse van de actoren en de intenties. Hierbij wordt de relatie tussen het

(8)

8

discourse en processen van machtsrelaties onderzocht. De vraag die gesteld wordt is hoe de constructie van discourse beïnvloed is door de machtsrelaties (Seemann, 2016).

Een tweede mogelijkheid is een argumentatieve discourse analyse. Hierbij ligt de nadruk op argumentatie om te bestuderen wat er gezegd wordt tegen wie en in welke context. Er moet geanalyseerd worden welke statements en argumenten er naar voren komen en hoe dingen gezegd worden, naast wat de inhoud van uitspraken is (Hajer, 2006, in: van de Brink & Metze, 2006).

2.1.5 Policy discourse analysis

Een derde mogelijkheid is het uitvoeren van een policy discourse analyse, wat in deze scriptie wordt uitgevoerd. Een policy discourse analyse onderzoekt hoe een beleid is ontwikkeld en gevormd om een link te vinden met een bestaand discourse (Hewitt, 2009). Hierbij ligt de focus op het bestuderen van het gebruik van taal in onderdelen van een beleidsstuk. Een (milieu-)beleidsstuk bestaat uit meerdere onderdelen. Fairclough (1995, in: Seemann, 2016) stelt dat ieder beleidsstuk een intentie of doel bevat. Volgens Hajer (1995) worden fenomenen als milieuproblemen omschreven in een milieubeleid. De sociale constructie van milieuproblemen beïnvloedt de oplossingen die worden aangedragen in het beleid (Hajer, 1995). Foucault (in: Hewitt, 2009) meent dat een beleid de acties van de beleidsmakers laat zien en zo inzage geeft in de ideologie die de beleidsmakers aanhangen. Volgens Gasper en Apthorpe (1996) worden de acties van de overheid gevalideerd door middel van uitleg en argumenten. Hajer en Versteeg (2005) maken gebruik van drie tools om het discourse binnen een milieubeleid te identificeren, waarbij er één gebruikt zal worden in dit onderzoek. Gasper en Apthorpe (1996) benoemen vier belangrijke aspecten die bestudeerd moeten worden bij een discourse analyse van een beleid. Hiervan zullen er drie gebruikt worden in dit onderzoek. Hajer en Versteeg (2005) en Gasper en Apthorpe (1996) focussen zich allen op het zoeken van metaforen. Volgens Gasper en Apthorpe (1996) zijn het woorden die niet in hun letterlijke betekenis gebruikt worden om iets anders te beschrijven. Zo kan een groot probleem als ‘crisis’ worden aangeduid bijvoorbeeld (Gasper en Apthorpe, 1996).

Het tweede aspect van Gasper en Apthorpe (1996) is framing van problemen en oplossingen, wat in zichzelf ook een metafoor is. Zo worden woorden als ‘industrieel’ en ‘grauw’ gebruikt om een negatief beeld van het huidige landbouwsysteem te schetsen (Boersma & Lohman, 2018). Dit kan onthullen hoe er naar een probleem gekeken wordt en waarom er voor bepaalde oplossingen gekozen worden (Gasper & Apthorpe, 1996). Volgens Gasper en Apthorpe (1996) framet een discourse bepaalde problemen. Een kennisinstituut, zoals Wageningen Universiteit, stelt een feitelijk

milieuprobleem vast. Vervolgens interpreteren beleidsontwikkelaars het milieuprobleem vanuit hun denkwijze en communiceren ze dit in hun beleid (Hewitt, 2009). Verschillende discourses kunnen bijvoorbeeld klimaatverandering of milieudruk als probleem op verschillende manieren benaderen. Een frame wordt gezien als een bril waarmee er naar een fenomeen gekeken wordt. Deze bril bestaat uit een boodschap die met bepaalde woordkeuzes gecommuniceerd wordt om de ervaring van het fenomeen te delen (de Bruijn, 2014). De Bruijn (2014) en Hajer (1993, in: Gasper & Apthorpe, 1996) menen dat discourses problemen framen door bepaalde aspecten van de werkelijkheid te vergroten of benadrukken en andere aspecten weg te laten.

Het derde aspect is de vorm en het gebruik van woorden en concepten. Vaak worden er dualistische onderscheidingen gemaakt om de lezer te overtuigen van gemaakte keuzes. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van de concepten ‘duurzaam’ tegenover ‘niet-duurzaam’ en woorden die keuzes met elkaar vergelijken om te sturen naar de gemaakte keuze (Gasper & Apthorpe, 1996). Er kan ook met bepaalde woorden naar de lezer worden gerefereerd om de lezer te overtuigen van de inhoud van het

(9)

9

beleid, wat Gasper en Apthorpe (1996) ‘naming’ noemen. Een voorbeeld hiervan is om naar agrarische ondernemers te refereren met ‘rurale armen’ in een landbouwbeleid.

2.2 De geschiedenis van het Nederlandse landbouwbeleid 2.2.1 Het landbouwbeleid van Sicco Mansholt

Sicco Mansholt was een boer tijdens de hongerwinter en werd minister van Landbouw, Visserij en Voedsel na de Tweede Wereldoorlog (Boersma & Lohman, 2018; Grin, 2012; Het Nieuwe Instituut, 2014). Met het voedseltekort in het achterhoofd wilde Mansholt een landbouwbeleid voeren om de productiviteit te verhogen en zo voedselzekerheid creëren (Boersma & Lohman, 2018; Grin, 2012; Het Nieuwe Instituut, 2014). Het doel van het nieuwe voedselsysteem was om zo veel mogelijk en zo goedkoop mogelijk voedsel te produceren (Boersma & Lohman, 2018; Grin, 2012). Bovendien wilde hij de omstandigheden van boeren verbeteren en economische groei creëren (Het Nieuwe Instituut, 2014; De Bakker et al., 2013; Grin, 2012).

De uitvoering van het landbouwbeleid van Mansholt vereiste een structurele hervorming van de landbouwsector, gekarakteriseerd door modernisatie middels mechanisatie en schaalvergroting (Boersma & Lohman, 2018; Grin, 2012; Het Nieuwe Instituut, 2014). Om dit mogelijk te maken, kwamen er subsidies voor kleine boerenbedrijven om te investeren in meer land en moderne

technieken om voedsel te produceren, zoals grootschalig gebruik van kunstmest en gewasbescherming (Boersma & Lohman, 2018; Grin, 2012). Verder werd er ingezet op het stimuleren van ontwikkeling van landbouwkennis en -technologie om de productiviteit binnen de landbouwsector te blijven vergroten (Grin, 2012).

Het gevolg van het landbouwbeleid van Mansholt was een snelle, grote transformatie van de Nederlandse landbouwsector van een kleinschalige, arbeidsintensieve landbouwsector naar een moderne, efficiënte en grootschalige landbouwsector. Deze periode van tien jaar wordt achteraf bestempeld als een landbouwrevolutie vanwege de enorme efficiëntie en productiegroei (Boersma & Lohman, 2018; Het Nieuwe Instituut, 2014). Het beleid van Mansholt ontving steeds meer kritiek vanaf de jaren zeventig. Een kritiekpunt was de kloof die was ontstaan tussen voedselproductie en voedselconsumptie waarbij consumenten vervreemd raakten van de herkomst van hun voedsel. Andere kritiekpunten waren de negatieve effecten van het landbouwsysteem op het milieu, natuur en

dierenwelzijn door onder andere het hoge gebruik van chemicaliën (De Bakker et al., 2013). Mansholt gaf achteraf toe dat zijn beleid de natuurlijke wereld veel schade had toegebracht (Het Nieuwe

Instituut, 2014).

2.2.2 Het huidige landbouwbeleid

Het beleid van Sicco Mansholt heeft de basis gevormd voor de huidige werking van de Nederlandse landbouwsector. Het huidige landbouwsysteem is een keten met schakels, bestaande uit actoren die ieder voor eigen economisch gewin handelen (Ministerie van LNV, 2018 a, WUR, 2018 a). Hierbij worden de grondstoffen met de laagste kosten en de hoogste opbrengst gebruikt (Ministerie van LNV, 2018 a; WUR, 2018 a). De huidige landbouwsector is daarmee gebaseerd op kostenverlaging,

productieverhoging en schaalvergroting gebaseerd om te streven naar winstmaximalisatie (Hotse Smit, 2018 a; Ministerie van LNV, 2018 a). Deze doelstelling heeft geleid tot intensieve landbouw met behulp van efficiëntie en technologie (Hotse Smit, 2018 a; Ministerie van LNV, 2018 a). Nederland is inmiddels de tweede voedselexporteur van de wereld en dus een belangrijke speler in de mondiale voedselvoorziening (CBS, 2016). Dit komt mede door de snelle ontwikkeling van innovaties als kassenbouw, die in Nederland van groot belang is (Middelweerd, 2016).

(10)

10 2.2.3 Twee dominante discourses in Nederland

In Nederland vindt er al decennia een maatschappelijke discussie plaats tussen aanhangers van twee discourses, wat opkwam in de jaren zestig en zeventig ten gevolge van maatschappelijke kritiek op het landbouwsysteem van Sicco Mansholt. Deze discussie is een tweestrijd tussen de ecologen en de technologen omtrent duurzame landbouw (Boersma & Lohman, 2018). Volgens Boersma en Lohman (2018) is het debat in de realiteit erg fel en staan de twee kampen lijnrecht tegenover elkaar. Dit komt volgens hen door het feit dat de discussie niet alleen gaat over verschillende ideeën over de toekomst van de landbouw, maar ook over een verschillend wereldbeeld wat betreft de positie van de mens op de planeet en de relatie met de natuur (Boersma & Lohman, 2018).

De ecologen zijn van mening dat landbouw ecologischer en natuurlijker moet worden om duurzaam voedsel te produceren. Een uitgewerkt alternatief van het ecologisch denkbeeld is agro-ecologie, een landbouwmethode die de natuur probeert na te bootsen. Bovendien pleiten zij voor schaalverkleining en zien zij liever kleinere landbouwbedrijven. Verder positioneren de ecologen zichzelf tussen de natuur. De ecologen beredeneren dat vervreemding van de natuur het probleem is (Boersma & Lohman, 2018). Zij pleiten voor meer ecocentrisch denken en in harmonie leven met de natuur. Landbouw en natuur moeten meer verweven worden (Boersma & Lohman, 2018; Hotse Smit, 2018 b). Voor het produceren van voedsel is er een grotere rol voor de natuur en een kleinere rol voor de mens. Volgens Wouter van der Weijden, directeur van Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu,

proberen de ecologische denkers het zelfregulerend vermogen van de natuur te benutten (Boersma & Lohman, 2018). Bovendien zijn zij van mening dat er minder intensief gebruik gemaakt dient te worden van de grond (Hotse Smit, 2018 b).

De technologen zijn daarentegen van mening dat meer technologie en efficiëntie de oplossing om duurzamer te produceren (Boersma & Lohman, 2018; Hotse Smit, 2018 b). Aanhangers van dit discourse veronderstellen dat wetenschap en technologie ervoor kunnen zorgen dat het huidige voedselsysteem in de stijgende vraag naar voedsel kan voorzien. Hierbij is een radicale verandering van de organisatie van het voedselsysteem niet nodig, maar is het innoveren van productiemethoden en producten voldoende (de Krom & Muilwijk, 2018). Bovendien pleiten zij voor schaalvergroting. Verder positioneren de technologen zich over het algemeen boven de natuur. De technologen beredeneren dat de mens de heerser over de planeet is en moet blijven innoveren. Volgens van der Weijden vertrouwen technologen meer op menselijke invloed dan op de kracht van de natuur. Zo is de natuur zo min mogelijk nodig en kan zo gespaard blijven. De voedselproductie loskoppelen van de natuur is het einddoel om de natuur haar gang te laten gaan (Boersma & Lohman, 2018). Hierbij pleiten zij voor intensiever gebruik van landbouwgrond, door onder andere het gebruik van

bestrijdingsmiddelen om opbrengsten te verhogen en mislukte oogsten te minimaliseren (Boersma & Lohman, 2018; Hotse Smit, 2018 b). Kort gezegd is een zo hoog mogelijke voedselproductie nodig op zo min mogelijk grond met zo min mogelijk grondstoffen (Boersma & Lohman, 2018). Dit idee van het discourse van de technologen, ook wel aangeduid met de termen ‘techno-optimisme’ en

‘ecomodernisme’, wordt als dominant gezien in de Nederlandse landbouwsector (PBL, 2018; de Krom & Muilwijk, 2018; Boersma & Lohman, 2018).

2.2.4 Land sharing versus land sparing

Om voldoende voedsel te verbouwen op een duurzame manier, zijn er twee strategieën die ieder eigen ideeën hebben over de inrichting van het land. Deze twee strategieën passen binnen het debat tussen de ecologen en de technologen. Beide strategieën zien een ander toekomstig scenario voor zich en hebben ieder een ander beeld van wat duurzame voedselproductie is.

(11)

11

De ecologen pleiten voor het scenario van land sharing (Keulemans et al., 2015; Boersma & Lohman, 2018). Dit houdt in dat land ‘gedeeld’ wordt door meerdere services of activiteiten, zoals het behoud van biodiversiteit en het produceren van voldoende voedsel (Garnett & Godfray, 2012). Volgens de aanhangers van deze strategie, is land sharing een vorm van natuurvriendelijke landbouw omdat er gestreefd wordt naar het verweven van landbouwproductie en natuurbehoud. Hier vindt extensivering van de landbouw plaats (Keulemans et al., 2015). Extensieve landbouw is de oplossing omdat er meer biodiversiteit behouden blijft binnen de landbouwpercelen en er een lagere input van nutriënten nodig is die bijdragen aan de milieudruk (Keulemans et al., 2015; Garnett & Godfray, 2012). Aan de ene kant leidt extensivering van de landbouw tot een toename van biodiversiteit, maar aan de andere kant tot een afname van de productiviteit per vierkante meter. Er is dus een lagere opbrengst per hectare, maar een hogere biodiversiteit. Daarom is er bij land sharing een groter landbouwoppervlakte noodzakelijk om voldoende voedsel te produceren (Keulemans et al., 2015).

De technologen pleiten voor het scenario van land sparing (Keulemans et al., 2015; Boersma & Lohman, 2018). Dit houdt in dat de twee services op het land ‘gescheiden’ worden en ieder stuk grond zich moet specialiseren in dan wel het behouden van biodiversiteit dan wel het produceren van

voldoende voedsel (Garnett & Godfray, 2012; Keulemans et al., 2015). De aanhangers van deze strategie veronderstellen dat het noodzakelijk is om landbouwpercelen intensiever te gebruiken om de productie te verhogen. Zo hoeven er niet meer natuurlijke habitats te worden omgezet in

landbouwgrond en wordt de biodiversiteit en natuur niet aangetast (Keulemans et al., 2015). Het zou volgens de technologen onwenselijk zijn om de hoeveelheid landbouwgrond uit te breiden, aangezien dit tot een verlies van biodiversiteit leidt (Garnett & Godfray, 2012). De aanhangers van land sparing zien intensievere landbouw als manier om meer voedsel te verbouwen en om biodiversiteit te

behouden. Er is dus een hogere opbrengst per hectare, maar een lagere biodiversiteit (Keulemans et al., 2015).

2.3 Circulariteit

Zoals is gebleken uit 2.2.3 en 2.2.4, wordt er veel aandacht besteed aan het ontwikkelen van duurzame landbouw in de toekomst. Optimistische denkers over een duurzame wereld spreken in toenemende mate over ‘de kracht van circulair’. Om de ecologische voetafdruk van de mens te verlagen wordt er gepleit voor een circulaire economie, waarin recycling en het hergebruiken van grondstoffen centraal staat (Hoogendijk, 2017). Het idee dat een circulaire economie nodig is om duurzaam te leven, wordt steeds groter. Steeds meer politici en bedrijven realiseren zich dat het van groot belang is om

grondstoffen terug te winnen en om producten te hergebruiken (WUR, z.j. a). Biomassa binnen het lineaire systeem wordt namelijk niet optimaal benut (WUR, z.j. b). Bovendien is de efficiëntie omtrent koolstof en grondstoffen te laag, wat leidt tot water-, bodem- en luchtvervuiling en tot uitputting van grondstoffen (WUR, 2018 a; WUR, 2018 b).

Een onderdeel van een circulaire en biobased economie, of zelfs kringloopeconomie genoemd, is kringlooplandbouw (WUR, z.j. b; WUR, 2018 b). Kringlooplandbouw maakt deel uit van een mogelijk mondiaal, circulair voedselsysteem (WUR, 2018 a). Wageningen Universiteit meent dat het met kringlooplandbouw mogelijk is om voldoende voedsel te produceren binnen de grenzen van de planeet (WUR, z.j. b). Binnen kringlooplandbouw staan, net als bij de circulaire economie, recycling en het hergebruiken van grondstoffen centraal. De doelen van kringlooplandbouw zijn een hoge opbrengst en een lagere druk op het milieu (WUR, 2018 a).

(12)

12

3. Methodologische verantwoording

3.1 Onderzoeksvraag en deelvragen

Het doel van dit onderzoek is het achterhalen vanuit welk discourse of vanuit welke combinatie van de twee discourses de landbouwvisie van het ministerie van LNV ontwikkeld is om te begrijpen wat de visie van het ministerie van LNV is op duurzame landbouw en om te begrijpen waarom de minister wil inzetten op een omslag naar kringlooplandbouw. De centrale onderzoeksvraag luidt daarom:

“Vanuit welk(e) discourse(s) is de landbouwvisie van het ministerie van LNV ontwikkeld?” De onderzoeksvraag wordt opgesplitst in twee deelvragen om toe te werken naar het uiteindelijke antwoord op de centrale onderzoeksvraag. De deelvragen zijn gebaseerd op de twee dimensies van de operationalisering van discourse, die in 3.3 verder toegelicht zal worden. De deelvragen zijn:

1. “wat is de manier van denken in de landbouwvisie van het ministerie van LNV?”

2. “wat is de manier van handelen waarvoor wordt gepleit in de landbouwvisie van het ministerie van LNV?”

3.2 Research design

Deze scriptie betreft een kwalitatief onderzoek, omdat de betekenis van teksten beschreven en geïnterpreteerd zullen worden om het achterliggende discourse te achterhalen. Hierbij wordt de landbouwvisie in kaart gebracht zonder een hypothese vooraf op te stellen, waardoor dit een

beschrijvend onderzoek is. Het research design van deze scriptie betreft een single case study, omdat het doel van het onderzoek is om één casus in diepte te analyseren en te begrijpen (Bryman, 2016). De casus zal gedetailleerd geanalyseerd worden zodat er belangrijke kenmerken naar voren komen.

De landbouwvisie van het ministerie van LNV uit september 2018 is de casus die bestudeerd en beschreven wordt in deze scriptie. Het betreffende beleidsstuk is: ‘Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden’ (Ministerie van LNV, 2018 a). Hoewel de landbouwvisie is geschreven door minister Schouten, representeert zij de visie van het ministerie van LNV (Rijksoverheid, 2018;

Ministerie van LNV, 2018 a). De landbouwvisie is geschreven omdat de minister meent dat de

landbouwsector getransformeerd dient te worden. De landbouwvisie is gebaseerd op eigen ideeën over duurzame landbouw en ervaringen van de minister met het huidige landbouwsysteem. De

landbouwvisie dient als introductie van kringlooplandbouw en de toekomstige Nederlandse landbouwsector, omdat is gebleken dat boeren richting nodig hebben over de toekomst van de landbouw (Hotse Smit, 2018b; Ministerie van LNV, 2018 a; Hakkenes & Zuidervaart, 2018).

3.3 Databronnen

De landbouwvisie legt in hoofdlijnen de omslag naar kringlooplandbouw uit en wat het van de samenleving zal vragen. Hierbij worden meerdere beleidsdoelen voor 2030 genoemd. In het

voorwoord wordt het document ingeleid met een introductie van kringlooplandbouw als toekomstvisie van het ministerie van LNV. In het eerste hoofdstuk, ‘waar staan we?’, wordt het belang van de landbouwsector uitgelicht en wordt de werking van de huidige landbouwsector met problemen beschreven. In het tweede hoofdstuk, ‘onze uitdagingen’, en het derde hoofdstuk, ‘naar

kringlooplandbouw’, worden de ervaren (milieu)problemen beschreven en wordt er beredeneerd waarom er verandering nodig is in de landbouwsector. Ook wordt er een einddoel gesteld met drie aanvullende doelen om dit doel te bereiken. In het vierde en laatste hoofdstuk, ‘van visie naar

(13)

13

uitwerking’, wordt er beschreven waarom kringlooplandbouw de geschikte oplossing is en hoe de omslag uitgevoerd zal worden. Bovendien worden zijn er negen criteria opgesteld met het doel om initiatieven en plannen te toetsen (Ministerie van LNV, 2018 a).

Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de landbouwvisie om de onderzoeksvraag goed te beantwoorden, wordt er ook gebruik gemaakt van vier andere databronnen waarin de minister spreekt over haar landbouwvisie. De databronnen geven nieuwe informatie die niet naar voren komt in het beleidsstuk zelf. Hiermee is er dus sprake van triangulatie, omdat er gebruik wordt gemaakt van meerdere databronnen om het discourse van de landbouwvisie te bestuderen (Bryman, 2016). Zo wordt er veelzijdiger data verzameld.

De tweede databron is een gesprek tussen minister Schouten, technoloog Hidde Boersma en ecoloog Joris Lohman nadat de landbouwvisie van de minister is gepresenteerd. Tijdens het gesprek wordt er gediscussieerd over bestrijdingsmiddelen, genetische modificatie, de inrichting van het landschap en de schaal van landbouw (Hotse Smit, 2018 b). De derde databron is een interview tussen minister Schouten en Emiel Hakkenes en Bart Zuidervaart in Trouw. Hierin wordt onder meer gesproken over de reden achter het schrijven van de landbouwvisie, de milieuproblemen die de minister ervaart, de betekenis en de toekomst van kringlooplandbouw (Hakkenes & Zuidervaart, 2018). De vierde databron is een reportage in de Volkskrant van Pieter Hotse Smit over de landbouwvisie met enkele citaten van de minister (Hotse Smit, 2018 c). De vijfde databron is een introductiefilmpje van minister Schouten namens het Ministerie van LNV waarin ze kringlooplandbouw introduceert als haar

toekomstvisie (Ministerie van LNV, 2018 b).

3.4 Operationalisering van het concept ‘discourse’

De onderzoekseenheid is het discourse, omdat hierover data zal worden verzameld om de

onderzoeksvraag te beantwoorden. Het begrip ‘discourse’ is geoperationaliseerd, omdat het onderzoek zich hier op focust en er zo systematisch data verzameld kan worden. De operationalisering van discourse is gebaseerd op inzichten van Boersma en Lohman, Couper, de Bruijn, Foucault, Gasper en Apthorpe, Hajer en Versteeg en Jorgensen en Philips die beschreven zijn in het theoretisch kader. Gebruikmakend van het theoretisch kader geeft onderstaande tabel een overzicht van de dimensies en indicatoren die centraal staan bij de discourse analyse.

De operationalisering van discourse bestaat uit de twee dimensies ‘manier van denken’ en ‘manier van handelen’. Deze dimensies zijn gebaseerd op de ideeën van Couper (2015) en Jorgensen en Philips (2002), die in 2.1.3 stellen dat de taal van een discourse bepaalt hoe de wereld wordt begrepen en hoe er vervolgens gehandeld wordt. Een discourse bestaat dus uit een manier van denken en een manier van handelen die daaruit volgt.

(14)

14 Dimensie van discourse Indicator Manier van denken (Couper, 2015)

Ideeën over de relatie tussen mens en natuur (Hajer, 2006; Boersma & Lohman, 2018) met metaforen (Hajer & Versteeg, 2005; Gasper & Apthorpe, 1996), framing (Gasper & Apthorpe, 1996; de Bruijn, 2014) en vorm en gebruik van opvallende woorden en concepten (Gasper & Apthorpe, 1996)

Betekenisgeving aan concepten ‘duurzame landbouw’ (Boersma & Lohman, 2018) en ‘kringlooplandbouw’ (Hajer, 2006; Jorgensen & Philips, 2002; Gasper & Apthorpe, 1996) met metaforen, framing en vorm en gebruik van opvallende woorden

Betekenisgeving aan (milieu)problemen (Gasper & Apthorpe, 1996; Hajer, 1995) met argumentatie (Hajer, 2006; Gasper & Apthorpe, 1996), metaforen, framing en vorm en gebruik van opvallende woorden en concepten

Manier van handelen

Actiepunten (Jorgensen & Philips, 2002) met argumentatie

Voorgestelde oplossingen (Hajer, 1995) met argumentatie, metaforen, framing en vorm en gebruik van opvallende woorden en concepten

Tabel 1: operationalisering van ‘discourse’

In 2.2.3 wordt door Boersma en Lohman (2018) gesteld dat de ecologen en technologen voornamelijk van elkaar verschillen omtrent hun ideeën over de toekomst van landbouw en omtrent hun ideeën over de positie van de mens op aarde en de relatie met de natuur. Als onderdeel van de manier van denken vormen deze twee onderwerpen dus de twee indicatoren ‘ideeën over de relatie tussen mens en natuur’ en ‘betekenisgeving aan het concept duurzame landbouw’. Volgens Couper (2015) wordt er binnen een discourse met taal betekenis gegeven aan fenomenen en concepten. Een derde indicator is daarom betekenisgeving aan het kernconcept ‘kringlooplandbouw’. De vierde indicator is gebaseerd op het inzicht van Foucault (in Couper, 2015) in 2.1.3 dat discourses op verschillende manieren betekenis geven aan problematische fenomenen. Hajer (1995) stelt in 2.1.5 dat de sociale constructie van milieuproblemen bepaalt welke oplossingen worden aangedragen. Voorgestelde oplossingen vormen hiermee een belangrijke indicator, samen met de indicator ‘actiepunten’. Jorgensen en Philips (2002) stellen namelijk in 2.1.4 dat ieder discourse actiepunten heeft om te handelen.

Data die passen bij de indicatoren van de twee dimensies kunnen naar voren komen in de vijf

databronnen door op zoek te gaan naar de tool van Hajer en de drie aspecten van Gasper en Apthorpe uit 2.1.5 en door op zoek te gaan naar argumentatie.

3.5 Dataverzameling en data analyse 3.5.1 Interpretivisme

Het interpretivisme is een epistemologische positie binnen kwalitatief onderzoek die veronderstelt dat iedereen de wereld interpreteert om deze te begrijpen, ook de onderzoeker (Bryman, 2016). Uitspraken worden geïnterpreteerd en in een gedachtegang geplaatst door de onderzoeker. Een discourse wordt hiermee ‘gevonden’ door de onderzoeker zelf. Aangenomen dat de realiteit sociaal gecreëerd is en waarheden door een discourse geproduceerd worden, is de waarheid die in het onderzoek wordt geproduceerd door de onderzoeker zelf ook gecreëerd (Jorgensen & Philips, 2002). Het analyseren

(15)

15

van beleid om het achterliggende discourse te achterhalen zou daarom subjectief kunnen zijn (Bryman, 2016). Als onderzoeker is het daarom belangrijk goed te reflecteren op de eigen positie in het

onderzoek en kritisch te zijn naar de analyse en conclusie (Hajer, 2006; Jorgensen & Philips, 2002). Vanuit deze inzichten wordt getracht zo transparant mogelijk te zijn over de methode van

dataverzameling en de methode van data analyse.

3.5.2 Methode van dataverzameling

Een veelgebruikte methode van dataverzameling bij kwalitatief onderzoek is het uitvoeren van een documentenanalyse (Bryman, 2016). Hierbij worden meerdere documenten geanalyseerd om concepten, ideeën en categorieën te structureren (Hajer, 2006, in: Brink & Metze, 2006). Om de deelvragen te kunnen beantwoorden, is de landbouwvisie gedetailleerd bestudeerd en geanalyseerd waarbij niet alleen de inhoud maar ook de context en achtergrond is bestudeerd.

Om data te verzamelen over het discourse van de toekomstvisie en deze te analyseren is er gewerkt volgens het stappenplan van Fairclough, zoals uitgelicht in 2.1.4. Dit stappenplan is schematisch weergegeven in onderstaande tabel.

Stappen Uitvoering

Stap 1: beschrijven - data verzamelen Arceren van woorden, zinnen en tekstfragmenten in de vorm van metaforen, definities of omschrijvingen, opvallende woorden, opvallende grammatica en argumenten

Stap 2: interpreteren - analyseren van de verzamelde data

Gearceerde woorden, zinnen en tekstfragmenten analyseren op basis van de inhoud, de achterliggende betekenis en de boodschap

Stap 3: analyse van actoren en intenties

Tabel 2: schematische weergave van de uitvoering van de studie

De dataverzameling hoort bij de eerste stap, het beschrijven. In de eerste stap zijn woorden, zinnen en fragmenten van de vijf databronnen gearceerd volgens de tabel van de operationalisering van discourse in 3.4. Het beleid is in zijn geheel chronologisch gelezen en nuttige woorden, zinnen of fragmenten zijn op chronologische volgorde gearceerd. Er is dus niet per indicator data verzameld, maar per zin of alinea. Sommige tekstfragmenten horen namelijk bij meerdere indicatoren, waardoor het moeilijk is deze op te splitsen in data voor verschillende indicatoren. De gearceerde databronnen met een uitleg van de manier van arceren zijn te vinden in de bijlagen in het achtste hoofdstuk.

De woorden, zinnen en tekstfragmenten die zijn gearceerd, zijn gebaseerd op de eerste en tweede tabel. Alle woorden en zinnen die iets op een figuurlijke manier beschrijven, zijn als metaforen gearceerd. Alle opvallende woorden en grammatica zijn gearceerd. Deze zouden fenomenen kunnen framen of kunnen dienen als manier om betekenis te geven aan concepten, problemen of oplossingen. Woorden, zinnen en tekstfragmenten die betekenis geven aan de concepten ‘duurzame landbouw’ en ‘kringlooplandbouw’ en (milieu)problemen definiëren, zijn ook gearceerd. Bovendien is er gezocht naar zinnen en tekstfragmenten die argumenten zijn om de omslag naar kringlooplandbouw te beargumenteren.

(16)

16 3.5.3 Methode van data analyse

Kringlooplandbouw wordt nog niet grootschalig toegepast in Nederland. Bovendien is er nog geen onderzoek gedaan naar het discourse achterliggend aan de omslag naar kringlooplandbouw. Er zijn daarom geen aannames over het discourse van de landbouwvisie. Bij de discourse analyse van het de landbouwvisie wordt er dus een theorie gevormd over de verzamelde en geanalyseerde data. De uitvoering van de studie is hiermee inductief. Echter vertrekt de studie vanuit een breed theoretisch kader en begint daarom deductief. De analytical approach is hiermee semi-grounded theory, in plaats van grounded theory (Bryman, 2016; Couper, 2015).

Om te achterhalen welk discourse er achter de landbouwvisie schuilt, is er een policy discourse analysis uitgevoerd waarbij de landbouwvisie is bestudeerd om een link te vinden met de twee

discourses. Het uitvoeren van de discourse analyse hoort bij de tweede en derde stap van Fairclough in tabel twee. De discourse analyse is uitgevoerd door de verzamelde data van de vijf databronnen te analyseren. Er is geen gebruik gemaakt van CAQDAS om tekst te analyseren omdat dit niet geschikt is voor deze studie. Een nadeel van dit computerprogramma is namelijk dat geselecteerde

tekstfragmenten apart onder elkaar worden gezet en uit de context worden gehaald. Het beleidsstuk zijn geheel analyseren is juist de insteek. In de tweede en derde stap zijn de verzamelde data

geanalyseerd. Hierbij zijn alleen data die relevant zijn voor het beantwoorden van de twee deelvragen per indicator gebundeld om te analyseren. Binnen de vijf databronnen is veel overlap tussen data aanwezig met betrekking tot de inhoudelijke boodschap. Bij overlap tussen uitspraken zijn alleen de uitspraken geanalyseerd die een opmerkelijke taalconstructie bevatten. Door te focussen op een opmerkelijke taalconstructie worden taalpatronen zichtbaar bij het analyseren van de uitspraken. Bovendien zijn de uitspraken geanalyseerd die inhoudelijk passen bij een thema die vaker naar voren komt in een databron en hiermee een rode draad vormen.

Betekenisgeving aan het kernconcept ‘kringlooplandbouw’ en het concept ‘duurzame landbouw’ is geanalyseerd door de inhoudelijke uitleg en de gebruikte woorden te bestuderen. De inhoudelijke uitleg over ‘duurzame landbouw’ geeft aan hoe het fenomeen geïnterpreteerd wordt vanuit het

discourse. De interpretatie van dit concept maakt ook duidelijk waarom er voor kringlooplandbouw als duurzame landbouw wordt gekozen. Betekenisgeving aan (milieu)problemen is geanalyseerd door inhoudelijke uitleg, argumentatie, metaforen en gebruikte woorden te bestuderen. Zo wordt duidelijk hoe problematische fenomenen geïnterpreteerd worden vanuit het discourse. De aangedragen

oplossingen en actiepunten zijn geanalyseerd door de inhoudelijke uitleg, argumentatie, metaforen en gebruikte woorden te bestuderen. Zo wordt duidelijk wat er precies als oplossing wordt ervaren en wat de achterliggende ideeën zijn van het voorstellen van de actiepunten en oplossingen. Metaforen zijn geanalyseerd door de achterliggende betekenis en de boodschap te bestuderen.Door te analyseren welke betekenis de metafoor heeft, wordt het duidelijk hoe er naar een fenomeen wordt gekeken. Bij het gebruik van opvallende woorden en grammatica, is er bestudeerd welk beeld de woorden geven over het fenomeen of concept, welke houding er is over problemen of oplossingen en welke aspecten benadrukt worden. Zo worden de achterliggende boodschap en ideeën duidelijk. Bij het analyseren van argumenten is bestudeerd wat er benadrukt wordt en wat de boodschap is.

Om de geanalyseerde data vervolgens aan een van de twee discourses of aan een combinatie van de twee discourses te koppelen, is er een schema gemaakt op basis van inzichten van Dryzek (1997). In de tabel komen de drie belangrijkste inhoudelijke verschillen tussen het discourse van de ecologen en het discourse van de technologen naar voren komen, zoals beschreven in 2.2.3 en 2.2.4. De data die passen bij de drie onderdelen van de tabel zijn vergeleken met de kenmerken van de twee discourses om te kijken waar de geanalyseerde data het beste bij past.

(17)

17

Relatie tussen mens en natuur Inrichting van het land Oplossing

Ecologen Mens tussen de natuur Land sharing Natuurlijker

Technologen Mens boven de natuur Land sparing Technischer

Tabel 3: schematische weergave van de voornaamste verschillen tussen het discourse van de ecologen en de technologen, gebaseerd op Dryzek (1997)

(18)

18

4. De manier van denken in de landbouwvisie

In dit hoofdstuk zal de eerste deelvraag beantwoord worden. De deelvraag luidde: “wat is de manier van denken in de landbouwvisie van het ministerie van LNV?”

Om deze deelvraag te beantwoorden zullen alle geanalyseerde data van de eerste dimensie van de operationalisering van ‘discourse’ worden gepresenteerd. Ten eerste wordt geanalyseerde data gepresenteerd over de ideeën van de minister over de relatie tussen mens en natuur. Ten tweede zal geanalyseerde data gepresenteerd worden over betekenisgeving aan de concepten ‘duurzame

landbouw’ en ‘kringlooplandbouw’. Ten derde zullen aangekaarte problemen in de landbouwsector en milieuproblemen gepresenteerd worden. Ten slotte zal er een korte samenvatting zijn in 4.5 waarbij de deelvraag beantwoord wordt.

4.1 De ideeën over de relatie tussen mens en natuur

Bij de ideeën van de minister over de relatie tussen mens en natuur komen er twee thema’s naar voren. Ten eerst spreekt de minister veel over haar waardering voor de landbouwsector en voedsel. Ten tweede spreekt de minister veel over haar ideeën over de inrichting van het land.

4.1.1 De waardering voor de landbouwsector en voedsel

In de landbouwvisie bestempelt de minister de landbouw, tuinbouw en visserij als ‘onmisbare sectoren’ (Ministerie van LNV, 2018 a, p.15). Met deze woordkeuze benadrukt ze hoe belangrijk ze deze sectoren vindt, omdat ze vindt dat wij niet zonder deze sectoren kunnen leven. Vanuit de redenering dat de drie sectoren onmisbaar zijn, stelt de minister vervolgens in de landbouwvisie: “Boeren, tuinders en vissers zijn hardwerkende ondernemers en zij verdienen een solide positie in de keten” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.16). In de uitspraak wordt duidelijk dat de minister agrarische ondernemers waardeert, aangezien zij meent dat zij een goede positie verdienen. Bovendien doet de minister hier aan naming, zoals uitgelegd in 2.2.4. De landbouwvisie is geschreven voor agrarische ondernemers en ze noemt de lezer ‘hardwerkende ondernemers’.

De minister is van mening dat er een ruime afstand is ontstaan tussen boeren en burgers (Ministerie van LNV, 2018 a). Vanwege de afstand tussen boer en burger stelt ze in de landbouwvisie: “Een gezonde leefomgeving waarin boeren en burgers goed met elkaar kunnen samenleven blijft ook een belangrijk thema” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.16). In deze uitspraak komt naar voren dat de minister veel aandacht wil besteden aan een goede relatie tussen boer en burger en een goede relatie tussen boer en burger belangrijk vindt. Dit komt ook naar voren in een tweede uitspraak van de minister. In de landbouwvisie stelt ze dat het ‘een goede zaak’ is dat er een trend is dat mensen vaker kiezen voor biologische en lokale producten, omdat zo de waardering voor streekproducten en voor typisch Nederlands voedsel groeit (Ministerie van LNV, 2018 a, p.29). Uit deze woordkeuze komt naar voren dat de minister het positief vindt dat er voor lokale producten wordt gekozen omdat zo de waardering voor Nederlandse streekproducten groeit. De minister vindt het dus belangrijk dat de waardering voor Nederlandse streekproducten groeit.

De minister stelt duidelijk dat ze voedsel waardeert en tegen voedselverspilling is. Zo zegt ze in het interview in Trouw: “Voedsel heeft waarde, en verspilling is letterlijk waardeloos” (Hakkenes &

Zuidervaart, 2018). Het is opmerkelijk dat de minister het woord ‘waardeloos’ kiest omdat de minister

hiermee impliceert dat je er niets aan hebt. In de landbouwvisie zegt de minister het volgende over voedselverspilling: “het doet geen recht aan de waarde van de natuur en aan de mensen die het voedsel

(19)

19

hebben gemaakt, het leidt tot onnodige kosten en het vernietigt kostbaar materiaal dat heel goed een plaats in de voedselkringloop kan hebben” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.16). In deze uitspraak beargumenteert de minister met meerdere argumenten waarom ze tegen voedselverspilling is. Met de uitspraak dat voedselverspilling ‘geen recht doet aan’ de waarde van de natuur en de producenten, bedoelt ze dat ze het niet eerlijk vindt tegenover de natuur en de producenten. Hierin komt ook naar voren hoe sterk ze de natuur waardeert. Het gebruik van het woord ‘kostbaar’ is opmerkelijk, omdat dit zowel ‘waardevol’ als ‘duur’ in financiële termen kan betekenen.

4.1.2 De ideeën over de inrichting van het land

De minister spreekt niet direct over land sharing en land sparing in de landbouwvisie, maar ze meent wel dat landbouw en natuur bij elkaar horen. Ze vindt dat de relatie tussen landbouw en natuur sterker en meer organisch moet worden dan die nu is (Ministerie van LNV, 2018 a). Het is opmerkelijk dat de minister gebruik maakt van de woorden ‘sterker’ en ‘meer organisch’. Met het woord ‘sterker’ bedoelt de minister dat landbouw en natuur meer met elkaar verbonden moeten worden. Met het concept ‘organisch’ bedoelt de minister dat de relatie tussen landbouw en natuur natuurlijker moet worden. Uit deze woord- en conceptkeuze blijkt dat de minister van mening is dat landbouw en natuur op een zo natuurlijk mogelijke manier met elkaar verbonden moeten zijn. In de landbouwvisie stelt de minister: “Natuur is van waarde voor ons allemaal en voor de landbouw in het bijzonder” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.16). Door het gebruik van het woord ‘waarde’ blijkt dat de minister meent dat de mens en de landbouw de natuur nodig heeft. Dit zou onder andere kunnen verklaren waarom de minister vindt dat landbouw en natuur met elkaar verbonden moeten zijn.

De minister stelt in de landbouwvisie: “Het mag niet langer zo zijn dat landbouw en natuur tegenover elkaar staan en dat landbouw de biodiversiteit onder druk zet” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.16). Uit deze uitspraak blijkt dat de minister het problematisch vindt dat de landbouw en natuur niet verbonden zijn, maar van elkaar gescheiden zijn. Ze gebruikt zelfs het metafoor ‘tegenover elkaar staan’ om te beschrijven dat de landbouw en natuur met elkaar in strijd zijn, wat ten koste gaat van de

biodiversiteit. Met de woordkeuze ‘het mag niet langer zo zijn’ spreekt de minister zich nadrukkelijk negatief uit over de huidige inrichting van landbouw en natuur en de gevolgen ervan. De minister meent daarom dat de aandacht voor de relatie tussen landbouw en natuur ‘onverminderd urgent’ is (Ministerie van LNV, 2018 a, p.24). Door het gebruik van het woord ‘urgent’ wordt duidelijk dat de minister dit onderwerp dringend vindt om biodiversiteit te behouden.

In het gesprek met Boersma en Lohman in de Volkskrant wordt wel gesproken over het land sharing en land sparing debat. Technoloog Boersma vraagt of de minister kijkt naar een herinrichting van het land naar zijn wens, waarop de minister antwoordt: “Nee, een scherpe scheiding tussen natuur en landbouw, daar geloof ik niet in” (Hotse Smit, 2018 b). Deze uitspraak geeft duidelijk aan dat de minister geen technologische visie heeft van de inrichting van het land. Het is opmerkelijk dat de minister het woord ‘geloof’ gebruikt. Het gebruik van dit woord laat zien dat de minister een persoonlijke mening heeft over het land sharing en sparing debat en sterk van mening is dat het scheiden van landbouw en natuur niet goed is.

4.2 Betekenisgeving aan het concept ‘duurzame landbouw’

De minister geeft in de landbouwvisie geen letterlijke definitie van het concept ‘duurzame landbouw’, maar ze laat dit doorschemeren door bepaalde uitspraken te doen over wat ze als ‘duurzaam’

beschouwt. Bij de betekenisgeving aan dit concept komen er vier thema’s duidelijk naar voren. Deze thema’s zijn: het behoud van ecosystemen en natuur, een lage uitstoot van broeikasgassen, een laag gebruik van grondstoffen en hulpbronnen en circulariteit.

(20)

20 4.2.1 Het behoud van ecosystemen en natuur

De minister doet in de landbouwvisie twee uitspraken over duurzaamheid met betrekking tot het behoud van ecosystemen en het behoud van natuur. Deze uitspraken hebben betrekking op duurzame visserij. Ten eerste meent de minister dat de huidige visserij niet kan bijdragen aan een “duurzaam beheer van natuurkapitaal, wat kan leiden tot overbevissing” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.19). Hieruit blijkt dat de minister overbevissing als niet-duurzaam ziet en hieruit wordt logischerwijs geconcludeerd dat de minister een gezonde visstand als duurzame visserij beschouwt. Het is

opmerkelijk dat de minister het concept ‘natuurkapitaal’ gebruikt. Dit concept veronderstelt namelijk dat de minister natuur als een economisch goed beschouwt voor de maatschappij. Ten tweede zegt de minister over duurzame visserij: “Duurzame visserij vereist dat natuur en economie met elkaar in balans zijn en blijven” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.26). Hiermee wordt bedoeld dat er niet teveel gevist mag worden voor commerciële doeleinden om de hoeveelheid vis in de natuur in stand te houden. Door het gebruik van het woord ‘vereist’ wordt duidelijk dat de minister meent dat de visserij alléén duurzaam kan zijn als natuur en economie met elkaar in balans zijn. Een gezonde visstand vormt dus de kern van duurzame visserij.

Aan de hand van twee opgestelde criteria in de landbouwvisie wordt ook duidelijk wat de minister als duurzaam ziet met betrekking tot het behoud van ecosystemen en het behoud van natuur. Uit het tweede criterium blijkt dat de minister het belangrijk vindt dat er geen schade wordt toegebracht aan de natuurlijke omgeving (Ministerie van LNV, 2018 a). Het behouden van de huidige staat van de natuurlijke omgeving wordt dus als onderdeel van duurzame landbouw beschouwd. Uit het zesde criterium blijkt dat de minister het belangrijk vindt dat er winst wordt geleverd voor water-, bodem- en lucht ecosystemen en biodiversiteit (Ministerie van LNV, 2018 a). Hieruit blijkt dat de minister gezonde ecosystemen en een hoge biodiversiteit als onderdeel van duurzame landbouw ziet. Het is opmerkelijk dat de minister gebruik maakt van het woord ‘winst’. Het gebruik van dit woord

impliceert dat de minister vindt dat water-, bodem- en lucht ecosystemen een positieve bijdrage aan de mens moeten leveren.

4.2.2 Een lage uitstoot van broeikasgassen

Als onderdeel van duurzame veehouderij spreekt de minister over emmissiearme stal- en

houderijsystemen. Ze beargumenteert in de landbouwvisie: “Deze verbeteren het leefklimaat voor mens en dier en verlagen of voorkomen de emissies van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.23). In dit geval beschouwt de minister zo min mogelijk tot geen emissies van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof als onderdeel van duurzame landbouw. Met betrekking tot duurzame visserij spreekt de minister ook over een lage uitstoot van broeikasgassen.

4.2.3 Een efficiënt gebruik van grondstoffen en hulpbronnen

De minister stelt in het begin van de landbouwvisie vast dat de Nederlandse landbouwsector duurzamer moet worden. Ze meent dat er zorgvuldiger gebruik gemaakt moet worden van

grondstoffen en van hulpbronnen (Ministerie van LNV, 2018 a). Dit zijn dus twee elementen die zij schaart onder duurzame landbouw, wat ook weer indirect terugkomt in het volgende tekstfragment: “De opgave is om die kringlopen duurzaam te intensiveren, in plaats van de toepassing van industriële lineaire productiesystemen met (te) veel hulpstoffen” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.32). In dit geval is landbouw duurzaam wanneer er niet gebruik wordt gemaakt van (te) veel hulpstoffen. Bovendien wordt in deze uitspraak duidelijk dat de minister tegen het huidige industriële lineaire

productiesysteem is. Uit het eerste criterium blijkt ook dat de minister het belangrijk vindt dat er wordt bijgedragen aan het verminderen van verspilling van biomassa in het gehele voedselsysteem

(21)

21 biomassa als onderdeel van duurzame landbouw beschouwt.

4.2.4 Circulariteit

De minister maakt bij haar betekenisgeving aan het concept ‘duurzame landbouw’ gebruik van het concept ‘circulariteit’, wat naar voren is gekomen in 2.3. Zo stelt ze circulaire kassen voor om duurzame energievoorziening in de glastuinbouw te verbeteren: “In een circulaire kas worden, zo efficiënt mogelijk, voedselgewassen en sierproducten geteeld zonder emissies naar bodem, water en lucht, wordt zo min mogelijk water gebruikt en wordt zo veel mogelijk klimaatneutraal geproduceerd. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van aardwarmte en restwarmte uit andere sectoren. CO₂ (meststof voor planten) wordt uit de lucht gehaald of afgevangen door industrie en hergebruikt in de kas” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.24). Circulaire, en dus duurzame, glastuinbouw bestaat uit kassen waarin efficiënt geteeld worden zonder emissies, met zo min mogelijk water en met het gebruik van aardwarmte of restwarmte. Hieruit blijkt dat de minister circulariteit als onderdeel ziet van duurzame landbouw.

4.3 Betekenisgeving aan het concept ‘kringlooplandbouw’

De minister legt in de landbouwvisie meerdere malen uitgebreid uit wat ze bedoelt met

kringlooplandbouw op een directe, maar ook indirecte manier. De minister focust zich bij haar uitleg van kringlooplandbouw op drie thema’s. Het efficiënt (her)gebruiken van grondstoffen, circulariteit en wederkerigheid staan centraal.

4.3.1 Het efficiënt (her)gebruiken van grondstoffen

Een eerste korte, duidelijke definitie van kringlooplandbouw in de landbouwvisie is: “een systeem met minimale onnodige verliezen” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.20). De woordkeuze ‘systeem’ zou kunnen aangeven dat de minister kringlooplandbouw ziet als een organisatie door actoren, in plaats van simpelweg een landbouwmethode. Bovendien staat in deze definitie het efficiënt (her)gebruik van grondstoffen centraal. Dit komt ook naar voren in de tweede definitie in de landbouwvisie: “het sluiten van kringlopen van mineralen en grondstoffen” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.25).

In de volgende uitspraken van de minister legt de minister ook weer de focus op het efficiënt

(her)gebruiken van grondstoffen. De minister kreeg de vraag in het interview in Trouw wat ze precies verstaat onder kringlooplandbouw. Hier geeft ze het volgende antwoord op: “Kringlooplandbouw gaat uit van zo efficiënt mogelijk gebruik van grondstoffen, en niet van zo efficiënt mogelijk produceren tegen zo laag mogelijke kosten. Dat is een omslag in het denken” (Hakkenes & Zuidervaart, 2018).

Ten eerste komt hier naar voren dat de minister af wil stappen van het huidige landbouwsysteem, wat gebaseerd is op efficiënt produceren tegen zo laag mogelijk kosten. Hierbij uit ze haar kritiek op de huidige werking van het landbouwsysteem. Ten tweede komt naar voren dat het bij

kringlooplandbouw draait om een efficiënte benutting van grondstoffen in kringlopen. In het volgende tekstfragment stelt de minister: “In een stelsel van kringlooplandbouw gebruiken akkerbouw,

veehouderij en tuinbouw in de eerste plaats grondstoffen uit elkaars ketens en reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en voedingsketens” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.21).

4.3.2 Circulariteit

De minister verwijst met ‘die circulaire ketens’ (Ministerie van LNV, 2018 a, p.21) naar de zojuist genoemde ketens binnen kringlooplandbouw. De minister maakt bij haar betekenisgeving aan het concept ‘kringlooplandbouw’ dus gebruik van het concept ‘circulariteit’, wat naar voren is gekomen in 2.3. Hieruit blijkt dat de minister circulariteit als onderdeel ziet van kringlooplandbouw. Dit komt ook terug bij de veronderstelling van de minister in de landbouwvisie dat bij kringlooplandbouw de

(22)

22

landbouw, tuinbouw en visserij onderdeel worden van een circulair voedselsysteem (Ministerie van LNV, 2018 a). Hiermee bedoelt ze dat de drie sectoren een systeem vormen waarbij voedsel geproduceerd wordt door te recyclen en door grondstoffen te hergebruiken.

4.3.3 Wederkerigheid

De minister meent dat de bodem een belangrijk onderdeel vormt van kringlooplandbouw. Zo zegt ze in Trouw en in de landbouwvisie dat de bodem de basis vormt van kringlooplandbouw (Hakkenes & Zuidervaart, 2018; Ministerie van LNV, 2018 a). In de landbouwvisie legt ze uit hoe er gebruikt zal worden gemaakt van de bodem binnen kringlooplandbouw: “Bodembeheer is een zaak van

wederkerigheid: de mens onttrekt mineralen en water aan de bodem voor productie en voedt de bodem met organisch materiaal, water en voedingsstoffen om de groeikracht te behouden” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.22). ‘Wederkerigheid’ is een interessant concept wat de minister gebruikt om te beschrijven hoe de bodem benaderd wordt bij kringlooplandbouw. Door het gebruik van het concept ‘wederkerigheid’ uit de minister het idee dat de mens en natuur gelijkwaardig aan elkaar zijn waarbij ze elkaar nodig hebben en daarom iets voor elkaar betekenen. De focus op wederkerigheid impliceert dat de minister het behoud van een goede bodemkwaliteit als verantwoordelijkheid ziet van de mens zelf.

4.4 Betekenisgeving aan (milieu-)problemen

De minister meent dat de nadruk op kostenverlaging en productieverhoging, wat leidt tot schaalvergroting, zorgen voor problemen in het Nederlandse landbouwsysteem en voor

milieuproblemen. Hiermee uit de minister kritiek op de werking van de huidige landbouwsector, waar aandacht aan is besteed in 2.2.1.

4.4.1 Problemen in de landbouwsector

Een van de problemen is volgens de minister dat de landbouw, tuinbouw en visserij als het ware ‘gevangen zitten in het huidige productiesysteem (Ministerie van LNV, 2018 a, p.12). De minister gebruikt hier een metafoor om de problematische situatie van boeren te omschrijven. Met ‘gevangen zitten’ bedoelt de minister dat agrarische ondernemers in de sectoren niets kunnen veranderen aan het productiesysteem en geen mogelijkheid hebben om uit het productiesysteem te komen. De agrarische ondernemers in de sectoren worden belemmerd in hun handelen door het huidige productiesysteem. De minister focust zich voornamelijk op problemen die agrarische ondernemers persoonlijk ervaren door de huidige werking van de landbouwsector. De minister beschrijft drie problemen waar agrarische ondernemers mee te maken hebben. De minister meent ten eerste dat de nadruk op kostenverlaging en productieverhoging, die leiden tot schaalvergroting, gepaard gaan met kleine en soms zelf negatieve marges voor vele agrarische ondernemers. Ze argumenteert dit probleem door te stellen dat veel boeren lage arbeidsinkomens en een relatief laag rendement op eigen vermogen ontvangen (Ministerie van LNV, 2018 a). Een tweede probleem voor kleinschalige producenten die zich inzetten voor duurzaamheid en dierenwelzijn is dat zij ‘tegen obstakels aanlopen’ (Ministerie van LNV, 2018 a, p.29). De drie obstakels zijn volgens de minister regelgeving die is gebaseerd op grootschalige productiesystemen, de kosten en de administratieve last om te voldoen aan

duurzaamheid en dierenwelzijn (Ministerie van LNV, 2018 a). De minister gebruikt de metafoor ‘tegen obstakels aanlopen’ om uit te leggen dat er drie belemmeringen zijn die ontwikkelingen van kleinschalige producenten tegenhouden. Het gebruik van dit metafoor impliceert dat kleinschalige producenten niets aan de regelgeving, de kosten en de administratieve last kunnen veranderen. Als derde probleem stelt de minister meerdere malen in de landbouwvisie dat agrarisch ondernemers zich niet altijd gewaardeerd voelen (Ministerie van LNV, 2018 a).

(23)

23 4.4.2 Milieuproblemen door landbouw

De minister beschrijft in de landbouwvisie welke milieuproblemen zij ervaart als gevolg van de huidige werking van de landbouwsector. Hierbij uit zij ook kritiek op de huidige werking van het landbouwsysteem en de huidige productiewijze. De minister focust zich bij haar uitleg van kringlooplandbouw op drie thema’s. Schade aan ecosystemen en natuur, te veel uitstoot van broeikasgassen en inefficiënt gebruik van grondstoffen en hulpbronnen centraal.

In het volgende tekstfragment wordt duidelijk dat de minister kostenverlaging en productieverhoging als oorzaak van milieuproblemen ziet. Hiermee geeft ze ook kritiek op het huidige landbouwsysteem: “Kostenverlaging en productieverhoging leiden ook tot druk op de leefomgeving. Dit is in Nederland ten koste gegaan van biodiversiteit, het milieu, kwaliteit van drinkwater” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.12). Volgens de minister leidt druk op leefomgeving tot schade aan biodiversiteit en schade aan water-, lucht- en bodemecosystemen (Ministerie van LNV, 2018 a). Hierbij beargumenteert de minister waarom de productiewijze leidt tot milieuproblemen. De minister stelt ook dat schade aan de bodem wordt veroorzaakt door het intensief bemesten van het land (Hotse Smit, 2018 b).

De minister stelt verder dat de huidige productiewijze de aarde verandert in “een broeikas die op den duur grote delen ervan onleefbaar en improductief maakt” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.19). De minister vergelijkt de aarde met een broeikas om het milieuprobleem te beschrijven, waarmee ze bedoelt dat de aarde opwarmt. De aarde warmt op door de uitstoot van broeikasgassen. De minister meent dat de uitstoot van broeikasgassen ‘drastisch omlaag moeten’ (Ministerie van LNV, 2018 a, p.15). Door het gebruik van de woorden ‘drastisch’ en ‘moeten’ framet de minister dit tweede milieuprobleem als iets wat dringend is en zo snel mogelijk opgelost moet worden.

Het derde milieuprobleem is volgens de minister het weglekken van mineralen uit de bodem en het niet nuttig gebruiken van de grote reststromen van de productie, wat leidt tot verspilling van grondstoffen (Ministerie van LNV, 2018 a, p.16). De minister beschrijft de verspilling van grondstoffen als ‘onnodig’ (Ministerie van LNV, 2018 a, p.16). Met ‘onnodig’ meent ze dat

het verspillen van grondstoffen voorkomen kan worden. De minister beargumenteert in het volgende tekstfragment waarom het weglekken van mineralen en het niet nuttig gebruiken van reststromen problematisch is: “Dit is onhoudbaar, want we hebben maar één aarde met een beperkte voorraad hernieuwbare grondstoffen.” (Ministerie van LNV, 2018 a, p.19). Deze uitspraak klinkt als een waarschuwing voor de lezer van de landbouwvisie over toekomstige milieuproblemen.

De minister stelt meerdere malen in de landbouwvisie, het gesprek met Boersma en Lohman en het interview in Trouw dat de huidige landbouwsector en de huidige voedselproductie ‘niet houdbaar’ of ‘onhoudbaar’ zijn, waarmee milieuproblemen geframed worden (Ministerie van LNV, 2018 a; Hotse Smit, 2018 b; Hakkenes & Zuidervaart, 2018). Met deze woorden wil de minister de boodschap overbrengen dat de huidige manier van landbouwen niet voortgezet kan worden. Ze legt de nadruk op de nadelige gevolgen van het voortzetten van de huidige landbouwmethode voor de toekomst van de aarde. De minister doet vaker uitspraken waarbij de focus ligt op het benadrukken van de negatieve gevolgen die in de toekomst kunnen plaatsvinden. In het interview in Trouw stelt de minister bijvoorbeeld: “Ons voedselsysteem zit tegen de grens aan en is op de lange termijn onhoudbaar. Als we zo doorgaan, kunnen Nederlandse boeren uiteindelijk niet meer boeren” (Hakkenes & Zuidervaart, 2018). In dit tekstfragment focust de minister zich op de negatieve gevolgen van het behouden van het huidige voedselsysteem om te framen hoe ernstig de milieuproblemen zijn. Dit doet zij door te zeggen dat het voedselsysteem ‘tegen de grens aan zit’ en ‘als we zo doorgaan’. Deze twee zinsdelen klinken ook als een waarschuwing voor de lezer van de landbouwvisie over toekomstige milieuproblemen vanwege de huidige landbouwmethode.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Hier wordt aangegeven welke organisatorische aanpassingen JGZ-organisaties nodig zijn om ervoor te zorgen dat JGZ-professionals de richtlijn kunnen uitvoeren of welke knelpunten

Zoals eerder vermeld worden er in een teeltsysteem met de aantallen ingebogen takken en scheuten gespeeld en bekeken of de plant voldoende productie haalt. Er wordt getracht om met

Vervolgens worden opnieuw monsters genomen van de kaslucht met beschadigde planten.. Nadat deze monsters zijn genomen worden de buisjes naar het

Therefore, the main purpose of our research was to investigate whether daily supplementation with high doses of oral cobalamin alone or in combination with folic acid has

As discussed before, in 2003 a new Constitution was founded, which was an important turning point in the transitional policy of the Rwandan government. One of my interviewees

Now that the Gadhafi regime and the Libyan crisis has been explored in relation to the Arab Spring and the groups/events that followed, discussion is now able interpret the

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot